Rb: diverse schadeposten, smartengeld verhoogd met 10% vanwege discussie in literatuur
Benadeelde loopt bij ongeval in 1999 enkel- en kuitbeenbreuk op met blijvende beperkingen, waardoor zij arbeidsongeschikt is geraakt. Diverse schadeposten: 1. Zelfwerkzaamheid conform De Letselschade Richtlijn. 2. Kosten aanschaf aangepaste bestelbus minus inruilwaarde huidige bus a € 40.000 toegewezen. 3. Noodzaak verhuizing onvoldoende aannemelijk. 4 Smartengeld: € 15.000 passend (gevorderd: € 55.000); geen aansluiting bij bedragen buitenland, wel 10% verhoging vanwege in de literatuur gevoerde discussie over hoogte smartengeld. 5. BGK: € 42.591,05 (gevorderd € 64.823,03); de rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de procedure buiten rechte 10 jaar heeft geduurd, hetgeen niet alleen aan de verzekeraar lag.
ECLI:NL:RBOVE:2014:7070
Instantie: Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak: 17-12-2014
Datum publicatie: 11-02-2015
Zaaknummer: C-07-170520 – HZ ZA 10-552
Formele relaties: Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBOVE:2013:2086. Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBZLY:2011:BR3318
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: C/07/170520. Letselschadezaak, eindvonnis over vergoeding verlies aan arbeidsvermogen, huishoudelijke hulp, verlies zelfwerkzaamheid, andere materiële schade en smartengeld.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/07/170520 / HZ ZA 10-552
Vonnis van 17 december 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1],
eiseres,
advocaat mr. J.T. Fuller te Zwolle,
tegen
de onderlinge waarborgmaatschappij OVZ VERZEKERINGEN U.A.,
gevestigd te Goes,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en OVZ genoemd worden.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
• – het tussenvonnis van 10 juli 2013
• – de akte van [eiseres]
• – de antwoordakte van OVZ.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis van 10 juli 2013 heeft de rechtbank geoordeeld dat de door [eiseres] als gevolg van het ongeval geleden schade tot 1 januari 2014 voor toewijzing in aanmerking komt en dat de door [eiseres] gevorderde toekomstige schade als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen. Op grond van de op dat moment voorhanden zijnde gegevens was de rechtbank niet in staat de tot 1 januari 2014 geleden schade volledig te beoordelen en vast te stellen. [eiseres] is daarom verzocht zich daarover bij akte nader uit te laten, waarna OVZ de gelegenheid heeft gekregen tot het nemen van een antwoordakte.
2.2. Alvorens de verschillende schadecomponenten te beoordelen zal de rechtbank eerst ingaan op de vraag of aanleiding bestaat om, zoals door OVZ is verzocht, terug te komen op de in het tussenvonnis van 10 juli 2013 gegeven eindbeslissing die de vergoedbare schade beperkt tot 1 januari 2014. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de leer van de bindende eindbeslissing inhoudt dat de rechter in beginsel in dezelfde instantie niet meer kan terugkomen op door hem gegeven eindbeslissingen. De eisen van een goede procesorde brengen echter mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing (Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:NR:2008:BC2800).
2.3. Uit de antwoordakte blijkt dat OVZ zich op het standpunt stelt dat voor wat betreft de eerste periode na het ongeval een causaal verband tussen het ongeval en de pijnklachten voor de hand ligt maar dat op enig moment factoren die met het ongeval naar alle waarschijnlijkheid niets van doen hadden bepalend zijn geworden voor de instandhouding van die klachten. Bij gebreke van een onafhankelijke (psychiatrische) expertise is echter niet duidelijk geworden in hoeverre de pijnklachten en de instandhouding daarvan aan het ongeval zijn toe te schrijven. Het is daarom volgens OVZ niet redelijk om alle pijnklachten (en de daardoor tot 1 januari 2014 geleden schade) volledig op OVZ af te wentelen. Met dit standpunt miskent OVZ dat – zoals ook in het tussenvonnis van 23 november 2011 is overwogen – het oorzakelijke verband tussen de klachten en het ongeval, de toerekenbaarheid daarvan aan OVZ alsmede de arbeidsongeschiktheid van [eiseres], gelet op hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd, in deze procedure reeds is komen vast te staan. Dat de pijnklachten en de arbeidsongeschiktheid blijvend zijn is door OVZ wel gemotiveerd betwist en die betwisting heeft de rechtbank reden gegeven tot het gelasten van deskundigenonderzoek. Daarbij heeft de rechtbank – zoals blijkt uit het tussenvonnis van 29 juni 2011 – op basis van de op dat moment voorhanden zijnde gegevens geen aanleiding gezien om een psychiatrische onderzoek te gelasten. Nu aan het deskundigenonderzoek wegens het uitblijven van medewerking door [eiseres] geen uitvoering is gegeven, heeft de rechtbank geconcludeerd dat voor vergoeding van toekomstige schade geen grond bestond en stond zij voor de vraag tot welk moment de reeds geleden schade wel voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Die einddatum heeft de rechtbank, met inachtneming van de eerdere tussenvonnissen, het tot dat moment gevoerde partijdebat en de omstandigheid dat in de zeer nabije toekomst geen verandering in de situatie van [eiseres] viel te verwachten, vastgesteld op 1 januari 2014.
2.4. Nu de stellingen van OVZ in feite een herhaling zijn van hetgeen zij eerder in deze procedure heeft aangevoerd en de rechtbank die argumenten al bij het nemen van haar beslissing heeft betrokken, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een heroverweging als hiervoor onder 2.2. is uiteengezet. De rechtbank blijft derhalve bij haar bindende eindbeslissing dat de door [eiseres] door het ongeval geleden schade tot 1 januari 2014 voor toewijzing in aanmerking komt, zij het dat de rechtbank per schadecomponent nog heeft te beoordelen of toewijzing daarvan op zijn plaats is.
Verlies van arbeidsvermogen
2.5. Bij akte heeft [eiseres] een herberekening van het NRL in het geding gebracht waarbij is uitgegaan van de looptijd 1 september 1999 tot en met 31 december 2013. Volgens deze herbeoordeling bedraagt de totale schade wegens verlies van arbeidsvermogen € 123.982,00 (exclusief wettelijke rente). OVZ heeft tegen de oorspronkelijk overgelegde berekening van het NRL aangevoerd dat daarbij de blijvende arbeidsongeschiktheid van [eiseres] ten onrechte tot uitgangspunt is genomen. Eerst bij antwoordakte betwist OVZ nu alsnog het aan de (her)berekening ten grondslag gelegde uitgangspunt dat [eiseres] (in de situatie zonder ongeval) per 1 september 1999 zou zijn gepromoveerd tot chef magazijn en dat [eiseres] (in de situatie zonder ongeval) fulltime zou zijn blijven werken. De rechtbank acht de betwisting van deze uitgangspunten tardief en gaat daaraan voorbij. Dit betekent dat het bedrag van € 123.982,00 wegens verlies van arbeidsvermogen voor toewijzing in aanmerking komt.
Huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid
2.6. [eiseres] stelt dat zij in de periode waarin zij met haar partner (en later haar kinderen) woonachtig was in een 2-onder-1 kapwoning met voor- en achtertuin in [plaats 1] behoefte had aan huishoudelijke hulp, die werd verricht door haar ouders. Per 1 augustus 2011 is [eiseres] met haar gezin verhuisd naar een vrijstaande woning met tuin en erf in [plaats 2]. Na de verhuizing hebben de ouders van haar partner de huishoudelijke hulp overgenomen. Volgens [eiseres] bedraagt de totale schade wegens kosten voor huishoudelijke hulp € 17.913,00, uitgaande van € 10.953,00 aan schade in de periode van 6 oktober 1994 tot en met 31 juli 2011 (op basis van 3 uur per week en een uurtarief van € 4,50) en € 6.960,00 aan schade in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 31 december 2013 (op basis van 4 uur per week en een uurtarief van € 15,00).
2.7. Wat betreft het verlies aan zelfwerkzaamheid stelt [eiseres] dat zij niet meer in staat is werkzaamheden aan de woning en de tuin te verrichten, waar zij dit voor het ongeval wel gewoon was te doen. Zij begroot de hiermee gepaarde gaande schade – met inachtneming van de Richtlijn Zelfwerkzaamheid van de Letselschade Raad – op een totaalbedrag van € 16.263,00, uitgaande van € 12.870,00 aan schade in de periode van 16 augustus 1999 tot en met 31 juli 2011 en € 3.393,00 aan schade in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 31 december 2013.
2.8. De enkele blote betwisting van OVZ van de stelling van [eiseres] dat zij niet in staat zou zijn enige huishoudelijke activiteit te verrichten en beperkt is ten aanzien van zelfwerkzaamheid, is naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de in elk geval tot 1 januari 2014 voortdurende arbeidsongeschiktheid onvoldoende om de door [eiseres] gevorderde bedragen voor huishoudelijke hulp en verlies aan zelfredzaamheid af te wijzen. De overige argumenten die OVZ bij antwoordakte tegen de vorderingen naar voren brengt zijn in een dermate laat stadium van deze procedure aangevoerd dat de rechtbank deze passeert. Niet valt in te zien waarom al vanaf 6 oktober 1994 sprake zou zijn van schade wegens kosten voor huishoudelijke hulp. Het ongeval dateert immers van 16 augustus 1999. Voor het maken van een onderscheid in benodigde huishoudelijke hulp in de periode tot en met 31 juli 2011 en daarna ziet de rechtbank geen aanleiding. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat ter zake van de kosten voor huishoudelijke hulp € 9.288,00 (14 x jaarschade € 648,00 + 4 maanden x maandschade € 648,00/12 = € 9.072,00 + € 216,00) en ter zake van verlies aan zelfwerkzaamheid € 16.263,00 toewijsbaar is.
Onverzekerde medische kosten
2.9. De door [eiseres] gevorderde vergoeding in verband met de eigen bijdrage orthopedische schoenen vanaf 2003 tot en met 2013, de eigen bijdrage scootmobiel vanaf 2008 tot en met 2013, de eigen bijdrage en contributie handbike vanaf 2004 tot en met 2007, de onverzekerde kosten psychologische behandeling, misgelopen no claim over de jaren 2005-2007 en betaald eigen risico over de jaren 2008 en 2009 (€ 1.164,00 + € 1.702,00 +
€ 1.079,00 + € 1.560,00 + € 1.070,00) zal als onweersproken worden toegewezen. De gevorderde vergoeding in verband met de aanschaf van speciale sokken en schoenen, de eigen bijdrage voor het medicijn Cymbalta en het lidmaatschap van de sportschool is door OVZ wel betwist. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
2.10. Dat [eiseres] speciale sokken en schoenen dient aan te schaffen is door OVZ niet bestreden. Wat betreft de hoogte van deze schade voert OVZ aan dat hooguit het verschil tussen de aanschafwaarde van speciale sokken en schoeisel enerzijds en de aanschafwaarde van reguliere sokken en schoenen anderzijds voor vergoeding in aanmerking komt. OVZ geeft daarbij niet aan in welk bedrag dit redelijkerwijs resulteert. Gelet hierop en nu het door [eiseres] in dit verband gevorderde bedrag de rechtbank niet onredelijk voorkomt, acht de rechtbank het bedrag van € 600,00 wegens kosten voor speciale sokken en schoenen toewijsbaar.
2.11. De gevorderde vergoeding in verband met de eigen bijdrage voor het medicijn Cymbalta ad € 800,00 zal de rechtbank ook toewijzen. OVZ betwist weliswaar de causale relatie tussen het ongeval en het gebruik van dit medicijn maar die blote betwisting acht de rechtbank onvoldoende. Daarbij slaat de rechtbank acht op de bij [eiseres] bestaande pijnklachten en de omstandigheid dat het een pijnstiller voor neuropathische pijn en antidepressivum betreft, dat de arts van [eiseres] aan haar heeft voorgeschreven.
2.12. [eiseres] heeft verder nog vergoeding gevorderd van het lidmaatschap van een sportschool. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] in het licht van het verweer van OVZ bij dagvaarding en bij repliek voldoende heeft toegelicht dat en waarom zij deze kosten zonder ongeval niet zou hebben gemaakt. Ook voor het ongeval leidde [eiseres] een sportief leven. Zij was lid van een voetbalclub waarvoor zij geen lidmaatschapskosten had omdat zij als trainer voor de club actief was. Na het ongeval is zij op aanraden van een revalidatiearts een sportschool gaan bezoeken. Daarmee is voor de rechtbank vast komen te staan dat als gevolg van de na het ongeval resterende klachten een medische indicatie bestond om een sportschool te bezoeken en dat zij in verband hiermee kosten heeft moeten maken die zij voor het ongeval niet had. Ook deze post ten bedrage van € 907,50 is derhalve toewijsbaar.
2.13. In totaal zal de rechtbank wegens onverzekerde medische kosten een bedrag van € 8.882,50 toewijzen.
Reiskosten
2.14. [eiseres] stelt dat zij in verband met het ongeval dat haar overkomen is extra reiskosten heeft moeten maken wegens haar medische behandeling, controle in het ziekenhuis, therapie, revalidatie en omscholing. [eiseres] vordert hiervoor tot en met medio 2009 een bedrag van € 8.000,00, welk bedrag OVZ coulancehalve heeft erkend. Ook het gevorderde bedrag van € 1.000,00 aan extra reiskosten in de periode van medio 2009 tot en met 31 december 2013 en het bedrag van € 750,00 wegens reiskosten die ouders, vrienden en familie van [eiseres] hebben gemaakt om haar te hulp te schieten, acht de rechtbank als niet betwist toewijsbaar. Dit maakt dat deze schadepost tot een bedrag van € 9.750,00 zal worden toegewezen.
Overige schade
2.15. Als vergoeding van overige schade voert [eiseres] de volgende posten op:
• – € 1.877,49 in verband met de door NRL opgestelde schadecalculaties
• – € 11.435,50 wegens schadeposten 1, 2, 4, 6 en 9 van de voorlopige schadestaat d.d. 1 maart 2006
• – € 1.000,00 wegens extra telefoon- en energiekosten na 1 maart 2006
• – € 1.006,74 wegens aanpassing van de bestelbus Renault type Traffic
• – € 40.000,00 wegens de aanschaf van een bestelbus Mercedes type Sprinter
• – € 108.161,00 wegens de aankoop en het opknappen van de nieuwe woning in [plaats 2].
2.16. Vergoeding van de declaraties van het NRL zal de rechtbank hieronder bij de post buitengerechtelijke kosten bespreken.
2.17. Het bedrag van € 11.435,50 wegens schadeposten 1, 2, 4, 6 en 9 van de voorlopige schadestaat d.d. 1 maart 2006 is in eerste instantie niet door OVZ bestreden. Pas bij antwoordakte voert OVZ daartegen verweer. De rechtbank acht dit tardief en gaat hieraan voorbij. Het bedrag van € 11.435,50 zal dan ook worden toegewezen.
2.18. De door [eiseres] opgevoerde extra telefoon- en energiekosten zijn volgens [eiseres] het gevolg van het feit dat zij niet werkt en dus veel thuis is. De rechtbank wijst vergoeding van deze kosten af, nu vaststaat dat de partner van [eiseres] ook veel thuis is wegens arbeidsongeschiktheid en [eiseres] in het licht van het verweer van OVZ op dit punt niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van hogere telefoon- en energiekosten dan voor het ongeval die uitsluitend voor haar rekening komen.
2.19. [eiseres] heeft in november 2006 een aangepaste auto aangeschaft, te weten een bestelbus Renault type Traffic, waarin zij haar scootmobiel kon vervoeren. Na die aanschaf heeft [eiseres] op 23 maart 2007 een tweetal oprijplaten ten bedrage van € 1.006,74 aangeschaft om haar scootmobiel in de bus te kunnen krijgen. [eiseres] kan haar huidige bestelbus voorts niet zelf besturen. Een bestelbus type Mercedes Sprinter heeft automatische transmissie en de juiste interne maten en kan zodanig worden aangepast dat [eiseres] de bus zelf kan besturen. De kosten verbonden aan de aanschaf en aanpassing van een dergelijke Mercedes verminderd met de inruilwaarde van de huidige bestelbus en de kosten voor een tweedehands middenklasser begroot [eiseres] op € 40.000,00. Anders dan OVZ lijkt te veronderstellen, volgt uit deze berekening dat [eiseres] rekening heeft gehouden met kosten die zij ook zonder ongeval in verband met de aanschaf van een auto zou hebben gemaakt. Voorts heeft OVZ tegen de hiervoor genoemde autokosten aangevoerd dat het mogelijk is om voor een fractie van het door [eiseres] opgevoerde bedrag een betaalbare en aan de specifieke toestand van [eiseres] aangepaste auto te verzorgen. Zoals [eiseres] terecht opmerkt laat OVZ echter na dit te onderbouwen, waar [eiseres] wel inzicht heeft gegeven in de onderbouwing van haar berekening. Bij gebreke daarvan acht de rechtbank de door [eiseres] opgevoerde bedragen, waartegen voor het overige geen verweer is gevoerd, toewijsbaar.
2.20. [eiseres] vordert € 75.000,00 wegens de aanschaf van een nieuwe woning en € 33.161,63 wegens opknapwerkzaamheden aan die woning (totaal afgerond € 108.161,00). OVZ heeft de noodzaak van de verhuizing en verbouwing betwist. In het licht van deze betwisting is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] de noodzaak van de verhuizing en verbouwing onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. [eiseres] is verhuisd van een 2-onder-1 kapwoning in [plaats 1] die zij met haar partner en kinderen bewoonde naar een gelijkvloerse woning in [plaats 2], waaraan qua verbouwing nog het een en ander moest gebeuren. OVZ heeft gemotiveerd bestreden dat [eiseres] de bovenverdieping van de 2-onder-1 kapwoning vanwege de door haar ten gevolge van het ongeval opgelopen klachten en beperkingen niet meer kon bereiken. OVZ heeft daartoe aangevoerd dat de bovenverdieping toegankelijk kan worden gemaakt door middel van een traplift, hetgeen een goedkoper en minder ingrijpend alternatief is dan verhuizen naar een andere woning. Gelet op dit verweer kon [eiseres] niet volstaan met de enkele stelling dat een traplift de ongemakken maar deels kan compenseren, zoals zij heeft gedaan. Voor de rechtbank is daarmee niet komen vast te staan dat [eiseres] door de klachten en beperkingen die zij aan het ongeval heeft overgehouden genoodzaakt was om te verhuizen. Daar komt bij dat voor [eiseres] een schadebeperkingsplicht geldt. Dit betekent dat de kosten in verband met deze verhuizing en verbouwing niet voor vergoeding door OVZ in aanmerking komen.
2.21. Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank in verband met overige schade die [eiseres] heeft geleden een bedrag toewijzen van € 52.442,24.
Smartengeld
2.22. De rechtbank stelt voorop dat voor de bepaling van de hoogte van smartengeld omstandigheden in aanmerking dienen te worden genomen als de aard van de aansprakelijkheid, de aard en ernst van het letsel, de (eventuele) ontwikkeling van het letsel, de mate waarin betrokkene wordt belemmerd een normaal leven te leiden en de mate waarin betrokkene daaronder lijdt (HR 18 maart 2005, NJ 2006, 606, LJN AR5213).
2.23. [eiseres] was 27 jaar oud toen haar op 16 augustus 1999 het ongeval is overkomen. Door het ongeval heeft zij fracturen op diverse plaatsen in de rechterenkel opgelopen alsmede een fractuur in het linkerkuitbeen en diverse verwondingen en kneuzingen. Ondanks jarenlange medische behandelingen, waaronder hersteloperaties aan de enkel en revalidatie, hield [eiseres] forse pijnklachten waarvan zij dagelijks veel hinder en beperkingen ondervindt. [eiseres] moet orthopedisch schoeisel dragen. Het uitblijven van herstel en de impact van het ongeval op haar leven hebben voorts tot psychische klachten geleid, waarvoor [eiseres] diverse behandelingen heeft ondergaan. In verband met de klachten en beperkingen die [eiseres] als gevolg van het ongeval ondervond, is zij arbeidsongeschikt geraakt voor het verrichten van haar arbeid als magazijnmedewerker alsmede voor de functie van chef magazijn die zij per 1 september 1999 zou gaan bekleden. Tevens is sprake van beperkingen bij het uitoefenen van haar grote hobby (sport) en is zij op verschillende manier afhankelijk geraakt van de hulp van anderen. [eiseres] stelt dat zij als gevolg van het ongeval blijvend volledig arbeidsongeschikt is geraakt. Zoals hiervoor is overwogen, is dit voor de rechtbank niet komen vast te staan. Op grond van de gevolgen die het ongeval voor [eiseres] heeft gehad, zoals deze gevolgen in rechte kunnen worden aangenomen, is een bedrag aan smartengeld in de orde van grootte van € 55.000 zoals door [eiseres] is gevorderd niet gerechtvaardigd. Rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en mede gezien de uitspraken van andere rechters omtrent smartengeld in vergelijkbare gevallen, concludeert de rechtbank dat een smartengeldvergoeding van € 15.000,00 passend is.
2.24. Voor aansluiting bij toekenning van smartengeldbedragen in het buitenland, zoals door [eiseres] is bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding. In haar uitspraak van 6 februari 2013 heeft de rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:) weliswaar reden gezien om acht te slaan op toekenning van smartengeldbedragen in Engeland en Duitsland maar deze uitspraak had betrekking op een comateus slachtoffer en over toekenning van smartengeld in een soortgelijke casus was niet eerder in Nederland beslist. In navolging van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in haar uitspraak van 14 januari 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:183) acht de rechtbank wel termen aanwezig om rekening te houden met de in de literatuur gevoerde discussie over de hoogte van het smartengeld en zal de rechtbank voormelde smartengeldvergoeding met 10% verhogen, zodat het toe te wijzen smartengeld als billijke vergoeding neerkomt op een bedrag van € 16.500,00.
Buitengerechtelijke kosten
2.25. [eiseres] stelt dat de buitengerechtelijke bijstand tot en met 27 april 2009 € 84.570,37 bedraagt. Hiervan ziet een bedrag van € 14.491,83 op kosten ter verkrijging van medische informatie en adviezen van de medisch adviseur. Rekening houdend met het door OVZ betaalde voorschot op de buitengerechtelijke kosten van € 21.859,59 resteert volgens [eiseres] een bedrag van € 62.710,78. De kosten verbonden aan het arbeidsdeskundig onderzoek ad € 1.951,60 en de aanvullende rapportage van de psychiater ad € 160,65 dienen volgens haar eveneens vergoed te worden, zodat [eiseres] totaal € 64.823,03 vordert (exclusief de declaraties van het NRL).
2.26. Vaststaat dat OVZ gehouden is de door [eiseres] geleden schade aan haar te vergoeden. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW komen kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid alsmede die ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor vergoeding in aanmerking voor zover deze kosten in de gegeven omstandigheden als redelijk kunnen worden aangemerkt. In de onderhavige zaak acht de rechtbank het niet redelijk om zoveel buitengerechtelijke kosten aan rechtsbijstand te maken als [eiseres] heeft gedaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de procedure buiten rechte al ruim tien jaar in beslag heeft genomen, hetgeen niet uitsluitend aan de opstelling van OVZ valt toe te schrijven, en dat de door [eiseres] opgevoerde, aanzienlijk hoge schadeposten in deze procedure niet volledig toewijsbaar zijn gebleken. De rechtbank acht het in de gegeven omstandigheden redelijk dat de helft van het thans nog resterende totaalbedrag aan kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komt, zijnde € 24.109,48 (€ 64.823,03 – € 21.859,59 – € 14.491,93 / 2). De declaraties van het NRL
ad € 1.877,49, de kosten voor het verkrijgen van medische informatie en adviezen van de medisch adviseur ad € 14.491,83 en de declaraties van arbeidsdeskundige Dragt ad € 1.951,60 en psychiater Ten Cate ad € 160,65 komen naar het oordeel van de rechtbank geheel voor vergoeding in aanmerking, nu het kosten betreft die [eiseres] heeft gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en zij deze kosten in redelijkheid heeft kunnen maken. De vordering zal derhalve tot het bedrag van € 42.591,05 worden toegewezen.
Wettelijke rente
2.27. De ingangsdatum voor de renteberekening ten aanzien van de schadepost smartengeld wordt gesteld op de datum van het ongeval (16 augustus 1999), omdat [eiseres] dat heeft gevorderd en OVZ daartegen geen verweer heeft gevoerd.
2.28. Nu [eiseres] per afzonderlijke schadepost niet heeft aangegeven vanaf wanneer de wettelijke rente verschuldigd is en bevoorschotting onder algemene titel is geschied, zal de rechtbank de ingangsdatum van de gevorderde wettelijke rente ten aanzien van de overige schadeposten bepalen op de datum van dagvaarding (20 april 2010).
Belastinggarantie en WAO/WIA-voorbehoud
2.29. De vordering tot het verstrekken van een schriftelijke belastinggarantie is door OVZ niet weersproken. OVZ zal derhalve worden veroordeeld tot afgifte van een schriftelijke belastinggarantie met de tekst zoals in de dagvaarding is gevorderd.
2.30. [eiseres] heeft tenslotte nog een WAO/WIA-voorbehoud gevorderd. Uit de afwijzing van de vordering wegens verlies aan arbeidsvermogen vanaf 1 januari 2014 vloeit voort dat geen grond bestaat om een dergelijke vordering toe te wijzen.
Voorschot
2.31. De rechtbank gaat er vanuit dat op het aan [eiseres] toe te wijzen bedrag het totaal van alle inmiddels aan haar verstrekte voorschotten, met uitzondering van het voorschot op de buitengerechtelijke kosten ad € 21.859,59 waarmee de rechtbank hiervoor onder 2.26 al rekening heeft gehouden, in mindering wordt gebracht.
Proceskosten 2.32.
De rechtbank zal OVZ veroordelen in de kosten van deze procedure. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op basis van het toegewezen bedrag op:
• – dagvaarding € 87,93
• – griffierecht € 4.951,00
• – salaris advocaat € 10.000,00 (5 punten x tarief € 2.000,00)
Totaal € 15.038,93
3 De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt OVZ om aan [eiseres] te betalen:
a. € 123.982,00 wegens verlies aan arbeidsvermogen;
b. € 9.288,00 wegens kosten huishoudelijke hulp;
c. € 16.263,00 wegens verlies aan zelfwerkzaamheid;
d. € 8.882,50 wegens onverzekerde medische kosten;
e. € 9.750,00 wegens reiskosten;
f. € 52.442,24 wegens overige schade;
g. € 16.500,00 wegens smartengeld;
h. € 42.591,05 wegens buitengerechtelijke kosten;
totaal € 279.698,79,
waarbij de bedragen opgenomen onder a t/m f en h dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente ex 6:119 BW vanaf 20 april 2010 tot aan de dag van algehele voldoening, en het bedrag opgenomen onder g dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 1999,
3.2. verstaat dat de door OVZ betaalde voorschotten (afgezien van het reeds betaalde voorschot op de buitengerechtelijke kosten ad € 21.859,59) in mindering worden gebracht op de toegewezen bedragen, waarbij de voorschotten eerst in mindering strekken op de bedragen aan wettelijke rente,
3.3. veroordeelt OVZ tot afgifte van een verklaring aangaande een schriftelijke belastinggarantie met de tekst zoals door [eiseres] opgenomen in de inleidende dagvaarding,
3.4. veroordeelt OVZ in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 15.038,93,
3.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. A.A.A.M. Schreuder en mr. M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2014.