Rb, deelgeschil: werkgever aansprakelijk voor omvallen snijmachine, onveilige constructie
Productiemedewerker loopt letsel op als zware snijmachine bij het verplaatsen omvalt. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet aan zijn zorgplicht van art 7:658 BW heeft voldaan. DE kantonrechter stelt allereerst vast dat het werken met (snij)machines van een dergelijke grootte en gewicht op zichzelf al gevaarlijke situaties met zich mee kan brengen. De constructie waarbij de poten van de machine los op klossen staan komt de rechtbank op zichzelf al niet heel veilig voor, laat staan als deze bij het verplaatsen weer moeten worden teruggezet op de klossen. Werkgever heeft weliswaar gesteld dat zij haar productiewerknemers niet toestaat om de machine te verplaatsen en dat zij voorschrijft dat dit altijd door twee daarvoor gekwalificeerde personen moet worden gedaan, maar daarmee is niet aangetoond dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Niet valt in te zien waarom er niet voor een veiliger constructie is gekozen waarbij bijvoorbeeld de poten op de juiste hoogte deugdelijk op de grond zijn bevestigd.
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
19-02-2020
Datum publicatie
02-04-2020
Zaaknummer
817729 AE VERZ 19-SM
Rechtsgebieden
Verbintenissenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Beschikking
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Werkgever aansprakelijk voor bedrijfsongeval.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8177297 AE VERZ 19-64 SM/1152
Beschikking van 19 februari 2020
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. G.J. Knotter,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestiginsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. L.A. Godwaldt.
1
De procedure
1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift voor een deelgeschil ingediend met bijlagen. De mondelinge behandeling was op 23 januari 2020. Op die ochtend zijn kort voor de mondelinge behandeling namens (AIG de aansprakelijkheidsverzekeraar van) [verweerster] stukken ingediend. Bij de behandeling was [verzoeker] aanwezig, vergezeld door zijn echtgenote. Hij werd bijgestaan door mr. Knotter. [verweerster] werd vertegenwoordigd door de heer [A] , productiemanager en de heer [B] , operationmanager. Voorts was aanwezig mr. L. Godwaldt. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de mondelinge behandeling.
2
Het geschil
1.1.
[verweerster] produceert voer voor honden en katten. [verzoeker] was operator/productiemedewerker bij [verweerster] . In de nacht van 26 op 27 november 2018 is er een snijmachine omgevallen. [verzoeker] is daardoor gewond geraakt. [verzoeker] heeft [verweerster] bij brief van 4 februari 2019 aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van dit ongeval en haar verzocht het ongeval te melden bij haar aansprakelijkheidsverzekeraar. In dit deelgeschil verzoekt [verzoeker] dat de rechtbank bepaalt dat [verweerster] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. Zijn subsidiaire verzoek dat [verweerster] wordt veroordeeld om het ongeval te melden bij haar aansprakelijkheidsverzekeraar heeft [verzoeker] ter zitting ingetrokken, omdat hem na indienen van het verzoek bekend is geworden dat de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerster] (AIG) inmiddels bij de afwikkeling van de schade is betrokken.
1.2.
[verzoeker] heeft de volgende beschrijving gegeven van het ongeval. Hij was alleen op de productieafdeling. In verband met een andere productiemethode moesten (snij)machines worden omgezet naar een andere lopende band. Bij een dergelijke omzetting moest er een snijmachine een stukje worden opgeschoven. Nadat hij dit had gedaan en hij zich had omgedraaid in de richting van de machine die daarnaast stond viel de snijmachine om en kwam bovenop hem terecht. Daardoor kwam hij ten val en kwam hij klem te zitten tussen beide machines. De snijmachine was ongeveer 2 meter breed en 1.60 meter hoog. Hij slaagde er in om de machine met zijn handen enigszins tegen te houden, maar vanwege het gewicht slaagde hij er eerst niet in om onder/achter de machine vandaan te komen. Pas na extreme krachtsinspanning is het hem gelukt om onder de machine vandaan te komen. Hij bloedde hevig en had een diepe schaafwond verticaal over zijn buik. Volgens [verzoeker] is de machine omgevallen omdat er een poot was afgebroken
1.3.
[verweerster] is van mening dat zij niet aansprakelijk is, omdat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht als werkgever. Volgens haar is het onmogelijk dat de machine die 600 kg weegt zomaar is omgevallen. Zij heeft tegengesproken dat er een poot was afgebroken. Het ongeluk is volgens haar gebeurd omdat [verzoeker] de machine heeft verplaatst. Hij heeft dit gedaan terwijl dat niet tot zijn taak behoort en ook nog eens alleen.
2
De beoordeling
Ontvankelijkheid
2.1.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen het op bepaalde punten niet eens kunnen worden, waardoor de buitengerechtelijke onderhandelingen worden belemmerd. Een partij (of partijen gezamenlijk) kunnen in een deelgeschilprocedure de rechter verzoeken op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met buitengerechtelijke onderhandelingen, met als uiteindelijk doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Om dit rechtelijk oordeel te krijgen is het niet per definitie noodzakelijk dat partijen (nog) met elkaar in onderhandeling zijn. Juist als partijen het niet eens zijn over de aansprakelijkheid kan een oordeel van de rechter hierover de onderhandelingen (weer) op gang helpen. Als geen aansprakelijkheid wordt aangenomen is daarmee het geschil tussen partijen beslecht en als wel aansprakelijkheid wordt aangenomen kunnen partijen zich richten op de omvang van de schade en het causaal verband tussen de schade en het ongeval. Verder is het zo dat [verzoeker] letselschade heeft opgelopen bij het ongeval, waaronder in elk geval een flinke schaafwond. Hij heeft dus belang bij een uitspraak over de aansprakelijkheid.
2.2.
Het voorgaande betekent dat het verzoek over de aansprakelijkheid geschikt is om in een deelgeschil te behandelen. Het verzoek zal daarom inhoudelijk worden beoordeeld. [verzoeker] vraagt in deze procedure enkel een oordeel over de aansprakelijkheid. De kantonrechter beperkt zich daarom tot dat punt, en zal niet ingaan op de discussie van partijen over het causaal verband en de aard en omvang van de schade.
Wettelijk kader
2.3.
Artikel 7:658 lid 1 BW eist een hoog veiligheidsniveau van de werkruimte, werktuigen en gereedschappen en van de organisatie van de werkzaamheden. De werkgever moet op grond van dit artikel die maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om ongevallen die zich bij de werkzaamheden zouden kunnen voordoen te voorkomen. Dit is de zorgplicht van de werkgever. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden. Artikel 7:658 BW heeft echter niet tot doel een absolute waarborg te geven voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
2.4.
Voor de stelplicht en bewijslast in het kader van artikel 7:658 BW gelden de volgende uitgangspunten:
– de werknemer moet stellen en bij betwisting bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden. In het algemeen is daarvoor voldoende dat komt vast te staan dat het ongeval hem is overkomen op de werkplek, waarbij het begrip werkplek ruim mag worden genomen. Dit betekent niet zonder meer dat de werknemer ook moet bewijzen hoe het ongeval zich heeft voltrokken en wat de oorzaak daarvan is (zie onder meer HR 4 mei 2011, ECLI:NL:HR:2001:AB1430, en HR 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2432);
– als vast komt te staan dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is de werkgever in beginsel aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Slaagt de werkgever er niet in het bewijs te leveren dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, dan is het causaal verband tussen zijn tekortkoming en het ongeval in beginsel gegeven. Hij kan dan nog aan aansprakelijkheid ontkomen als hij stelt, en zo nodig bewijst, dat nakoming van zijn zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Van bewust roekeloos handelen is slechts sprake indien de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter daarvan werkelijk bewust is geweest.
Schending zorgplicht
2.5.
Vaststaat dat het ongeval is gebeurd terwijl [verzoeker] voor [verweerster] aan het werk was. [verweerster] heeft niet aangevoerd dat het ongeval is gebeurd door opzet van [verzoeker] of omdat hij roekeloos heeft gehandeld. Dat betekent dat [verweerster] in beginsel aansprakelijk is voor het ongeval, tenzij zij aantoont dat zij al die maatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs noodzakelijk waren om het ongeval te voorkomen.
2.6.
Ter zitting zijn foto’s van de snijmachine en van de plaats van het ongeval besproken. Uit deze foto’s en de toelichting van partijen daarop blijkt dat de machine vier poten heeft. Deze poten staan weer op vier klossen van kunststof. De poten staan ‘los’ op deze klossen. [verweerster] heeft uitgelegd dat in de klossen een uitsparing is gefreesd waarin de poten van de machine precies passen. Het verplaatsen van de machine moet volgens [verweerster] met twee personen gebeuren. De machine wordt met een pompwagen omhoog getild, dan moeten de klossen worden verplaatst en daarna moet de machine zo worden teruggeplaatst dat de poten weer precies in de uitgefreesde gedeelten van de klossen vallen.
2.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het niet waarschijnlijk is dat de poot van de machine is afgebroken. De poot stond immers al los op de klos. Het is aannemelijk dat (één van) de poten bij het verplaatsen van de machine door [verzoeker] niet precies is/zijn teruggeplaatst in de uitsparing(en) van de klos(sen), waardoor de machine niet meer stabiel stond en vervolgens is omgevallen. De kantonrechter baseert deze aanname ook op het feit dat de machine (heel) kort na het verplaatsen is omgevallen. Meer duidelijkheid over hoe en waarom de machine precies is gevallen kan niet meer worden gekregen. [verweerster] heeft na het ongeval geen onderzoek gedaan naar de oorzaak van het omvallen van de machine en bovendien was er niemand anders dan [verzoeker] aanwezig toen de machine omviel. Nadere bewijslevering op dit punt is dan ook niet zinvol.
2.8.
Vervolgens is de vraag aan de orde of [verweerster] aan haar zorgplicht heeft voldaan. [verweerster] heeft daarover naar voren gebracht dat de machine vrijwel nooit hoeft te worden verplaatst. Dit gebeurt alleen als er een reparatie nodig is of als de productielijn moet worden omgebouwd. De verplaatsing moet altijd door twee personen worden gedaan. Bij een reparatie mag alleen de technische dienst de machine verplaatsen. Als de productielijn moet worden omgebouwd is dat opgenomen in de planning. De ploegleider moet daarbij aanwezig zijn, aldus [verweerster] .
2.9.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het werken in een ruimte met (snij)machines van een dergelijke grootte en gewicht op zichzelf al gevaarlijke situaties met zich mee kan brengen. Dit geldt in nog grotere mate op het moment dat dit soort machines (al dan niet sporadisch) moeten worden verplaatst. Op [verweerster] rust daarom de verplichting om de werkplek van haar werknemers zo in te richten en dusdanige maatregelen te nemen en aanwijzingen te geven dat het werken met – en het verplaatsen van dit soort grote machines op een veilige manier gebeurt. [verweerster] heeft niet aan deze zorgverplichting voldaan, althans dat heeft zij niet aangetoond.
2.10.
De constructie waarbij de poten van de machine los op klossen staan komt de rechtbank op zichzelf al niet heel veilig voor, laat staan als deze bij het verplaatsen weer moeten worden teruggezet op de klossen. [verweerster] heeft weliswaar gesteld dat zij haar productiewerknemers niet toestaat om de machine te verplaatsen en dat zij voorschrijft dat dit altijd door twee daarvoor gekwalificeerde personen moet worden gedaan, maar daarmee is niet aangetoond dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Als het zo is als [verweerster] stelt, dat de machine maar een enkele keer verplaatst hoefde te worden, valt niet in te zien waarom er niet voor een veiliger constructie is gekozen waarbij bijvoorbeeld de poten op de juiste hoogte deugdelijk op de grond zijn bevestigd. Dat de machine zelf bij de Machine Risico Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) als veilig is beoordeeld, betekent nog niet dat deze opstelling van de machine op losse klossen veilig is. Bovendien dateert deze RI&E van 6 januari 2020 en is deze dus pas ruimschoots na het ongeval op 27 november 2018 opgesteld. Indien en voor zover deze opstelling van de machine op losse klossen en de wijze waarop de machine – in ieder geval zo nu en dan – moest worden verplaatst niet reeds onveilig zou zijn, heeft [verweerster] bovendien niet aangetoond dat zij haar werknemers duidelijke instructies heeft gegeven en heeft gewezen op de gevaren bij het verplaatsen van de machines. [verzoeker] veronderstelde kennelijk dat hij de machine (alleen) moest verplaatsen, omdat er een ander product moest worden gemaakt. [verweerster] stelt dat [verzoeker] kon weten dat hij dat niet mocht doen, omdat uit de omschrijving van de functie van operator blijkt dat dit niet zijn taak was. Uit de beschrijving van de functie-inhoud blijkt echter niet meer dan dat de operator zelf kleine technische storingen verhelpt en bij grotere problemen de assistent-ploegleider of de technische dienst moet inschakelen. Dat gaat dus over het oplossen van technische problemen en zegt niets over het plaatsen van een machine op de juiste plek voor het productieproces. Een waarschuwing voor een gevaarlijke situatie valt hier niet in te lezen. Bovendien heeft [verzoeker] tegengesproken dat hij deze functieomschrijving heeft gekregen. Verder geldt dat een werkgever er bij het nemen van veiligheidsmaatregelen rekening mee moet houden dat werknemers in de dagelijkse praktijk van het werk soms minder voorzichtig zijn dan wenselijk is. [verweerster] had er dus voor moeten zorgen dat de voorschriften voor het verplaatsten van de (snij)machine(s) voor [verzoeker] duidelijk waren en zij had moeten nagaan of [verzoeker] dit ook had begrepen. De conclusie is dat [verweerster] niet heeft aangetoond dat zij al die maatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs nodig waren om het ongeval te voorkomen.
2.11.
De kantonrechter ziet geen reden om [verweerster] nog in de gelegenheid te stellen nader bewijs te leveren. Zij was reeds lange tijd op de hoogte van de aansprakelijkstelling door [verzoeker] , dus zij was ruimschoots in de gelegenheid om bewijs te verzamelen. Bovendien heeft het bewijsaanbod betrekking op haar stelling dat het verplaatsen van de machine niet tot de taak van [verzoeker] hoorde. Zoals hiervoor is overwogen gaat het hier niet om de vraag wat de taak was van [verzoeker] , maar om de vraag of [verweerster] voldoende maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat het ongeluk heeft kunnen gebeuren en voldoende indringend heeft gewaarschuwd voor het gevaar van het werken met- en verplaatsen van de grote en zware machines. Zij heeft onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om dat aan te kunnen nemen.
2.12.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [verweerster] op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aansprakelijk is voor de gevolgen van het bedrijfsongeval dat [verzoeker] is overkomen. Dat betekent dat zij de schade moet vergoeden die [verzoeker] als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden.
Voorschot op de schade
2.13.
[verzoeker] verzoekt een voorschot op de schade van € 5.000,00.
2.14.
Bij de beoordeling van de vraag of [verweerster] een voorschot op de schadevergoeding moet betalen is van belang dat de aard van de deelgeschilprocedure maakt dat de deelgeschilrechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit betekent dat op basis van de stukken die nu in het dossier zitten, vastgesteld moet kunnen worden dat [verzoeker] een aanspraak heeft op schadevergoeding ter hoogte van (tenminste) het door hem gevorderde voorschot.
2.15.
[verweerster] erkent enkel de fysieke (schaaf)verwondingen als gevolg van het ongeval en voert verder aan dat de beschikbare stukken onvoldoende zijn om te kunnen vaststellen in hoeverre de klachten en beperkingen die [verzoeker] ervaart (geheel) het gevolg zijn van het ongeval. Het door [verzoeker] gevorderde voorschot komt daarom volgens [verweerster] niet (volledig) voor vergoeding in aanmerking.
2.16.
Ondanks dat het causale verband tussen (een deel van) de klachten en beperkingen nog onduidelijk is, is het voor de kantonrechter voldoende duidelijk dat [verzoeker] als gevolg van het ongeval schade heeft geleden. De kantonrechter heeft daarbij oog voor de bijzonder moeizame wijze waarop het contact met [verweerster] na aansprakelijkstelling is verlopen en dat er uiteindelijk een deelgeschil nodig was om schot in de zaak te krijgen. De kantonrechter sluit niet uit dat dit van invloed is geweest op de (aard en ernst van de) door [verzoeker] ervaren klachten en beperkingen. Dat is ook een factor waarmee bij de begroting van het smartengeld rekening kan worden gehouden.
2.17.
Al met al is het voldoende aannemelijk dat de door [verzoeker] als gevolg van het ongeval reeds geleden en nog te lijden schade (ten minste) € 5.000,– bedraagt. Het gevorderde voorschot zal daarom volledig worden toegewezen.
Kosten van het deelgeschil
2.18.
De rechter begroot de kosten van de deelgeschilprocedure. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechter bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
2.19.
[verzoeker] vraagt vergoeding van de kosten van dit deelgeschil, die hij op € 3.774,89 (12 uur tegen een uurtarief van € 240,00, vermeerderd met 6% kantoorkosten en 21% btw en € 81,00 griffierecht) begroot.
2.20.
De kantonrechter is van oordeel dat deze kosten redelijk zijn en zal dit bedrag toewijzen. [verweerster] heeft ook geen bezwaar gemaakt tegen vergoeding van deze kosten.
4
De beslissing
De rechtbank,
2.21.
verklaart voor recht dat [verweerster] aansprakelijk is voor de gevolgen van het bedrijfsongeval dat [verzoeker] in de nacht van 26 op 27 november 2018 is overkomen;
2.22.
bepaalt dat [verweerster] € 5.000,00 aan [verzoeker] moet betalen bij wijze van voorschot op de schadevergoeding;
2.23.
begroot de kosten van het deelgeschil op € 3.774,89 en veroordeelt [verweerster] tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker] .
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Wilken en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2020.1
1
type: SM/4183 coll: