Rb: Delay bij herniaoperatie? Tegenstrijdigheid in deskundigenbericht, nadere uitleg nodig.
Patiënt stelt dat indien hij eerder was geopereerd, hij er beter aan toe zou zijn geweest. De rechtbank heeft een deskundigenbericht gelast. De deskundige lijkt op verschillende plaatsen in de rapportage te stellen dat de kans op herstel bij een eerdere operatie zich niet of nauwelijks laat schatten, maar in een voetnoot schrijft hij ook dat “bij een vroege verwijzing de kans op een motore uitval naar schatting 25 tot 50 procent lager zou zijn geweest”. Dit met als enige motivering dan dat de deskundige het daarover ‘grotendeels eens kan zijn’ met de medisch adviseur van eiser. De rechtbank heeft over deze (schijnbare) tegenstelling behoefte aan een nadere uitleg van de deskundige.
|
|
vonnis Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 110676 / HA ZA 09-471 Vonnis van 18 april 2012 in de zaak van [NAAM EISER], tegen [NAAM GEDAAGDE 1], Partijen zullen hierna [EISER] en [GEDAAGDEN] genoemd worden. 1. De procedure 1.2. Vervolgens is vonnis gevraagd. 2. De overwegingen 2.2. De deskundige heeft de in het tussenvonnis gestelde vragen, voor zover hier van belang, in zijn deskundigenbericht als volgt beantwoord: "Vraag 1: Kunt u op basis van de gegevens ontleend aan de processtukken met betrekking tot de lichamelijke toestand van [EISER] op zaterdag 9 november 2002 een diagnose stellen? Antwoord: (…) Over de situatie op zaterdag 09.11.2002 kan zonder meer gesteld worden dat deze kenmerkend was voor een radiculair syndroom in het rechter been op basis van een waarschijnlijk op dat moment reeds gesequestreerde HNP laag lumbaal, hetzij op niveau L4-L5, hetzij op niveau L5-S 1. (…) Vraag 2: a. Was naar uw oordeel een verwijzing naar de neuroloog door [GEDAAGDEN], gelet op de aanwezige klachten bij [EISER], eerder geïndiceerd dan 12 november 2002? Antwoord: (…) Gelet op de ernst van de lichamelijke problematiek en op de uitgesproken roep om hulp ware het beter geweest dat de huisarts reeds op de middag van 09.11.2002 overleg had gevoerd met de dienstdoende neuroloog in van de ziekenhuizen in de regio, met een verzoek om opname. Het is niet onredelijk om na het vaststellen van een radiculair syndroom op basis van een HNP een afwachtende houding aan te nemen, aangezien vaak de klachten, mede onder invloed van medicatie, belangrijk verminderen (behalve natuurlijk indien er al direct van een caudasyndroom sprake is). Zulks was bij betrokkene echter niet het geval en zijn toestand was, zoals in het bovenstaande is aangegeven, karakteristiek genoeg om aan een zeer ernstige lumbale HNP te denken. b. Zo ja, op welk moment was deze dan geïndiceerd en op basis van welke klachten en bevindingen? Antwoord: (…) Op basis van het heftige pijnsyndroom (nog los van de vraag of sprake kon zijn van een caudasyndroom) en op basis van de herhaalde verzoeken om medische hulp was het beter geweest indien reeds op de middag van 09.11.2002 een verzoek om opname was gedaan bij één van de ziekenhuizen in de regio. (…). Vraag 3: a. Hoe groot acht u de kans op volledig herstel dan wel restverschijnselen in de vorm van neurologische schade, indien [EISER] op 9 november 2002 direct naar een neuroloog zou zijn verwezen, waarna direct de juiste medische behandeling zou zijn toegepast? Antwoord: Over de kans op een "volledig herstel" dan wel op "restverschijnselen in de vorm van neurologische schade", indien betrokkene op 09.11.2002 naar de neuroloog was verwezen valt geen reële uitspraak te doen. De kans op een herstel bij/na een medische interventie is nimmer 100[PROCENT]. b. Kunt u hierbij een vergelijking maken tussen de restverschijnselen die bij [EISER] nu nog aanwezig zijn en de mate van functiestoornis die bij [EISER] waarschijnlijk zou hebben bestaan, als hij op 9 november 2002 direct naar een neuroloog zou zijn verwezen? Antwoord: Het is nauwelijks mogelijk om een vergelijking te maken tussen de restverschijnselen die bij betrokkene nu nog aanwezig zijn en de mate van functiestoornis die bij hem waarschijnlijk zou hebben bestaan indien hij op 09.11.2002 direct naar de neuroloog was verwezen. Enkele problemen spelen daarbij een rol 3. c. Kunt u in een percentage uitdrukken in welke mate een eventuele vertraging in de doorverwijzing naar de neuroloog de kansen op herstel van [EISER] zal hebben verminderd? Antwoord: (…) In het algemeen uitgesproken zou de kans op herstel indien er een duidelijk caudasyndroom zou hebben bestaan op bijvoorbeeld 09.11.2002 (quod non) groot zijn geweest, ervan uitgaande dat volgens het principe van "hoe eerder hoe beter" binnen 24 uur een operatie was verricht. Echter, zelfs dan is een blijvend restverschijnsel mogelijk en dus een volledig herstel niet vanzelfsprekend. Vraag 5: a. Wilt u de mate van functiestoornis op dit moment van [EISER] op uw vakgebied uitdrukken in een percentage van de gehele mens, ongeacht enig beroep? Antwoord: (…) Aangezien het bij betrokkene aanwezige neurologische beeld gekenmerkt wordt door min of meer diffuse sensibele en motore verschijnselen in het rechter been, naast de pijnklachten, die dus niet zo gemakkelijk zijn te herleiden tot een stoornis in het traject van of meerdere lumbosacrale zenuwwortels, is het mijn suggestie om, met erkenning van de bij hem aanwezige klachten en verschijnselen, het percentage functieverlies vast te stellen met gebruik van hoofdstuk 3: "Aandoeningen van het centrale zenuwstelsel". 3In zijn commentaar heeft de medisch adviseur van de belangenbehartiger laten blijken dat hij wel een percentage functieverlies terzake van de bij betrokkene aanwezige mictie- en defecatieklachten aanwezig acht. De ernst van de mictieproblematiek valt evenwel erg mee. Er is namelijk wel een gevoel van aandrang, maar geen passagegevoel. Er is geen retentieblaas en geen typische incontinentie. Betrokkene vertoont dus een gunstiger beeld dan weergegeven in item 1 van categorie J van hoofdstuk 3. Naar het oordeel van ondergetekende geldt dit eveneens voor de defecatie, waarover betrokkene zelf heeft opgemerkt dat hij zich een regime heeft aangeleerd waardoor de defecatie beheersbaar is en dat in de periode voorafgaande aan mijn onderzoek er eigenlijk geen grote problemen waren. Dus ook een situatie die gunstiger is dan weergegeven in item 1 van categorie K. b. Kunt u aangeven in hoeverre van dat percentage ook sprake zou zijn, indien [EISER] op 9 november 2002 direct naar een neuroloog zou zijn verwezen? Antwoord: Het is goed mogelijk dat het hierboven genoemde percentage functieverlies ook zou zijn opgetreden indien hij op 09.11.2002 reeds naar de neuroloog was verwezen. Echter, indien op deze dag een adequate behandeling was ingesteld, dan had het percentage ook veel lager kunnen zijn, namelijk op basis van minder pijn en minder motorische en sensibele uitval. Om welk percentage het dan had kunnen gaan is volstrekt speculatief. Het percentage had zelfs 0 kunnen zijn4 4. In zijn commentaar doet de medisch adviseur van de belangenbehartiger van betrokkene een poging in mijn antwoord een nuance aan te brengen, waarmee ik het grotendeels eens kan zijn. Hij stelt dat bij een vroege verwijzing de kans op een motore uitval grosso modo 25 tot 50[PROCENT] lager zou zijn geweest, hetgeen leidt tot een percentage functieverlies van 14 tot 10[PROCENT] (uitgaande van het hierboven vastgestelde percentage van 19[PROCENT]). Bij een vroege verwijzing zou er ook veel minder kans zijn geweest op pijn, niet meer dan 50[PROCENT] van het beschreven percentage van 13[PROCENT], zijnde dus 7[PROCENT]. 2.3. [EISER] en [GEDAAGDEN] hebben in hun conclusies na deskundigenbericht onder verwijzing naar de antwoorden van de deskundige op respectievelijk de vragen 5 en 3 ieder voor zich betoogd dat de deskundige hun standpunt onderschrijft. De rechtbank acht het niet onbegrijpelijk dat partijen de uitkomsten van het rapport beiden in hun voordeel uitleggen. Zonder nadere uitleg valt namelijk voor de rechtbank niet te begrijpen hoe de antwoorden op vraag 3a., 3b. en 5b. zich verhouden tot de voetnoot #4 bij het antwoord op vraag 5b. 2.4. De rechtbank zal daarom de deskundige in de gelegenheid stellen zijn rapportage op de hierboven genoemde punten schriftelijk van een toelichting te voorzien. Daarbij verzoekt de rechtbank de deskundige zo mogelijk de volgende aanvullende vraag te beantwoorden: 2.5. De rechtbank zal het voorschot op de kosten die gemoeid zullen zijn met dit nadere deskundigenbericht voorshands ten laste van [GEDAAGDEN] brengen, en bepaalt dit voorschot op [EURO] 1.190,00 (inclusief BTW). 2.6. Na het verschijnen van het nadere deskundigenbericht zullen [EISER] en [GEDAAGDEN] achtereenvolgens gelegenheid krijgen om bij akte na deskundigenbericht daarop te reageren. 2.7. In afwachting van de bevindingen van de deskundige zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. 3. De beslissing 3.1. bepaalt dat de deskundige dr. E. Oosterhoff een nader deskundigenbericht zal worden gevraagd naar de in rechtsoverweging 2.3. en 2.4. van dit vonnis geformuleerde vraagpunten; 3.2. verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht in te leveren ter griffie van deze rechtbank; 3.3. verzoekt de deskundige tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden; 3.4. bepaalt dat de deskundige eerst met de nader berichtgeving zal aanvangen nadat de griffier van de rechtbank heeft bericht dat het voorschot is ontvangen; 3.5. bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van deze rechtbank moet worden ingeleverd op twee maanden nadat door de griffier is bericht dat het voorschot is ontvangen; 3.6. bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van [EURO] 1.190,00, tenzij (een) partij/partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt; in dat geval zal de rechtbank op het bezwaar/de bezwaren beslissen en de hoogte van het voorschot bepalen; 3.7. bepaalt dat [GEDAAGDEN] genoemd voorschot van [EURO] 1.190,00 binnen 4 weken na heden zal overmaken naar rekeningnummer 56.99.90.513 (Royal Bank of Scotland) ten name van MvJ Arrondissement Alkmaar, onder vermelding van: ‘Voorschot deskundigenrapport, 110676 / HA ZA 09-471"; 3.8. verzoekt de deskundige, indien de kosten het voorschot te boven mochten gaan, de rechtbank daarover tijdig in te lichten; 3.9. bepaalt dat de griffier van deze rechtbank een afschrift van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden; 3.10. houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, mr. J.S. Reid en mr. M.S. Lamboo en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2012. |