Rb, deelgeschil: verzekeraar behoeft niet verder mee te werken aan deskundigenonderzoek, onderhandelingen terecht afgebroken
Verzekeraar heeft onderhandelingen afgebroken na eerdere deelgeschillen, discussie over medische informatie, vraagstelling aan deskundige en onduidelijkheid over gestelde schade. Verzoekster verzoekt in deelgeschil te bevelen dat partijen zich gezamenlijk wenden tot eerder ingeschakelde neuroloog om een nadere verduidelijking te geven. De rechtbank wijst het verzoek af. Gelet op het langlopende schaderegelingstraject met eerdere deelgeschilprocedures, de daarover beschikbare stukken en de nadere medische informatie kan van verzekeraar bij deze stand van zaken niet worden verwacht dat zij de onderhandelingen met verzoekster voortzet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzekeraar in redelijkheid kunnen besluiten om de zaak eenzijdig te sluiten. Het is onvoldoende gebleken dat de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het ligt inmiddels meer de hand dat wordt gekozen voor een bodemprocedure, waarin de gehele vordering ter beoordeling aan de rechter kan worden voorgelegd.
ECLI:NL:RBMNE:2021:4948, Rechtbank Midden-Nederland, C/16/519911 / HA RK 21-76 (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:RBMNE:2021:4948
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
20-10-2021
Datum publicatie
02-11-2021
Zaaknummer
C/16/519911 / HA RK 21-76
Rechtsgebieden
Verbintenissenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Beschikking
Inhoudsindicatie
Is de zaak geschikt voor een deelgeschil?
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/519911 / HA RK 21-76
Beschikking van 20 oktober 2021
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. S. Demirtas te Arnhem,
tegen
de naamloze vennootschap
[verweerster] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
advocaat mr. M.D. Spruit te Ermelo.
Partijen worden hierna [verzoekster] en ASR genoemd.
1De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het verzoekschrift met producties (12),
–
de toelichting op de omvang van de schade van [verzoekster] ,
–
het verweerschrift met producties (24),
–
de mondelinge behandeling op 2 september 2021, waarvan aantekeningen zijn bijgehouden.
2Het geschil
Waarover gaat deze zaak?
2.1.
Op 24 september 2011 is [verzoekster] aangereden. De aanrijding vond plaats binnen de bebouwde kom van de gemeente Utrecht. [verzoekster] stond voorafgaand aan de aanrijding met haar Volkwagen Golf te wachten voor een rood verkeerslicht. De bestuurder van een Toyota Aygo kon zijn voertuig niet op tijd tot stilstand brengen en raakte met zijn voertuig de achterzijde van het voertuig van [verzoekster] .
2.2.
De Toyota Aygo was ten tijde van de aanrijding verzekerd bij ASR, die als WAM-verzekeraar de aansprakelijkheid voor dit ongeval heeft erkend.
2.3.
De aanrijding vond plaats met een lage snelheid en heeft niet geleid tot (zichtbare) schade aan het voertuig van [verzoekster] . [naam onderneming] ( [naam onderneming] ) heeft op 28 september 2012 een verkeersongevallenanalyse uitgevoerd waaruit volgt dat de auto van [verzoekster] als gevolg van de aanrijding ter hoogte van haar zitpositie een snelheidsverandering (delta v) van 2,2 tot 4,8 km per uur heeft ondergaan. De daarbij optredende gemiddelde voertuigversnelling heeft gelegen tussen 0,5 g en 1,5 g.
2.4.
[verzoekster] heeft aangegeven dat zij als gevolg van dit ongeval letsel heeft opgelopen. Volgens [verzoekster] heeft zij last van pijnklachten in haar hoofd, nek/schouder, heup en rug. Volgens haar strekt de pijn zich vanuit de rug uit naar haar rechterheup en rechterbeen. [verzoekster] noemt dat zij daarnaast last heeft van concentratiestoornissen, vermoeidheidsklachten en duizeligheid.
2.5.
Tussen partijen is discussie ontstaan over de vraag of de klachten die [verzoekster] ervaart het gevolg zijn van de aanrijding. Ook over de omvang van de schade verschillen partijen van mening. Er zijn verschillende gerechtelijke procedures gevoerd: twee deelgeschilprocedures (in 2013 en 2016) en een verzoekschriftprocedure in 2013 naar aanleiding waarvan een deskundigenonderzoek is uitgevoerd door neuroloog prof. dr. [A] . Op 10 mei 2017 heeft [verzoekster] een verzoek ingediend om een aantal getuigen te mogen horen. Dit verzoek is afgewezen.
2.6.
In de beschikking in deelgeschil van 13 november 2013 heeft de rechtbank het verzoek van [verzoekster] tot betaling van een voorschot op de door haar geleden schade afgewezen. Geoordeeld is dat op basis van de medische informatie waarnaar [verzoekster] verwijst en die in dat deelgeschil (deels) in het geding is gebracht niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van een causaal verband tussen de door [verzoekster] gestelde klachten en het ongeval omdat het (alleen) medische gegevens betreft uit de behandelend sector en het bovendien geen neurologische gegevens zijn. De rechtbank heeft overwogen dat onder deze omstandigheden bij de huidige stand van zaken niet kan worden vastgesteld dat de klachten van [verzoekster] in causaal verband staan tot het ongeval en dat eerst nader onderzoek naar de medische causaliteit nodig is voordat de (juridische) causaliteit kan worden beoordeeld. In de beschikking staat verder dat omdat het causaal verband niet kan worden vastgesteld er ook te weinig duidelijkheid bestaat over de omvang van aan het ongeval toe te rekenen schade, nog daargelaten dat [verzoekster] haar schade niet, althans volstrekt onvoldoende, heeft onderbouwd.
2.7.
Naar aanleiding van het verzoek van ASR heeft de rechtbank in de beschikking van 10 juni 2015 prof. dr. [A] (hierna [A] ), neuroloog, als deskundige benoemd. De rechtbank heeft overwogen dat zij ervan uitgaat dat partijen de deskundige inzage geven in alle bescheiden (daaronder het patiënten journaal van de huisarts van [verzoekster] inbegrepen) die hij voor de uitvoering van zijn opdracht van belang acht. Omdat het initiatief voor het opvragen van de documentatie bij de deskundige ligt heeft de rechtbank het verzoek van ASR om te bepalen dat wordt bevolen bepaalde medische documentatie in het geding te brengen, afgewezen.
2.8.
Op 11 november 2015 heeft [A] gerapporteerd. In het rapport staat onder meer:
‘Medische voorgeschiedenis
Geen
(…)
Voor dit onderzoek had ik de beschikking over de volgende medische correspondentie:
(…)
Brief van collega [B] , huisarts, d.d. 21-9-2012 (voorafgaande aan het ongeval was er geen sprake van rug- of nekklachten. Vijf dagen na het ongeval waren de nek- en schouderklachten verbeterd, maar had betrokkene ontzettende last van de onderrug)
(…)
Beschouwing
Betrokkene heeft een verkeersongeval doorgemaakt waarbij er sprake is van een botsing tegen de achterzijde van haar auto. (…) Zij vermeldt dat zij vóór dit ongeval geen pijnklachten in de rug of in de nek-schouder regio had. Dit wordt bevestigd door de informatie uit de medische correspondentie. Redelijkerwijs moet er daarom vanuit worden gegaan dat de beschreven pijnklachten van na het ongeval d.d. 24-9-2011 dateren.
Bij neurologisch onderzoek worden geen afwijkingen gevonden die enige vorm van functionele invaliditeit veroorzaken. Dit betekent dat er geen sprake is van beperkingen die zijn veroorzaakt door een neurologische aandoening. Er zijn echter wel pijnklachten. De pijn onderin de rug, de rechter bil en de rechter heup moet vanwege het type trauma redelijkerwijs niet beschouwd worden als een direct gevolg van het doorgemaakte ongeval. Mogelijk is er sprake van secundaire pijn vanuit het houdings- en bewegingsstelsel door een door pijn geïnduceerde afwijkende houding in het verleden. Op dit moment kan ik geen afwijkende houding vaststellen. De pijn ter plaatse van de rechter slaap is atypisch en de oorzaak hiervan kan niet worden vastgesteld. Het is onwaarschijnlijk dat het doorgemaakte trauma de directe oorzaak van de pijn op de slaap is. Vanuit medisch perspectief is er derhalve sprake van ‘somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten’ (SOLK). De vermoeidheid die betrokkene vermeldt is een frequent optredende symptoom bij SOLK.
(…)
2 De situatie zonder ongeval
(…)
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
2c zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
Antwoord
Nee, het is niet aannemelijk dat betrokkene thans ook klachten en afwijkingen op neurologisch gebied zou hebben gehad indien het ongeval d.d. 24-9-2011 haar niet zou zijn overkomen.’
2.9.
[A] heeft in de voetnoot op pagina 1. opgenomen:
‘De advocaat Spruit van [verweerster] vraagt zich in haar reactie af of betrokkene niet eerder betrokken was bij een aanrijding. Op basis van de informatie die betrokkene mij heeft verstrekt en op basis van de medische gegevens heb ik hiervoor geen aanwijzingen. Zij suggereert dat een integraal afschrift van het patiëntenjournaal over een voldoende lange tijd hierover uitsluitsel zou kunnen geven. Ik acht de kans zeer klein dat mijn conclusies door inzage in een afschrift van het patiënten journaal over een langere tijd zullen veranderen en laat het aan de Rechtbank hierover te beslissen.’
2.10.
Tussen partijen is een discussie ontstaan over de verhouding tussen de tekst onder het kopje ‘beschouwing’ en de tekst bij het antwoord op vraag 2c van het rapport [A] . Volgens ASR blijkt uit het rapport dat er na het ongeval geen neurologische (uitvals)verschijnselen en/of afwijkingen zijn, omdat deze er voor het ongeval ook niet waren: de situatie voor en na het ongeval verschilt niet. [verzoekster] is van mening dat uit het rapport kan worden afgeleid dat haar klachten een gevolg zijn van het ongeval.
2.11.
Gebleken is dat twee verschillende versies van de patiëntenkaart van [verzoekster] in omloop zijn geweest. Een versie waar bij 28 september 2011 staat vermeld ‘5 dagen geleden weer aangereden, stand stil, andere auto achterop met 5-10 km u, aanvankelijk pijn schouder nek, dat nu wel beter, maar nu vooral erg rechts onder rug.’ en een versie waarin het woord ‘weer’ ontbreekt. Op verzoek van [verzoekster] is het woord ‘weer’ verwijderd omdat dit leidde tot vragen van ASR. Bij ASR rees onder andere de vraag of [A] de beschikking heeft gehad over de juiste versie.
2.12.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2016 van de tweede deelgeschilprocedure hebben partijen de volgende afspraken gemaakt:
‘1. Verzoekster machtigt bij deze haar huisarts alsmede de medisch adviseur van ASR in die zin dat de huisarts de gehele patiëntenkaart volledig en ongewijzigd aan de medisch adviseur van ASR zal doen toekomen.
- Partijen zullen zich voorts over en weer over deze patiëntenkaart in relatie tot deze zaak laten adviseren door hun respectieve medisch adviseurs.
- Partijen zullen zich vervolgens gezamenlijk tot de neuroloog dr. [A] wenden met het verzoek om een nadere verduidelijking te geven. De nadere vraagstelling zal in nader overleg tussen de beide medisch adviseurs plaatsvinden. Partijen zullen in ieder geval een nadere verduidelijking vragen op het antwoord op vraag 2c in het licht van de beschouwing.
(…)’
2.13.
De gehele patiëntenkaart van [verzoekster] kwam niet op tafel. De huisarts van [verzoekster] , de heer [B] heeft bij brief van 21 september 2016 het volgende bericht:
‘Geachte collega,
Reeds eerder verstrekte ik u een kopie van het dossier van patiente van de 2 jaar voorafgaand aan het ongeval en daarna.
Zeker gezien de recente persberichten en de handreiking van de KNMG ben ik voorzichtiger met het verstekken van verder informatie. Vanzelfsprekend kunnen gerichte vragen worden gesteld, die betrekking hebben op het ongeval.
Ik begrijp ook uit uw schrijven dat er vooral onduidelijkheid is over het woord ‘weer’ in het consult van 29/9/2011. Ik refereer daarmee naar een ongeluk dat lang geleden (2004) plaatsvond.’
2.14.
In de deelgeschilbeschikking van 15 februari 2017 (in vervolg op de mondelinge behandeling van 5 juli 2016) is overwogen:
‘4.2. (…) Ter zitting is ter sprake gekomen dat het rapport [A] onduidelijkheid geeft over de causaliteit gelet op het feit dat hij eerst heeft vermeld dat de klachten van [verzoekster] niet goede verklaard kunnen worden door de bevindingen bij neurologisch onderzoek, maar vervolgens onder vraag 2c heeft geantwoord dat het niet aannemelijk is dat betrokkene klachten en afwijkingen op neurologisch gebied zou hebben gehad als het ongeval van 24 september 2011 haar niet zou zijn overkomen. Het rapport brengt dus twijfel over de causaliteit behoudens de opmerking onder 2c.
4.3.
Daarnaast is ter sprake gekomen dat [verzoekster] eerder een aanrijding heeft gehad in 2004. Hierover is echter geen medische informatie beschikbaar. Het is niet bekend of [A] van dit eerdere ongeval op de hoogte was omdat het niet duidelijk is over welke patiëntenkaart hij de beschikking had. ASR had eerder geconstateerd dat er twee versies in omloop waren en dat in de ene patiëntenkaart het woord ‘weer’ niet voorkwam, zodat [A] mogelijk niet op de hoogte was van het eerdere ongeval.
4.4.
Ter zitting heeft de rechter gevraagd aan [verzoekster] waarom er twee versies van het huisartsenjournaal waren, waarop [verzoekster] heeft geantwoord dat zij haar huisarts heeft verzocht dit woord te verwijderen omdat “ASR daar steeds weer over begon”. Nu het naar het oordeel van de kantonrechter wel mogelijk relevant kan zijn voor de vraag die aan hem is voorgelegd, zijn ter zitting afspraken gemaakt welke zijn vastgelegd in een proces-verbaal.
(…)
De gemachtigde van [verzoekster] heeft vervolgens bij e-mail van 7 november 2016 aangegeven dat de huisarts heeft geweigerd om de volledige patiëntenkaart te verstrekken, maar dat deze enkel informatie van twee jaar voor het ongeval van 24 september 2011 heeft aangeleverd. Daarop heeft de kantonrechter aangegeven dat [verzoekster] zelf de huisarts om een uitdraai van de volledige patiëntenkaart zou kunnen vragen. Tevens is haar verzocht om zelf een verklaring over te leggen van de eerdere aanrijding. [verzoekster] heeft bij e-mail van 19 december 2016 aan haar advocaat bericht dat zij de informatie niet gaat opvragen “in verband met haar privacy”. Daarmee is zij teruggekomen op de afspraken die ter zitting tussen partijen zijn gemaakt. Zij heeft niet uitgelegd waarop zij op de gemaakte afspraken is teruggekomen en heeft evenmin, zoals was verzocht, uitleg gegeven over het eerdere ongeval.
4.5.
Nu een deelgeschilprocedure is gericht op een snelle beslissing en het partijen kennelijk niet is gelukt om de zaak op korte termijn vlot te trekken, ziet de kantonrechter geen aanleiding wederom een zitting te gelasten en zal een beslissing worden genomen op basis van het huidige dossier.
4.6.
[verzoekster] heeft de aanwezige twijfel over de causaliteit naar aanleiding van de rapportage van [A] niet kunnen wegnemen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat er kennelijk een eerder ongeval is geweest, waarvan geen (medische)informatie bekend is. Het kan niet worden uitgesloten dat er tussen 2004 en 2009 ook sprake is geweest van klachten. Dat betekent dat er onvoldoende aannemelijk is geworden dat de gezondheidsklachten die [verzoekster] ervaart geheel dan wel gedeeltelijk het gevolg zijn van het ongeval op 24 september 2011 en dat het primaire verzoek zal worden afgewezen.
4.7.
Het is op dit moment dan ook (nog) niet aan de orde om nadere expertises door een verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige te gelasten. (…) De kantonrechter kan nog niet vaststellen dat [verzoekster] een vorderingsrecht heeft dat het reeds verstrekte voorschot van € 5.000,00 overstijgt, omdat de klachten niet te herleiden zijn tot het ongeval in 2011. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.’
2.15.
Op 13 februari 2018 heeft [verzoekster] aan ASR alsnog een uitdraai van het huisartsenjournaal (vanaf 2004) verstrekt. (Eerst een versie met blanco regels vlak voor de datum van het ongeval en daarna een versie zonder blanco regels, maar waarbij de lay-out verschilt van de eerste versie.)
2.16.
Uit de overzichten blijkt onder meer dat [verzoekster] op 16 augustus 2004 nek- en schouderklachten heeft gemeld en dat zij in verband daarmee regelmatig de fysiotherapeut heeft bezocht. Op 3 november 2004 wordt vermeld ‘kneuzing onderrug na hoogenergetisch trauma’, op 12 september 2006 ‘veel last rechterheup’ ( [verzoekster] was in 2005 verwezen voor onderzoek door een orthopedisch chirurg.) Op 29 september 2006 staat genoemd ‘hevige heupklachten rechts’ en op 29 december 2006 acute kniepijn. Op 21 maart 2011 heeft [verzoekster] zich bij de huisarts gemeld met ‘plotseling erge nekpijn. Kan niet bewegen. Ook hoofdpijn. Geen rare beweging gemaakt, wel griep gehad.’
2.17.
Partijen hebben zich aanvullend laten adviseren door hun medische adviseurs. Aanvankelijk was het de bedoeling dat – zoals eerder afgesproken – alsnog nadere vragen aan [A] zouden worden gesteld, maar partijen bereikten geen overeenstemming over de vraagstelling.
2.18.
[verzoekster] heeft op 16 september 2018 opnieuw een ongeval met de auto gehad. De schaderegeling van dit ongeval vindt plaats door Allianz.
2.19.
[verzoekster] is na dit meest recente ongeval volledig uitgevallen voor haar werk. Ten tijde van het ongeval in 2011 werkte [verzoekster] in loondienst (4 dagen in de week) als re-integratie coach/projectmanager. Daarnaast verrichte zij werkzaamheden in verband met een door haar in 2008 opgerichte onderneming (in verband daarmee had zij in 2009 twee besloten vennootschappen opgericht). [verzoekster] heeft de werkzaamheden in loondienst na ongeveer drie maanden na het ongeval in 2011 hervat. Zij heeft aangegeven dat zij de werkzaamheden die zij verrichte voor haar onderneming (als resource manager/trainer) niet heeft kunnen oppakken.
In 2012 heeft zij wel de opleiding tot arbeidsdeskundige afgerond.
2.20.
In september 2019 heeft ASR de onderhandelingen met [verzoekster] eenzijdig afgebroken. ASR heeft in totaal aan voorschotten aan [verzoekster] betaald: een bedrag van € 12.000,00. Daarnaast zijn buitengerechtelijk kosten en kosten voor de deelgeschil procedure(s) vergoed.
Wat wil [verzoekster] ?
2.21.
[verzoekster] wil het onderhandelingstraject vlottrekken. Zij verzoekt de rechtbank om:
(1) ASR te bevelen dat partijen zich gezamenlijk tot de neuroloog prof. dr. [A] wenden met het verzoek om een nadere verduidelijking te geven, waarbij partijen in ieder geval een nadere verduidelijking vragen op vragen op het antwoord 2c in het licht van de beschouwing, zoals partijen gezamenlijk bij de rechtbank zijn overeengekomen,
(2) de kosten van behandeling van het onderhavig verzoek op voet van artikel 1019aa Rv te begroten en ASR te veroordelen die aan [verzoekster] te voldoen, te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht.
Wat vindt ASR?
2.22.
ASR is van mening dat de verzoeken van [verzoekster] moeten worden afgewezen omdat deze niet voldoen aan het bepaalde in artikel 1019w Rv: het gevraagde zal partijen niet dichter bij een vaststellingsovereenkomst brengen. ASR is verder van mening dat [verzoekster] een vraag voorlegt die hoort bij een procedure in verband met een voorlopig deskundigenbericht, zodat sprake is van oneigenlijk gebruik van de deelgeschilprocedure, dan wel misbruik van recht. ASR stelt dat de kosten niet behoren te worden begroot, althans dat deze aanzienlijk moeten worden gematigd.
3De beoordeling
Behandeling van een geschil in een deelgeschil
3.1.
ASR heeft de onderhandelingen in 2019 eenzijdig beëindigd. [verzoekster] is van mening dat zij hiertoe niet zomaar kon overgaan omdat partijen midden in een deskundigenonderzoek zitten. ASR moet volgens [verzoekster] haar medewerking verlenen aan het verkrijgen van duidelijkheid over het rapport [A] . Zij wijst er op dat door haar inmiddels alle gevraagde (medische) gegevens zijn verstrekt en dat [A] op basis daarvan opnieuw bevraagd kan worden zodat duidelijk kan worden of de huisartsenjournaalregels nieuwe of andere inzichten geven op zijn bevindingen. Volgens [verzoekster] moet daarbij niet alleen op SOLK (somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijk klachten) worden ingegaan maar ook op de whiplash-/nekklachten.
3.2.
De vraag die beantwoord moet worden is dus of in de gegeven omstandigheden van ASR kan worden verlangd dat zij de onderhandelingen met [verzoekster] voortzet. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. In zijn algemeenheid kan de stelling dat, ongeacht de uitkomst van deelgeschilprocedure, geen vaststellingsovereenkomst tot stand zal komen geen grond vormen om een verzoek tot behandeling van een deelgeschil af te wijzen. Dit zou leiden tot het onaanvaardbare gevolg dat eenvoudig aan behandeling van een deelgeschil kan worden ontkomen door geen buitengerechtelijke onderhandelingen aan te gaan. De deelgeschilprocedure is juist bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de algehele buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren.
Onder bepaalde omstandigheden is echter een uitzondering mogelijk. Ingevolge artikel 1019z Rv moet de investering in tijd, geld en moeite worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Als eerder een deelgeschilprocedure is gevoerd kunnen de daarover beschikbare stukken bij de beoordeling worden betrokken.
3.3.
Hierna wordt toegelicht waarom naar het oordeel van de rechtbank moet worden aangenomen dat in dit geval de verzochte beslissing niet voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en deze zaak zich dus niet leent voor behandeling in een deelgeschil.
ASR heeft de onderhandelingen terecht beëindigd
3.4.
Gebleken is dat de directe aanleiding voor het vastlopen van de onderhandelingen tussen partijen was dat zij geen overeenstemming konden bereikten over de vraagstelling aan [A] . ASR heeft een concept brief opgesteld met vragen aan [A] . Volgens [verzoekster] bevat deze brief onnodige informatie en is het voldoende als aan [A] alle beschikbare medische gegevens worden verstrekt en hem wordt gevraagd om verduidelijking van het rapport. ASR heeft daarop aangegeven dat zij [A] alle vragen wil kunnen stellen die bij haar leven.
Onder deze kwestie liggen echter de volgende geschilpunten die partijen al geruime tijd verdeeld houden:
–
- i) zijn de door [verzoekster] ervaren klachten een gevolg van het ongeval van 24 september 2011, en
–
- ii) wat is de omvang van de schade.
Na de erkenning van de aansprakelijkheid door ASR hebben hierover verschillende juridische procedures plaatsgevonden. In eerdere deelgeschilbeslissingen is geoordeeld dat – in ieder geval op dat moment – nog onvoldoende aannemelijk was dat de klachten van [verzoekster] het gevolg waren van het ongeval op 24 september 2011 en dat [verzoekster] haar schade onvoldoende had onderbouwd. Daarbij speelde een rol dat sprake is van een aanrijding met een zeer beperkte snelheidswijziging en dat bij het neurologisch onderzoek geen afwijkingen zijn gevonden. Bovendien is in de loop van de tijd duidelijk geworden dat [verzoekster] al eerder, in 2004, een aanrijding heeft gehad. Zij heeft dit niet direct genoemd. Dit is pas later naar voren gekomen.
3.5.
Gedurende het schadebehandelingstraject speelde telkens een rol dat er van de kant van [verzoekster] geen volledige openheid van zaken kwam over haar medische voorgeschiedenis. Voor de deelgeschilrechter was dit in 2017 aanleiding om geen nieuwe mondelinge behandeling te plannen en direct te oordelen dat [verzoekster] de aanwezige twijfel over de causaliteit naar aanleiding van de rapportage [A] niet heeft kunnen wegnemen. Daarbij is in aanmerking genomen dat er in 2004 een eerder ongeval is geweest, waarover geen (medische)informatie was verstrekt door [verzoekster] . Voor het oordeel over de causaliteit in een zaak als deze waarin het gaat om medisch niet objectiveerbare klachten is immers van bijzonder belang of de klachten voor het ongeval al bestonden. Als komt vast te staan dat [verzoekster] vóór het ongeval deze gezondheidsklachten niet had, de gezondheidsklachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband daarmee veelal geleverd zijn. Als deze klachten voor het ongeval al bestonden ligt dit dus anders.
3.6.
De medische informatie van [verzoekster] is nu wel op tafel gekomen, maar de twijfel over de causaliteit neemt dit niet weg. In tegendeel, voor ASR is de nieuwe informatie de reden om te volharden in haar standpunt dat het causale verband tussen de gestelde klachten van [verzoekster] en het ongeval niet is aangetoond. Bij haar zijn twijfels gerezen over het waarheidsgehalte van de verklaringen van [verzoekster] , omdat gebleken is dat [verzoekster] in het verleden last heeft gehad van soortgelijke klachten als de klachten van na 2011 en een half jaar voor dit ongeval nog nekklachten had.
[verzoekster] stelt hier tegenover dat een half jaar voor het ongeval een dermate lange periode is dat het er niet aan in de weg kan staan dat wordt aangenomen dat sprake is van causaal verband tussen deze klachten en het ongeval. [verzoekster] noemt verder dat de behandeling van de klachten die zij eerder had in 2006 waren afgerond en dat uit het orthopedisch onderzoek is gebleken dat er geen afwijkingen waren. [verzoekster] wijst er op dat na het ongeval in 2004 geen schade-uitkering is gedaan en dat zij bovendien weer is gaan werken, en zelfs een onderneming heeft opgericht, wat zij tot het ongeval in 2011 is blijven doen. Al deze argumenten leiden er echter niet toe dat ASR haar mening herziet. Naar het oordeel van de rechtbank staat het ASR – ook in het kader van dit deelgeschil – inmiddels ook vrij om te volharden in haar standpunt. Gelet op het langlopende schaderegelingstraject met eerdere deelgeschilprocedures, de daarover beschikbare stukken en de nadere medische informatie kan van ASR bij deze stand van zaken niet kan worden verwacht dat zij de onderhandelingen met [verzoekster] voortzet.
3.7.
Bij dit oordeel speelt ook een rol dat gebleken is dat een deugdelijke onderbouwing van de schade nog steeds ontbreekt. Onduidelijk is bijvoorbeeld welke inkomsten [verzoekster] voorafgaand aan het ongeval genereerde met haar onderneming. [verzoekster] heeft aangegeven dat zij in de zomer van 2011 een ‘sabbatical leave’ heeft genomen waardoor de cijfers over 2011 niet representatief zijn, maar zij stelt niet gemotiveerd van welke omzet wel kan worden uitgegaan. Bovendien is het de vraag hoe reëel het is om aan te nemen dat [verzoekster] meer had kunnen verdienen omdat zij het bedrijf van haar werkgever had kunnen overnemen.
Conclusie
3.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft ASR al met al in redelijkheid kunnen besluiten om de zaak eenzijdig te sluiten. Het is onvoldoende gebleken dat de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het ligt inmiddels meer de hand dat wordt gekozen voor een bodemprocedure, waarin de gehele vordering ter beoordeling aan de rechter kan worden voorgelegd.
Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek van [verzoekster] zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De rechtbank wijst het verzoek af.
De kosten van het deelgeschil
3.9.
Ook als het verzoek wordt afgewezen dient in beginsel op grond van artikel 1019aa Rv begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het moet redelijk zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet eveneens redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. In dat geval kan begroting van de kosten achterwege blijven.
3.10.
[verzoekster] vordert op de voet van artikel 1019aa Rv in totaal € 11.116,94 (34,67 uur x tarief € 250,00 exclusief 6% kantoorkosten en 21% btw), te vermeerderen met het door haar betaalde griffierecht. ASR maakt bezwaar tegen het uurtarief. Het aantal bestede uren bij dit tarief vindt zij onredelijk. Het is volgens ASR niet meer van deze tijd om kantoorkosten te vorderen.
3.11.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat het verzoek zich onder de gegeven omstandigheden niet leent voor behandeling in deelgeschil, is de rechtbank van oordeel dat het deelgeschil niet volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, zodat zij tot begroting van de kosten zal overgaan. ASR heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat de door [verzoekster] gevorderde kosten niet redelijk zijn. De kantoorkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking en het aantal uren dat is besteed voor dit deelgeschil past niet bij het uurtarief van € 250,00. De rechtbank zal de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak begroten op 25 uren x € 225,00 exclusief btw dus op € 5.625,00 exclusief btw. Deze kosten zullen worden vermeerderd met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 309,00.
3.12.
De rechtbank zal de verzochte veroordeling tot betaling door ASR van de kosten van het deelgeschil dus afwijzen en volstaan met de begroting daarvan. Reden hiervoor is dat pas wanneer duidelijk is dat ASR gehouden is om meer te vergoeden dan het bedrag dat zij al heeft uitgekeerd, vast staat dat [verzoekster] het onderhavige deelgeschil terecht heeft ingesteld en het redelijk is dat ASR de kosten van dat deelgeschil draagt.
4De beslissing
De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek af,
4.2.
begroot de kosten van dit deelgeschil op € 5.625,00 exclusief btw te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 309,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Wilken en bij haar afwezigheid in het openbaar uitgesproken door mr. J.P. Killian op 20 oktober 2021.1
1type: HH (4182) coll: