Rb, deelgeschil: WAM-verjaring gestuit door voorlopig deskundigenonderzoek en correspondentie

Samenvatting:

Whiplash, ongeval 1998; verzekeraar heeft in 2006 de onderhandelingen afgebroken. In 2008 is door benadeelde een verzoekschrift tot het bevelen van een voorlopig deskundigenonderzoek ingediend. Is de verjaringstermijn van drie jaar ex art. 10 lid 1 WAM hierdoor gestuit? 1. De rechtbank overweegt dat indiening van zo’n verzoekschrift niet zonder meer gelijk is te stellen met de in art. 3:317 lid 1 BW bedoelde mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Het onderhavige verzoekschrift laat door zijn formulering geen ruimte voor twijfel over (de aard van) de vordering die verzoekster in een bodemprocedure zou willen instellen. De verjaring is derhalve in 2008 opnieuw gaan lopen. Door de correspondentie in 2011 is de verjaring naar het oordeel van de rechtbank opnieuw gestuit. De rechtbank verklaart voor recht dat de vordering niet is verjaard. 2. Kosten deelgeschil: € 7.219,82

ECLI:NL:RBROT:2013:7655  Rechtbank Rotterdam, 01-10-2013, C-10-427823 – HA RK 13-618

Instantie

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak

01-10-2013

Datum publicatie

01-10-2013

Zaaknummer

C-10-427823 – HA RK 13-618

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie

Deelgeschil in de zin van art. 1019w Rv. Stelling verweerster dat zij onderhandelingen niet zal hervatten is geen (zelfstandige) grond voor afwijzing op basis van art. 1019z Rv. Geen verjaring ex art. 10 lid 1 WAM wegens stuiting op grond van art. 3:317 lid 1 BW door indiening verzoekschrift tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel

zaaknummer / rekestnummer: C/10/427823 / HA RK 13-618

Beschikking van 1 oktober 2013

in de zaak van

[verzoekster],

wonende te Rotterdam,

verzoekster,

advocaat mr. R.K.R. Zwols te Emmen,

tegen

de naamloze vennootschap

LONDON VERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

verweerster,

advocaat mr. M.R. Lauxtermann te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [verzoekster] en London genoemd worden.

1 De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

·        

het verzoekschrift, met producties, binnengekomen op 19 juni 2013,

·        

het verweerschrift, met producties, binnengekomen op 27 augustus 2013,

·        

de mondelinge behandeling ter openbare zitting van 10 september 2013,

·        

de aantekeningen van mr. Zwols ten behoeve van de mondelinge behandeling.

2 De vaststaande feiten

2.1.

[verzoekster] is op 30 november 1998 een verkeersongeval (hierna ook: het ongeval) overkomen. Daarbij is de bestuurder van een ingevolge de bepalingen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) bij London verzekerde personenauto van achteren tegen de personenauto waarvan [verzoekster] bestuurster was, aangereden.

2.2.

London heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.

2.3.

Na het ongeval heeft [verzoekster] bij London aanspraak gemaakt op schadevergoeding in verband met onder meer pijnklachten in hoofd, nek, armen en kaken, vermoeidheidsklachten, concentratieproblemen en psychische klachten.

2.4.

Bij brief van 16 januari 2002 heeft London ter minnelijke regeling aan de belangenbehartiger van [verzoekster] een slotbetaling voorgesteld en medegedeeld dat bij afwijzing van dit aanbod London het complete medische dossier vanaf 1992 wenste te ontvangen. Hierop is door de belangenbehartiger van [verzoekster] geantwoord dat het voorstel niet werd geaccepteerd. Nadere informatie over de medische voorgeschiedenis van [verzoekster] is daarbij niet verschaft.

2.5.

Bij brief van 4 november 2004 heeft London aan de belangenbehartiger van [verzoekster] medegedeeld dat zij een slotuitkering deed en dat de onderhandelingen werden afgebroken.

2.6.

Op 22 september 2005 heeft London de belangenbehartiger van [verzoekster] de gelegenheid gegeven om binnen één maand een voorstel voor een minnelijke regeling te doen. Dat voorstel is gedaan bij brief van 3 februari 2006, waarbij de belangenbehartiger van [verzoekster] mededeelde ‘over de medische discussie heen te stappen’. Bij brieven van 5 en 18 april 2006 heeft London daarop – voor zover hier van belang – geantwoord dat er geen enkele reden was om ‘over de medische discussie heen te stappen’, dat in rechte de medische aspecten als eerste aan de orde zouden komen en dat de onderhandelingen opnieuw werden afgebroken.

2.7.

Op 13 november 2008 heeft [verzoekster] bij de rechtbank Rotterdam een verzoekschrift tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht ingediend. Tegen dat verzoek heeft London een verweerschrift ingediend. Uiteindelijk heeft de rechtbank bij beschikking van 31 maart 2009 een deskundigenbericht gelast met benoeming van neuroloog drs. T.J. Tacke tot deskundige. Op 13 november 2009 is het definitieve rapport van deze deskundige en het rapport naar aanleiding van het door hem wenselijk geachte neuropsychologische onderzoek uitgebracht. Nadat de rechtbank Rotterdam bij beschikking van 16 augustus 2010 de deskundige daartoe opdracht had gegeven, heeft de deskundige bij brief van 3 december 2010 een aantal vragen van London beantwoord. Daarbij heeft de deskundige onder meer geantwoord dat hij bij de huisartsen van [verzoekster] het gehele patiëntendossier over de periode vóór het ongeval had opgevraagd, maar dat niet had ontvangen.

2.8.

Bij brief van 12 augustus 2011 heeft de belangenbehartiger van [verzoekster] de advocaat van London gevraagd of London mogelijkheden zag om te komen tot een bespreking over een mogelijke regeling van de zaak. Bij brief van 14 september 2011 heeft de advocaat van London hierop geantwoord dat London zich op verjaring beroept en bijgevolg geen aanleiding ziet om in overleg te treden over een regeling.

3 Het geschil

3.1.

Het verzoek luidt – kort en zakelijk – samengevat :

·        

te verklaren voor recht dat de vordering van [verzoekster], voortvloeiende uit het verkeersongeval d.d. 30 november 1998, jegens London niet verjaard is, alsmede

·        

begroting van de kosten van deze procedure en bepaling dat die kosten door London moeten worden vergoed.

3.2.

London voert verweer dat strekt tot afwijzing van het verzoek zonder begroting en/of toekenning van de kosten van de procedure aan de zijde van [verzoekster].

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – ingegaan.

4 De beoordeling

Behandeling in een deelgeschilprocedure

4.1.

Het verzoek van [verzoekster] berust op artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In dat artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.

4.2.

London heeft als verweer aangevoerd dat [verzoekster] niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat London een onwrikbaar standpunt heeft ingenomen over de gevolgen van het verkeersongeval en geen nieuwe onderhandelingen zal starten.

4.3.

Niet kan worden uitgesloten dat een beslissing op het verzoek van [verzoekster] om voor recht te verklaren dat haar vordering op London niet verjaard is, kan bijdragen aan het bereiken van een vaststellingsovereenkomst. Nu London aansprakelijkheid voor het ongeval reeds heeft erkend, kunnen partijen, indien zou worden vastgesteld dat de vordering van [verzoekster] niet verjaard is, immers verder onderhandelen over (de omvang van) de schade die [verzoekster] als gevolg van het ongeval heeft geleden. Hiermee is het belang bij het verzoek gegeven. Dit alles afgewogen tegen de investering in tijd, geld en moeite bestaat er geen grond het verzoek af te wijzen. De stelling van London dat zij, ook indien de vordering van [verzoekster] niet is verjaard, de onderhandelingen niet zal hervatten en dat dit standpunt onwrikbaar is, maakt dat niet anders. Het kan immers niet zo zijn dat de opstelling van de verwerende partij bepalend is voor het antwoord op de vraag of een geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure, omdat op die wijze de deelgeschilprocedure eenvoudig zou kunnen worden gefrustreerd. Voormeld standpunt van London vormt dan ook geen (zelfstandige) grond om het verzoek op basis van artikel 1019z Rv af te wijzen. Daarbij komt dat het standpunt van London onder meer verband houdt met het uitblijven van informatie over de medische voorgeschiedenis van [verzoekster], maar dat niet is gebleken van onmogelijkheid om die informatie te verstrekken en [verzoekster] ter zitting ook heeft aangegeven tot het verschaffen van de gewenste informatie bereid te zijn, zodat niet valt in te zien waarom die informatie niet alsnog beschikbaar zou komen.

Verjaring

4.4.

Niet in geschil is dat London de onderhandelingen met [verzoekster] op 18 april 2006 heeft afgebroken. Ter discussie staat of de verjaringstermijn van drie jaar ex artikel 10 lid 1 van de WAM nadien is gestuit. [verzoekster] stelt dat de verjaring op grond van artikel 10 lid 5 WAM tijdig is gestuit door hervatting van de onderhandelingen op 29 juni 2006 dan wel in het kader van de verzoekschriftprocedure tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht. Voorts stelt zij dat de verjaring tijdig is gestuit op grond van artikel 3:317 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) door indiening van dat verzoekschrift. London betwist dat alles.

4.5.

De indiening voordat een geding aanhangig is van een verzoekschrift tot het bevelen van een voorlopig deskundigenonderzoek is niet zonder meer gelijk te stellen met de in artikel 3:317 lid 1 BW bedoelde mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Bij beantwoording van de vraag of een schriftelijke mededeling als een mededeling in de zin van dat artikellid kan worden opgevat, zal niet alleen moeten worden gelet op de tekst van de mededeling maar ook op de context waarin de mededeling wordt gedaan en eveneens op de overige omstandigheden van het geval. Het komt uiteindelijk erop aan of de mededeling een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhoudt dat hij rekening moet houden met de mogelijkheid dat de vordering nog geldend wordt gemaakt zodat hij ervoor kan zorgen dat hij de beschikking behoudt over voor het voeren van verweer benodigde gegevens en bewijsmateriaal (HR 18 september 2009, NJ 2009, 439).

4.6.

Het door [verzoekster] op 13 november 2008 ingediende verzoekschrift, door haar overgelegd als productie 4, vermeldt onder meer dat het erop is gericht een deskundig oordeel te krijgen over het bestaan van causaliteit tussen het [verzoekster] overkomen verkeersongeval en de klachten en beperkingen die zij ondervindt en ondervonden heeft. Verder vermeldt het verzoekschrift dat [verzoekster] zich niet verenigt met het standpunt van (de medisch adviseur van) London dat het haar overkomen verkeersongeval slechts tot tijdelijke klachten heeft geleid en dat zij haar procespositie in een eventueel aanhangig te maken bodemprocedure wenst in te schatten. Voorts vermeldt het verzoekschrift dat [verzoekster] schade heeft geleden en lijdt door onder andere verlies van verdienvermogen en verlies van zelfredzaamheid en dat London op grond van artikel 6 WAM wordt aangesproken. Derhalve bestaat er geen ruimte voor twijfel over (de aard van) de vordering die [verzoekster] in een bodemprocedure zou willen instellen. Op grond van dit alles levert de indiening van het verzoekschrift, beoordeeld naar de hiervoor weergegeven maatstaf, een mededeling in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW op. De verjaringstermijn van drie jaar is derhalve op 13 november 2008 opnieuw gaan lopen.

4.7.

De stelling van [verzoekster] dat de correspondentie die door haar na de ingewonnen deskundigenberichten is verzonden, zoals de brief van 12 augustus 2011, London heeft gewaarschuwd dat [verzoekster] zich het recht op nakoming in de zin van schadeloosstelling ondubbelzinnig voorbehield, is door London niet weersproken, zodat dit tussen partijen vast staat. Hiermee staat tevens vast dat de voormelde verjaringstermijn op grond van artikel 3:317 lid 1 BW na 13 november 2008 opnieuw tijdig is gestuit. Sedert 12 augustus 2011 zijn nog geen drie jaren verstreken, zodat de verzochte verklaring voor recht kan worden toegewezen en niet behoeft te worden ingegaan op de vraag of na 18 april 2006 de onderhandelingen tussen partijen zijn hervat.

Kosten deelgeschil

4.8.

Op grond van artikel 1019aa Rv dient in beginsel begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

4.9.

Gelet op de verwerping van het verweer van London dat [verzoekster] niet-ontvankelijk zou zijn in haar verzoek kan worden voorbijgegaan aan het op dat verweer gebaseerde standpunt van London dat de kosten voor deze procedure niet in redelijkheid zijn gemaakt. Uitgangspunt is derhalve dat het op zichzelf redelijk is dat aan de zijde van [verzoekster] kosten in verband met het onderhavige deelgeschil zijn gemaakt. Gelet hierop zal de rechtbank overgaan tot begroting van de kosten.

4.10.

Bij het verzoekschrift is een specificatie gevoegd van de gemaakte kosten aan de zijde van [verzoekster], die € 6.945,82 bedragen (22 uren x € 245,= vermeerderd met 6,5% kantoorkosten en BTW). Die kosten, tegen de hoogte waarvan door London geen (afzonderlijk) verweer is gevoerd, komen de rechtbank, gelet op de kenmerken van de onderhavige zaak, redelijk voor. De kosten van de deelgeschilprocedure worden derhalve aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 6.945,82 (inclusief BTW), te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 274,00, derhalve in totaal € 7.219,82.

4.11.

Nu de aansprakelijkheid van London vast staat zijn er geen juridische redenen die zich verzetten tegen toewijzing van het verzoek van [verzoekster] om te bepalen dat de hiervoor begrote kosten door London moeten worden vergoed. Evenmin is gebleken van praktische redenen die zich daartegen verzetten.

5 De beslissing

De rechtbank

verklaart voor recht dat de vordering van [verzoekster], voortvloeiende uit het verkeersongeval van 30 november 1998, jegens London niet verjaard is;

begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv op € 7.219,82 en bepaalt dat die kosten door London moeten worden vergoed.

Deze beschikking is gegeven door mr. K.A. Baggerman en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2013.

2515/2537

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey