Rb, deelgeschil: verzoek over medische info afgewezen wegens gebrek aan belang, volstrekt onnodig deelgeschil
Benadeelde verzoekt voor recht te verklaren dat de oogheelkundige expertise van 2012, als medische informatie betreffende de toenmalige gezondheidstoestand van verzoekster dient te worden aangemerkt en onderdeel dient uit te maken van medische stukken in de aanbiedingsbrief aan de op gemeenschappelijk verzoek benoemde expertise oogarts. De rechtbank laat de vraag of de zaak zich leen voor een deelgeschilprocedure in het midden. Ook als wordt aangenomen dat het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschil, dient het verzoek te worden afgewezen, omdat daaraan het belang ontbreekt. Door verzekeraar is niet weersproken dat het rapport medische informatie is en onderdeel uitmaakt van de inventarislijst. Bij toewijzing van het verzoek heeft verzoekster dus geen belang. 2. Geen kostenbegroting; deelgeschil volstrekt onnodig ingesteld.
ECLI:NL:RBGEL:2021:7352, Rechtbank Gelderland, C/05/392397 / HZ RK 21-30 (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:RBGEL:2021:7352
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
29-12-2021
Datum publicatie
20-05-2022
Zaaknummer
C/05/392397 / HZ RK 21-30
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Afwijzing verzoeken vanwege ontbreken belang. Geen begroting kosten, nu deelgeschil volstrekt onnodig aanhangig is gemaakt.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rekestnummer: C/05/392397 / HZ RK 21-30
Beschikking van 29 december 2021
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. H.A. Zandijk te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
ALLIANZ BENELUX N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
advocaat mr. A.N.L. de Hoogh te Utrecht.
Partijen worden hierna [verzoekster] en Allianz genoemd.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het verzoekschrift met producties;
–
het verweerschrift met producties;
–
de mondelinge behandeling van 10 november 2021, waarbij door mr. Zandijk spreekaantekeningen zijn overgelegd en waarvan voor het overige aantekeningen zijn gemaakt door de griffier;
–
de brief van mr. De Hoogh van 18 november 2021;
–
de brief van mr. Zandijk van 1 december 2021, waarin mr. Zandijk de rechtbank verzoekt een beschikking te wijzen.
1.2.
Tot slot is uitspraak bepaald.
2De beoordeling
2.1.
[verzoekster] is geboren op 20 januari 1998. Op tweejarige leeftijd is bij haar de oogafwijking partieel accommodatieve esotropie gediagnosticeerd.
2.2.
Op driejarige leeftijd is [verzoekster] ter zake van voornoemde oogafwijking geopereerd. [verzoekster] heeft sinds de operatie tot 2009 een bril moeten dragen.
2.3.
Op 6 april 2011 is [verzoekster] in Harderwijk als fietster aangereden door een stadsbus die ten onrechte aan [verzoekster] geen voorrang verleende. [verzoekster] is daarbij ten val gekomen en korte tijd bewusteloos geweest. Dezelfde dag heeft [verzoekster] de spoedeisende hulp van het ziekenhuis St. Jansdal te Harderwijk (hierna: St. Jansdal) bezocht, waar de diagnose commotio cerebri en een ribfractuur links is gesteld.
2.4.
De stadsbus was tegen aansprakelijkheid verzekerd bij Allianz. Allianz heeft aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval en de daaruit ontstane schade erkend.
2.5.
Op 28 juli 2011 heeft [verzoekster] de polikliniek oogheelkunde van het Universitair Medisch Centrum Utrecht bezocht, alwaar haar een bril is voorgeschreven.
2.6.
Bij e-mail van 21 juni 2012 heeft mr. Zandijk namens [verzoekster] aan Allianz geschreven dat hij voornemens is een oogarts te vragen om als super-medisch adviseur op te treden en een analyse te maken van de casus van [verzoekster] aan de hand van de IWMD-vraagstelling.
2.7.
Bij e-mail van 27 juni 2012 heeft Allianz geantwoord dat zij zich niet gebonden acht aan de uitkomst van een eenzijdig opgestarte expertise en dat de kosten daarvan dan ook niet door Allianz zullen worden vergoed.
2.8.
Op 2 november 2012 heeft dr. A.P.A. Beers (hierna: Beers), werkzaam als oogarts in St. Jansdal, op verzoek van de wettelijk vertegenwoordiger van (de destijds nog minderjarige) [verzoekster] een oogheelkundige expertise bij [verzoekster] verricht. In het ter zake door hem opmaakte rapport staat als oogheelkundige diagnose vermeld:
“1. partieel accommodatieve esotropie OD, brilafhankelijk
- hypermetropie met geringe anisometropie en gering astigmatisme
- matige amblyopie OD”.
2.9.
Op 21 mei 2013 heeft de wettelijk vertegenwoordiger van [verzoekster] Allianz voor deze rechtbank gedagvaard en daarbij een verklaring voor recht gevorderd dat Allianz gehouden is om de kosten in verband met het dragen van een bril en contactlenzen te vergoeden, gelet op het causaal verband tussen het ongeval en de oogheelkundige klachten/afwijkingen van [verzoekster] . Ook is vergoeding van de door [verzoekster] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade gevorderd. Na het indienen van een conclusie van antwoord door Allianz heeft op 28 oktober 2013 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen zijn ter zitting met elkaar overeengekomen dat zodra [verzoekster] de leeftijd van 18 jaar zal hebben bereikt, een oogheelkundig onderzoek bij haar wordt uitgevoerd door een oogarts.
2.10.
Op 11 december 2013 is door deze rechtbank in de hiervoor genoemde zaak een tussenvonnis (zaak- en rolnummer C/05/244474/HZ ZA 13-56) gewezen, waarin voor zover thans van belang, is geoordeeld:
“(…)5.3. Beers heeft belang toegekend aan het feit dat [verzoekster] op de dag van het ongeval bij de eerste hulp onder meer heeft gemeld dat zij dubbel zag. Allianz heeft de aanvankelijke betwisting van bedoelde melding bij gelegenheid van de comparitie van partijen niet langer gehandhaafd. Vast staat dat [verzoekster] vanaf haar 11e levensjaar geen bril meer behoefde te dragen, zij direct na het ongeval klaagde over dubbelzien en zij na bezoek aan het UMC op advies van de oogarts een bril is gaan dragen, waarna de klachten verdwenen. Het rapport van Beers is voorts zodanig onderbouwd dat dezerzijds voorshands wordt aangenomen dat de huidige brilafhankelijkheid in overwegende mate is veroorzaakt door het aan [verzoekster] op 6 april 2011 overkomen ongeval. Voorshands, omdat Allianz gemotiveerd heeft gesteld dat het onzeker is of Beers destijds wel over alle relevante informatie betreffende de medische voorgeschiedenis van [verzoekster] heeft beschikt en het niet op voorhand kan worden uitgesloten dat naar aanleiding van een eventueel later oogheelkundig onderzoek op gemeenschappelijk verzoek, over het hier bedoelde causaliteitsvraagstuk anders zal worden geoordeeld.
(…)”
2.11.
Op 20 januari 2016 bereikte [verzoekster] de leeftijd van 18 jaar.
2.12.
Op 24 juni 2016 heeft Allianz aan mr. Zandijk voorgesteld een oogheelkundige expertise te laten verrichten door oogarts dr. C.J.G. van Tilburg (hierna: Van Tilburg).
2.13.
Bij e-mail van 6 december 2016 heeft mr. Zandijk, na daartoe door Allianz te zijn gerappelleerd, namens [verzoekster] Allianz bericht niet akkoord te gaan met het benoemen van Van Tilburg.
2.14.
Bij brief van 28 maart 2017 heeft Allianz – na vruchteloos de advocaat van [verzoekster] te hebben gerappelleerd -, voor zover hier van belang, rechtstreeks aan [verzoekster] geschreven:
“Tijdens een Comparitie van partijen op 28 oktober 2013 is overeengekomen dat er een oogheelkundige expertise zou plaatsvinden op het moment dat u de 18-jarige leeftijd had bereikt (…).
Vanaf april 2016 heeft onze advocaat geprobeerd hierover overeenstemming te bereiken met Mr Zandijk, ondanks diverse verzoeken is dat echter tot op heden niet gelukt.
Wij verzoeken u dan ook vriendelijk óf hierover rechtstreeks contact met ons op te nemen óf Mr Zandijk te verzoeken alsnog op zeer korte termijn te reageren.
(…)”
2.15.
Per e-mail van 8 oktober 2019 is namens [verzoekster] aan Allianz een concept-aanbiedingsbrief met vraagstelling ten behoeve van de oogheelkundige expertise voorgelegd. Daarbij is in de inventarislijst medische stukken onder nummer 25 de oogheelkundige expertise van Beers (2.8) opgenomen.
2.16.
Op 15 oktober 2019 heeft mr. De Hoogh bevestigd dat de e-mail van 8 oktober 2019 is ontvangen en in zijn e-mail aangeven dat in overleg zal worden getreden met de medisch adviseur van Allianz over de oogheelkundige expertise.
2.17.
Op 14 januari 2020 heeft Allianz aangegeven in te stemmen met de door [verzoekster] voorgestelde vraagstelling en gevraagd of [verzoekster] met benoeming van oogarts drs. J.C. Bleeker (hierna: Bleeker) kan instemmen.
2.18.
Na rappels van Allianz aan het adres van de advocaat van [verzoekster] in maart, juli en augustus 2020 heeft Allianz opnieuw rechtstreeks aan [verzoekster] (met afschrift aan haar advocaat) bericht dat partijen niet langer met elkaar in onderhandeling zijn over de afwikkeling van de schade die [verzoekster] op 6 april 2011 zou hebben opgelopen.
2.19.
Bij e-mail van 1 december 2020 heeft Allianz, voor zover hier relevant, nogmaals aan mr. Zandijk gevraagd of [verzoekster] kan instemmen met de benoeming van Van Tilburg of Bleeker.
2.20.
Diezelfde dag heeft mr. Zandijk geantwoord dat [verzoekster] instemt met de benoeming van Bleeker tot oogheelkundig expert en daarbij geschreven: “Mijn medisch adviseur verzocht ik inmiddels om de aanbiedingsbrief aldus aan te passen en te verzenden. U krijgt daar een afschrift van zodra ontvangen.”
2.21.
Op 2 december 2021 heeft mr. De Hoogh hierop, voor zover van belang, geantwoord:
“Fijn te vernemen dat er overeenstemming bestaat over de persoon van de deskundige (Bleeker). U geeft aan dat u uw medisch adviseur inmiddels hebt verzocht om de aanvraag uit te zenden, echter zonder eerst de aanbiedingsbrief in concept ter beoordeling aan mij voor te leggen. Dit is niet hoe het hoort. Mijn achterban behoudt zich dan ook het recht voor om de deskundige aanvullend te berichten ingeval blijkt dat de deskundige niet juist of niet volledig is geïnformeerd.”
2.22.
Namens [verzoekster] is daarop per kerende e-mail door haar advocaat geantwoord:
“Reeds op 8 oktober 2019 is de conceptaanbiedingsbrief aan de expertiserend oogarts verzonden aan uw collega mr Haase; kennelijk is dit aan uw aandacht ontsnapt. Het spreekt natuurlijk voor zich, dat de adressant zal worden gewijzigd, evenals dat de inventarislijst medische stukken geactualiseerd zal moeten worden. (…) U krijgt vanzelfsprekend een c.c. zodra de aanbiedingsbrief aan mij is toegestuurd door mijn medisch adviseur.”
2.23.
Op 3 december 2020 heeft de medisch adviseur van [verzoekster] de aanbiedingsbrief verzonden aan Bleeker. Daarbij is in de inventarislijst ‘Medische informatie’ onder nummer 25 vermeld “2-11-2012 oogarts Beers rapportage”.
2.24.
Op 10 december 2020 heeft mr. De Hoogh een afschrift van de aan Bleeker verzonden aanbiedingsbrief ontvangen.
2.25.
Bij brief van 10 december 2020 heeft mr. De Hoogh namens Allianz, voor zover thans van belang, aan Bleeker geschreven:
“(…) In de aanbiedingsbrief van 3 december 2020 is vermeld dat deze expertise op gezamenlijk verzoek van partijen geschiedt. Hoewel dat laatste strikt genomen juist is, geldt wel dat de inhoud van de brief van 3 december 2020 niet eerst, zoals te doen gebruikelijk, ter beoordeling aan mij of mijn achterban is voorgelegd.
(…).
Uit het overzicht van de aan u toegezonden medische informatie blijkt dat aan u een rapport is toegezonden van oogarts Beers [van] 2 november 2012. Dit betreft een eenzijdige rapportage die zijdens mevrouw [verzoekster] is ingewonnen. Allianz is bij de totstandkoming van dit rapport niet betrokken geweest en zij is hieraan ook niet gebonden. Verder bestaan er ook zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen de inhoud van dit rapport, onder meer omdat deze oogarts niet beschikte over de volledige informatie over de pre-existente oogklachten van mevrouw [verzoekster] . Voor zover relevant wordt nog opgemerkt dat ook de Rechtbank Gelderland bij vonnis van 13 december 2013 heeft overwogen dat dit rapport niet kon worden gevolgd.
Mijn achterban heeft er in ieder geval niet mee ingestemd dat dit rapport onderdeel zou vormen van het medisch dossier dat aan u ter beoordeling zou worden voorgelegd. Namens mijn achterban verzoek ik u dan ook het integrale rapport terzijde te stellen en de inhoud daarvan niet mee te nemen in uw beoordeling. Ik vertrouw u in dezen akkoord. (…)”
2.26.
Op 11 december 2020 heeft mr. Zandijk namens [verzoekster] mr. De Hoogh verzocht de hiervoor in 2.25 geciteerde brief aan Bleeker in te trekken, alsmede om het vonnis van de rechtbank van 11 december 2013 aan Bleeker toe te zenden.
2.27.
Bij e-mail van 14 december 2020 heeft mr. De Hoogh namens Allianz, voor zover hier van belang, onder toezending van het in 2.10 genoemde vonnis, aan Bleeker geschreven:
“(…) Mijn brief aan u heeft tussen partijen tot discussie geleid over het belang van het eenzijdig ingewonnen rapport van oogarts Beers voor uw onderzoek. Het standpunt van Allianz daaromtrent heb ik in mijn brief van 10 december jl. uiteengezet, waarbij ik ook de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 11 december 2013 heb aangehaald. Mr. Zandijk – de advocaat van mevrouw [verzoekster] – is de mening toegedaan dat ik u onjuist over deze uitspraak heb geïnformeerd. Op zijn expliciete verzoek zend ik u een afschrift van de uitspraak toe (bijlage) zodat u hiervan kennis kunt nemen. Naar de opvatting van Allianz wordt er door de rechtbank nog geen definitief causaal verband tussen de oogproblematiek en het ongeval aangenomen, omdat onzeker is of oogarts Beers over alle relevante informatie beschikte en op voorhand niet kan worden uitgesloten dat anders moet worden geoordeeld als onafhankelijk deskundigenonderzoek op gezamenlijk verzoek van partijen heeft plaatsgevonden. Voor dit laatst genoemde onderzoek bent u dus nu ingeschakeld. (…)”
2.28.
Op 15 december 2020 heeft mr. Zandijk aan Bleeker geschreven dat door [verzoekster] een deelgeschilprocedure zal worden gestart en dat de aanvraag tot het uitbrengen van een deskundigenbericht om die reden ‘on hold’ wordt gezet.
3Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren [beschikking], na wijziging en gedeeltelijke intrekking van het verzoek ter zitting:
- voor recht te verklaren dat de oogheelkundige expertise van 2 december 2012, als opgenomen in de inventarislijst medische stukken onder nr. 25, als medische informatie betreffende de toenmalige gezondheidstoestand van [verzoekster] dient te worden aangemerkt en uit dien hoofde onderdeel dient uit te maken van de inventarislijst medische stukken, als opgenomen en overgelegd in de aanbiedingsbrief aan de op gemeenschappelijk verzoek benoemde expertise oogarts;
- (ingetrokken)
III. – Allianz te veroordelen om de kosten van deze procedure te vergoeden conform de kostenbegroting zoals vermeld in productie 6 en
– [Allianz] te bevelen deze kostenveroordeling binnen veertien dagen na de uitspraak over te maken.
3.2.
[verzoekster] heeft aan haar resterende, gewijzigde verzoek onder I., bezien in het licht van de vastgestelde feiten, zakelijk weergegeven het volgende ten grondslag gelegd.
Het rapport van Beers is aan te merken als medische informatie betreffende de toenmalige oogheelkundige gezondheidstoestand van [verzoekster] en dient uit dien hoofde onderdeel uit te maken van de inventarislijst medische stukken die aan de op gezamenlijk verzoek benoemde expertise oogarts wordt voorgelegd. Allianz heeft geen rechtens te respecteren belang om zich hier tegen te verzetten. Het kan van belang zijn voor Bleeker om kennis te kunnen nemen van de destijds door Beers uitgevoerde oogheelkundige metingen.
3.3.
Allianz heeft zich op het standpunt gesteld dat [verzoekster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoeken, althans dat die verzoeken dienen te worden afgewezen.
4
- De beoordeling
4.1.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter, ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of een beslissing op het verzoek van [verzoekster] (voldoende) kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 1019z Rv.
4.2.
Het antwoord op die vraag kan in het midden blijven. Ook als wordt aangenomen dat het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschil, dient het verzoek te worden afgewezen, omdat daaraan het belang ontbreekt. [verzoekster] heeft aanvankelijk onder I. verzocht dat voor recht zou worden verklaard dat het rapport van Beers als relevante (onderstreping rb) medische informatie dient te worden aangemerkt en uit dien hoofde onderdeel dient uit te maken van de inventarislijst medische stukken die bij de aanbiedingsbrief aan Bleeker is gevoegd. Ter zitting is door [verzoekster] het woord ‘relevante’ uit het verzoek geschrapt. Door Allianz is echter niet weersproken – in deze deelgeschilprocedure noch buitengerechtelijk, afgaand op de in 2.25 en 2.27 genoemde correspondentie – dat het rapport van Beers medische informatie is en onderdeel uitmaakt van voormelde inventarislijst. Bij toewijzing van het verzoek heeft [verzoekster] dus geen belang.
4.3.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.4.
Van deze laatste situatie is in dit geval sprake. Dat het verzoek wegens een gebrek aan belang zou worden afgewezen, lag voor de hand. Bovendien heeft [verzoekster] de directe aanleiding voor het starten van het deelgeschil (de brief van mr. De Hoogh aan Bleeker, zoals geciteerd onder 2.25) over zichzelf afgeroepen. Immers, namens [verzoekster] is bij de aanbiedingsbrief die aan de op gezamenlijk verzoek benoemde deskundige is gestuurd het rapport van Beers gevoegd, zonder daarbij de totstandkoming van dat rapport en de discussie die tussen partijen tot in rechte over dat rapport is gevoerd, te vermelden. Anders dan te doen gebruikelijk, heeft de medisch adviseur van [verzoekster] de aanbiedingsbrief aan Bleeker toegestuurd zonder deze eerst ter goedkeuring aan Allianz voor te leggen. De enkele verwijzing naar een op 8 oktober 2019 verstuurde concept-aanbiedingsbrief (2.15), waarop nimmer akkoord is gegeven namens Allianz en waaraan Allianz [verzoekster] nog eens heeft herinnerd bij e-mail van 2 december 2020 (2.21), is daarvoor niet toereikend. Als de specifieke, aan Bleeker toegestuurde aanbiedingsbrief met bijlagen in concept vooraf wél, zoals te doen gebruikelijk, aan Allianz was toegestuurd, had Allianz, zoals ter zitting ook door haar is toegelicht, al in dat stadium een passage aan de brief kunnen toevoegen waaruit zou blijken dat [verzoekster] zich destijds eenzijdig tot Beers heeft gewend en dat Allianz zich om die reden niet aan het rapport van Beers gebonden acht. Bleeker zou dan op voorhand volledig geïnformeerd zijn door middel van een door partijen gezamenlijk geformuleerde, althans geaccordeerde brief. De oogheelkundige expertise had in dat geval zonder verdere vertraging – inmiddels is bijna zes jaar verstreken sinds het moment (2.11) dat partijen daartoe, conform hun ter zitting gemaakte afspraak (2.9), hadden kunnen overgaan – kunnen plaatsvinden en een deelgeschilprocedure was dan niet nodig geweest. Gelet op het voorgaande kunnen de met het deelgeschil gemoeide kosten niet als redelijk worden beoordeeld in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW. De kosten van de behandeling van het verzoek komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking, waardoor de begroting achterwege kan blijven.
5De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2021.
mk/mk