Rb, deelgeschil: verzoek om medewerking door verzekeraar afgewezen, voorschot en kosten deelgeschil afgewezen
1. De rechtbank stelt vast dat het verzochte bevel medewerking te verlenen aan een goede en zorgvuldige behandeling van de zaak niet nader is geconcretiseerd. Verzoeker heeft ter zitting toegelicht dat hij door verzekeraar in de gelegenheid wil worden gesteld om nader bewijs van het verlies aan verdienvermogen. Het verzoek is zo ruim omschreven dat het niet toewijsbaar is. 2. Voorschot afgewezen; onvoldoende gegevens waaruit blijkt dat thans nog sprake is van ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen, alsmede van verlies aan verdienvermogen. 3. Deelgeschil volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld: kosten kunnen niet als redelijk worden beoordeeld in de zin van art. 6:96 lid 2 BW.
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
19-12-2019
Datum publicatie
16-01-2020
Zaaknummer
C/05/352807 / HA RK 19-132
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Rekestprocedure
Beschikking
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Verzoek medewerking en bevoorschotting door verzekeraar afgewezen. Onvoldoende concreet petitum. Begroting proceskosten afgewezen, kosten niet redelijk in zin van 6:96 lid 2 BW.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/352807 / HA RK 19-132
Beschikking van 19 december 2019
in de zaak van
[Verzoeker] ,
[woonplaats],
in deze woonplaats kiezend ten kantore van zijn advocaat,
verzoeker,
advocaat mr. S. Demirtas te Arnhem,
tegen
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
ALLIANZ BENELUX N.V., mede handelend onder de naam
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERINGEN,
statutair gevestigd te Brussel, kantoorhoudende te Rotterdam,
verweerster,
advocaat mr. H.A. Kragt te Arnhem.
Partijen worden hierna [Verzoeker] en Allianz genoemd.
1
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift
– het verweerschrift
– de bij brief van 7 november 2019 namens [Verzoeker] toegezonden aanvullende producties
– de mondelinge behandeling op 14 november 2019, waar zijn verschenen: [Verzoeker], bijgestaan door mr. Demirtas voornoemd, en namens Allianz de heer [Naam 1], schadebehandelaar bij Allianz, bijgestaan door mr. Kragt voornoemd.
2
Het verzoek en de beoordeling
2.1.
Op 4 juli 2015 is [Verzoeker] een ongeval overkomen waarbij hij als bestuurder van een personenauto is aangereden door de bestuurder van een bij Allianz verzekerd voertuig (hierna: het ongeval).
2.2.
Bij brief van 20 januari 2016 heeft [Verzoeker] Allianz aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. [Verzoeker] stelt als gevolg van het ongeval blijvende rug-, schouder- en nekklachten te hebben opgelopen.
2.3.
Allianz heeft aansprakelijkheid erkend voor de schade van [Verzoeker] als gevolg van het ongeval. In het kader van de afwikkeling van de schade heeft Allianz in totaal een bedrag van € 5.000,00 aan [Verzoeker] uitgekeerd.
2.4.
Partijen hebben verder over de schaderegeling onderhandeld, maar zijn niet tot overeenstemming gekomen.
2.5.
Het verzoek strekt, zakelijk weergegeven, ertoe dat de rechtbank op de voet van artikel 1019w e.v. Rv:
- zal bepalen dat Allianz de gewenste medewerking dient te verlenen aan een goede en zorgvuldige behandeling van de zaak, waaronder bedoeld de verzoeken onder 2. en 3.;
- zal bepalen dat Allianz gehouden is de door [Verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden en te lijden schade periodiek middels adequate bevoorschotting te vergoeden;
- zal bepalen dat Allianz gehouden is een voorschot op de buitengerechtelijke kosten te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf indiening van de buitengerechtelijke kosten bij Allianz,
met begroting van de kosten van [Verzoeker] bij de behandeling van dit verzoek en veroordeling van Allianz in deze kosten, vermeerderd met het betaalde griffierecht.
2.6.
[Verzoeker] legt, samengevat, aan deze verzoeken ten grondslag dat Allianz verwijtbaar heeft gehandeld door niet in verdere onderhandeling met hem te treden en te ontkennen dat sprake is van blijvende klachten en verlies aan verdiencapaciteit ten gevolge van het ongeval. Allianz is dan ook gehouden de schade te vergoeden en adequaat te bevoorschotten, alsmede de reeds gemaakte buitengerechtelijke kosten te voldoen, aldus [Verzoeker].
2.7.
Allianz voert gemotiveerd verweer.
2.8.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.
2.9.
Allianz heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verzoeken van [Verzoeker] op formele gronden dienen te worden afgewezen. Partijen zijn immers nog op vele punten verdeeld, waaronder welke schade [Verzoeker] precies heeft geleden, of er sprake is van causaal verband tussen het ongeval en de gestelde schade en of Allianz gehouden is deze schade te vergoeden. Op deze punten is nadere bewijslevering door [Verzoeker] noodzakelijk, waarvoor een deelgeschilprocedure geen ruimte biedt. Bovendien betekent het voorgaande dat een beslissing op de onderhavige verzoeken van [Verzoeker] niet zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, zodat de verzoeken zich niet lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure, aldus Allianz.
2.10.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat er tussen partijen veel geschilpunten zijn en deze, ook indien de rechtbank op de verzoeken van [Verzoeker] beslist, zullen blijven bestaan, op zichzelf niet betekent dat de verzoeken van [Verzoeker] zich niet lenen voor behandeling in een deelgeschil. De deelgeschilprocedure kan juist de manier zijn om partijen weer tot verdere onderhandelingen te brengen. Als het bestaan van nog andere geschilpunten zou betekenen dat geen deelgeschilprocedure kan worden gestart zou een deelgeschilprocedure op eenvoudige wijze kunnen worden gefrustreerd. Niet vereist is dat, nadat op een deelgeschil is beslist, de weg naar een vaststellingsovereenkomst helemaal vrij is. De gedachte van de wetgever is dat partijen (alsnog) over eventuele andere geschilpunten zullen onderhandelen. Van belang is dat de verzochte beslissing een voldoende bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (MvT, Kamerstukken II 2007/08, 31 518, nr. 3, p. 10). In dit geval kan niet bij voorbaat vastgesteld worden dat hiervan geen sprake is, zodat aan de vereisten voor het doen van een verzoek in een deelgeschil (artikel 1019w Rv) is voldaan. Het verweer wordt verworpen. De rechtbank zal dan ook overgaan tot inhoudelijke behandeling van de verzoeken van [Verzoeker].
Medewerking Allianz aan behandeling van de zaak
2.11.
Ten aanzien van het verzoek onder 1. heeft [Verzoeker] gesteld dat Allianz al geruime tijd de afwikkeling van de schade vertraagt door de verklaringen van [Verzoeker] ten onrechte in twijfel te trekken, met name waar deze verklaringen zien op de geleden letselschade en het verlies aan verdienvermogen. [Verzoeker] wordt hiermee de mogelijkheid ontnomen om aan zijn herstel te werken, zodat het Allianz te verwijten is dat de schade nog steeds niet is afgewikkeld en zij verplicht moet worden om mee te werken, aldus [Verzoeker].
Allianz heeft gemotiveerd betwist dat zij zich onvoldoende zou hebben ingespannen om tot vaststelling en afwikkeling van de schade te komen. Allianz heeft aangevoerd dat [Verzoeker] haar pas een half jaar na het ongeval heeft geïnformeerd over de schade en zich aan het begin van zijn revalidatietraject niet voldoende heeft ingezet door op afspraken met de behandelend fysiotherapeut en psycholoog niet te verschijnen. Bovendien heeft [Verzoeker] aan het begin van het onderhandelingstraject meegedeeld dat hij een bijstandsuitkering had en ten tijde van het ongeval geen arbeid verrichtte, maar heeft hij pas veel later gesteld dat hij uitzicht had op een baan en aanspraak maakt op vergoeding van verlies aan verdienvermogen. Allianz heeft herhaaldelijk om meer informatie in dit kader gevraagd, die door [Verzoeker] niet is geleverd. Een schadestaat is, ondanks verzoeken daartoe, evenmin overgelegd, aldus Allianz.
2.12.
De rechtbank stelt vast dat het verzochte bevel medewerking te verlenen aan een goede en zorgvuldige behandeling van de zaak niet nader is geconcretiseerd. [Verzoeker] heeft ter zitting toegelicht dat het verzoek met name erop ziet dat hij door Allianz in de gelegenheid wordt gesteld om nader bewijs van zijn stellingen te leveren, met name ten aanzien van het verlies aan verdienvermogen. Ook aldus verstaan is het verzoek zo ruim omschreven dat daaruit niet volgt welke concrete verplichting dit voor Allianz zou betekenen. Het verzoek is alleen al om die reden niet toewijsbaar. Daarbij kan in het midden blijven of [Verzoeker] of Allianz, zoals zij over en weer stellen, dan wel beiden, onvoldoende medewerking verweten kan worden, waardoor niet tot afwikkeling van de schade is gekomen.
Betaling voorschot op schadevergoeding
2.13.
Tussen partijen is in geschil of de klachten en beperkingen die [Verzoeker] thans ervaart het gevolg zijn van het ongeval en of hij de door hem gestelde schade door verlies aan verdienvermogen werkelijk lijdt. Vast staat dat een onderbouwde schadestaat of een indicatie van de hoogte van de schade ontbreekt, evenals een doorslaggevende medische onderbouwing van de klachten van [Verzoeker]. Daarbij komt dat onduidelijk is of [Verzoeker], zoals hij stelt, ten tijde van het ongeval uitzicht had op een baan die hij als gevolg van het ongeval is misgelopen. De stellingen van [Verzoeker] in dit verband worden door Allianz gemotiveerd betwist. Bij deze stand van zaken luidt de conclusie dat (nog steeds) onvoldoende gegevens voorhanden zijn waaruit blijkt dat thans nog sprake is van ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen, alsmede van verlies aan verdienvermogen. Dit betekent dat de schade zich op dit moment niet, ook niet bij benadering, laat begroten, en dat niet kan worden vastgesteld of de geleden schade het reeds betaalde voorschot van € 5.000,00 overschrijdt. Voor veroordeling van Allianz tot nadere voorschotbetalingen bestaat dan ook onvoldoende grond, nog daargelaten dat [Verzoeker] niet heeft toegelicht wat hij een adequate bevoorschotting acht, zodat het verzoek onder 2. ook om die reden niet toewijsbaar is.
Betaling voorschot op buitengerechtelijke kosten
2.14.
[Verzoeker] heeft tevens verzocht om betaling van een voorschot op de buitengerechtelijke kosten. In het verzoekschrift is echter niet toegelicht welk bedrag aan buitengerechtelijke kosten tot op heden is gemaakt. De rechtbank begrijpt uit de door de advocaat van [Verzoeker] overgelegde urenstaat en declaratie dat aan deze zaak over de periode 16 juli 2015 tot en met 11 december 2018 41,33 uren zijn besteed, wat neerkomt op een totaalbedrag van € 15.107,81.
Allianz heeft de redelijkheid van de gemaakte kosten betwist en heeft onder meer aangevoerd dat de urenstaat ziet op een periode van meer dan twee jaar en niet eerder aan Allianz is voorgelegd, zodat niet beoordeeld kan worden of de kosten in redelijkheid zijn gemaakt. Bovendien zijn door de afwachtende houding van [Verzoeker] zelf extra werkzaamheden verricht en kunnen de kosten hiervoor niet voor rekening van Allianz komen, aldus Allianz.
2.15.
De rechtbank stelt voorop dat voor de beoordeling of de door [Verzoeker] opgevoerde kosten zijn te beschouwen als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid c.q. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, de aard en omvang van de schade en de complexiteit van de zaak van belang zijn. Daarnaast komt betekenis toe aan de verhouding tussen de schade en de kosten, met dien verstande dat ook indien uiteindelijk niet komt vast te staan dat schade is geleden aanspraak op vergoeding van deze kosten kan bestaan. Wel moeten die kosten als gevolg van het ongeval zijn gemaakt (sine-qua-non-verband) en dienen zij tevens in een zodanig verband met het ongeval te staan dat zij aan de daarvoor aansprakelijke persoon, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kunnen worden toegerekend (Hoge Raad 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423, NJ 2005/50). De rechtbank constateert dat [Verzoeker], in het licht van het gemotiveerde verweer van Allianz tegen het aantal gedeclareerde uren, alsmede tegen de redelijkheid van de opgevoerde werkzaamheden en uren, geen enkele nadere toelichting en/of onderbouwing heeft gegeven met betrekking tot de aard en de noodzaak van de verrichte werkzaamheden en daaraan bestede uren. Dat neemt niet weg dat wel aannemelijk is dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. Allianz heeft onbetwist gesteld dat zij in totaal een bedrag van € 5.000,00 aan voorschotten aan [Verzoeker] heeft betaald. Rekening houdend met de door Allianz berekende schade, onder meer wegens fysiotherapeutische behandelingen, voertuigschade en autohuur, houdt de rechtbank het ervoor dat, zoals Allianz ook heeft aangevoerd, in het door Allianz betaalde bedrag ook reeds een bedrag aan buitengerechtelijke kosten is begrepen. Gelet op het voorgaande bestaat voor een veroordeling tot betaling van een aanvullend (voorschot)bedrag geen aanleiding.
Kosten deelgeschil
2.16.
Ten aanzien van de kosten van dit deelgeschil heeft [Verzoeker] verzocht op de voet van artikel 1019aa lid 1 Rv een bedrag van € 4.4442,31 aan advocaatkosten te begroten en Allianz te veroordelen in deze kosten. Afwijzing van de verzoeken van [Verzoeker] staat in beginsel niet in de weg aan begroting van de kosten. Dat is slechts anders indien het maken van proceskosten niet redelijk wordt geoordeeld in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW, bijvoorbeeld omdat de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12). In dit geval heeft [Verzoeker] verzoeken gedaan die dusdanig breed zijn geformuleerd dat toewijzing niet tot een concrete verplichting zal leiden en dat deze verzoeken reeds om die reden niet voor toewijzing in aanmerking komen. Daarbij staan de feiten die voor beoordeling nodig zijn niet vast, terwijl duidelijk is dat in een deelgeschil voor de benodigde bewijslevering geen plaats is. In deze omstandigheden had [Verzoeker] duidelijk moeten zijn dat de verzoeken geen kans van slagen hadden en had daarvan moeten worden afgezien. De met het deelgeschil gemoeide kosten kunnen daarom niet als redelijk worden beoordeeld in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW. De kosten van de behandeling van het verzoek komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking, waardoor de begroting achterwege kan blijven.
3
De beslissing
De rechtbank
3.1.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019.