Rb, deelgeschil: zaak niet geschikt voor deelgeschilprocedure, want geen onderhandelingen en nadere bewijslevering noodzakelijk

Samenvatting:

Werkneemster van ziekenhuis loopt schouderletsel op als zij met kracht duwt tegen vastgezette liftdeur en stelt werkgever aansprakelijk. De kantonrechter oordeelt dat het geschil zich niet leent voor een deelgeschil. Hij acht hierbij van belang dat er tussen partijen nimmer onderhandelingen hebben plaatsgevonden; werkgever heeft elke schadevergoeding geweigerd en daar is het bij gebleven. Daar komt nog bij dat naar het oordeel van de kantonrechter nadere bewijslevering en/of deskundigenonderzoek noodzakelijk zijn. Zo houdt partijen verdeeld op welke datum het ongeval heeft plaatsgevonden en binnen welk tijdsbestek verzoekster daarvan melding aan verweerster heeft gedaan. Verzoek afgewezen. Kosten deelgeschil vastgesteld op € 1.080,–, maar afgewezen.

Volledige uitspraak:

LJN: BY3401,Sector kanton Rechtbank Groningen , 545853 EJ VERZ 12-57

Datum uitspraak: 21-09-2012

Datum publicatie: 16-11-2012

Rechtsgebied: Civiel overig

Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie: Opmerking(en): Deelgeschilprocedure. Vraag omtrent aansprakelijkheid werkgever leent zich niet voor deelgeschil. Volgt afwijzing verzoek. 

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

 

 

 

 

 

Uitspraak

 

RECHTBANK GRONINGEN

Sector kanton

Locatie Winschoten

Zaakrolnummer: 545853 EJ VERZ 12-57

Beschikking d.d. 21 september 2012

inzake

[A], wonende te [plaatsnaam] aan de [adres],

verzoekster,

gemachtigde mevrouw mr. S. Mosk, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam (postbus 23000, 1100 DM Amsterdam),

tegen

Laboratoriumsmedizin für MVZ DRS [naam], [naam], [naam] und Kollegen GbR MVZ Leverkusen, h.o.d.n. [naam], gevestigd en kantoorhoudende te Leverkusen, Bondsrepuliek Duitsland, [adres],

verweerster,

gemachtigde mevrouw mr. E. Bos-van den Berg, advocaat te Zwolle (postbus 600, 8000 AP).

PROCESGANG

Verzoekster heeft bij verzoekschrift ex artikel 1019 Rv, ontvangen ter griffie op 4 juni 2012, – zakelijk weergegeven – verzocht te bepalen:

a. dat verweerster aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat haar in de uitoefening van haar werkzaamheden is overkomen;

b. dat verweerster op grond hiervan gehouden is om de schade, die het gevolg is van dit ongeval, te vergoeden;

c. dat verweerster aan haar vergoedt de door de rechtbank nader te begroten redelijke kosten die verband houden met deze procedure, welke kosten door haar worden begroot op het bedrag van de daadwerkelijk door de gemachtigde aan de behandeling van het verzoek bestede tijd (6 uur) vermenigvuldigd met een uurtarief van € 180,00 en te vermeerderen met het door haar betaalde griffierecht en met veroordeling van verweerster in de kosten van deze procedure.

Verweerschrift heeft zich bij verweerschrift, ontvangen ter griffie op 29 augustus 2012, verzet tegen het verzoek.

De zaak is behandeld ter zitting van 6 september 2012 in aanwezigheid van verzoekster, bijgestaan door mevrouw mr. S. Mosk voornoemd als gemachtigde en de heer [naam], personeelsfunctionaris in dienst van verweerster, ten deze bijgestaan door mevrouw [naam], tolk in de Duitse taal, en mr. E. Bos-van den Berg voornoemd als gemachtigde. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier. Ten slotte is uitspraak bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1.1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overlegde producties staat het volgende vast.

1.2. Verzoekster is op 1 januari 2008 krachtens een op 27 november 2007 schriftelijk vastgelegde arbeidsovereenkomst bij verweerster als doktersassistente in dienst getreden voor de duur van 12 maanden. Die arbeidsovereenkomst is op 17 december 2008 opnieuw aangegaan voor de periode van 1 januari 2009 tot 31 december 2009. De arbeidsovereenkomst is nadien niet verlengd.

1.3. [A] verrichtte haar werkzaamheden te Winschoten op de prikpoli van het Ommelander ziekenhuis. Het laboratorium van verweerster is naast het ziekenhuis gevestigd.

1.4. In de maand oktober 2008 diende verzoekster op de derde verdieping van het ziekenhuis bij een patiënt bloed af te nemen. Deze bloedafname betrof een zogenaamde spoedbepaling (CITO). Na de bloedafname heeft zij het bloed afgeleverd op het laboratorium van verweerster. Zij heeft daarbij gebruik gemaakt van de lift op de derde verdieping waarvan de liftdeur kort daarvoor door haar was vastgezet. Bij het sluiten van de liftdeur heeft verzoekster gemerkt dat er iets in haar linkerschouder knapte.

1.5. Het betreft hier de linkerlift van de liftgroep op de derde verdieping van het ziekenhuis, kenmerk 33.895. Iedere lift heeft twee deuren die naar buiten toe geopend worden. Bij het openen worden de deuren met de hulp van een dranger tegengehouden. De deuren worden tegen de druk van de drang in geopend. De deuren kunnen open blijven staan door ze tegen de opvangrubbers met magneetsluiting te plaatsen. Na het verbreken van het magnetisch contact gaat de deur weer dicht. De liften in het ziekenhuis worden jaarlijks gekeurd.

1.6. Verzoekster heeft zich op 3 november 2008 ziek gemeld. Op 3 december 2008 heeft zij haar werkzaamheden voor 50% hervat en vanaf begin 2009 voor 100%.

1.7. Verzoekster is op 24 februari 2009 geopereerd in het ziekenhuis te Winschoten aan een labrumlaesie. In de rapportage van 7 september 2009 van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), centrum voor revalidatie, staat als conclusie vermeld:

"49-jarige vrouw met dreigende frozen shoulder en oedemateuze pijnlijke linkerhand door disuse na operatie linkerschouder in verband met de labrumlaesie d.d 24-02-09". “

1.8. Het UWV heeft verzoekster bij beslissing van 15 december 2010 vanaf 31 januari 2011 een IVA- uitkering toegekend. Dit op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 – 100, uitgaande van een eerste ziektedag van 2 februari 2009. Daarbij is aangegeven dat zij niet kan werken en geen of slechts een kleine kans op herstel heeft. Tevens is vermeld dat van verzoekster geen re-integratie activiteiten worden verwacht.

1.9. Verzoekster heeft verweerster bij brief van 26 november 2009 aansprakelijk gesteld en haar verzocht de door het ongeval ontstane schade te vergoeden. Verweerster heeft die brief naar haar aansprakelijkheidsverzekeraar, Nassau Verzekeringsmaatschappij, doorgeleid. Deze verzekeraar heeft [B] Nederland BV (verder: [B] ) ingeschakeld.

1.10. In het terzake door [B] opgemaakte rapport van 27 juli 2010 wordt geconcludeerd dat er geen gebreken, althans geen gebreken die de functionaliteit beperken, aan de lift kunnen worden geconstateerd. Daarbij is onderzoek gedaan naar de liftgroep op de begane grond van het ziekenhuis.

1.11. Verzoekster heeft vervolgens Arboogerd ingeschakeld om de ongeval locatie te onderzoeken. Arboogerd heeft op 17 maart 2011 een rapport uitgebracht. Daarbij is onderzoek gedaan naar de door verzoekster aangegeven lift, de linkerlift, nummer 33895, op de derde verdieping. In dat rapport is de navolgende conclusie opgenomen.

"De liftdeur is van de magneet getrokken met linkerhand van de betrokkene ter hoogte van haar schouder twee maal. De eerste keer naast haar lichaam zonder resultaat, de deur kwam niet los van de magneet. De tweede keer met haar arm achter haar lichaam en haar gezicht gericht op de liftopening met meer aanzetkracht. Om de betreffende deur in de huidige situatie te openen, 21 februari 2011, is 5,0 kg nodig om de deur van de magneet los te trekken. Binnen de normen die gelden voor incidentele aanzetkracht is de kracht acceptabel en vormt geen risico voor gezondheidsklachten. Mits de aanzetkracht wordt gehanteerd voor het lichaam. Gezien de stand van de arm, schouderhoogte en achter het lichaam en de extra kracht die betrokkene gebruikte in de tweede poging om de liftdeur los te krijgen vormt, volgens de richtlijnen van TNO opgesteld in samenwerking met Stichting Arbouw een hoog risico tot gezondheidsklachten.

Het is aannemelijk dat de klachten van de betrokkenen zijn ontstaan door het hanteren van de linker liftdeur op de derde verdieping 33895".

1.12. [B] heeft, omdat gebleken was dat de verkeerde liftdeur was onderzocht, opnieuw onderzoek gedaan. In het rapport van 18 oktober 2011 is onder meer vermeld:

"Aan de buitenzijde van de liftdeuren bevinden zich grote handgrepen die goed toegankelijk zijn zowel in gesloten als in geopende toestand van deuren. Deze handgrepen bevinden zich net iets onder het midden van de deur. Het weer dichttrekken van de deur gaat relatief eenvoudig, voor het loslaten van de magneetsluiting is weinig kracht nodig. We hebben de kracht gemeten die nodig is om de kracht van de linker magneet te overwinnen. Voor de linkerdeur ligt deze tussen de 61 en 64 N."

1.13. In het tweede rapport van [B] is voorts geconcludeerd dat geen gebreken aan de lift op de derde verdieping konden worden geconstateerd.

Het geschil

2.1. Primair verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of het onderhavige geschil als deelgeschil moet worden gekwalificeerd. Waar nodig zal bij de beoordeling hieromtrent op de stellingen van partijen worden ingegaan.

2.2. Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade, de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak.

2.3. Doel van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Op pagina 2 van de Memorie van Toelichting op deze wet (TK 2007-2008, 31 518, nr. 3) is dit doel als volgt verwoord:

“Anderzijds wordt de lange duur van het schaderegelingstraject ook vaak veroorzaakt door verschillen van mening over de vele vragen die beantwoord moeten worden. Naast het vaststellen van aansprakelijkheid dient ook de omvang van de schadevergoeding te worden bepaald. Dat vergt onder meer antwoord op de vraag of het letsel dan wel het overlijden uit een bepaalde gebeurtenis is voortgevloeid en of en in welke mate de benadeelde eigen schuld had. Door de grote hoeveelheid en diversiteit aan rechtsvragen, de grote belangentegenstellingen en de veelal bestaande noodzaak tot inschakeling van deskundigen van verschillende disciplines zoals artsen en arbeidsdeskundigen, komen partijen in de buitengerechtelijke onderhandelingen niet zelden moeilijk tot een vergelijk. Fixatie op een of meer deelgeschillen kan ertoe leiden dat partijen de kern van de zaak uit het oog verliezen, waardoor de verhoudingen verslechteren en de duur van de afhandeling toeneemt. Een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter oplossing van deze deelgeschillen in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase, kan de totstandkoming van een minnelijke regeling bij letsel- en overlijdensschade bevorderen. Dit voorstel voorziet daartoe in een nieuwe procesvorm: de deelgeschilprocedure”.

Op dezelfde pagina staat:

“De bij de afhandeling van letsel- en overlijdensschade betrokken partijen krijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen.”

en

“De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.”

2.4. De wetgever heeft bij het ontwerp van de wet derhalve de situatie voor ogen gehad dat onderhandelingen tussen de betrokken partijen zijn vastgelopen, maar dat deze na beslechting van een deelgeschil door de partijen succesvol kunnen worden afgesloten. Blijkt “dat naast het deelgeschil over wezenlijke andere geschilpunten ook nog geen overeenstemming is bereikt, dan is de zaak (nog) niet geschikt voor een deelgeschilprocedure”, aldus pagina 8 van de Nota naar aanleiding van het verslag (TK 2008-2009, 31 518 nr. 8). In de woorden van de toenmalige minister van Justitie: “Als er zo veel deelgeschil is dat het ook het hele geschil is, dan is de deelgeschilprocedure niet de geëigende weg, maar moet de bodemprocedure worden gevolgd.” (Behandeling van het wetsvoorstel op 25 juni 2009, TK 100-7939.)

2.5. Op basis van het hiervoor geschetste karakter van een deelgeschilprocedure, oordeelt de kantonrechter dat het verzoek het bestek van een dergelijke procedure te buiten gaat.

Allereerst is het van belang dat onweersproken is gebleven dat voorafgaande aan de indiening van het verzoekschrift er tussen partijen nimmer onderhandelingen hebben plaatsgevonden: verweerster heeft voldoening van enige schadevergoeding geweigerd, en daar is het bij gebleven.

2.6. Daar komt nog bij dat naar het oordeel van de kantonrechter niet nu reeds tot een eindbeslissing over de eventuele aansprakelijkheid van verweerster kan worden gekomen, aangezien daarvoor nadere bewijslevering en/of deskundigenonderzoek noodzakelijk wordt geacht. Zo houdt partijen verdeeld op welke datum het ongeval heeft plaatsgevonden en binnen welk tijdsbestek verzoekster daarvan melding aan verweerster heeft gedaan. Weliswaar wordt in de diverse rapportages melding gemaakt van 15 oktober 2008 als ongevalsdatum, maar deze datum is ter zitting door verzoekster gemotiveerd betwist. Daarnaast verschillen partijen van mening omtrent de voorschriften die door verzoekster in acht hadden moeten worden genomen met betrekking tot het verrichten van een spoedbepaling. Voorts acht de kantonrechter het relevant dat er ter plaatse nader onderzoek wordt verricht naar de wijze van sluiting van de ten processe bedoelde liftdeuren teneinde te beoordelen of daarvoor nadere instructies waren vereist. In dit kader acht de kantonrechter het gewenst dat er daarnaast een gerechtelijke plaatsopneming dient plaats te vinden. Ten slotte acht de kantonrechter het navolgende nog van belang.

2.7. Dat het niet de bedoeling van de wettelijke regeling is dat wordt beslist op een verzoek als het door verzoekster gedane verzoek blijkt ook wel uit de artikelen 1019bb gezien in samenhang met artikel 1019cc Rv. Hoger beroep tegen de in het kader van een deelgeschil gegeven beslissing is uitgesloten. Slechts nadat in principale is geprocedeerd over het geschil met betrekking tot de aansprakelijkheid, kan van een beschikking op grond van de deelgeschilregeling hoger beroep worden ingesteld. De wetgever gaat dus heel nadrukkelijk uit van het nemen van een beslissing waarna partijen nader onderhandelen of zo nodig procederen over de resterende geschilpunten.

2.8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het verzochte onder sub 1 en sub 2 te worden afgewezen.

2.9. Ter zake van de buitengerechtelijk incasso- en proceskosten geldt het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank is – anders dan verweerster heeft aangevoerd – onvoldoende gebleken dat de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Ondanks de afwijzing van het verzoek dient op de voet van artikel 1019aa Rv aldus een begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek.

“Daarbij dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.”

(TK 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 12.).

2.10. Blijkens het petitum van het verzoekschrift heeft verzoekster verzocht om de daadwerkelijk gemaakte kosten die verband houden met deze procedure te begroten op een bedrag van € 1.080,– (gebaseerd op 6 uur werkuren met betrekking tot het opstellen van het verzoekschrift door haar gemachtigde á € 180,–) vermeerderd met het door haar betaalde griffierecht. Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen deze kosten de hiervoor genoemde dubbele redelijkheidstoets doorstaan, zodat deze dienovereenkomstig zullen worden begroot. Het verweer van verweerster hiertegen dat dergelijke kosten van verzoekster zijn verzekerd, wordt door de kantonrechter verworpen omdat een rechtsbijstandsverzekering van één van de procespartijen niets uitstaande heeft met een veroordeling in de proceskosten. Bovendien heeft verzoekster in dit verband aangevoerd dat ingevolge de van toepassing zijnde polisvoorwaarden de gemaakte proceskosten zoveel mogelijk op de wederpartij dienen te verhaald, hetgeen verweerster niet heeft betwist.

2.11. Nu de aansprakelijkheid van verweerster voor de schadelijke gevolgen van het door verzoekster overkomen ongeval in deze procedure niet in rechte is komen vast te staan, is de verzochte veroordeling van verzoekster tot betaling van voormelde kosten niet toewijsbaar.

BESLISSING

De kantonrechter:

begroot de kosten van dit deelgeschil op € 1.287,00;

wijst het verzochte voor het overige af.

Deze beschikking is gegeven door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2012.?

typ: gv

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey