Rb, deelgeschil: verzekeraar gebonden aan door expertisebureau gedaan aanbod; schijn van volmacht
Schadeafwikkeling na medische fout bij 1-jarig kind na medische fout. Een door de verzekeraar ingeschakeld expertisebureau [C] heeft tijdens bespreking een aanbod € 118.000,– gedaan om de schade definitief af te wikkelen voor € 118.000,–, maar komt hierop terug nadat hij rekenfout heeft ontdekt. 1. De vraag is of rechtsgeldige overeenkomst tot stand gekomen en of verzekeraar hieraan is gebonden. De rechtbank is van oordeel dat het voorstel heeft te gelden als een geldig aanbod, nu dit m.b.t. de begroting van de schade alle essentiële elementen van een overeenkomst bevat. De rechtbank verwerpt het verweer dat het aanbod aangemerkt dient te worden als een vrijblijvend aanbod in de zin van artikel 6:219 BW, zodat [C] daar nog op terug mocht komen. [C] heeft bij het doen van het aanbod niet aangegeven dat het aanbod vrijblijvend was. 2. Nu de verzekeraar een beroep doet op het ontbreken van een volmacht, dient dit getoetst te worden aan het bepaalde in artikel 3:61 lid 2 BW.
Vervolg samenvatting:
Doorslaggevend is of verzekeraar de schijn heeft gewekt dat [C] tijdens de bespreking een volmacht had om namens verzekeraar een bindend aanbod van € 118.000,– te doen.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het feitelijk handelen van MediRisk dat zij de schijn heeft gewekt dat [C] tijdens de bespreking bevoegd was om haar te vertegenwoordigen en een haar bindend voorstel te doen aangaande de begroting van de schade. Door [C] alleen naar de bespreking te laten gaan, welke bespreking – nota bene op aangeven van [C] – tot doel had de schade "in der minne te begroten", heeft verzekeraar de schijn gewekt dat [C] tijdens die bespreking bevoegd was om namens verzekeraar schikkingsbedragen te noemen, waar verzekeraar vervolgens aan gebonden was. Indien dit niet de bedoeling was, dan had verzekeraar dit – al dan niet door [C] tijdens de bespreking – uitdrukkelijk kenbaar moeten maken.
BGK:
De rechtbank acht de BGK van in totaal € 40.000, – gezien het totale schadebedrag ad € 118.000,–, redelijk. (Opmerking PIV: ter vergelijking: vgl. PIV staffel € 20.825,-)
Kosten deelgeschil: € 4.914,52
Volledige uitspraak:
LJN: BX8037, Rechtbank ‘s-Gravenhage , 417945 / HA RK 12-213
Datum uitspraak:
17-08-2012
Datum publicatie:
30-10-2012
Rechtsgebied:
Civiel overig
Soort procedure:
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie:
Letselschade. Deelgeschilprocedure. Is een rechtsgeldige overeenkomst tot begroting van de schade tot stand gekomen? Schijn van volmachtverlening (artikel 3:61 lid 2 BW). Buitengerechtelijke kosten. Begroting kosten deelgeschil.
Vindplaats(en):
Rechtspraak.nl
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 417945 / HA RK 12-213
Beschikking van 17 augustus 2012
in de zaak van
1. [A1],
wonende te [woonplaats],
2. [A2],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
beiden handelend zowel pro se als in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van [B],
advocaat: mr. D.J. Ladrak te Leiden,
tegen
de Onderlinge Waarborgmaatschappij voor Instellingen in de Gezondheidszorg
MEDIRISK B.A.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster,
advocaat: mr. L. Beij te Utrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de stichting
STICHTING DIACONESSENHUIS LEIDEN,
gevestigd te Leiden,
belanghebbende,
advocaat: mr. L. Beij te Utrecht.
Partijen zullen hierna verzoekers en MediRisk worden genoemd. Belanghebbende wordt hierna aangeduid als het ziekenhuis. Verweerster en belanghebbende zullen gezamenlijk MediRisk c.s. worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 25 april 2012, met producties;
– het verweerschrift (mede namens het ziekenhuis), met producties;
– de brief van 21 juni 2012 met bijlage van mr. Ladrak;
– het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 juni 2012.
1.2. Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.
2. De feiten
2.1. Verzoekers zijn de ouders van [B], geboren op 28 april 1994 (hierna: [B]).
2.2. Op 11 juli 1995 is bij [B] een cystoscopie, een inwendig onderzoek van de plasbuis en de blaas, verricht. Een aantal dagen na dit onderzoek werd [B] ziek. Achteraf is gebleken dat bij [B] sprake was van een urosepsis, een bloedvergiftiging door een urinewegontsteking, die mogelijk voorkomen had kunnen worden als aan [B] voorafgaand aan de cystoscopie profylaxe antibiotica was toegediend. Na de urosepsis verslechterde de nierfunctie van [B]. Nefrologisch onderzoek dat nadien plaatsvond wees uit dat bij [B] sprake was dysplasie, een nierfunctiestoornis, die reeds voor aanvang van de behandeling van [B] bestond.
2.3. Verzoekers hebben het ziekenhuis, tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij MediRisk, bij brief van 9 april 1997 aansprakelijk gesteld.
2.4. Op basis van een rapport van prof. dr. J.M. Nijman d.d. 31 januari 1998, waarin werd geoordeeld dat [B] ten tijde van de cystoscopie profylactisch had moeten worden behandeld met antibiotica, heeft MediRisk aansprakelijkheid erkend, waarna met het regelen van de schade een aanvang werd genomen.
2.5. In het kader van de schaderegeling heeft de heer Nijman op 10 november 2002,
22 december 2004 en 22 augustus 2008 op verzoek van partijen aanvullende rapporten uitgebracht.
2.6. In 2010 heeft MediRisk [C] van het gelijknamige schaderegelingsbureau (hierna: [C]) ingeschakeld.
2.7. Bij e-mail van 17 maart 2011 heeft mr. Ladrak (hierna: Ladrak) aan [C] en [D], destijds werkzaam bij MediRisk, een voorlopige schadestaat met toelichting doen toekomen.
2.8. Op 18 maart 2011 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen Ladrak en [C], waarbij deels ook verzoekers zelf aanwezig waren. De heer Ruinard was hierbij niet aanwezig.
2.9. Bij e-mail van 4 mei 2011 heeft [C] aan Ladrak onder meer het volgende bericht:
"Hetgeen op 18 maart jl. bij u op kantoor besproken is, heb ik aan Medirisk gerapporteerd, ik heb overleg gepleegd.
Als het mij wordt gevraagd lijkt het me efficiënt binnenkort nog een keer met elkaar af te spreken teneinde te trachten de schadevergoeding over de achterliggende jaren in der minne te begroten."
2.10. Op 14 juni 2011 heeft Ladrak per e-mail een aangepaste voorlopige schadestaat met toelichting aan [C] toegezonden. Deze schadestaat sluit op een totaalbedrag van
€ 118.918,55, te vermeerderen met een tweetal PM-posten, te weten de wettelijke rente vanaf juli 1995 over € 25.000,– aan smartengeld en wettelijke rente
2.11. Op 16 juni 2011 heeft een tweede bespreking plaatsgevonden. Hierbij zijn alleen Ladrak en [C] aanwezig geweest.
2.12. Bij e-mail van 22 juni 2011 heeft Ladrak aan [C], voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:
"Op basis van het overleg dat ik intussen met de moeder van [B] had, ga ik ervan uit, dat de door MediRisk op te stellen en door mij ter ondertekening aan mijn beide cliënten toe te zenden vaststellingsovereenkomst, waarin opgenomen een totaal schadebedrag ad € 118.000,-, getekend zal worden.
Voor [B] – dat was ik even kwijt – was al eens eerder een rekening met BEM-clausule geopend.
Het is de bedoeling – en zo mag het in de vaststellingsovereenkomst worden opgenomen – dat terzake van smartengeld tot zijn 18e jaar inclusief wettelijke rente aan [B] toekomt een bedrag ad
€ 33.000,- en een bedrag ad € 7000,- terzake vóór zijn 18e verjaardag opgelopen studievertraging, derhalve € 40.000,- voor [B] (waarvan een deel al eerder op de BEM-rekening is overgemaakt).
Het resterende bedrag ad € 78.000,- betreft een lumpsum terzake van de tussen ons besproken schade van de ouders. Een deel daarvan betreft vergoeding van zorguren terzake waarvan ik u wil vragen MediRisk een belastinggarantie te laten opstellen.
Uiteraard komen op het totaalbedrag in mindering alle reeds gedane voorschotbetalingen (nìet terzake de BGK).
Ervan uitgaande dat wij het thans over de schade tot de meerderjarigheid van [B] eens zijn geworden, doe ik u bijgaand mijn slotdeclaratie ter beoordeling en ter bevordering van vergoeding toekomen"
2.13. Op 8 juli 2011 heeft [C] telefonisch contact met Ladrak opgenomen. [C] heeft hierbij onder meer te kennen gegeven vraagtekens te hebben bij de totstandkoming van het tijdens de bespreking van 16 juni 2011 geformuleerde bedrag van
€ 118.000,–. Ook heeft [C] tijdens dit gesprek gemeld dat hij nog de goedkeuring van MediRisk nodig had.
2.14. Bij e-mail van 13 juli 2011 heeft [C] onder meer aan Ladrak bericht:
"Ik heb tijdens de bespreking vrijblijvend over een schade-omvang van € 118.000,00 gesproken. Maar daar ligt onjuist rekenwerk aan ten grondslag. Gelet op het feit dat u snel aangaf daar mee in te kunnen stemmen, had u dat kennelijk eerder door, dan ik. Dat spijt mij, maar het is niet anders.
Naast een foutieve rekenexercitie kan ik uw wijze van vaststelling van smartengeld en berekening van wettelijke rente alsnog niet overnemen."
[C] vermeldt voorts dat, na zijn correcties, de schadestaat van Ladrak uitkomt op een bedrag van € 78.739,– en dat hij binnenkort met MediRisk in overleg gaat betreffende een minnelijke regeling van de onderhavige zaak waarna hij op de zaak terug komt.
2.15. Bij e-mail van 6 september 2011 heeft [C], voor zover hier van belang, aan Ladrak het volgende laten weten:
"Uw brief van 16 augustus jl. ligt ter beantwoording voor mij.
1. U en ik hebben gesproken, we zijn uit elkaar gegaan met een voorstel waar zowel [de familie] als Medirisk zich over mocht uit spreken. U hebt de familie niet gebonden, ik Medirisk niet.
2. (…)
3. Het is juist dat ik u op 8 juli jl. gebeld heb. Kon u mij niet met een juiste specificatie van het schadebedrag helpen, aansluitend heb ik slechts tot een rekenfout kunnen concluderen. Als we uit elkaar gegaan zijn "onder voorbehoud instemming wederzijdse cliënt" heeft Medirisk dan het recht op terugfluiten? Ja toch? Omdat ik mij verrekend heb, heb ik Medirisk geadviseerd mij terug te fluiten. En zo geschiedde."
2.16. Tot op heden heeft MediRisk een schadevergoeding van in totaal € 78.739,–, betrekking hebbend op de periode tot het 18e levensjaar van [B], uitgekeerd. Voorts heeft MediRisk een bedrag ad € 27.500,– aan buitengerechtelijke kosten voldaan.
3. Het geschil
3.1. Verzoekers verzoeken de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) – voor zover thans nog van belang -:
a. te verklaren voor recht dat tussen verzoekers en MediRisk op 16 c.q. 22 juni 2011 een overeenkomst tot stand is gekomen tot begroting van de letselschade van [B] tot diens meerderjarigheid op € 118.000,–, althans te verklaren voor recht dat sprake is geweest van de door MediRisk opgewekte schijn dat een dergelijke overeenkomst met haar tot stand is gekomen;
b. te verklaren voor recht dat MediRisk gehouden is tot vergoeding over te gaan van het in het lichaam van het verzoekschrift omschreven nog openstaande bedrag aan buitengerechtelijke kosten ad € 11.828,51;
c. de kosten van deze procedure ex artikel 1019aa Rv op de voet van artikel 6:96 BW te begroten op het bedrag van de over te leggen gespecificeerde declaratie.
3.2. Verzoekers leggen aan het onder a genoemde verzoek het volgende ten grondslag. Ten tijde van de bespreking op 16 juni 2011, op welk moment reeds vooroverleg had plaatsgevonden en hun claims volledig bekend waren, heeft [C] zelf – naar mocht worden aangenomen namens MediRisk – voorgesteld de schade gedurende de minderjarigheid van [B] (hierna: de schade) te begroten op (uiteindelijk) € 118.000,–. Van een vrijblijvend aanbod of een aanbod onder voorbehoud van goedkeuring door MediRisk was geen sprake. Het aanbod is door Ladrak aanvaard, onder het enkele voorbehoud van hun expliciete instemming. Deze instemming werd vervolgens op 22 juni 2011 per mail aan [C] bevestigd. Gezien het voorgaande stellen verzoekers zich op het standpunt dat op 16 c.q. 22 juni 2011 tussen hen en MediRisk is overeengekomen dat de schade op € 118.000,– dient te worden begroot. Voor zover de rechtbank dat standpunt niet deelt, stellen verzoekers dat sprake is geweest van de door MediRisk opgewekte schijn dat een dergelijke overeenkomst met haar tot stand is gekomen.
3.3. MediRisk c.s. voeren gemotiveerd verweer.
3.4. Op de stellingen van verzoekers en MediRisk c.s. wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Voldoende belang
4.1. De rechtbank begrijpt uit het verhandelde ter zitting dat het primair door MediRisk c.s. gevoerde verweer dat verzoekers bij hun verzoek geen belang hebben in de zin van artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet langer is gehandhaafd, zodat op dit punt niet behoeft te worden beslist.
Behandeling in een deelgeschilprocedure
4.2. Vervolgens dient, gezien de betwisting van MediRisk c.s. op dit punt, te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een
4.3. Het (primaire) verzoek strekt ertoe dat de rechtbank voor recht verklaart dat tussen verzoekers en MediRisk een overeenkomst tot stand is gekomen tot begroting van de schade op € 118.000,–. MediRisk c.s. stellen dat verzoekers hiermee in wezen beslechting van het gehele tussen partijen nog resterende geschil verzoeken. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Een beslissing op het verzoek maakt verder onderhandelen over de schade (tot aan de achttiende verjaardag van [B]) weliswaar overbodig, maar over de schade van [B] vanaf zijn 18e jaar zullen nog onderhandelingen moeten volgen. Toewijzing van het verzoek leidt dus niet tot een oplossing van het geheel. Zoals uit het hierna navolgende zal blijken is om een beslissing op het verzoek te kunnen nemen – anders dan MediRisk c.s. betogen – nadere bewijslevering niet noodzakelijk. Met verzoekers is de rechtbank van oordeel dat de relevante feiten middels de ingediende stukken en het verhandelde ter zitting afdoende zijn komen vast te staan. De rechtbank verwacht dat, nadat een beslissing op het verzoek is gegeven, de buitengerechtelijke onderhandelingen (spoedig) verder kunnen worden voortgezet. Daarmee is het belang van het verzoek van verzoekers gegeven. Dit alles afgewogen tegen de investering in tijd, geld en moeite, bestaat er geen grond om het verzoek op voorhand af te wijzen. De vraag of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een (verdere) minnelijke regeling dient naar het oordeel van de rechtbank, gezien het voorgaande, bevestigend te worden beantwoord. De rechtbank zal derhalve overgaan tot een inhoudelijke beoordeling.
Inhoudelijke beoordeling
Totstandkoming overeenkomst
4.4. De vraag die voor ligt is of tussen verzoekers en MediRisk een overeenkomst tot stand is gekomen tot begroting van de schade op een bedrag van € 118.000,–.
4.5. Ingevolge artikel 6:217 lid 1 BW komt een overeenkomst tot stand door aanbod en aanvaarding. In beginsel geldt voor de totstandkoming van een overeenkomst geen schriftelijkheidsvereiste en is de wijze van totstandkoming vormvrij.
4.6. Gelet op het debat tussen partijen dient in het kader van de hiervoor weergegeven vraag beoordeeld te worden of tijdens de bespreking op 16 juni 2011 door [C] een aanbod is gedaan om de schade definitief te begroten op € 118.000,– en zo ja, of dit aanbod MediRisk heeft gebonden.
Heeft [C] het aanbod tot begroting van de schade op een bedrag van € 118.000,– gedaan en is een rechtsgeldige overeenkomst tot stand gekomen?
4.7. De rechtbank stelt voorop dat [C] ter zitting heeft erkend dat tijdens de bespreking op 16 juni 2011 gesproken is over een bedrag van € 118.000,– in totaal.
4.8. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting afgeleid kan worden dat het voorstel om de schade op een bedrag van € 118.000,– te begroten afkomstig is geweest van [C].
4.9. De rechtbank overweegt hiertoe in de eerste plaats dat Ladrak een uitgewerkte (voorlopige) schadestaat had opgesteld (reeds voor de eerste bespreking op 18 maart 2011 en vervolgens aangepast voor de tweede bespreking op 16 juni 2011), welke schadestaat sloot op een ander bedrag, namelijk € 118.918,55, nog te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf juli 1995 over € 25.000,– aan smartengeld en wettelijke rente overigens. Onder die omstandigheden ligt het niet voor de hand dat Ladrak vervolgens tijdens de bespreking een lager bedrag voorstelt, maar is het veeleer gebruikelijk dat van de zijde van Medirisk door [C] een tegenvoorstel wordt gedaan.
4.10. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat Ladrak ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat [C] het voorstel heeft gedaan, terwijl [C] heeft verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren wie het bedrag van € 118.000,– heeft genoemd. De rechtbank acht dit laatste niet geloofwaardig, aangezien ter zitting is gebleken dat [C] zich de gang van zaken tijdens de bespreking voor het overige tot in detail kan herinneren.
4.11. Tot slot leidt de rechtbank ook uit het handelen van [C] in de periode na de bespreking, waaronder het telefoongesprek van 8 juli 2010, alsmede uit de inhoud van zijn e-mail van 13 juli 2011 (r.o. 2.14.) af dat [C] tijdens de bespreking het bedrag van € 118.000,– heeft voorgesteld.
4.12. MediRisk c.s. voeren vervolgens primair als verweer dat sprake is geweest van een uitnodiging tot het doen van een aanbod, omdat het voorstel niet alle essentiële elementen van de overeenkomst bevatte. In dit verband wordt aangevoerd dat er tijdens de bespreking niet is gesproken over de buitengerechtelijke kosten, een af te geven belastinggarantie en/of de verdeling van het bedrag over [B] en verzoekers. De rechtbank is van oordeel dat het voorstel van [C] heeft te gelden als een geldig aanbod, nu dit met betrekking tot de de begroting van de schade alle essentiële elementen van een overeenkomst bevat. Met verzoekers is de rechtbank van oordeel dat de af te geven belastinggarantie en de verdeling van het bedrag ondergeschikte kwesties van uitwerking van de op te stellen vaststellingsovereenkomst betreffen en los staan van de schadebegroting. Ze tasten de geldigheid van het aanbod van [C] dan ook niet aan.
4.13. Het subsidiaire verweer van Medirisk c.s. dat het aanbod aangemerkt dient te worden als een vrijblijvend aanbod in de zin van artikel 6:219 BW, zodat [C] daar nog op terug mocht komen, slaagt evenmin. Gesteld noch gebleken is dat [C] bij het doen van het aanbod tijdens de bespreking van 16 juni 2011 heeft aangegeven dat het aanbod vrijblijvend was. [C] heeft immers pas op 8 juli 2011 telefonisch aangegeven dat sprake was van een vrijblijvend aanbod en hij heeft het aanbod pas bij e-mail van 13 juli 2011 herroepen. Maar zelfs wanneer een vrijblijvend aanbod zou zijn gedaan, is dit onder de gegeven omstandigheden niet ‘onverwijld’ na aanvaarding door verzoekers herroepen (artikel 6:219 lid 2 BW), zodat een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen.
4.14. Ook aan het meer subsidiaire verweer van MediRisk c.s. dat het aanbod op grond van artikel 6:221 lid 1 BW is komen te vervallen omdat het niet onmiddellijk is aanvaard, gaat de rechtbank voorbij. Uit de feitelijke gang van zaken blijkt dat partijen van dit artikel van regelend recht hebben afgeweken en het de bedoeling was dat Ladrak na overleg met verzoekers zou berichten of het door [C] gedane aanbod werd aanvaard.
4.15. Uiterst subsidiair voeren MediRisk c.s. aan dat – gelet op de in de e-mail van Ladrak van 22 juni 2011 opgenomen aanvullende voorwaarden – sprake is geweest van een van het door [C] gedane aanbod afwijkende aanvaarding. Daarmee heeft op grond van artikel 6:225 lid 1 BW (de inhoud van) de e-mail van Ladrak te gelden als een nieuw aanbod en tegelijkertijd als een verwerping van het oorspronkelijke aanbod. Met verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor onder r.o. 4.12. heeft overwogen, is zij van oordeel dat, met inachtneming van het Haviltex-criterium, Ladrak het aanbod van [C] heeft aanvaard en aanvullend een (separaat) aanbod heeft gedaan om in het kader van het opstellen van de vaststellingsovereenkomst enige nog openstaande en niet tijdens de bespreking van 16 juni 2011 aan de orde gekomen punten af te kaarten. Die (ondergeschikte) punten zien op de verdeling van het schadebedrag, de belastinggarantie en de buitengerechtelijke kosten.
4.16. Gezien het voorgaande is de rechtbank, anders dan MediRisk c.s., van oordeel dat tijdens de bespreking op 16 juni 2011 door [C] een aanbod als bedoeld in artikel 6:217 lid 1 BW is gedaan, welk aanbod tijdig door verzoekers is aanvaard. Dientengevolge is een overeenkomst tot stand gekomen die behelst dat de schade is begroot op een bedrag van € 118.000,–.
Is MediRisk aan de overeenkomst gebonden?
4.17. MediRisk c.s. stellen dat van een volmacht aan [C] geen sprake is geweest en dat [C], net als Ladrak, nog overleg diende te voeren met MediRisk.
4.18. Nu MediRisk c.s. een beroep doen op het ontbreken van een volmacht, dient getoetst te worden aan het bepaalde in artikel 3:61 lid 2 BW. Doorslaggevend is of MediRisk de schijn heeft gewekt dat [C] tijdens de bespreking van 16 juni 2011 een volmacht had om namens MediRisk een bindend aanbod van € 118.000,– te doen.
4.19. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het feitelijk handelen van MediRisk dat zij de schijn heeft gewekt dat [C] tijdens de bespreking bevoegd was om haar te vertegenwoordigen en een haar bindend voorstel te doen aangaande de begroting van de schade. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. MediRisk heeft [C] ingeschakeld in verband met de afwikkeling van de schade. [C] heeft ook voortdurend gefungeerd als contactpersoon van MediRisk in verband met de afwikkeling van de schade. Bij de eerdere bespreking van 18 maart 2011 was het de bedoeling dat [D] van MediRisk aanwezig zou zijn. Uiteindelijk is dat vanwege ziekte van [D] niet gebeurd en is uitsluitend [C] aanwezig geweest. Juist omdat [C] alleen bij de bespreking van 18 maart 2011 aanwezig is geweest, heeft hij in zijn brief van 4 mei 2011 aangegeven dat hij de zaak naar aanleiding van de bespreking van 18 maart 2011 uitvoerig met MediRisk heeft besproken. Anders dan MediRisk c.s. betogen, mochten verzoekers daar uit afleiden dat [C] tijdens dit overleg ook heeft besproken tegen betaling van welke bedragen MediRisk bereid was de zaak te regelen. [C] heeft in diezelfde brief een nieuwe bespreking geïnitieerd, waarbij het doel was de schade "in der minne te begroten". [C] heeft daarbij aangegeven dat hij – in afwijking van de bijeenkomst van 18 maart 2011 – alleen aanwezig zou zijn. Gesteld noch gebleken is dat MediRisk niet met deze gang van zaken instemde. Door [C] alleen naar de bespreking van 16 juni 2011 te laten gaan, welke bespreking – nota bene op aangeven van [C] – tot doel had de schade "in der minne te begroten", heeft MediRisk de schijn gewekt dat [C] tijdens die bespreking bevoegd was om namens MediRisk schikkingsbedragen te noemen, waar MediRisk vervolgens aan gebonden was. Indien dit niet de bedoeling was, dan had MediRisk dit – al dan niet door [C] tijdens de bespreking van 16 juni 2001 – uitdrukkelijk kenbaar moeten maken. Gesteld noch gebleken is, dat dit is gebeurd. Tot slot is nog van belang dat [C] niet onverwijld heeft gereageerd op de e-mail van Ladrak van 22 juni 2011, waarin werd bericht dat verzoekers instemden met een schadebedrag van € 118.000,– in totaal, terwijl dit – ander dan MediRisk c.s. stellen – onder de gegeven omstandigheden wel van hem had mogen worden verwacht.
4.20. De rechtbank is, anders dan MediRisk c.s., van oordeel dat Ladrak er onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van uit mocht gaan dat [C] bevoegd was tot vertegenwoordiging van MediRisk tijdens de bespreking van 16 juni 2011 en dat hij daartoe een volmacht had.
4.21. Gezien het voorgaande mocht van de zijde van verzoekers en Ladrak redelijkerwijs worden aangenomen dat het door [C] op 16 juni 2011 aanbod namens MediRisk is gedaan.
Conclusie
4.22. Nu uit het bovenstaande volgt dat het aanbod van [C] op 22 juni 2011 is aanvaard, is op dat moment tussen verzoekers en MediRisk een bindende overeenkomst tot stand gekomen tot begroting van de schade op een bedrag van € 118.000,–. De rechtbank zal aldus verklaren voor recht.
Buitengerechtelijke kosten
4.23. Tussen partijen is in geschil of MediRisk gehouden is tot vergoeding van de na maart 2011 door Ladrak aan MediRisk toegezonden declaraties ad € 11.828,51 in totaal. Beoordeeld dient te worden of deze buitengerechtelijke kosten ingevolge artikel 6:96 lid 2 BW voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten dienen redelijk te zijn.
4.24. De rechtbank stelt voorop dat de buitengerechtelijke kosten uiteindelijk – voor zover zij voldoen aan artikel 6:96 lid 2 BW – voor rekening dienen te komen van het ziekenhuis als aansprakelijke partij en uitgekeerd dienen te worden door MediRisk. De omstandigheid dat, zoals MediRisk c.s. stellen, niet is gebleken dat verzoekers zelf de kosten hebben voldaan, staat – wat daarvan ook zij – niet aan toewijzing van de verzochte verklaring voor recht in de weg.
4.25. De rechtbank acht het inroepen van deskundige bijstand door verzoekers redelijk. Op dit punt is door MediRisk c.s. ook geen verweer gevoerd.
4.26. Met betrekking tot de omvang van de buitengerechtelijke kosten hebben MediRisk c.s. wel verweer gevoerd. MediRisk c.s. zijn van mening dat de in rekening gebrachte kosten niet redelijk zijn.
4.27. De rechtbank overweegt dat tot op heden een bedrag van € 27.500,– aan buitengerechtelijke kosten door MediRisk is voldaan. Vermeerderd met de na maart 2011 toegezonden declaraties bedragen de buitengerechtelijke kosten circa € 40.000,– in totaal. Gezien het totale schadebedrag ad € 118.000,–, acht de rechtbank deze kosten redelijk. Bovendien dient MediRisk ook nog schadevergoeding over de periode vanaf het bereiken van de 18-jarige leeftijd door [B] te voldoen, terwijl een deel van de gemaakte kosten (de vaststelling van de aansprakelijkheid) ook ten bate van die schade is gemaakt. Voorts dient in aanmerking te worden genomen de omstandigheid dat dit een complexe en zeer langlopende zaak is. Om die reden kan er ook niet van worden uitgegaan dat de werkzaamheden van Ladrak, hoewel hij lid is van de Vereniging voor Letselschade Advocaten, relatief weinig tijd in beslag nemen, zodat de rechtbank aan dat verweer van MediRisk c.s. voorbij gaat. Ook aan het verweer dat de tijdsbesteding aan correspondentie bovenmatig is, gaat de rechtbank voorbij. De omstandigheid dat Ladrak vanaf juli 2011 tot februari 2012 heeft geprobeerd om MediRisk er van te overtuigen dat zij gehouden was aan de tot stand gekomen overeenkomst, acht de rechtbank – gelet op het belang van verzoekers en [B] bij een spoedige afwikkeling van de zaak – redelijk. Bovendien heeft Ladrak die kosten moeten maken omdat MediRisk weigerde om de tussen haar en verzoekers tot stand gekomen overeenkomst na te komen. De in het kader van dit deelgeschil gevorderde kosten zijn dan ook voor een belangrijk deel het gevolg van de opstelling van MediRisk die achteraf onjuist is. Onder die omstandigheden dienen deze kosten voor rekening van MediRisk te komen. In verband met de overige openstaande declaraties heeft Ladrak ter zitting onbestreden gesteld dat daartegen nimmer inhoudelijk bezwaar is gekomen door MediRisk, terwijl de overige declaraties zonder enig protest (maar wel te laat) zijn vergoed. Onder die omstandigheden heeft MediRisk haar recht verwerkt om tegen deze declaraties nog bezwaar in te dienen en moet zij die kosten vergoeden. In dit verband is nog van belang dat uit de als producties 3 en 8 bij verzoekschrift overgelegde declaraties blijkt dat Ladrak – anders dan MediRisk c.s. stellen – niet voor elke handeling een tijdsbesteding van minimaal 12 minuten in rekening heeft gebracht.
4.28. Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek te verklaren voor recht dat MediRisk gehouden is tot vergoeding over te gaan van de nog openstaande buitengerechtelijke kosten ad € 11.828,51 zal worden toegewezen.
Kosten deelgeschil
4.29. Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Of de kosten redelijk zijn, hangt ervan af of het redelijk is dat de kosten zijn gemaakt en of de omvang van de kosten redelijk is.
4.30. Niet in geschil is dat de met de onderhavige procedure gemoeide kosten in redelijkheid zijn gemaakt. De rechtbank zal dan ook overgaan tot begroting van de kosten.
4.31. Mr. Ladrak stelt blijkens zijn declaratie d.d. 21 juni 2012 € 4.914,52 aan kosten te hebben gemaakt. Daarbij is hij uitgegaan van een honorarium van € 3.719,50 in totaal (rekening houdend met 17:18 uur en een uurtarief van € 215,–), 5% kantoorkosten en 19% btw, te vermeerderen met het betaalde griffierecht ad € 267,–. Nu MediRisk c.s. tegen deze kostenopgave onvoldoende (gemotiveerd) bezwaar hebben gemaakt en de kosten de rechtbank redelijk voorkomen, zal de rechtbank de kosten conform het verzoek van verzoekers begroten op een bedrag van € 4.914,52.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. verklaart voor recht dat tussen verzoekers en MediRisk op 22 juni 2011 een overeenkomst tot stand is gekomen tot begroting van de letselschade van [B] tot diens meerderjarigheid op € 118.000,–;
5.2. verklaart voor recht dat MediRisk gehouden is tot vergoeding over te gaan van de nog openstaande buitengerechtelijke kosten ad € 11.828,51;
5.3. begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 4.914,52.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.