Rb: deelgeschil: verzoek afgewezen, onvoldoende gebleken dat oordeel over aansprakelijkheid leidt tot vaststellingsovereenkomst

Samenvatting:

Deelgeschil over aansprakelijkheid van werkgever (Asito) voor letsel glazenwasser door val van wegglijdende ladder in 2007. De kantonrechter wijst het verzoek af, omdat door verzoeker onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat, indien de aansprakelijkheid van Asito zou worden vastgesteld, een reëel perspectief bestaat op het tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst en dus dat het onderhavige verzoek voldoet aan de eisen van 1019z Rv. Tekenend is dat niet gebleken is dat door partijen al op enigerlei wijze is verkend welke gevolgen de vaststelling van aansprakelijkheid van Asito zou hebben, althans welke stappen zij nadien dienen te nemen. BGK vastgesteld, maar niet toegewezen, gezien ontbreken van aansprakelijkheid.

Volledige uitspraak:
RECHTBANK ARNHEM
burgerlijk recht, sector kanton
Locatie Wageningen
zaakgegevens 749591 AZVERZ 11-7019MvB392mvl
uitspraak van 29 augustus 2011
beschikking
in de zaak van
[Verzoeker]
wonende te [Woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. J.L. van den Ham-Leerkes
en
de besloten vennootschap Asito Ede B.V.
gevestigd te Ede
verwerende partij
gemachtigde mr. R. Gruben
Partijen worden hierna [Verzoeker] en Asito genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift met producties van 15 april 2011
– het verweerschrift met producties
– de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 7 juli 2011,
– waaraan gehecht de pleitnotities van de gemachtigde van [Verzoeker].
2. De feiten
2.1. [Verzoeker] was als glazenwasser werkzaam bij Asito, Op 1 mei 2007 was [Verzoeker] werkzaam bij Carglass, een klant van Asito.
2.2. Een ongevalsrapport van mevrouw B.W.M. Mulder (hierna: ‘Mulder’) van de Arbeidsinspectie van 25 juli 2007 vermeldt:
Op donderdag 3 mei 2007, omstreeks 9.30 uur was ik op een locatie, gelegen aan de Frankeneng 57 te Ede gld vanwege een melding dat daar een ongeval had plaatsgevonden. Het ongeval was op 1 mei 2007 bij de Arbeidsinspectie gemeld door [Melder ongeval] medewerkster van Asito Ede B.V. De melding betrof een ongeval waarbij het slachtoffer, de heer M. [Verzoeker] op dinsdag 1 mei 2007 tijdens het lappen van ramen op de locatie van Carglass aan de Frankeneng van een wegglijdende ladder is komen te vallen en daarbij zijn been heeft gebroken.
2.3. Onder "Bevindingen onderzoek" is in het ongevalrapport vermeld:
Uit onderzoek en verklaringen is mij het volgende gebleken. Op dinsdag 1 mei 2007, omstreeks 9.30 uur was het slachtoffer, de heer M. [Verzoeker] bezig met het lappen van de binnenramen van de Carglass-vestiging in Ede. De ramen zaten op ongeveer 6 tot 8 meter hoogte. Bij het wassen van een van de laatste ramen gleed de ladder onderuit. De vloer was niet oneffen of glad. De ladder is gekeurd en in orde. Bovendien was de heer [Verzoeker] goed opgeleid voor zijn taak. Hij deed dit werk al vele jaren.
Om meer duidelijkheid te verkrijgen over de precieze werkwijze en stand van de ladder liet ik op donderdag 28 juni 2007 op de plaats van het ongeluk een reconstructie uitvoeren. Deze vond plaats in het bijzijn van het slachtoffer en met gebruikmaking van dezelfde ladder.
De werkwijze en de stand van de ladder bleek een gebruikelijke.
Tijdens mijn onderzoek heb ik derhalve geen verband kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en de oorzaak van het (…) ongeval. In verband hiermee heb ik volstaan met het opmaken van dit ongevalsrapport.
2.4. In een brief van 1 maart 2010 maakt de gemachtigde van [Verzoeker] zich als zodanig bekend bij Asito en verzoekt om toezending van informatie.
2.5. In een brief van 17 juni 2010 stelt de gemachtigde van [Verzoeker] namens deze Asito aansprakelijk voor de door [Verzoeker] als gevolg van het ongeval op 1 mei 2007 geleden en te lijden materiële en immateriële schade.
2.6. De verzekeraar van Asito schakelt daarna Cordaet Personenschade B.V. (hierna: Cordaet), een schaderegelingbureau, in. In augustus 2010 vindt een gesprek plaats tussen [Verzoeker] en zijn gemachtigde enerzijds en een medewerker van Cordaet, de heer Hovenkamp (hierna: Hovenkamp’), anderzijds. Hovenkamp geeft aan dat door Asito geen aansprakelijkheid wordt erkend.
2.7. In een brief van 3 december 2010 stelt de gemachtigde van [Verzoeker] aan Asito, althans baar verzekeraar, voor om een regeling tegen finale kwijting te treffen waarbij door (de verzekeraar van) Asito aan [Verzoeker] een bedrag van € 50.000,00 wordt betaald.
2.8. In een brief van 2 februari 2011 schrijft de gemachtigde van [Verzoeker] aan Asito:
(…)
Onlangs heb ik Asito, via haar verzekeraar, namens cliënt een laatste voorstel gedaan teneinde onderhavige kwestie in der minne te regelen. De heer Hovenkamp van Cordaet heeft mij namens Asito en haar verzekeraar te kennen gegeven niet op dat voorstel in te willen gaan, omdat de aansprakelijkheid betwist wordt.
Aangezien de aansprakelijkheidsvraag partijen verdeeld houdt, zie ik mij genoodzaakt deze vraag aan de rechter voor te leggen. Ik ga er vanuit dat wanneer de aansprakelijkheid vastgesteld wordt, partijen bereid en in staat zijn te onderhandelen over een definitieve regeling van de schade van cli ënt.
(…)(…)
3. Het verzoek en het verweer
3.1. [Verzoeker] verzoekt te bepalen c.q. voor recht te verklaren dat Asito aansprakelijk is voor de door [Verzoeker] geleden en nog te lijden materi ële en immateriële schade ten gevolge van het bedrijfsongeval op 1 mei 2007. [Verzoeker] vordert Asito te veroordelen in de door [Verzoeker] gemaakte kosten terzake van deze procedure, inclusief de kosten voor de mondelinge behandeling begroot op € 4.545,00 te vermeerderen met btw en kantoorkosten alsmede het griffierecht.
3.2. [Verzoeker] onderbouwt het verzoek, kort samengevat, als volgt.
[Verzoeker] voert aan dat Asito hem met een ladder heeft laten werken die niet goedgekeurd was. [Verzoeker] wijst erop dat Asito niet kan aantonen dat de ladder waarmee [Verzoeker] heeft gewerkt, goedgekeurd was op de datum van het ongeval (1 mei 2007). Er is geen keuringsrapport met betrekking tot juist die periode. Naar het oordeel van [Verzoeker] volgt uit het rapport van de Arbeidsinspectie ook niet dat de ladder van goedgekeurd op het moment van het ongeval.
[Verzoeker] voert aan dat wanneer de aansprakelijkheid van Asito wordt vastgesteld, Asito bereid is om de schade in overleg vast te stellen. [Verzoeker] wijst op de brief van zijn gemachtigde van 2 februari 2011.
3.3. Asito voert gemotiveerd verweer.
Asito betwist de ontvankelijkheid van [Verzoeker] in dit deelgeschil. Asito voert aan dat geen sprake is geweest van onderhandelingen en zij, ook na eventuele vaststelling van aansprakelijkheid, niet met [Verzoeker] in onderhandeling zal treden. Inhoudelijk betwist Asito bij gebrek aan wetenschap dat een ongeval heeft plaatsgevonden. Voor zover dat al het geval is, voert Asito primair aan dat [Verzoeker] te laat heeft geklaagd over de door hem aangevoerd schending van de zorgplicht door Asito. Dat is eerst in maart 2010 gebeurd, terwijl het beweerde ongeval plaatsvond in mei 2007. Asito voert aan dat zij daardoor in haar belangen is geschaad. Op grond van artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek (hierna: (‘BW’) dient de vordering van [Verzoeker] naar het oordeel van Asito reeds om die reden te worden afgewezen.
Subsidiair voert Asito aan dat geen sprake is van schending van de zorgplicht door haar. Asito wijst in dat kader op het rapport van de Arbeidsinspectie en de daarin opgenomen eigen verklaring van [Verzoeker]. Voorts voert Asito aan dat zij de in haar bedrijf gebruikte ladders periodiek keurt.
4. De beoordeling
4.1. Het onderhavige verzoek is gegrond op artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: ‘Rv.’). Dat artikel biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen terzake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak.
4.2. De tussen partijen in geschil zijnde aansprakelijkheidsvraag is aan te merken als een geschil als bedoeld in artikel 1019w Rv. en kan derhalve in de onderhavige procedure aan de orde worden gesteld. In zoverre leent het door [Verzoeker] voorgelegde geschil zich voor behandeling in deze procedure.
4.3. Ingevolge artikel 1019z Rv. dient een verzoek als het onderhavige te worden afgewezen indien de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De beoordeling daarvan dient, anders dan Asito lijkt te stellen door in het verweerschrift primair op artikel 6:89 BW in te gaan, naar het oordeel van de kantonrechter v óór de inhoudelijke verweren plaats te vinden. Asito heeft de ontvankelijkheid van [Verzoeker] betwist. Asito voert aan dat zij, ook wanneer zou worden geoordeeld dat zij aansprakelijk is jegens [Verzoeker], niet in onderhandeling zal treden met [Verzoeker]. In dat geval wenst Asito – in een bodemprocedure – de aansprakelijkheidsvraag, onder meer via getuigen, grondiger aan de orde te stellen.
4.4. De kantonrechter oordeelt op dit punt als volgt. Het doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Uitgangspunt is dat de betrokken partijen in onderhandeling moeten zijn. De deelgeschilprocedure is bedoeld om het onderhandelingsproces te versnellen, althans een daarin ontstane impasse te doorbreken. De kantonrechter is van oordeel dat de deelgeschilprocedure niet bedoeld is om de aansprakelijk gestelde partij te dwingen in onderhandeling te treden.
4.5. Dat geen noemenswaardige onderhandelingen zijn gevoerd, zoals in het onderhavige geval, staat naar het oordeel van de kantonrechter niet zonder meer in de weg aan toegang tot een deelgeschilprocedure. Voorstelbaar is dat partijen, onder meer in verband met de daarmee gemoeide kosten, eerst bereid zijn over te gaan tot vaststelling van de omvang van de schade na vaststelling van de – betwiste – aansprakelijkheid. In die situatie kan een rechterlijk oordeel in een deelgeschilprocedure een functie vervullen. Naar het oordeel van de kantonrechter is het aan verzoeker om te stellen en te onderbouwen dat beslissing op het voorgelegde verzoek voldoet aan de in artikel 1019z Rv. neergelegde maatstaf.
4.6. [Verzoeker] heeft op dit punt enkel gewezen op de brief van zijn gemachtigde aan Asito van 2 februari 2011 waarin deze heeft gesteld dat er, behoudens tegenbericht, van de zijde van [Verzoeker] vanuit wordt gegaan dat na vaststelling van de aansprakelijkheid Asito bereid en in staat is te onderhandelen over een definitieve regeling van de schade van [Verzoeker]. Naar het oordeel van de kantonrechter is de – onweersproken – omstandigheid dat op die brief geen (afwijzend) antwoord van Asito is gevolgd onvoldoende om aannemelijk te maken dat, indien de aansprakelijkheid van Asito zou worden vastgesteld, een reëel perspectief bestaat op het tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst en dus dat het onderhavige verzoek voldoet aan de eisen van 1019z Rv. Aangevoerd noch gebleken is immers dat Asito zich op enig moment in dergelijke termen heeft uitgelaten of een houding heeft aangenomen waaruit [Verzoeker] de in de brief genoemde gevolgtrekking mocht afleiden.
4.7. Tekenend is in dat kader dat aangevoerd noch gebleken is dat door partijen al op enigerlei wijze is verkend welke gevolgen de vaststelling van aansprakelijkheid van Asito zou hebben, althans welke stappen zij nadien dienen te nemen. Onweersproken is dat het in opdracht van de verzekeraar van Asito door [Verzoeker] van Cordaet verrichte onderzoek (enkel) een onderzoek naar de toedracht van het ongeval betrof en Asito (althans haar verzekeraar) op grond van de uitkomst van het onderzoek de aansprakelijkheid heeft afgewezen zonder dat is ingegaan op andere aspecten van het geschil zoals de (beweerde) schade van [Verzoeker]. Ook uit dat onderzoek volgt derhalve niet dat (enkel) de aansprakelijkheidvraag Asito afhoudt van het aanvangen van het schaderedelingstraject.
4.8. Uit het door [Verzoeker] in deze procedure aangevoerde volgt bovendien dat door Asito destijds geen volledig (toedracht-)onderzoek is en ook niet kon worden gedaan door omstandigheden die voor rekening en risico van [Verzoeker] komen. [Verzoeker] heeft immers eerst in deze procedure foto’s overgelegd waarvan hij stelt dat daarop de trap zoals gebruikt op 1 mei 2007 te zien is. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is voor het eerst ter sprake gekomen dat de trap ook nog voorhanden is, Asito betwist dat in deze procedure bij gebrek aan wetenschap en voert – naar het oordeel van de kantonrechter terecht – aan dat zij, sinds 2007, nimmer in de gelegenheid is gesteld de trap te onderzoeken om vast te stellen of het de destijds door [Verzoeker] gebruikte trap betreft en, indien dat het geval is, of nog kan worden vastgesteld in welke staat de trap in 2007 was.
4.9. Met betrekking tot (de hoogte van) de mogelijk door [Verzoeker] geleden schade is in feite nog in het geheel niets bekend. Van [Verzoeker] kan, zoals hij terecht aanvoert, niet worden verwacht dat hij dienaangaande een (duur) deskundigenrapport overlegt, doch [Verzoeker] had naar het oordeel van de kantonrechter meer kunnen doen dan het enkel overleggen van de brief van 12 oktober 2010 van de Gelre Ziekenhuizen. Uit die brief is slechts af te leiden dat [Verzoeker] één knie niet zwaar mag belasten. Op welke wijze dat de (arbeids)rnogelijkheden van [Verzoeker] beperkt, is aangevoerd noch gebleken. [Verzoeker] had daarover in ieder geval een concreter standpunt kunnen innemen door te stellen wat zijn (on)mogelijkheden zijn en op welke wijze die zijn arbeidskansen en privéleven reeds beïnvloeden of zullen beïnvloeden.
4.10. Op grond van het vorenstaande moet worden vastgesteld dat het, in belangrijke mate als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van [Verzoeker] liggen, buiten rechte slechts is gekomen tot een – naar thans blijkt – onvolledig onderzoek naar de toedracht van het ongeval. Voor het overige is niets onderzocht en niets tussen partijen besproken. Asito heeft buiten rechte op geen enkele wijze aangegeven dat een beslissing op de aansprakelijkheidsvraag zal leiden tot een mogelijke regeling in der minne. In deze procedure heeft zij dat expliciet betwist.
4.11. Wat resteert is de algemene aanname van [Verzoeker] dat het oordeel dat Asito aansprakelijk is, mogelijk voor Asito aanleiding zal zijn om met [Verzoeker] in onderhandeling te treden teneinde de schade te regelen. Die aanname wordt, zoals hiervoor vastgesteld, op geen enkele wijze door concrete omstandigheden ondersteund en op grond van artikel 1019z Rv. is dat ook niet een zelfstandige grond die, zonder dat in het concrete geval aan de vereisten van genoemd artikel is voldaan, het voeren van een deelgeschilprocedure rechtvaardigt. Slotsom is dat de door [Verzoeker] verzochte beslissing naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek wordt afgewezen.
4.12. Met betrekking tot de kosten van het verzoek geldt het navolgende. Uitgangspunt is dat de kosten van de verzoeker, ook bij afwijzing van het verzoek, op de voet van artikel 1019aa lid 1 Rv. worden begroot. Het gaat daarbij om de werkelijke kosten. Kosten op grond van lid 2 van genoemd artikel gelden als kosten zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW.
4.13. De begroting van de door [Verzoeker] met betrekking tot dit deelgeschil gemaakte kosten blijft slechts achterwege indien het verzoek volstrekt onterecht is ingediend. De kantonrechter is van oordeel dat daarvan geen sprake is, zodat de kosten kunnen worden begroot. Een veroordeling van Asito in die te begroten kosten blijft achterwege, omdat haar aansprakelijkheid niet vaststaat en derhalve niet kan worden vastgesteld of voor de kostenveroordeling een grondslag bestaat.
4.14. [Verzoeker] heeft zijn kosten begroot op € 4.545,00, te vermeerderen met btw en kantoorkosten. Door Asito is tegen de hoogte van het door de gemachtigde van [Verzoeker] gehanteerde uurtarief (€ 225,00) geen verweer gevoerd, noch is het aantal gedeclareerde uren (20,20 uur) betwist. Deze komen de kantonrechter ook niet onredelijk voor, zodat de kosten van [Verzoeker] op basis van die elementen kunnen worden begroot, waarbij wordt uitgegaan van 6% kantoorkosten. Aan [Verzoeker] is voorts € 142,00 aan vastrecht in rekening gebracht.
In totaal worden de kosten derhalve begroot op € 5.875,10 (€ 225,00 + 6% + 19% x 20,20 + € 142,00).
5. De beslissing

De kantonrechter
5.1. wijst het verzoek af;
5.2. begroot de kosten van de behandeling van het verzoek aan de zijde van [Verzoeker] €5.875,10.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter rnr. M.P.C.J. van Bavel en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2011.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey