Rb, deelgeschil: ziekenhuis wel aansprakelijk voor geboorte eerste kind, maar niet voor tweede kind na mislukte sterilisatie
Benadeelde raakt na mislukte sterilisatie nog twee maal zwanger van haar zesde en zevende kind. De aansprakelijkheid voor de eerste zwangerschap is erkend. 1. Geschil leent zich voor deelgeschilprocedure. Het niet adequaat uitvoeren van de op geboortebeperking gerichte ingreep is naar zijn aard letsel. 2. De rechtbank overweegt dat benadeelde na de eerste zwangerschap wist dat de sterilisatie mislukt was en dat zij ook wist zij dat zij ter voorkoming van een nieuwe zwangerschap maatregelen moest treffen. Omdat zij dit kennelijk niet afdoende heeft gedaan is de geboorte in beginsel in redelijkheid niet toe te rekenen aan de mislukte sterilisatie. Er kunnen omstandigheden zijn die maken dat de geboorte van het zevende kind in redelijkheid is toe te rekenen aan de mislukte sterilisatie. Hiervan is echter geen sprake. Benadeelde heeft onvoldoende onderbouwd dat het Ziekenhuis bekend was met het feit dat het verzoek om sterilisatie voortvloeide uit persoonlijke en sociale beperkingen van benadeelde als gevolg waarvan zij redelijkerwijs niet in staat kon worden geacht om na de zwangerschap van eerste zwangerschap zelfstandig effectieve maatregelen ter voorkoming van zwangerschap te nemen. 3. Kosten deelgeschil: € 5.029,68.
Rb, deelgeschil: ziekenhuis wel aansprakelijk voor geboorte eerste kind, maar niet voor tweede kind na mislukte sterilisatie
ECLI:NL:RBMNE:2014:784
Instantie: Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak: 27-02-2014
Datum publicatie: 06-03-2014
Zaaknummer: C-16-357412 – HA RK 13-318
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Deelgeschil. Mislukte sterilisatie. Kan sprake zijn van letsel na de geboorte van een gezond kind? Onvoldoende feiten en omstandigheden aanwezig die in dit geval leiden tot informatieplicht van het ziekenhuis.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/357412 / HA RK 13-318
Beschikking van 27 februari 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. R. Schoemaker,
tegen
1. de stichting SINT ANTONIUS ZIEKENHUIS,
gevestigd te Nieuwegein,
2. mevrouw drs. [naam], gynaecoloog in Stichting Sint Antonius Ziekenhuis,
gevestigd te Utrecht,
3. DE ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ voor INSTELLINGEN IN DE GEZONDHEIDSZORG MEDIRISK,
gevestigd te Utrecht,
advocaat mr. E.J.C. de Jong.
Partijen zullen hierna als volgt worden aangeduid. Eisende partij wordt [eiseres] genoemd.
Gedaagden sub 1, 2 en 3 zullen gezamenlijk het Ziekenhuis c.s. worden genoemd, terwijl gedaagde sub 1 en 2 gezamenlijk het Ziekenhuis worden genoemd. Ieder afzonderlijk zullen zij het Sint Antonius, [naam] en Medirisk worden genoemd.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift
– het verweerschrift
– de mondelinge behandeling.
2 De feiten
2.1. [eiseres], geboren op [1974], is getrouwd met de heer[A]. Zij is zwakbegaafd en beschikt over een IQ van 57. Samen hebben zij – tot 2008 – vier kinderen. [eiseres] heeft een kind uit een eerdere relatie. Op 4 april 2006 heeft [eiseres] een bezoek gebracht aan gynaecoloog mw. dr.[X], werkzaam bij het Ziekenhuis, verder [X], met het verzoek tot sterilisatie. In een brief van de gynaecoloog aan de huisarts bericht de gynaecoloog het volgende: “Bovengenoemde patiënte zag ik op 4 april 2006 met een verzoek tot sterilisatie. Zij heeft nu 5 kinderen, de jongste is 6 weken en ze geeft nog borstvoeding, en vindt dit naar haar zeggen meer dan genoeg, en heeft ze deze al nauwelijks onder controle.”
2.2. Op 10 april 2006 heeft de sterilisatie plaatsgevonden. Deze is uitgevoerd door [naam].
2.3. In september 2007 is [eiseres] door haar huisarts naar de gynaecoloog verwezen. Zij bleek zwanger te zijn. [X] schrijft hierover het volgende aan de huisarts van [eiseres] bij brief van 1 oktober 2007: “Op 27 september 2007 verwees u bovengenoemde patiënte in verband met klachten van buikpijn en onregelmatig bloedverlies sinds de sterilisatie.
De laatste menstruatie vond nu plaats in juli en bij echografisch onderzoek blijkt ze gravida te zijn. DBO is 2 cm, dus passend bij een amenorroeduur van 12 weken. Patiënte is derhalve 11 april als a terme te beschouwen en we zullen haar verder begeleiden gedurende deze graviditeit. Dit wil patiënte zelf ook graag.
Ze was overigens gelukkig en blij verrast met een nieuwe zwangerschap, maar helemaal comme il faut is het uiteraard niet. Een en ander zal nog worden uitgezocht en uiteraard met haar besproken worden.”
2.4. De advocaat van [eiseres] heeft het Ziekenhuis bij brief van 29 februari 2008 aansprakelijk gesteld vanwege het niet gelukt zijn van de sterilisatie.
2.5. Op 25 maart 2008 is [eiseres] bevallen in het Sint Antonius van haar zesde kind – een zoon – [B]. Na de bevalling is een standaard controle afspraak gemaakt op een termijn van zes weken. [eiseres] is op deze afspraak niet verschenen.
2.6. Eind 2008 is [eiseres] wederom zwanger geraakt terwijl zij de anticonceptiepil gebruikte. Deze zwangerschap is begeleid door gynaecoloog mw. dr. [Z] van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU). Sinds de geboorte van haar zevende kind – een dochter – [C], op [2009], gebruikt zij de prikpil.
2.7. Op 2 januari 2012 is [eiseres] opnieuw gesteriliseerd in het AMC te Amsterdam. Om de aansprakelijkstelling met betrekking tot de gestelde mislukte sterilisatie te kunnen beoordelen is door prof. dr.[Y] op 22 september 2012 en deskundigenrapportage opgesteld. Prof. dr.[Y] concludeert op basis van zijn onderzoek dat de sterilisatie links en rechts niet adequaat is geweest.
2.8. Medirisk heeft aansprakelijkheid erkend voor de mislukte sterilisatie en heeft zich bereid verklaard de kosten verband houdend met de geboorte van het zesde kind te vergoeden. De aansprakelijkheid voor het zevende kind heeft zij afgewezen.
3 Het geschil
3.1. [eiseres] verzoekt de Rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
– een verklaring voor recht te geven dat het Ziekenhuis c.s. aansprakelijk is voor de gehele materiële en immateriële geleden en nog te lijden schade van [eiseres], zonder enige vorm van eigen schuld aan de zijde van [eiseres] inzake de geboorte van het zevende kind;
– het Ziekenhuis c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure begroot op € 4.744,98 aan buitengerechtelijke kosten voor entameren deelgeschil;
– het Ziekenhuis c.s. te veroordelen in de kosten verband houdende met de zitting;
– het Ziekenhuis c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure ten aanzien van het griffiegeld.
3.2. Zij legt het volgende aan dit verzoek ten grondslag. Het Ziekenhuis is tekort geschoten in de zorg. Zij heeft onzorgvuldig en onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld. Het Ziekenhuis is ex artikel 7:462 BW aansprakelijk en MediRisk op grond van artikel 7:954 BW. Alhoewel [X] in haar brief van 1 oktober 2007 aan de huisarts schrijft dat een en ander uitgezocht en met [eiseres] besproken zal worden, is daar niets over terug te vinden in het medisch dossier. Er is door de gynaecoloog een aantal ernstige fouten gemaakt, waardoor de sterilisatie mislukt is. Om die reden hebben beide zwangerschappen plaats kunnen vinden. De gynaecoloog had bovendien zodra zij na de sterilisatie, de eerste zwangerschap constateerde de situatie met [eiseres] moeten bespreken ex artikel 7:448 BW. Zij had, vanwege de niet vervulde sterilisatiewens en de beperkte intellectuele bagage van [eiseres], [eiseres] naar behoren moeten inlichten over de noodzaak zich nogmaals te laten steriliseren en bijvoorbeeld met haar moeten bespreken welke andere mogelijkheden er waren om te komen tot een effectieve anticonceptiemethode. Dat dit gesprek niet heeft plaatsgevonden is onzorgvuldig. De eerdere hulpvraag van [eiseres] om permanente sterilisatie is herleefd. Dit betekent dat er een causaal verband bestaat tussen de foutief verlopen sterilisatieoperatie en het ontbreken van nazorg na de eerste zwangerschap en de geboorte van het tweede kind na de sterilisatie.
3.3. Het Ziekenhuis c.s. heeft verweer gevoerd. Zij voert primair aan dat de vraag of er jegens [eiseres] onzorgvuldig is gehandeld als gevolg van het niet-informeren over de mogelijkheden van anticonceptie na de bevalling van [B] niet past in een deelgeschilprocedure. De vermogensschade als gevolg van de geboorte van een gezond kind is niet te duiden als schade die is ontstaan door dood of letsel. Ook ten aanzien van de schending van de informatieplicht, dient [eiseres] niet-ontvankelijk te worden verklaard. Daarnaast stelt het Ziekenhuis c.s. zich op het standpunt dat de geboorte van [C] geen gevolg is van een toerekenbare tekortkoming van de gynaecoloog. Het was de eigen verantwoordelijkheid van [eiseres] en haar echtgenoot om zelfstandig te beoordelen of zij na de geboorte van [B] alsnog anticonceptie wenste en zo ja, in welke vorm. [eiseres] is daartoe ook in staat gebleken omdat zij zich op 4 april 2006 ook zelfstandig tot de gynaecoloog heeft gewend met het verzoek om sterilisatie. Tijdens dit gesprek bleek dat [eiseres] op de hoogte was van de noodzaak om anticonceptie te gebruiken. Zij gebruikte op dat moment de anticonceptiepil. Als reden voor haar wens tot sterilisatie heeft zij aangegeven dat haar gezin compleet was. Zij heeft toen niet gesproken over haar sociale problematiek en de neiging om de pil te vergeten. Deze persoonlijke omstandigheden waren bij het Ziekenhuis niet bekend en stonden gelet op haar eerdere verzoek aan het doen van een verzoek tot sterilisatie niet in de weg.
Het Ziekenhuis c.s. voert aan dat ten aanzien van de informatieverstrekking na de geboorte van [B] er geen sprake was van een informatieplicht. Bovendien is een informatieplicht niet aan de orde ten aanzien van zaken die bekend zijn. Door de zwangerschap van [B] wist [eiseres] dat de sterilisatie mislukt was. Zij is niet zwanger geworden van [C] als gevolg van de mislukte sterilisatie want na de geboorte van [B] heeft zij er voor gekozen de anticonceptiepil te gebruiken. Omdat van een resultaatsverbintenis geen sprake is, is evenmin sprake van een herleven van de hulpvraag van [eiseres]. Van die hulpvraag bleek na de geboorte van [B] niets omdat [eiseres] na de aansprakelijkheidsstelling van 29 februari 2008 zich niet tot de huisarts of de gynaecoloog heeft gewend met een verzoek tot sterilisatie, zij na de geboorte van [B] blij was en zij zich pas in 2012 liet steriliseren.
4 De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1. De rechtbank acht, anders dan het Ziekenhuis c.s., [eiseres] ontvankelijk in haar verzoek. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.2. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van de minnelijke regeling. Gelet daarop dient de rechtbank te beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst dan wel, indien dat niet het geval is, of het verzoek moet worden afgewezen (artikel 1019z Rv). Dit laatste is tussen partijen niet in geschil, zodat de rechtbank dit als vaststaand zal aannemen.
4.3. In geschil tussen partijen is in dit geval de vraag of er sprake is van letsel. Het Ziekenhuis c.s. stelt dat de geboorte van een gezond kind niet als letsel kan worden gekwalificeerd. [eiseres] is van mening dat wel van letsel sprake is omdat de sterilisatie een medische ingreep is en de wens om zwangerschap te voorkomen een persoonlijkheidsrecht betreft dat raakt aan het recht op family life zoals neergelegd in het EVRM. Door de fout is zij in de uitoefening van dat persoonlijkheidsrecht geschonden.
4.4. Het antwoord op de vraag of van letsel sprake is, is relevant omdat de deelgeschillenprocedure van toepassing is op personen die als gevolg van letsel schade lijden. Anders dan het Ziekenhuis c.s. heeft betoogd, is de oorzaak van de schade niet de geboorte van een gezond kind, maar de niet adequaat uitgevoerde sterilisatie. Het tot schade als gevolg van letsel en dood beperkte toepassingsbereik van de deelgeschilprocedure rechtvaardigt niet het mislukken van een sterilisatie daarvan uit te zonderen. Er is immers sprake van uitoefening van een hoogst persoonlijk recht bij de realisatie waarvan [eiseres] afhankelijk is van een specialistische medische ingreep. Het niet adequaat uitvoeren van die op geboortebeperking gerichte ingreep is naar zijn aard letsel op dezelfde wijze als waarop het niet adequaat uitvoeren van een op genezing gerichte ingreep letsel is. Bovendien kan na het mislukken van een sterilisatie sprake zijn van een als letsel aan te duiden schending van de lichamelijke integriteit. Dit betekent dat er sprake is van letsel dat valt onder het toepassingsbereik van de deelgeschilprocedure. Het beroep van het Ziekenhuis c.s. op de niet-ontvankelijkheid van [eiseres] gaat dus niet op.
Toerekenbaarheid schade
4.5. Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of het Ziekenhuis c.s. de schade voortvloeiend uit de geboorte van het zevende kind van [eiseres] dient te vergoeden.
Uit het verzoekschrift en de toelichting van [eiseres] daarop ter zitting leidt de rechtbank af dat aan de vorderingen twee fouten ten grondslag worden gelegd, namelijk de foutief verrichte sterilisatie alsmede de schending van de informatieplicht van de gynaecoloog. Dat de sterilisatie niet goed is gegaan als gevolg van een aan het Ziekenhuis c.s. verwijtbare gedraging staat vast. Vraag is echter of niet alleen de geboorte van het zesde kind, maar ook de geboorte van het zevende kind van [eiseres] in redelijkheid is toe te rekenen aan deze onjuist verrichte sterilisatie.
4.6. [eiseres] wist na de zwangerschap van [B] dat de sterilisatie mislukt was en ook wist zij dat zij ter voorkoming van een nieuwe zwangerschap maatregelen moest treffen. Omdat zij dit kennelijk niet afdoende heeft gedaan is de geboorte in beginsel in redelijkheid niet toe te rekenen aan de mislukte sterilisatie.
4.7. Er kunnen omstandigheden aanwezig zijn die maken dat de geboorte van het zevende kind in redelijkheid is toe te rekenen aan de mislukte sterilisatie. Dat zou kunnen in het geval dat het Ziekenhuis wist of behoorde te weten dat het verzoek om sterilisatie voortvloeide uit persoonlijke en sociale beperkingen van [eiseres] als gevolg waarvan [eiseres] redelijkerwijs niet in staat kon worden geacht om na de zwangerschap van [B] zelfstandig effectieve maatregelen ter voorkoming van zwangerschap te nemen en het Ziekenhuis wist of behoorde te weten dat een volgende zwangerschap vanwege die persoonlijke en sociale beperkingen naar menselijke maat gemeten onwenselijk was. In dat geval rust op het Ziekenhuis na de inadequaat uitgevoerde sterilisatie immers een eigen, althans minst genomen gedeelde, verantwoordelijkheid voor de door [eiseres] te treffen maatregelen in het kader waarvan het mogelijk is dat op het Ziekenhuis een informatieverplichting rust zoals [eiseres] heeft gesteld. Hoewel artikel 7:448 BW slechts het voorgenomen onderzoek en de voorgestelde behandeling vermeldt, kan de informatieplicht van het Ziekenhuis ook betrekking hebben op de nazorg. Hoewel er reden is om aan te nemen dat de leefomstandigheden van [eiseres] en haar gezin problematisch zijn – getuige de toelichting van [eiseres] en de door haar overgelegde producties bij het verzoekschrift – is niet gebleken van feitelijke omstandigheden die met zich meebrengen dat op het Ziekenhuis vorenbedoelde verantwoordelijkheid rustte. De rechtbank acht daarvoor de volgende feiten en omstandigheden van belang.
4.8. [eiseres] heeft, nadat zij geconstateerd had dat zij zwanger was van [B], een advocaat geraadpleegd die haar vanaf dat moment heeft bijgestaan. Deze advocaat heeft bij brief van 29 februari 2008 het Ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiseres] zou lijden als gevolg van de mislukte operatie. De rechtbank stelt vast dat in deze brief geen nakoming wordt verlangd van enige nazorg door het Ziekenhuis die volgens [eiseres] voortvloeit uit de behandelingsovereenkomst. [eiseres] heeft evenmin zelfstandig het Ziekenhuis verzocht om een gesprek over de mogelijkheden van sterilisatie en/of een verdere behandeling met dat doel. Dit had wel van haar verlangd mogen worden – mede gelet op haar bijstand op dat moment – nu zij stelt dat zij op dat moment hulp nodig
had en zij het Ziekenhuis verwijt dat zij geen nazorg heeft gepleegd.
4.9. Niet gebleken is dat de gynaecoloog tijdens de begeleiding van [eiseres] gedurende haar zwangerschap van [B] en/of tijdens de bevalling van [B] op de hoogte was of behoorde te zijn van de sociale en persoonlijke beperkingen van [eiseres]. Uit de medische documentatie blijkt ook niet dat de reden voor de sterilisatie verband hield met enige sociale en persoonlijke beperking van [eiseres], zodat niet vast staat dat een dergelijk verband bekend was bij het Ziekenhuis. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiseres] gesteld dat wanneer men een gesprek voert met [eiseres] het voor een ieder zichtbaar en duidelijk is dat zij zwakbegaafd is. Maar deze stelling is, als al waar, onvoldoende om feitelijk te onderbouwen dat het Ziekenhuis bekend was met het feit dat het verzoek om sterilisatie voortvloeide uit persoonlijke en sociale beperkingen van [eiseres] als gevolg waarvan [eiseres] redelijkerwijs niet in staat kon worden geacht om na de zwangerschap van [B] zelfstandig effectieve maatregelen ter voorkoming van zwangerschap te nemen.
4.10. Ten slotte neemt de rechtbank bij haar oordeel mede in aanmerking dat [eiseres] niet is verschenen op de controle afspraak die 6 weken na de geboorte van [B] was gepland. Hier had zij haar eventuele hulpvraag kunnen doen en had mogelijke anticonceptie in het vervolg besproken kunnen worden.
4.11. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn die leiden tot een informatieplicht zoals door [eiseres] is gesteld zodat geconcludeerd kan worden dat de (schade als gevolg van de) geboorte van [C] in redelijkheid niet toe te rekenen is aan de mislukte sterilisatie. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
Kosten deelgeschil
4.12. De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
4.13. [eiseres] maakt aanspraak op een bedrag van € 4.744,98 ex BTW te vermeerderen met het griffiegeld. Het Ziekenhuis c.s. heeft geen verweer gevoerd tegen het aantal uren, terwijl zij met betrekking tot het uurtarief aanvoert dat het bovenmatig is. Naar het oordeel van de rechtbank is het redelijk dat [eiseres] wat betreft deze procedure juridische bijstand heeft ingeroepen en is voldoende onderbouwd hoe de declaratie van de juridische kosten is opgebouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om het uurtarief te matigen. De kosten verband houdende met de zitting heeft [eiseres] echter voldoende onderbouwd.
4.14. Op grond van het voorgaande begroot de rechtbank de kosten van het deelgeschil op een bedrag van € 4.744,98 exclusief BTW te vermeerderen met 6 % kantoorkosten en het door [eiseres] betaalde griffierecht van € 274,–. Omdat de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan, zal de rechtbank de kosten slechts begroten en niet tevens een veroordeling tot betaling daarvan uitspreken.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst de verzoeken van [eiseres] af;
5.2. begroot de kosten van dit deelgeschil op € 5.029,68 exclusief BTW te vermeerderen met 6 % kantoorkosten en het griffierecht van € 274,–.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2014.1