Rb, deelgeschil: Sport- en spelsituatie: onbesuisd gedrag op waterglijbaan onrechtmatig
Vijf vrienden gaan gezamenlijk van een hoge vierbaans-waterglijbaan in Turkije. Voor verzoeker is geen baan vrij; hij kiest dezelfde baan als benadeelde en glijdt achter hem aan. Zij komen met elkaar in botsing, waardoor benadeelde hoge dwarslaesie oploopt. Verzoeker en verzekeraar vragen verklaring voor recht dat zij niet aansprakelijk zijn; benadeelde stelt tegenvordering in. 1. De rechtbank overweegt dat binnen een sport- en spelsituatie, waarvan hier sprake is, de hoogte van de aansprakelijkheidsdrempel kan variëren. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verzoeker als onnodig gevaarlijk, onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens benadeelde is. Verzoeker . had zonder enig bezwaar nog even had kunnen wachten met glijden. Ook binnen de onderhavige sport- en spelcontext, had verzoeker zich dus naar maatstaven van zorgvuldigheid van dit gedrag moeten onthouden. 2. Verzoek benadeelde om voorschot € 100.000,- toegewezen. 3. Kosten deelgeschil: € 10.677, 17.
ECLI:NL:RBOBR:2013:6750
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
02-12-2013
Datum publicatie
04-12-2013
Zaaknummer
263741 / EX RK 13-87
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Rekestprocedure
Inhoudsindicatie
Deelgeschil letselschade; sport- en spelsituatie; hoogte aansprakelijkheidsdrempel varieert.
Verzoeker en verweerder bezoeken met een aantal vrienden een waterpark. De vriendengroep gaat gezamenlijk van een hoge vierbaans-waterglijbaan. Voor verzoeker is geen baan vrij; hij kiest dezelfde baan als verweerder en glijdt achter hem aan. In het waterbassin onderaan de glijbaan komen zij met elkaar in botsing, waardoor verweerder een hoge dwarslaesie oploopt. Onderwerp van het deelgeschil is de vraag of verzoeker aansprakelijk is voor het ongeval.
Partijen twisten daarbij over de vraag of de in de jurisprudentie benoemde verhoogde aansprakelijkheidsdrempel voor sport- en spelsituaties in het voorliggende geval van toepassing is. De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat verzoeker en verweerder hebben deelgenomen aan een recreatieve en – in zekere zin – actieve/sportieve activiteit. Zij stonden daarmee tot elkaar in een andere verhouding dan willekeurige voorbijgangers. Deze omstandigheid is relevant voor het vaststellen van de mate van zorgvuldigheid die in de concrete situatie van verzoeker (en van verweerder zelf) mocht worden verlangd. Als deelnemers aan deze activiteit moesten zij immers in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe deze activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar verwachten.
Binnen een sport- en spelsituatie kan de hoogte van de aansprakelijkheidsdrempel echter variëren, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. De rechtbank acht daarbij met name van belang de aard en intensiteit van de sport- of spelactiviteit waaraan wordt deelgenomen; in een competitieve rugbywedstrijd liggen immers andere gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen besloten dan in deelname aan – bijvoorbeeld – een toerfietstocht. In zoverre is de sport- en speljurisprudentie op de voorliggende casus van toepassing en geldt een met deze specifieke situatie samenhangende verhoogde aansprakelijkheidsdrempel.
Uitgaande van deze kaders en met inachtneming van de hier van toepassing zijnde verhoogde aansprakelijkheidsdrempel, is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verzoeker op de glijbaan als onnodig gevaarlijk, onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens verweerder moet worden aangemerkt.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/263741 / EX RK 13-87
Beschikking deelgeschil letselschade van 2 december 2013
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
2. [verzoeker 2],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
verweerders in het tegenverzoek,
advocaat mr. E. Pans te Amsterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
verzoeker in het tegenverzoek,
advocaat mr. J.F. Vermeulen te Nijmegen.
Partijen zullen hierna ASR c.s. en [verweerder] worden genoemd. Waar nodig zullen verzoekers afzonderlijk respectievelijk ASR en [verzoeker 2] genoemd worden.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
· –
het verzoekschrift ex artikel 1019w Rv (deelgeschil), ingekomen ter griffie van de rechtbank op 31 mei 2013;
· –
het verweerschrift tevens houdende een zelfstandig tegenverzoek, ingekomen op 8 augustus 2013;
· –
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 17 oktober 2013 en de bij die gelegenheid overgelegde stukken;
· –
de beslissing tot verwijzing naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
2 De feiten
2.1.
[verzoeker 2] en [verweerder], hun vriendinnen en nog drie andere Nederlandse stellen hebben in juli 2012 samen vakantie gevierd in Marmaris, Turkije. Op dat moment waren zij allen 18 tot 22 jaar oud. Op 22 juli 2012 heeft deze vriendengroep in Marmaris het “Aqua Dream Waterpark” bezocht; een outdoor waterpark met meerdere zwembaden, bars, ligweiden en glijbanen.
2.2.
Kort na binnenkomst in het Aqua Dream Waterpark rond de openingstijd van 10.00 uur, besluiten de vijf mannelijke leden van de vriendengroep rond 10.30 uur om van één van de glijbanen te gaan. Zij zijn daartoe via een trap naar een plateau geklommen, vanwaar meerdere glijbanen naar de lager gelegen zwembaden leiden. Ze hebben daar gekozen voor de zogenoemde “Multi Slide”; een rechte, niet-overdekte waterglijbaan van 30 meter lengte met vier banen, die door verhogingen van elkaar gescheiden zijn. De vier banen van de Multi Slide komen uit in een waterbassin (de “splashdown area”).
2.3.
Vier van de vijf vrienden nemen plaats in de vier banen van de Multi Slide en laten zich naar beneden glijden. [verzoeker 2] is de vijfde persoon, voor wie geen lege baan beschikbaar is. [verzoeker 2] kiest dezelfde baan als [verweerder]. [verzoeker 2] laat zich in die baan naar beneden glijden op een moment dat [verweerder] zich nog glijdend in diezelfde baan van de Multi Slide bevindt.
2.4.
In het waterbassin onderaan de Multi Slide botst [verzoeker 2] met zijn stuitje tegen het hoofd van [verweerder], die het waterbassin nog niet heeft verlaten. [verweerder] loopt door deze botsing een hoge complete cervicale dwarslaesie op en is thans vanaf zijn nek blijvend (grotendeels) verlamd.
2.5.
De politie te Marmaris heeft geen onderzoek ingesteld naar (de toedracht van) het ongeval. Ook heeft de politie geen proces-verbaal aangaande het ongeval opgemaakt.
Op 9 april 2013 en 16 april 2013 hebben voorlopige getuigenverhoren plaatsgevonden van de vijf mannelijke leden van de vriendengroep en van mevrouw [A], de vriendin van [verweerder]. De verklaringen van deze getuigen zijn in deze zaak in het geding gebracht.
2.6.
[verzoeker 2] heeft zich verzekerd tegen aansprakelijkheid bij ASR.
3 Het geschil en de stellingen van partijen
3.1.
ASR c.s. verzoekt de rechtbank te verklaren voor recht dat ASR c.s. niet aansprakelijk is voor het ongeval van [verweerder].
3.2.
Aan dit verzoek legt ASR c.s. – kort en zakelijk weergegeven – het navolgende ten grondslag.
Volgens ASR c.s. heeft het ongeval plaatsgevonden in een sport- en spelcontext als in de rechtspraak benoemd. Een glijbanenpark als het Aqua Dream Waterpark draagt immers onmiskenbaar een speels/sportief karakter met zich. Bezoekers van zo’n park dienen zich ervan bewust te zijn dat dit spel gevaar kan meebrengen. Niet elk gedrag is gereglementeerd en als het wel is gereglementeerd, wordt het niet altijd door iedereen opgevolgd, met name niet door jongeren. Het lijdt volgens ASR c.s. geen twijfel dat wie in het hoogseizoen een glijbanenpark bezoekt en daarbij afglijdt van spectaculaire glijbanen, van – wellicht in uitgelaten/jolige stemming verkerende – medebezoekers van het park gevaarlijker gedragingen heeft te verwachten dan een toevallige passant op straat.
Uit de jurisprudentie met betrekking tot sport- en spelsituaties volgt dat tussen de deelnemers onderling zwaardere eisen gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid.
Er dient sprake te zijn van een grove onzorgvuldigheid die valt buiten de normale beoefening van het spel. Deze hogere aansprakelijkheidsdrempel heeft [verzoeker 2] in casu niet gepasseerd. Daarbij heeft ASR c.s. gewezen op de volgende feiten en omstandigheden:
· –
geen van de vijf mannen heeft een bord met instructies gezien;
· –
op de wel aanwezige borden ontbreekt het pictogram om afstand te houden; er was geen veiligheidssysteem zoals een stoplicht bovenaan de glijbaan aanwezig;
· –
de bij de glijbaan aanwezige badmeesters hebben geen glij-instructies gegeven terwijl zij dat zonder bovenvermeld pictogram of stoplicht volgens de toepasselijke EN1069-norm wel dienden te doen;
· –
de vijf mannen gingen voor het eerst de Multi Slide-glijbaan af;
· –
de mannen hebben geen onderlinge afspraak gemaakt over hoe en wanneer te glijden;
· –
de mannen zijn allemaal op dezelfde manier, liggend op de rug, naar beneden gegleden;
· –
[verzoeker 2] is pas achter [verweerder] aan gegleden toen [verweerder] al halverwege de glijbaan was, dus [verzoeker 2] heeft getracht voldoende afstand te houden;
· –
de botsing tussen [verzoeker 2] en [verweerder] vond pas plaats in het waterbassin aan het eind van de Multi Slide;
· –
toen [verzoeker 2] [verweerder] raakte, stonden de andere drie mannen al in de waterbak om het waterbassin te verlaten;
· –
de vijf mannen hebben geen alcohol gedronken voorafgaand aan het ongeval.
Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, leidt volgens ASR c.s. tot de conclusie dat de gedragingen van [verzoeker 2] niet buiten de normale beoefening van het spel vallen en dus niet zijn te beschouwen als een grove onzorgvuldigheid.
Ter nadere onderbouwing van haar standpunt, heeft ASR c.s. filmbeelden in het geding gebracht welke in september 2013 door een werknemer van ASR zijn gemaakt in het Aqua Dream Park en deze filmbeelden ter zitting nader toegelicht.
ASR c.s. acht zich daarom niet gehouden om de aansprakelijkheid in dezen te erkennen.
3.3.
[verweerder] voert tegen het verzoek van ASR c.s. – samengevat – het volgende verweer.
[verzoeker 2] heeft onrechtmatig gevaarzettend jegens [verweerder] gehandeld door niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht te nemen ter voorkoming van het ongeval. De Multi Slide is een hoge, steile glijbaan en het is voor iedereen duidelijk dat je daar met een hoge snelheid van afdaalt zonder dat je de mogelijkheid hebt om tijdens de afdaling te remmen. Het risico van een botsing onderaan de glijbaan is voor iedereen te voorzien. Het is daarom evident dat je pas van een dergelijke glijbaan afgaat, nadat je je ervan hebt verzekerd dat je voorganger veilig het waterbassin kan verlaten. [verzoeker 2] heeft dit nagelaten, hij is binnen één à twee seconden na [verweerder] van de glijbaan af gegleden. Hiermee heeft [verzoeker 2] een gevaarlijke situatie in het leven geroepen, waarvan voorzienbaar is dat die tot ernstig letsel kan leiden. [verweerder] kan aangaande het ongeval niets worden verweten; hij heeft op geen enkele wijze invloed uitgeoefend op de verwezenlijking van het gevaar.
Van een sport- en spelsituatie is hier – anders dan ASR c.s. heeft betoogd – volgens [verweerder] geen sprake. Er is geen speelveld, er zijn geen regels en er is geen speelstructuur. Tijdens een bezoek aan een waterpark hebben de bezoekers geen gevaarlijke gedragingen van elkaar te verwachten; je aanvaardt in ieder geval niet het risico dat een andere bezoeker met hoge snelheid op je botst.
Echter, ook als wordt aangenomen dat sprake is van een sport- en spelsituatie, is [verzoeker 2] aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval. Het ongeval is veroorzaakt door een bewuste gedraging van [verzoeker 2]. Zonder enig bezwaar had hij kunnen wachten met glijden totdat [verweerder] een veilig heenkomen had gevonden.
Gelet op de aard van het letsel, is de verwachting dat de (im-) materiële schade zal oplopen tot ver boven de € 500.000,-.
3.4.
Op grond van deze stellingen heeft [verweerder] – samengevat – het volgende tegenverzoek ingediend:
1. te verklaren voor recht dat [verzoeker 2] jegens [verweerder] aansprakelijk is voor de schade die [verweerder] lijdt ten gevolge van het hem op 22 juli 2012 in het Aqua Dream Waterpark te Marmaris, Turkije overkomen ongeval;
2. ASR te veroordelen de door [verweerder] ten gevolge van het ongeval van 22 juli 2012 geleden en nog te lijden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat, alsmede ASR te veroordelen om als voorschot op deze schadevergoeding aan [verweerder] te vergoeden een bedrag van € 100.000,-;
3. ASR te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling in het verzoek en in het tegenverzoek
4.1.
Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat het voorliggende geschil
– ook al betreft het een ongeval dat plaatsvond in Turkije – volledig naar Nederlands recht moet worden beoordeeld, ook voor zover het verkeers- en/of veiligheidsnormen betreft. Daarbij gaat de rechtbank met partijen uit van de toepasselijkheid in Turkije van de EN1069-norm voor glijbanen. De rechtbank zal gelet op deze rechtskeuze voor Nederlands recht en gelet op artikel 14, lid 1 onder a van de Rome-II verordening voor de beoordeling in dit deelgeschil Nederlands recht toepassen.
4.2.
Gezien de samenhang tussen het verzoek van ASR c.s. en de tegenverzoeken van [verweerder], zal de rechtbank die verzoeken gezamenlijk behandelen. Aan de orde is de vraag of [verzoeker 2], en daarmee ASR, aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval met [verweerder].
4.3.
Als uitgangspunt geldt daarbij dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar, dat gedrag onrechtmatig doet zijn, maar dat zodanig gevaarscheppend gedrag slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (vgl. onder meer HR 9 december 1994, NJ 1996, 403 en HR 28 maart 2003, NJ 2003, 718).
De vraag of in een concreet geval aan dit criterium is voldaan, dient te worden beantwoord aan de hand van de specifieke situatie waarin partijen zich hebben begeven. Bij toetsing aan de hiervoor vermelde maatstaf dient betrokken te worden het gevaar dat partijen gezien die specifieke situatie over en weer van elkaar redelijkerwijze kunnen en moeten verwachten. Deze nuancering komt in de rechtspraak onder meer tot uiting in gevallen waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis plaatsvindt binnen een sport- en/of spelsituatie. De vraag of een deelnemer aan een sport of spel onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging als gevolg waarvan aan een andere deelnemer letsel is toegebracht, wordt minder spoedig bevestigend beantwoord dan in het geval dat diezelfde gedraging buiten een sport- of spelsituatie heeft plaatsgevonden. De reden daarvan is dat deelnemers aan een sport of spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar moeten verwachten (zie hierbij onder meer HR 28 juni 1991, NJ 1992, 622 en, nogmaals, HR 28 maart 2003, NJ 2003, 718).
4.4.
Partijen twisten over de vraag of de in voormelde jurisprudentie benoemde verhoogde aansprakelijkheidsdrempel in het voorliggende geval van toepassing is.
De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat [verzoeker 2] en [verweerder] hebben deelgenomen aan een recreatieve en – in zekere zin – actieve/sportieve activiteit, namelijk het afdalen van een rechte, hoge en steile waterglijbaan. Zij stonden daarmee tot elkaar in een andere verhouding dan willekeurige voorbijgangers. Deze omstandigheid is relevant voor het vaststellen van de mate van zorgvuldigheid die in de concrete situatie van [verzoeker 2] (en van [verweerder] zelf) mocht worden verlangd. Als deelnemers aan deze activiteit moesten [verzoeker 2] en [verweerder] immers in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe deze activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar verwachten. De afwezigheid van een speelveld, vastliggende spelregels en een spelstructuur waarbij je kunt winnen en verliezen, op grond waarvan [verweerder] betwist dat sprake is van een sport- en spelsituatie, maken dat niet anders.
Binnen een sport- en spelsituatie kan de hoogte van de aansprakelijkheidsdrempel echter variëren, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. De rechtbank acht daarbij met name van belang de aard en intensiteit van de sport- of spelactiviteit waaraan wordt deelgenomen; in een competitieve rugbywedstrijd liggen immers andere gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen besloten dan in deelname aan – bijvoorbeeld – een toerfietstocht. In zoverre is de sport- en speljurisprudentie op de voorliggende casus van toepassing en geldt een met deze specifieke situatie samenhangende verhoogde aansprakelijkheidsdrempel.
4.5.
Uitgaande van deze kaders en met inachtneming van de hier van toepassing zijnde verhoogde aansprakelijkheidsdrempel, is de rechtbank van oordeel dat het handelen van [verzoeker 2] op de Multi Slide als onnodig gevaarlijk, onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens [verweerder] moet worden aangemerkt. Tot dit oordeel komt de rechtbank op grond van de navolgende feiten en omstandigheden.
Er is weliswaar discussie tussen partijen over de vraag na hoeveel tijd [verzoeker 2] precies achter [verweerder] aan is gegleden, maar tussen partijen is niet in geschil dat [verweerder] zich nog glijdend in de glijbaan bevond toen [verzoeker 2] in dezelfde baan aan zijn afdaling van de glijbaan begon. De rechtbank zal voor de verdere beoordeling uitgaan van het door ASR c.s. gestelde, te weten dat [verzoeker 2] zich al halverwege de glijbaan bevond (en niet direct achter [verweerder] is gaan glijden, zoals [verweerder] heeft gesteld). Uit het overgelegde foto- en filmmateriaal maakt de rechtbank op dat de glijbaan 7 tot 10 meter hoog is. De beide door partijen ingeschakelde experts zijn het erover eens dat de glijtijd van gebruikers over de 30 meter lange Multi-Slide tussen de 3 en 5 seconden bedraagt, hetgeen correspondeert met een gemiddelde snelheid tussen de 10 en 6 m/s (tussen de 36 en 22 km/h). De maximale snelheid bij het verlaten van de glijbaan kan volgens de experts nog hoger liggen, tot ongeveer 14 m/s (of 50 km/h). Dat leidt ertoe dat [verzoeker 2], uitgaande van de stelling van ASR c.s. dat hij is gaan glijden toen [verweerder] halverwege de glijbaan was, niet meer dan 1,5 tot 2,5 seconde(n) gewacht heeft nadat [verweerder] en de andere mannen waren vertrokken.
Toen de vijf mannen naar de Multi Slide toe liepen, hadden zij goed zicht op deze glijbaan en de aanzienlijke hoogte daarvan. Verder valt op dat de glijbaan niet eindigt in, maar ongeveer een halve meter boven het wateroppervlak van het waterbassin, zodat iemand die van de glijbaan afglijdt na het verlaten van de glijbaan eerst een moment door de lucht vliegt alvorens in het waterbassin te landen.
Vervolgens moesten de mannen via een trap vanaf het niveau van de onderkant van de glijbaan naar het niveau van het beginpunt van de glijbaan – 7 tot 10 meter hoger – klimmen. Ook vanaf de bovenkant van de Multi Slide zijn de gehele glijbaan en het waterbassin waarin die uitkomt goed te overzien. Met name de forse hoogte van de glijbaan en het glijpad recht naar beneden, zonder bochten die kunnen afremmen, zijn dan voor iedere gebruiker van de Multi Slide evident. [verzoeker 2] heeft derhalve al vóór het glijden een inschatting kunnen maken van de eigenschappen van de Multi Slide en de daarmee samenhangende gevaren.
Dit geldt temeer, nu [verzoeker 2] blijkens zijn verklaring in het voorlopig getuigenverhoor, vóór het ongeval al eerder van een soortgelijke waterglijbaan was gegleden. Hij moet daarom bekend worden geacht met de snelheid waarmee je van een dergelijke waterglijbaan naar beneden gaat en met het feit dat het welhaast onmogelijk is om jezelf tijdens een afdaling van een glijbaan als de Multi Slide af te remmen. Ook moet [verzoeker 2] dan bekend worden geacht met het feit dat je een grote vertraging ondervindt wanneer je in het waterbassin onderaan de glijbaan terecht komt en dat het (daardoor) enige moeite en tijd kost om in dat waterbassin op de been te komen en het bassin te verlaten. Bovendien was [verzoeker 2] ten tijde van het ongeval een volwassen man, van wie verwacht mag worden dat hij – zeker gezien zijn eerdere ervaring met waterglijbanen – de (mogelijke) gevolgen van zijn handelen op de glijbaan kan overzien en zijn gedrag daarop aanpast.
4.6.
Op grond van deze omstandigheden had [verzoeker 2] naar het oordeel van de rechtbank moeten kunnen inschatten dat wanneer hij te snel achter [verweerder] aan zou glijden, hij in het waterbassin hard met [verweerder] in botsing zou kunnen komen en dat zo’n botsing ernstig letsel aan [verweerder] zou kunnen toebrengen. Desondanks is [verzoeker 2] van de glijbaan gaan glijden op een moment dat [verweerder] zich nog glijdend in dezelfde glijbaan van de Multi Slide bevond. [verzoeker 2] heeft [verweerder] daarmee niet voldoende gelegenheid gegeven om het uitglijpad te verlaten. [verweerder] heeft ter zitting onbetwist gesteld dat hij, komende van de glijbaan, nog horizontaal ruggelings aan het uitglijden was in het water op het moment van de botsing en dat zijn gezicht zich op dat moment nog onder water bevond.
[verzoeker 2] heeft hiermee weliswaar niet opzettelijk gevaarzettend, maar wel – in het vuur van de recreatieve “strijd” – te onbesuisd en daarmee onzorgvuldig gehandeld. [verweerder] hoefde er onder voormelde omstandigheden geen rekening mee te houden dat [verzoeker 2] hem al zou gaan volgen op een moment dat hij zich nog glijdend in de glijbaan bevond. Terecht merkt [verweerder] op dat [verzoeker 2] zonder enig bezwaar nog even had kunnen wachten met glijden. Ook binnen de onderhavige sport- en spelcontext, had [verzoeker 2] zich dus naar maatstaven van zorgvuldigheid van dit gedrag moeten onthouden. Weliswaar kan de door [verzoeker 2] en [verweerder] ondernomen activiteit tot op zekere hoogte – kort gezegd – gevaarlijke handelingen of gedragingen uitlokken of in zich bergen die zij als deelnemers aan die activiteit op de koop toe moeten nemen, maar daaronder valt naar het oordeel van de rechtbank niet het gevaar dat [verzoeker 2] met zijn glij-actie op de Multi Slide in het leven heeft geroepen.
4.7.
De omstandigheden dat de mannen geen waarschuwingsborden hebben gezien en dat zij geen glij-instructies hebben gekregen van de aanwezige badmeesters, maken het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders. [verzoeker 2] had ook zonder dergelijke borden en/of instructies de risico’s van zijn glij-actie moeten kunnen inschatten. Hetzelfde geldt voor de door ASR c.s. aangevoerde omstandigheid dat de mannen voor het eerst de Multi Slide-glijbaan afgingen. Dat had [verzoeker 2] in deze situatie juist tot extra voorzichtigheid moeten bewegen. Ook het feit dat de mannen geen onderlinge afspraak hebben gemaakt over hoe en wanneer te glijden, doet er niet aan af dat op [verzoeker 2] een eigen verantwoordelijkheid rust om de risico’s van het op een dergelijke glijbaan te snel achter een ander aan glijden in te schatten en zijn gedrag daarop aan te passen in die zin, dat hij wacht met glijden tot duidelijk is dat zijn voorganger tijdig het uitglijpad van de glijbaan kan verlaten.
Verder kunnen de door ASR c.s. ter zitting getoonde filmbeelden haar standpunt niet onderbouwen. Integendeel, op de filmbeelden is juist te zien dat de gebruikers van de Multi Slide wachten met glijden tot de voorganger in dezelfde glijbaan zich op z’n minst in het waterbassin bevindt. Uitdrukkelijke instructies op dat punt worden op de filmpjes door personeel van het waterpark niet, althans niet hoorbaar, aan de zwembadgasten gegeven.
ASR c.s. heeft nog betwist dat het ongeval uitsluitend is veroorzaakt door [verzoeker 2]. Daarbij heeft ASR c.s. gewezen op de mogelijkheid dat [verweerder] – om wat voor reden dan
ook – niet meteen het waterbassin verliet na het glijden (vgl. pleitnotities mr. Pans sub 12 e.v.). De rechtbank gaat aan dit standpunt voorbij, nu – zoals hiervoor reeds vermeld – [verweerder] ter zitting onbetwist heeft gesteld dat hij nog aan het uitglijden was in het water op het moment van de botsing. Deze verklaring past ook bij het onbetwiste feit dat [verzoeker 2] met zijn stuitje op het boven/achterhoofd van [verweerder] is gebotst. Bovendien volgt, anders dan ASR c.s. stelt, uit de (voorlopig) getuigenverklaringen van de bij het ongeval betrokken mannen, dat het ongeval tussen [verzoeker 2] en [verweerder] al had plaatsgevonden voordat de anderen in het waterbassin waren opgestaan, althans voordat zij dat waterbassin hadden kunnen verlaten.
Tegen deze achtergrond valt zonder een nadere toelichting, die ASR c.s. niet heeft gegeven, niet in te zien dat [verweerder] enig verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de snelheid waarmee of de wijze waarop hij het uitglijpad van de glijbaan heeft verlaten.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat ASR c.s. aansprakelijk is voor de schade die [verweerder] door het ongeval heeft opgelopen. Het verzoek van ASR c.s. moet daarom worden afgewezen en de door [verweerder] in zijn tegenverzoek onder 1 verzochte verklaring voor recht zal worden toegewezen.
4.9.
[verweerder] heeft voorts onder 2 verzocht ASR te veroordelen om de door hem geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat, aan hem te vergoeden. Dit verzoek moet worden afgewezen. [verweerder] heeft hierbij immers geen belang. Voor zover partijen in het vervolg van het buitengerechtelijk traject, waarvan deze deelgeschilprocedure deel uitmaakt, niet tot overeenstemming kunnen komen, staat het [verweerder] immers vrij om zijn vordering alsdan in een bodemprocedure aanhangig te maken. Voormelde veroordeling heeft [verweerder] daarvoor niet nodig.
4.10.
Ten aanzien van het tevens onder 2 door [verweerder] verzochte voorschot van € 100.000,- overweegt de rechtbank als volgt. Aangaande de hoogte van het voorschot heeft ASR c.s. zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Gezien het aard van het letsel van [verweerder] en zijn jeugdige leeftijd, zal hij zonder meer schade lijden tot het bedrag van het verzochte voorschot. De rechtbank zal daarom het verzoek tot betaling van een voorschot van € 100.000,- toewijzen.
4.11.
[verweerder] verzoekt onder 3 de rechtbank voorts om de kosten van het deelgeschil op de voet van artikel 1019aa, lid 1 Rv te begroten op het bedrag van € 10.677,17, met veroordeling van ASR tot betaling van deze kosten. Dit bedrag is onderbouwd met de ter zitting door [verweerder] overgelegde pro forma declaratie van mr. Vermeulen en omvat mede het door [verweerder] betaalde griffierecht.
ASR c.s. maakt bezwaar tegen dit verzoek, primair omdat zij van mening is dat zij niet aansprakelijk is voor het ongeval. Subsidiair heeft ASR c.s. erop gewezen dat de kosten moeten voldoen aan de zogenoemde “dubbele redelijkheidstoets”.
4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. Het primaire verweer van ASR c.s. faalt, nu op grond van het voorgaande vaststaat dat [verzoeker 2] aansprakelijk is voor de door [verweerder] geleden schade. Verder heeft ASR c.s. weliswaar gesteld dat moet worden voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets, maar ASR c.s. heeft daaraan in het voorliggende geval geen concrete invulling gegeven. Ook nadat [verweerder] ter zitting zijn pro forma declaratie in het geding heeft gebracht, heeft ASR c.s. niet – laat staan: onderbouwd – gesteld dat de op deze declaratie genoemde werkzaamheden en kosten de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan. Het verweer van ASR c.s. faalt derhalve.
Ook overigens ziet de rechtbank geen grond om de kosten van het deelgeschil op een lager bedrag te begroten dan het door [verweerder] verzochte bedrag van € 10.677,17.
Nu de aansprakelijkheid van ASR c.s. vaststaat, zal het verzoek van [verweerder] om ASR in deze kosten van het deelgeschil te veroordelen, worden toegewezen.
Bij het voorgaande merkt de rechtbank nog op dat de omstandigheid dat ASR c.s. de deelgeschilprocedure is begonnen, niet met zich brengt dat de kosten van [verweerder] samenhangend met zijn verweer tegen het verzoek van ASR c.s. niet in de onderhavige begroting en kostenveroordeling kunnen worden betrokken. Uitgangspunt in de deelgeschilprocedure is immers dat de persoon die schade door dood of letsel lijdt – het slachtoffer, in casu [verweerder] – de kosten van de deelgeschilprocedure niet zelf hoeft te dragen. Er zijn geen redenen aangevoerd of gebleken op grond waarvan in deze procedure van dat uitgangspunt moet worden afgeweken.
5 De beslissing
De rechtbank,
ten aanzien van het verzoek van ASR c.s.:
5.1.
wijst het verzoek van ASR c.s. af;
ten aanzien van de tegenverzoeken van [verweerder]:
5.2.
verklaart voor recht dat [verzoeker 2] jegens [verweerder] aansprakelijk is voor de schade die [verweerder] lijdt ten gevolge van het [verweerder] op 22 juli 2012 in het Aqua Dream Park te Marmaris, Turkije overkomen ongeval;
5.3.
veroordeelt ASR tot betaling aan [verweerder] van € 100.000,- (zegge: honderdduizend euro) ter zake van een voorschot op de vergoeding van de geleden en nog te lijden schade;
5.4.
begroot de kosten voor deze procedure aan de zijde van [verweerder] op € 10.677,17 en veroordeelt ASR tot betaling van dit bedrag aan [verweerder];
5.5.
verklaart de onderdelen 5.3 en 5.4 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het anders of meer door [verweerder] verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Rietveld, voorzitter, mr. O.R.M. van Dam en mr I.L.P. Crombeen, leden, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2013.