Rb, deelgeschil: werkgever aansprakelijk voor val van trap over gevallen batterij
Werknemer valt van trap over batterij die van loopband is gevallen. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever haar zorgplicht heeft geschonden. De kantonrechter overweegt dat er soms een batterij van de band af sprong en op de grond of de trap terecht kwam. Door op deze wijze het werkproces in te richten heeft werkgever het risico genomen dat werknemers bij het beklimmen of afdalen van de trap over batterijen konden uitglijden. Veiligheidsschoenen zijn kennelijk niet voldoende. Het had op de weg van werkgever gelegen om effectievere maatregelen te treffen door bijvoorbeeld de trap elders te plaatsen of een hogere rand langs de loopband te bevestigen of een net onder de loopband te spannen.
Volledige uitspraak:
LJN: BW2526, Rechtbank ‘s-Gravenhage , 409012 / HA RK 11-763
Datum uitspraak: 21-03-2012
Datum publicatie: 16-04-2012
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Letselschade. Deelgeschilprocedure. Werkgeversaansprakelijkheid, bedrijfsongeval. Val van een trap in een werkruimte. De rechtbank stelt vast dat de werkgever aansprakelijk is voor de schade van verzoeker als gevolg van het ongeval, maar dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat verzoeker schade heeft geleden als gevolg van het ongeval alsmede wat de aard en omvang van deze schade is. Dit zal door verzoeker na deze procedure nader moeten worden onderbouwd en eventueel nog moeten worden bewezen.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie ‘s-Gravenhage
zaaknummer / rekestnummer: 409012 / HA RK 11-763
Beschikking van 21 maart 2012
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. P. Meijer te Rotterdam,
tegen
1.de besloten vennootschap
[A] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
2.de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
verweersters,
advocaat mr. P.P.H. Lems te ‘s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [verzoeker], [gedaagde sub 1] en Aegon genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift van 7 december 2011, ter griffie ingekomen op 9 december 2011, met vijf producties;
– het verweerschrift van [gedaagde sub 1] en Aegon, met vijf producties;
– het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 januari 2011.
1.2.Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.
2.De feiten
2.1.[verzoeker] was tot 3 april 2008 in loondienst bij uitzendorganisatie Post & Blankestijn Projecten B.V. te Harderwijk (hierna: Post & Blankestijn). [verzoeker] is vanaf 17 januari 2006 door Post & Blankestijn als uitzendkracht te werk gesteld bij [gedaagde sub 1], een bedrijf dat zich bezighoudt met het verwerken van onder andere batterijen, als sorteerder van batterijen.
2.2.De sorteerwerkzaamheden bij [gedaagde sub 1] werden uitgevoerd op een bordes, dat vanaf de begane grond kon worden bereikt met een bordestrap met stalen treden (hierna: de trap).
2.3.Aan de gevel, aan het begin van de trap (bezien vanaf de begane grond) was een bord geplaatst met daarop de tekst:
"(…)
S.v.p. oppassen!
Ondanks alle veiligheidsmaatregelen die wij in acht nemen, kan het toch gebeuren dat er batterijen op de trap liggen.
(…)"
2.4.Op 19 juli 2007 was [verzoeker] werkzaam bij [gedaagde sub 1]. Hij werkte op dat moment aan de transportband op het bovenste bordes. Omstreeks 15:00 uur, toen de middagpauze aanbrak, is [verzoeker] naar de trap gelopen om naar beneden te gaan. Toen [verzoeker] ongeveer halverwege de trap was, is hij ten val gekomen en is hij op zijn rug tot bijna onderaan de trap naar beneden gegleden (hierna: het ongeval).
2.5.[verzoeker] droeg op het moment van het ongeval veiligheidsschoenen.
2.6.Na het ongeval heeft [verzoeker] zich gemeld bij zijn voorman de heer [B] (hierna: [B]) en is vervolgens naar huis gegaan.
2.7.Bij e-mail van 1 april 2008 heeft mr. T. Ridder namens [verzoeker] aan [A1] bericht dat [verzoeker] [gedaagde sub 1] aansprakelijk houdt voor de gevolgen van het ongeval.
2.8.Adinex heeft in opdracht van Aegon Schadeverzekering N.V. – [gedaagde sub 1] is verzekerd bij Aegon Schadeverzekering N.V. – een onderzoek uitgevoerd naar de toedracht van het ongeval. Een rapportage van dit onderzoek is uitgebracht op 26 mei 2008. Op 15 september 2008 is een tweede rapport uitgebracht.
3.Het geschil
3.1.[verzoeker] verzoekt de kantonrechter voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) primair te oordelen dat Aegon op grond van het rechtstreekse vorderingsrecht van artikel 7:954 BW aansprakelijk is voor de letselschade van [verzoeker] op grond van artikel 7:658 BW, dan wel artikel 6:170 BW;
(ii) subsidiair (indien en voor zover Aegon niet houden is de schade te vergoeden) te oordelen dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de letselschade van [verzoeker];
(iii) primair Aegon en subsidiair [gedaagde sub 1] te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand ex artikel 1019aa Rv jo. 6:96 BW.
3.2.[verzoeker] legt – samengevat – aan zijn verzoek ten grondslag dat hij op 19 juli 2007 tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden bij [gedaagde sub 1] van de trap is gevallen omdat hij was uitgeleden over een batterij die op een van de traptreden lag. Aegon, althans [gedaagde sub 1] is op grond van artikel 7:658 BW lid 4 BW dan wel artikel 6:170 BW aansprakelijk voor de schade die [verzoeker] als gevolg van het ongeval heeft geleden. [verzoeker] heeft op grond van artikel 7:954 BW een rechtstreeks vorderingsrecht jegens Aegon.
3.3.[gedaagde sub 1] en Aegon voeren verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.In hun verweerschrift hebben [gedaagde sub 1] en Aegon betoogd dat zij onjuist in het verzoekschrift zijn aangeduid. Volgens [gedaagde sub 1] en Aegon heet [gedaagde sub 1] sinds enige tijd [gedaagde sub 1] en is Aegon een niet bestaande vennootschap. Aegon Schadeverzekering N.V. bestaat volgens Aegon wel. Nu [gedaagde sub 1] en Aegon geen juridische gevolgen aan deze stelling hebben willen verbinden en evenmin kan worden nagegaan of deze stelling juist is, zal hieraan voorbij worden gegaan.
4.2.Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde sub 1] en Aegon is dat [verzoeker] niet in zijn verzoek kan worden ontvangen, omdat om op het verzoek te kunnen beslissen nadere bewijslevering nodig is. Over de toedracht van het ongeval en over het letsel van [verzoeker] bestaan tussen partijen essentiële geschilpunten. De zaak leent zich daarom volgens [gedaagde sub 1] en Aegon niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Dit verweer treft geen doel, omdat in het onderstaande zal blijken dat voor een beslissing op het onderhavige verzoek nadere bewijslevering niet nodig is.
4.3.Verder overweegt de kantonrechter dat het primaire verzoek van [verzoeker], dat ziet op de vaststelling van de aansprakelijkheid van Aegon, niet kan worden toegewezen. Het bepaalde in artikel 7:954 BW behelst uitsluitend een bevoegdheid van de benadeelde om rechtstreeks van een verzekeraar betaling te vorderen van hetgeen degene die voor de schade aansprakelijk is, van zijn aansprakelijkheidsverzekeraar te vorderen heeft. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat Aegon aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval, zodat het primaire verzoek wordt afgewezen. Uitsluitend ligt dus ter beoordeling het subsidiaire verzoek van [verzoeker] en derhalve de vraag of [gedaagde sub 1] op grond van artikel 7:658 BW, dan wel op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval van [verzoeker].
4.4.Vast staat dat [verzoeker] tijdens zijn werkzaamheden bij [gedaagde sub 1] van de trap is gevallen. Tussen partijen is in geschil waardoor deze val is veroorzaakt. [verzoeker] heeft onder verwijzing naar zijn eigen verklaring omtrent de toedracht van het ongeval en een verklaring van een collega (bijlage 26, 28 en 30 bij het tweede rapport van Adinex, overgelegd als productie 1 bij het verweerschrift) betoogd dat hij over een batterij is uitgegleden. [gedaagde sub 1] en Aegon hebben betwist dat [verzoeker] over een batterij is uitgegleden.
4.5.De kantonrechter overweegt dat in voldoende mate is komen vast te staan dat er met enige regelmaat batterijen op de trap lagen. Zo is namens [gedaagde sub 1] ter zitting verklaard dat er tijdens het sorteerproces soms wel eens een batterij van de band af sprong. Dat dat het geval was blijkt ook wel uit het feit dat er in verband met de daaraan verbonden risico’s een waarschuwingsbord aan de gevel is opgehangen (zie hiervoor onder 2.3) en dat de werknemers werden geïnstrueerd batterijen die op de grond lagen op te ruimen. Daarnaast volgt uit de verklaring van [verzoeker] (bijlagen 26 en 28 bij het tweede rapport van Adinex, productie 1 bij het verweerschrift) dat hij na zijn val van de trap direct aan de magazijnchef heeft doorgegeven dat hij over een batterij is uitgegleden. In zijn email van 1 april 2008 (productie 3 bij het verzoekschrift) heeft de heer [gedaagde sub 1] ook verklaard dat [verzoeker], voorzover hij weet, over een batterij is gevallen. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang genomen, heeft [gedaagde sub 1] onvoldoende gemotiveerd betwist dat [verzoeker] is uitgegleden over een batterij, zodat de kantonrechter het ervoor houdt dat [verzoeker] hierover is gevallen. Daarbij acht de kantonrechter van belang dat, anders dan [gedaagde sub 1] en Aegon hebben betoogd, op [verzoeker] niet de stelplicht rust van de precieze toedracht van het ongeval (HR 4 mei 2001, NJ 2001, 377 en HR 10 december 1999, NJ 2000, 211).
4.6.Voor aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] op grond van het bepaalde in artikel 7:658 BW dient [verzoeker] te stellen en zonodig bij betwisting te bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. [verzoeker] stelt dat hij als gevolg van zijn val rugletsel en zware kneuzingen aan zijn linkerbeen heeft opgelopen. [gedaagde sub 1] en Aegon hebben gemotiveerd betwist dat er sprake is van een causaal verband tussen het ongeval en het door [verzoeker] gestelde letsel. Direct na het ongeval heeft [verzoeker] aan [B] gemeld dat hij pijn had aan zijn rechterenkel- en voet en bovendien is [verzoeker] voordat hij bij [gedaagde sub 1] te werk werd gesteld een zwaar auto-ongeval overkomen, zodat het gestelde letsel aan het linkerbeen en de rug ook daardoor kan zijn veroorzaakt, aldus [gedaagde sub 1] en Aegon. De kantonrechter is van oordeel dat bij deze stand van zaken, waarbij [verzoeker] ook geen medische informatie van bijvoorbeeld een huisarts of andere medisch specialist in het geding heeft gebracht, niet kan worden vastgesteld dat [verzoeker] schade heeft geleden als gevolg van het ongeval alsmede wat de aard en omvang van deze schade is. Dit zal door [verzoeker] na deze procedure nader moeten worden onderbouwd en eventueel nog moeten worden bewezen.
4.7.Tussen partijen is ook in geschil of [gedaagde sub 1] heeft voldaan aan de op hem rustende zorgverplichting, zoals bepaald in artikel 7:658 lid 1 BW. Nu niet is gesteld dat de eventuele schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [verzoeker], volgt uit het tweede en vierde lid van voormeld artikel dat [gedaagde sub 1] ten opzichte van [verzoeker] voor de als gevolg van het ongeval eventueel geleden schade aansprakelijk is, tenzij zij aantoont dat zij de bedoelde zorgverplichting is nagekomen.
4.8.Vooropgesteld wordt dat artikel 7:658 lid 1 BW een hoog veiligheidsniveau vereist van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen, alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden (HR 11 april 2008, NJ 2008, 465). [gedaagde sub 1] is op grond van artikel 7:658 lid 2 jo. lid 4 BW gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om ongevallen, die zich bij de uitoefening door de werknemer kunnen voordoen, te voorkomen. Dit artikel houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar van arbeidsongevallen (HR 12 december 2008, NJ 2009, 332). Welke veiligheidsmaatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.9.[verzoeker] heeft betoogd dat [gedaagde sub 1] haar zorgplicht heeft geschonden door haar productieproces niet aldus in te richten dat er geen batterijen op de vloer en de trap zouden kunnen vallen dan wel ervoor te zorgen dat de batterijen direct werden opgeruimd. [gedaagde sub 1] heeft gesteld dat zij wel aan haar zorgplicht heeft voldaan.
4.10.Vast staat dat de werksituatie bij [gedaagde sub 1] aldus was ingericht dat de batterijen werden gesorteerd op een bordes, dus in een hoger gelegen ruimte, die vanaf de begane grond kon worden bereikt met de trap. Uit de overgelegde kleurenfoto van de situatie ter plaatse (productie 3 bij het verweerschrift) volgt dat de trap vlak onder het bordes en de loopband was geplaatst. Daarnaast is vast komen te staan dat er soms een batterij van de band af sprong en op de grond of de trap terecht kwam (zie hiervoor onder 4.5). Door op deze wijze het werkproces en de werkplek in te richten heeft [gedaagde sub 1] het risico genomen dat er batterijen op de trap terecht konden komen en dat werknemers bij het beklimmen of afdalen van de trap hierover konden uitglijden. Dat [verzoeker] veiligheidsschoenen droeg was kennelijk niet voldoende om het ongeval te voorkomen. Het had op de weg van [gedaagde sub 1] gelegen om effectievere maatregelen te treffen om dit risico te voorkomen door bijvoorbeeld de trap elders te plaatsen of een hogere rand langs de loopband te bevestigen of een net onder de loopband te spannen, zoals [verzoeker] heeft gesteld. De drie maal daagse inspectie van de werkruimtes op netheid, de instructie aan de werknemers de batterijen die waren gevallen op te ruimen, het bord bij de trap (zie onder 2.3) en de goedkeuring van de werkplek door de Arbodienst, feiten en omstandigheden die [gedaagde sub 1] en Aegon hebben aangevoerd, is in het licht van de zojuist geschetste omstandigheden op de werkvloer onvoldoende. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat rekening moet worden gehouden met het ervaringsfeit dat de werknemer bij het dagelijks gebruik van de trap niet altijd de nodige voorzichtigheid in acht zal nemen, ook al wordt gewaarschuwd voor het gevaar van batterijen op de trap. Het voorgaande leidt dan ook tot de conclusie dat [gedaagde sub 1] haar zorgplicht heeft geschonden.
4.11.Gelet op het voorgaande is het verzoek van [verzoeker] in zoverre toewijsbaar dat [gedaagde sub 1] op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor schade die [verzoeker] als gevolg van het ongeval heeft geleden, waarbij wordt opgemerkt dat in deze procedure niet is komen vast te staan of [verzoeker] als gevolg van het ongeval schade heeft geleden en wat de aard en omvang van deze schade is. [verzoeker] zal dit na deze procedure nader moeten onderbouwen en in voorkomend geval in een eventueel volgende (bodem)procedure moeten bewijzen.
4.12.[verzoeker] heeft de kantonrechter verzocht de kosten van deze procedure ex artikel 1019aa Rv te begroten en primair Aegon en subsidiair [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling daarvan. Nu wordt vastgesteld dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval van [verzoeker], zal zij als aansprakelijke partij worden veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker].
4.13.Mr. Meijer heeft aangevoerd dat hij in totaal 8,42 uur aan deze zaak heeft besteed en gaat uit van een uurtarief van € 239,–, 6% kantooropslag en 19% BTW. [gedaagde sub 1] en Aegon achten de aan de zaak bestede tijd gezien de omvang en inhoud van het verzoekschrift niet redelijk.
4.14.De kantonrechter overweegt dat de kosten dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. In productie 5 bij het verzoekschrift heeft mr. Meijer een beknopt overzicht gegeven van de werkzaamheden die door hem in deze zaak zijn verricht. Dit overzicht geeft voldoende gespecificeerd weer hoeveel tijd aan welke verrichtingen is besteed. De aan de zaak bestede tijd komt de kantonrechter gezien de omvang en complexiteit van de zaak niet onevenredig voor. Dit betekent dat de kosten worden begroot op € 2.538,42 (8,42 uur x € 239,–, vermeerderd met kantooropslag van 6% en BTW van 19%), te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 71,–.
5.De beslissing
De kantonrechter
5.1.stelt vast dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] als gevolg van het ongeval, met inachtneming van hetgeen is bepaald in 4.11;
5.2.begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 2.538,42 en veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van deze kosten;
5.3.verklaart deze beschikking ten aanzien van de onder 5.2 opgenomen kostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.