Rb, deelgeschil: verzoek om medewerking door verzekeraar en voorschot afgewezen, geen kosten begroot

Samenvatting:

1. De rechtbank stelt vast dat het verzochte bevel medewerking te verlenen aan een goede en zorgvuldige behandeling van de zaak zo ruim is omschreven dat daaruit niet volgt welke concrete verplichting dit voor verzekeraar zou betekenen en dat het verzoek alleen al om die reden niet toewijsbaar is. 2. De rechtbank oordeelt vervolgens dat het bij de huidige stand van zaken zo onzeker is dat verzoeker als gevolg van het ongeval (in de door hem gestelde omvang) materiële en immateriële schade lijdt en dat dit meer is dan wat al als voorschot is uitgekeerd, dat onvoldoende grond bestaat verzekeraar tot nadere voorschotbetalingen te veroordelen. 3. Het had duidelijk moeten zijn dat de verzoeken geen kans van slagen hadden. Geen kosten begroot.

ECLI:NL:RBGEL:2019:5835

Instantie

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak

13-11-2019

Datum publicatie

17-12-2019

Zaaknummer

350728

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Eerste aanleg – enkelvoudig

Op tegenspraak

Inhoudsindicatie

Deelgeschil. Verzoek medewerking en bevoorschotting door verzekeraar afgewezen. Onvoldoende concreet petitum. Begroting proceskosten afgewezen, kosten niet redelijk in zin van 6:96 lid 2 BW.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rekestnummer: C/05/350728 / HA RK 19-78 / 103 / 1327

Beschikking van 13 november 2019

in de zaak van

[naam verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker,

advocaat mr. S. Demirtas te Arnhem,

tegen

de naamloze vennootschap

ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,

gevestigd te Utrecht,

verweerster,

advocaat mr. P.J. klein Gunnewiek te Utrecht.

Partijen zullen hierna [naam verzoeker] en ASR worden genoemd.

1

De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het verzoekschrift

het verweerschrift

de mondelinge behandeling op 4 september 2019. Verschenen zijn [naam verzoeker] en zijn echtgenote, mevrouw [naam echtgenote] -Ali, bijgestaan door mr. Demirtas voornoemd, en mr. M.E. Hoyer, jurist in dienst van ASR, bijgestaan door mr. klein Gunnewiek voornoemd.

2

De beoordeling

2.1.

Op 24 mei 2015 is [naam verzoeker] , als bestuurder van een personenauto, aangereden door de bestuurder van een bij ASR verzekerd voertuig (hierna: het ongeval).

2.2.

[naam verzoeker] stelt als gevolg van het ongeval blijvende nek- en rugklachten te hebben opgelopen, alsmede pijn in zijn rechterschouder, -arm en -vingers, vermoeidheid, slaapproblemen, psychische problemen en cognitieve klachten. Ten tijde van het ongeval had [naam verzoeker] geen vaste dienstbetrekking.

2.3.

ASR heeft aansprakelijkheid erkend voor de schade van [naam verzoeker] als gevolg van het ongeval. In het kader van de afwikkeling van de schade heeft ASR aan [naam verzoeker] in totaal een bedrag van € 2.500,00 aan voorschotten betaald. Partijen hebben over de schaderegeling verder onderhandeld, maar zijn niet tot overeenstemming gekomen.

2.4.

[naam verzoeker] verzoekt, na een wijziging tijdens de mondelinge behandeling, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank op de voet van artikel 1019w e.v. Rv:

  1. zal bepalen dat ASR de gewenste medewerking dient te verlenen aan een goede en zorgvuldige behandeling van de zaak, waaronder het voldoen van de kosten die gepaard gaan met het verzamelen van de benodigde informatie of bewijs en
  2. zal bepalen dat ASR gehouden is de door [naam verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden en te lijden schade periodiek middels adequate bevoorschotting te vergoeden,

met begroting van de kosten van [naam verzoeker] bij de behandeling van dit verzoek en veroordeling van ASR in deze kosten, vermeerderd met het betaalde griffierecht.

2.5.

[naam verzoeker] legt zakelijk weergegeven aan zijn verzoeken ten grondslag dat ASR ten onrechte niet in redelijke onderhandeling met hem is getreden en dat zij gehouden is haar medewerking te verlenen aan het afwikkelen van de schade. [naam verzoeker] heeft als gevolg van het ongeval schade geleden en ASR moet deze schade vergoeden en hem adequate voorschotten geven, aldus [naam verzoeker] .

2.6.

ASR voert gemotiveerd verweer.

2.7.

Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.

2.8.

Het oorspronkelijke deel van het verzoek om ASR ook nog te veroordelen tot betaling van een voorschot op de buitengerechtelijke kosten heeft de advocaat van [naam verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Dit behoeft dan ook geen bespreking.

2.9.

ASR heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verzoeken van [naam verzoeker] zich niet lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure. ASR heeft immers, zo voert zij aan, [naam verzoeker] medegedeeld dat zij de onderhandelingen niet wenste voort te zetten en geen vertrouwen meer had in een buitengerechtelijke afhandeling van de zaak. De kans dat [naam verzoeker] en ASR er samen uitkomen is volgens ASR klein, omdat zij het op veel punten oneens zijn. Een beslissing in deze deelgeschilprocedure kan niet bijdragen aan een buitengerechtelijke oplossing, zodat de verzoeken van [naam verzoeker] reeds daarom moeten worden afgewezen, aldus ASR.

2.10.

Anders dan ASR aanvoert kunnen ook partijen die niet meer met elkaar in onderhandeling zijn één of meerdere geschilpunten in een deelgeschilprocedure aan de rechtbank voorleggen. De deelgeschilprocedure kan juist de manier zijn om partijen weer tot verdere onderhandelingen te brengen. Dat er als op de verzoeken van [naam verzoeker] is beslist nog veel geschilpunten overblijven, zoals ASR aanvoert, maakt dat niet anders. Als het bestaan van nog andere geschilpunten zou betekenen dat geen deelgeschilprocedure kan worden gestart zou een deelgeschilprocedure op eenvoudige wijze kunnen worden gefrustreerd. Niet vereist is dat, nadat op een deelgeschil is beslist, de weg naar een vaststellingsovereenkomst helemaal vrij is. De gedachte van de wetgever is dat partijen (alsnog) over eventuele andere geschilpunten zullen onderhandelen. Van belang is dat de verzochte beslissing een voldoende bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (MvT, Kamerstukken II 2007/08, 31 518, nr. 3, p. 10). In dit geval kan niet bij voorbaat vastgesteld worden dat hiervan geen sprake is, zodat aan de vereisten voor het doen van een verzoek in een deelgeschil (artikel 1019w Rv) is voldaan. Het verweer wordt verworpen. De rechtbank zal dan ook overgaan tot inhoudelijke behandeling van de verzoeken van [naam verzoeker] .

Het verzoek onder I.

2.11.

Vast staat dat de onderhandelingen tussen partijen tot nu toe niet tot afwikkeling van de schade hebben geleid. [naam verzoeker] stelt, ter onderbouwing van zijn verzoek onder I., dat ASR al enkele jaren bewust de afwikkeling van de schade vertraagt, onder meer door te weigeren in te stemmen met inschakeling van een (arbeids)deskundige om de schade bij [naam verzoeker] vast te stellen. ASR heeft de stellingen van [naam verzoeker] gemotiveerd weersproken en heeft aangevoerd dat niet aan haar, maar aan [naam verzoeker] ligt dat partijen niet tot vaststelling en afwikkeling van de schade zijn gekomen. [naam verzoeker] is niet verschenen bij verschillende afspraken met zijn fysiotherapeut. Verder is herhaaldelijk en specifiek door ASR om (medische) informatie gevraagd en is deze door [naam verzoeker] niet geleverd, aldus ASR. ASR wijst daarbij op de veelvuldig tussen partijen gevoerde correspondentie. Omdat niet ASR maar juist [naam verzoeker] niet goed meewerkt en partijen niet tot overeenstemming komen over welke schade het gevolg is van het ongeval kan van ASR, zo zegt zij, niet worden verwacht dat zij buitengerechtelijk nog meer doet.

2.12.

De rechtbank stelt vast dat het verzochte bevel medewerking te verlenen aan een goede en zorgvuldige behandeling van de zaak zo ruim is omschreven dat daaruit niet volgt welke concrete verplichting dit voor ASR zou betekenen en dat het verzoek alleen al om die reden niet toewijsbaar is. Daarbij kan in het midden blijven of hetzij ASR hetzij [naam verzoeker] , zoals zij over en weer stellen, of beiden, door onvoldoende medewerking de totstandkoming van een oplossing hebben belemmerd. [naam verzoeker] heeft ter zitting nog toegelicht dat de van ASR gevraagde medewerking met name inhoudt dat [naam verzoeker] in de gelegenheid wordt gesteld bewijs te leveren van zijn stelling dat hij voorafgaand aan het ongeval een baan in Irak aangeboden heeft gekregen, zodat partijen kunnen vaststellen wat zijn verlies aan verdienvermogen bedraagt. [naam verzoeker] heeft geen financiële middelen om dergelijk bewijs te verzamelen, zodat ASR gehouden is de kosten hiervan te dragen, zo stelt [naam verzoeker] . Ook aldus verstaan is het verzoek echter onvoldoende concreet. Om welk bewijs het dan zou gaan, welke kosten hiermee gemoeid zijn en wat van ASR precies wordt verwacht is door [naam verzoeker] onvoldoende toegelicht. Daarbij komt dat, nu ASR gemotiveerd betwist dat [naam verzoeker] een baan in Irak aangeboden is, daarvan thans nog niet kan worden uitgegaan. Er kan dan ook nog niet van worden uitgegaan dat ‘kosten om bewijs daarvan te verzamelen’ redelijke kosten zijn in de zin van artikel 6:96 tweede lid aanhef en sub b. BW die voor vergoeding in aanmerking komen. In zijn algemeenheid kan niet gesteld worden dat ASR verplicht is om op voorhand de kosten te dragen of voor te schieten van bewijsvergaring door [naam verzoeker] van feiten die ASR zelf gemotiveerd betwist. Dat de aansprakelijkheid is erkend maakt dit nog niet anders. Waarom die plicht er in dit geval wel zou zijn is niet onderbouwd. Dat [naam verzoeker] stelt voor bewijsvergaring onvoldoende financiële middelen te hebben is, zonder toelichting, onvoldoende onderbouwing. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

Het verzoek onder II.

2.13.

De rechtbank stelt voorop dat dit verzoek niet ziet op een voorschot voor de buitengerechtelijke kosten, waarover partijen buiten rechte afspraken maken of hebben gemaakt en waarover het verzoek, zoals overwogen, is ingetrokken. Tussen partijen is in geschil of de door [naam verzoeker] gestelde klachten en beperkingen een gevolg zijn van het ongeval en of hij de door hem gestelde schade door verlies aan verdienvermogen werkelijk lijdt. Partijen hebben hierover veel gecorrespondeerd, maar zijn niet tot overeenstemming gekomen. Een schadestaat ontbreekt, evenals een doorslaggevende medische onderbouwing van de klachten van [naam verzoeker] . Bovendien heeft [naam verzoeker] erkend dat inschakeling van een (arbeids)deskundige voor de hand ligt om de beperkingen van [naam verzoeker] als gevolg van het ongeval en de mogelijkheden tot re-integratie vast te kunnen stellen. Ook overigens staan de feiten niet vast die nodig zijn om de hoogte van de schade te kunnen inschatten of begroten, waaronder de stelling van [naam verzoeker] dat hij een baan in Irak aangeboden had gekregen die hij door de gevolgen van het ongeval is misgelopen. Al met al is bij de huidige stand van zaken zo onzeker dat [naam verzoeker] als gevolg van het ongeval (in de door hem gestelde omvang) materiële en immateriële schade lijdt en dat dit meer is dan wat al als voorschot is uitgekeerd, dat onvoldoende grond bestaat ASR tot nadere voorschotbetalingen te veroordelen. Daarbij komt dat de rechtbank dit verzoek niet in geconcretiseerde zin kan toewijzen, nu [naam verzoeker] niet heeft omschreven wat hij, zoals hij vordert, “adequate bevoorschotting” acht en ook geen indicatie van de hoogte van de schade heeft gegeven. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen. Voor zover [naam verzoeker] beoogt dat in deze deelgeschilprocedure de voornoemde onzekerheden over de hoogte van de schade, na nadere bewijslevering in de vorm van een deskundigenbericht of getuigenverhoren, worden vastgesteld, overweegt de rechtbank dat de investering in tijd en geld die met deze nadere instructie gepaard zal gaan niet opweegt tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing kan leveren aan de totstandkoming van een onderlinge regeling. In zoverre zal dit verzoek dan ook worden afgewezen op de voet van art. 1019z Rv.

2.14.

Afwijzing van de verzoeken van [naam verzoeker] staat in beginsel niet in de weg aan een begroting van de kosten van dit deelgeschil op de voet van artikel 1019aa lid 1 Rv. Bij de begroting moeten alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen, met toepassing van de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Begroting van de kosten kan slechts achterwege blijven indien het maken van proceskosten niet redelijk wordt geoordeeld in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW, bijvoorbeeld omdat de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12). In dit geval heeft [naam verzoeker] verzoeken gedaan die dusdanig breed zijn geformuleerd dat toewijzing niet tot een concrete verplichting zal leiden en dat deze reeds om die reden niet voor toewijzing in aanmerking komen. Daarbij staan de feiten die voor beoordeling nodig zijn niet vast, terwijl duidelijk is dat in een deelgeschil voor de benodigde bewijslevering geen plaats is. In deze omstandigheden had [naam verzoeker] duidelijk moeten zijn dat de verzoeken geen kans van slagen hadden en had daarvan moeten worden afgezien. De met het deelgeschil gemoeide kosten kunnen daarom niet als redelijk worden beoordeeld in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW. De kosten van de behandeling van het verzoek komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking, waardoor de begroting achterwege kan blijven.

3

De beslissing

De rechtbank

3.1.

wijst het verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2019.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey