Rb: geen aansprakelijkheid voor letsel tijdens partijtje waterpolo in hotelzwembad
Sport en spelrisico, Spaans recht. Benadeelde stelt dat gedaagde tijdens een partijtje waterpolo in een hotel op Mallorca op zijn rug is gesprongen, waardoor hij een dwarslaesie heeft opgelopen. Gedaagde heeft een andere lezing en voert (naast een beroep op verjaring) aan dat er sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en van een sport- en/ of spelsituatie. Het Spaans recht komt op dit punt overeen met het Nederlands recht. De rechtbank oordeelt dat op grond van de getuigenverklaringen niet komen vast te staan dat gedaagde eenzijdig op benadeelde is (aan)gesprongen. Bovendien is niet gebleken van roekeloos en/ of buitenproportioneel gedrag, dat de grenzen van hetgeen in een sport- en spelsituatie gebruikelijk en aanvaardbaar is, overschrijdt en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
Vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk Recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/157259 / HA ZA 10-1397
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 september 2013
in de zaak van
[Eiser],
wonende te [Adres], Duitsland
eiser,
advocaat: mr. J.L.M. Arets te Landgraaf,
tegen
[Gedaagde],
wonende te Beek,
gedaagde,
advocaat: mr. P. Oskam te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [Eiser] en [Gedaagde] genoemd worden.
1. De verdere procedure
Na het tussenvonnis van 23 januari 2013 heeft de rechtbank een bericht ontvangen van het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI). Vervolgens is ambtshalve vonnis bepaald op heden.
De zaak is door de enkelvoudige kamer voor de verdere behandeling en beslissing verwezen naar de meervoudige kamer.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij het vonnis van 23 januari 2013 heeft de rechtbank het IJI een aantal vragen voorgelegd met het oog op het door [Gedaagde] gevoerde verweer dat de vordering van [Eiser] naar Spaans recht is verjaard. Bij brief van 14 mei 2013 heeft het IJI de rechtbank als volgt bericht:
"[…] Wij bieden allereerst onze verontschuldigingen aan voor de vertraging in deze zaak.
De reden van de vertraging van onze rapportage hangt hiermee samen, dat wij vooralsnog over onvoldoende documentatie beschikken om de door de rechtbank voorgelegde vragen volledig te kunnen beantwoorden. Wij hebben tot dusver enige relevante informatie gevonden via ons eigen documentatiesysteem, via het Internet en de rechtsliteratuur die te vinden is in alle juridische bibliotheken in Nederland, daaronder begrepen de bibliotheek van het Vredespaleis te Den Haag. Overigens staat het voor ons op grond van deze informatie wel voldoende vast dat de door de rechtbank gestelde rechtsvragen in de Spaanse rechtspraak en rechtsleer uiteenlopend worden beantwoord.
Voorts speelt nog de complicatie, op grond waarvan deze zaak zich onderscheidt van andere. In deze zaak zijn reeds uiteenlopende bevindingen van twee partij deskundigenrapporten overgelegd, althans zijn deze verwerkt in de processtukken van partijen. In dit licht achtte ik het wenselijk intern beraad te voeren met onze wetenschappelijk adviseur, de heer Luc Strikwerda, oud-Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad en gasthoogleraar internationaal privaatrecht (Universiteit van Tilburg). De heer Strikwerda uitte twijfels over de wenselijkheid van het inschakelen van een eigen externe deskundige. Immers, dit zou betekenen dat niet alleen partijen, maar ook wij een derde externe deskundige zouden benaderen die zich over dezelfde rechtsvragen zou gaan buigen.
Niettemin verneem ik graag van de rechtbank Limburg of zij bereid is om ons opdracht te geven een externe deskundige uit Spanje binnen ons netwerk van advocaten en juristen te benaderen, nu wij niet verder komen via de gebruikelijke kanalen.
Wij denken dat wij binnen een paar weken een of meer mogelijke externe deskundigen zouden kunnen vinden. Wij zijn bereid om de offerte(s) van de te benaderen deskundigen vanzelfsprekend eerst aan de rechtbank voor te leggen, mocht de rechtbank dit op prijs stellen.
Wij hopen op grond van een dergelijk advies van een eigen externe deskundige in combinatie met de documentatie die wij tot dusver hebben weten te vinden, de vragen van de rechtbank vollediger) te kunnen beantwoorden en, in dat verband, ons ook een beter oordeel te kunnen vormen over de bevindingen van de door partijen overgelegde deskundigenrapporten.
Mocht de rechtbank echter af willen zien van de door ons voorgestelde aanpak van de zaak, dan ziet het instituut zich helaas genoodzaakt het onderzoek in deze zaak te staken, [… ] "
2.2. Uit deze brief blijkt dat de beantwoording van de gestelde vragen meer voeten in de aarde heeft dan voorzien. De rechtbank roept in herinnering dat, zoals overwogen in rechtsoverweging 4.4. van het vonnis van 21 november 2012, er om redenen van proceseconomie voor is gekozen het verjaringsverweer te beoordelen alvorens eventueel de aansprakelijkheid van [Gedaagde] aan bod te laten komen. Om dezelfde redenen acht de rechtbank het thans, gelet op het bericht van het IJI, geraden eerst de vraag naar de aansprakelijkheid van [Gedaagde] te beoordelen.
2.3. [Eiser] heeft aan zijn vordering het volgende ten grondslag gelegd:
– dat hij zich tijdens een potje waterpolo bij het hotel op Mallorca (Spanje) ongeveer drie meter voor het doel van de keeper van de tegenpartij [Gedaagde] bevond, toen hem de bal werd toegespeeld,
– waarna [Eiser] met de rug naar [Gedaagde] c.q. het doel dat [Gedaagde] verdedigde, de bal circa 50 centimeter onder water houdend en enigszins geknield, vanuit deze positie van plan zich naar het doel te draaien om op doel te werpen,
– op dat moment met grote kracht van boven c.q. op de rug werd besprongen door [Gedaagde], waarbij het tot een heftige botsing kwam en waarbij [Eiser] tevens een klap tegen c.q. op het achterhoofd kreeg.
Deze aanval van [Gedaagde] was zodanig roekeloos en buitenproportioneel dat deze onrechtmatig was jegens [Eiser]. Daarbij weegt mee dat [Gedaagde] (destijds) een lichaamsgewicht had van ongeveer 100 kilo. De handelwijze van [Gedaagde] past niet bij een spel in een ondiep bad ter vermaak op vakantie en gaat verder dan ondoordacht en onhandig gedrag. [Gedaagde] heeft met zijn handelwijze op de koop toe genomen dat een botsing zou ontstaan.
Uit het overgelegde medisch attest blijkt dat er acute druk is gekomen op het ruggenmerg van [Eiser]. Hij heeft ten gevolge van de onrechtmatige daad van [Gedaagde], op de in het medisch attest omschreven wijze, een dwarslaesie opgelopen. Naar de getuigenverklaringen die in het kader van voorlopige getuigenverhoren zijn afgelegd, wordt verwezen ter onderbouwing van de stelling van [Eiser]. Met name de verklaringen van de vrouw en dochter van [Eiser] onderschrijven de stelling van [Eiser]. [Gedaagde] heeft meermalen gezegd zich schuldig te voelen over het voorval.
2.4. [Gedaagde] heeft (naast het verjaringsverweer) aangevoerd dat er sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en van een sport- en/ of spelsituatie, waarbij ook naar Spaans recht, dat van toepassing is, sprake is van een bepaalde mate van risicoaanvaarding door deelnemers. Het Spaans recht komt op dit punt overeen met het Nederlands recht. [Eiser] heeft door deel te nemen aan het waterpolo het risico aanvaard dat zich een aan waterpolo inherent gevaar als het onderhavige (een botsing) zou kunnen verwezenlijken.
Volgens [Gedaagde] is [Eiser] tijdens de wedstrijd op enig moment met bal en al onder water verdwenen. [Gedaagde] ging ervan uit dat het de bedoeling was van [Eiser] om zich af te zetten, uit het water omhoog te springen en dan de bal in het Nederlandse doel te schieten. [Gedaagde] is vervolgens, om de positie van zijn team als keeper te verdedigen, omhoog gesprongen. Bij het neerkomen voelde hij een hevige pijn in zijn ribbenkast. [Gedaagde] gaat er vanuit dat er een botsing tussen hem en [Eiser] heeft plaatsgehad doordat [Eiser], op het moment dat [Gedaagde] omlaag kwam, juist uit het water omhoog sprong.
[Gedaagde] stelt dat [Eiser] tijdens de waterpolowedstrijd vaker onder water verdween om vervolgens "als een speer" uit het water te komen. [Gedaagde] had niet de bedoeling om een botsing te veroorzaken.
Voor de toedracht die [Eiser] stelt, bieden de getuigenverklaringen geen ondersteuning. Uit de getuigenverklaringen blijkt juist dat er sprake is van een ongelukkige botsing tussen de twee. [Getuige 1] (hierna: [Getuige 1]) heeft op 5 augustus 2006 een schriftelijke (ondertekende) verklaring afgelegd.
[Getuige 1] en [Getuige 2] (hierna: [Getuige 2]) hebben een schriftelijke en ondertekende verklaring afgelegd op 21 september 2006 en ondertekend op 29 oktober 2006.
In de verklaringen staat – kort gezegd – dat [Eiser] tegen [Gedaagde] is aangesprongen. Die verklaringen zijn niet ingetrokken tijdens de voorlopige getuigenverhoren.
Ook uit de schriftelijke (ondertekende) verklaring van [Getuige 3] (hierna: [Getuige 3]) van 23 oktober 2006 blijkt dat [Eiser] tegen [Gedaagde] is aangesprongen.
Het medisch attest kan ook niet dienen ter onderbouwing van de door [Eiser] gestelde toedracht van voorval.
2.5. De voorlopige getuigenverhoren in deze zaak zijn gehouden op 20 januari 2009 en 27 mei 2009. Naast partijgetuige [Eiser] zijn als getuigen gehoord:
mevrouw B. [Eiser] (echtgenote van [Eiser], hierna: B. [Eiser]),
mevrouw J. [Eiser] (dochter van [Eiser], hierna: J. [Eiser]),
[Getuige 2],
[Getuige 1],
[Gedaagde].
2.5.1. [Eiser] heeft onder meer en voor zover relevant het volgende verklaard:
"[…] Onze doelman kon de bal vangen en gooide deze over iedereen heen naar mij. Ik stond op een afstand van ongeveer vier meter van het doel van de tegenstander. Ik stond met mijn rug naar dit doel en naar [Gedaagde] gericht. De bal werd iets te kort gegooid en kwam niet helemaal bij mij, ik moest mij daarom iets voorover buigen en kon zo de bal vangen. Nadat ik de bal gevangen had, hield ik die ongeveer vijftig centimeter onder water. Ik heb mij een beetje gebogen toen de bal naar mij toe kwam. Het water was ongeveer een meter twintig diep. Ik stond met mijn benen op de bodem toen ik de bal ving. Ik ben zelf 1,87 meter groot.
Ik wilde de bal naar mij toetrekken en op dat moment voelde ik een zware klap op mijn achterhoofd. Ik voelde dat er een lichaam over mij heen lag met gestrekte armen. Ik kreeg dus een klap tegen mijn achterhoofd en voelde toen niets meer. […] De enige die er nog stond was de doelman. Deze doelman was mij al eerder opgevallen omdat hij steeds omhoog sprong met uitgestrekte armen en omdat hij groot en fors is. […]"
2.5.2. B. [Eiser] heeft onder meer en voor zover relevant het volgende verklaard: "[…] Ik zag dat de doelman van de Duitse ploeg de bal in de richting van mijn man gooide. Mijn man nam de bal aan en liet de bal in het water zakken, hij nam de bal vervolgens uit het water en op dat moment werd hij van achter in zijn rug gesprongen door [Gedaagde]. Toen mijn man de bal aannam stond hij en was hij iets gebogen. [Gedaagde] sprong en had zijn handen uitgestrekt boven het hoofd van mijn man. […] [Gedaagde] is naar mijn man gesprongen met voorovergebogen bovenlichaam. Voordat [Gedaagde] naar mijn man sprong, stond hij. […]"
2.5.3. J. [Eiser] heeft onder meer en voor zover relevant het volgende verklaard:
"[…] Hij gooide de bal wat te kort. Mijn vader moest zich vervolgens voorover buigen om de bal te pakken. Mijn vader stond op dat moment. Het gebeurde in het bad voor niet-zwemmers, waar het water ongeveer een meter dertig diep was. […] Op het moment dat mijn vader de bal gepakt had kwam [Gedaagde] en sprong bij mijn vader in de nek. Mijn vader stond op dat moment met zijn rug naar [Gedaagde]. Het leek daarbij of hij mijn vader wilde vastgrijpen. […]"
2.5.4. [Getuige 2] heeft onder meer en voor zover relevant het volgende verklaard:
"[…] Hoe het kwam dat mijnheer [Eiser] in het water lag weet ik niet, dat heb ik niet gezien. Ik heb later van mijn man gehoord dat er een botsing was geweest. Ik heb daarvan niets gezien. […] "
2.5.5. In het proces-verbaal van het getuigenverhoor van [Getuige 1] staat onder meer en voor zover relevant het volgende:
"[…] Wat ik nog weet is dat er een aanval was van de tegenpartij en dat ik aan het verdedigen was. Op een gegeven moment draaide ik mij om en zag ik dat mijnheer [Eiser] in het water lag. […] Ik heb niet gezien hoe het kwam dat [Eiser] in het water terechtkwam. Ik heb geen botsing gezien. […] Door mr. Arets wordt een kopie van de door getuige op 21 september 2006 afgelegde verklaring overgelegd. Mr. Arets houdt de getuige enkele passages uit deze verklaring voor en hij heeft deze C/03/157259 / HA passages "Die Tiefe war… Absicht, zu werfen", in de kopie gemarkeerd. Dit stuk wordt aan dit proces-verbaal gehecht en maakt daarvan deel uit.
Op vragen van mr. Arets:
Als ik dat toen zo heb verklaard, dan klopt dat. Het is inmiddels driejaren geleden en ik kan het me nu niet meer herinneren. […]"
2.5.6. [Gedaagde] heeft onder meer en voor zover relevant het volgende verklaard:
"[…] Wat ik van het ongeluk nog weet is dat [Eiser] de bal had en met bal en al onder water was. Volgens mij was het zijn bedoeling om zich af te zetten, uit het water omhoog te komen en dan te schieten. Ik ben vervolgens, zoals een handbalkeeper dat doet, omhoog gesprongen. Bij het neerkomen voelde ik een hevige pijn in mijn ribbenkast. […] Het ongeluk waar ik over spreek is de botsing tussen mij en [Eiser]. Ik ga ervan uit dat dit gebeurd is doordat ik omlaag kwam en hij omhoog kwam uit het water, maar dit heb ik niet kunnen zien. […] Tijdens het spel is het vaker voorgekomen dat mijnheer [Eiser] onder water verdween om vervolgens als een speer uit het water te komen. […]"
2.5.7. In de schriftelijke (ondertekende) verklaring van [Getuige 1] van 5 augustus 2006 staat, onder meer en voor zover relevant:
"[…] In het moment dat [Eiser] van onder uit het water zich van de bodem afzette en opsprong om de bal te werpen, sprong hij met zij hoofd tegen de boven het water opspringende doelman Rob [Gedaagde] aan. […]"
2.5.8. In (de vertaling van) de schriftelijke verklaring, mondeling afgelegd op 21 september 2006 aan de heer Aelmans van expertisebureau The Point Expertise en ondertekend op 29 oktober 2006 door [Getuige 1] en [Getuige 2] staat onder meer en voor zover relevant het volgende:
"[…] [Eiser] Sprang unter Wasser schrag nach vorn vom Boden des Schwimmbeckens aus mit der Absicht, zu werfen. [Gedaagde] springt in dem Moment wie ein Handballtorwart mit den Händen nach oben hoch. [Gedaagde] vielleicht auch nach vorne gesprungen sei, dies war unserer Meinung nach nicht der F all. Er sprang direkt hoch. Er hat [Eiser] auch nicht mit seinen Armen oder so getroffen. [Eiser] sprang vom Wasser aus nach vorne gegen die Brust des [Gedaagde]. Er konnte danach nicht mehr aus eigener Kraft über Wasser kommen […]"
2.5.9. In de schriftelijke, op 23 oktober 2006 ondertekende verklaring van [Getuige 3] staat voor zover relevant het volgende:
"[…] [Eiser] zette zich af van de bodem van het zwembad om met een sprong de bal op het doel te spelen. Op dat moment stond ik op ongeveer 8 meter afstand. Ik hoorde een schreeuw van [Eiser] die tegen [Gedaagde] was aangesprongen. […]"
2.5.10. De verklaringen van [Eiser] (inhoudende: [Gedaagde] sprong in de rug van [Eiser], toen [Eiser] de bal uit het water haalde) en [Eiser] (inhoudende: [Gedaagde] sprong in de nek van [Eiser]) spreken over een sprong van [Gedaagde] in de richting van [Eiser]. [Eiser] zelf heeft niet gezien wat er precies gebeurd is, maar voelde een lichaam uitgestrekt over zich heen. Hij heeft verklaard dat hij voorovergebogen stond op het moment dat de botsing ontstond.
Tegenover de verklaringen van [Eiser], J. [Eiser] en B. [Eiser] staat de verklaring van [Gedaagde] die zegt dat hij slechts omhoog sprong en al doende, bij het neerkomen, voelde dat hij geraakt werd. Ook de schriftelijke verklaringen van [Getuige 1] en [Getuige 2] spreken van het recht omhoog springen van [Gedaagde]. Volgens deze verklaringen sprong [Eiser] tegen [Gedaagde] aan. De rechtbank is van oordeel dat de schriftelijke verklaringen als bewijs kunnen dienen. [Getuige 1]en [Getuige 2] hebben tijdens de getuigenverhoren niet verklaard dat de verklaringen onjuist waren en/ of werden ingetrokken.
[Getuige 1] heeft algeheel verklaard dat de verklaring van 21 september 2006 klopt. Dat [Getuige 1] en [Getuige 2] tijdens de voorlopige getuigenverhoren verklaard hebben dat zij het voorval (het moment van de botsing) niet hebben gezien, hetgeen strijdig is met de eerder afgelegde schriftelijke verklaringen, beperkt de bewijskracht van hun verklaringen. Wel is het zo dat de schriftelijke verklaringen kort na het voorval zijn afgelegd, zodat [Getuige 1] en [Getuige 2] zich op dat moment het voorval mogelijk beter hebben kunnen herinneren dan tijdens de voorlopige getuigenverhoren driejaar later.
De schriftelijke verklaring van [Getuige 3], die niet als getuige is gehoord tijdens de voorlopige getuigenverhoren, onderschrijft de in de schriftelijke verklaringen van [Getuige 1] en [Getuige 2] beschreven toedracht.
2.6. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat geen aanknopingspunten zijn te vinden in de getuigenverklaringen om vast te stellen dat de door [Eiser] gestelde toedracht de ware toedracht is. Dat een botsing heeft plaatsgevonden tussen [Gedaagde] en [Eiser] is helder, maar hoe dat heeft kunnen gebeuren, is onduidelijk. Dat het een ongelukkige botsing is geweest, zoals [Gedaagde] stelt, is gezien de getuigenverklaringen die in die richting wijzen niet uitgesloten.
2.7. De door [Eiser] als bewijs overgelegde medische verklaring spreekt over acute druk op het ruggenmerg als oorzaak voor het ontstane letsel. Beide toedrachten die uit de getuigenverklaringen naar voren komen, zouden daarvan de oorzaak kunnen zijn. De medische verklaring biedt derhalve ook geen aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat de door [Eiser] gestelde toedracht de ware toedracht is.
2.8. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat, zoals ook volgt uit de twee door [Gedaagde] overgelegde rechtskundig adviezen, het Spaanse recht op de hier relevante punten niet afwijkt van het Nederlands recht.
Derhalve moet de rechtbank in deze procedure de vraag beantwoorden of- kort gezegd – is komen vast te staan dat een onrechtmatige daad is gepleegd, aldus dat [Eiser] schade heeft geleden die is veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van [Gedaagde]. Daarbij dient tevens rekening te worden gehouden met het in de (Spaanse) jurisprudentie ontwikkelde leerstuk omtrent sport- en spelsituaties en dan met name dat bij het deelnemen aan sport- en spelsituaties sprake is van aanvaarding door de deelnemers van het risico van de aan die situaties inherente gevaren.
Dat een aan de sport- en/ of spelsituatie inherent gevaar zich manifesteert, is op zichzelf onvoldoende om aansprakelijkheid te genereren.
2.9. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank op grond van de getuigenverklaringen niet komen vast te staan dat [Gedaagde] eenzijdig tegen/ op [Eiser] is (aan)gesprongen, hetgeen ten grondslag ligt aan de door [Eiser] gestelde onrechtmatigheid van het handelen (of nalaten voldoende oplettend te zijn) van [Gedaagde].
Bovendien overweegt de rechtbank dat, gezien het hiervoor geschetste beoordelingskader en meer in het bijzonder het leerstuk van de risicoaanvaarding in sport- en spelsituaties (dat in de onderhavige zaak toepassing vindt), ook in het geval dat zou zijn komen vast te staan dat [Gedaagde] tegen/ op [Eiser] zou zijn (aan)gesprongen daarmee niet de onrechtmatigheid van die handeling zou zijn gegeven, althans niet zonder meer. En meer is er eigenlijk niet. Uit de zich in het dossier bevindende (bewijs)stukken is namelijk niet gebleken van roekeloos en/ of buitenproportioneel gedrag, dat de grenzen van hetgeen in een sport- en spelsituatie gebruikelijk en aanvaardbaar is, overschrijdt en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
Het had op de weg van [Eiser] gelegen meer duidelijkheid te geven omtrent de exacte toedracht en de bijkomende feiten en omstandigheden die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat [Gedaagde] in de gegeven omstandigheden onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het (te) algemene bewijsaanbod van [Eiser] passeren. Zeker gelet op de omstandigheid dat reeds getuigen zijn gehoord in het voorlopig getuigenverhoor had het op de weg van [Eiser] gelegen zijn bewijsaanbod te specificeren.
2.10. Benoeming van een deskundige voor medisch-technisch onderzoek, zoals door [Eiser] voorgesteld, komt de rechtbank voor de vraag naar de aansprakelijkheid niet ter zake dienend voor. [Eiser] heeft niet concreet aangegeven hoe nader medisch onderzoek wel een eenduidige conclusie over de toedracht zou kunnen geven, waar, zoals reeds is overwogen, de eerdere medische verklaring op dat punt geen duidelijkheid heeft gebracht.
2.11. De rechtbank is op voorgaande gronden van oordeel dat de stelling van [Eiser] dat [Gedaagde] roekeloos en buitenproportioneel heeft gehandeld niet voldoende aannemelijk is geworden om er een oordeel ten nadele van [Gedaagde] op te kunnen baseren.
De gevolgen van het voorval waar [Eiser] mee is en nog wordt geconfronteerd zijn ernstig, maar in deze procedure kan niet worden vastgesteld dat de oorzaak ervan ligt in verwijtbaar gedrag van de zijde van [Gedaagde].
2.12. Gelet op het voorgaande kan de vordering van [Eiser] niet slagen. Dan is nader onderzoek naar en debat over de vraag of de vordering al dan niet is verjaard niet terzake dienend.
2.13. [Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, welke kosten aan de zijde van [Gedaagde] worden begroot op € 1.356,00 (3 punten x tarief 6 452,00) aan salaris gemachtigde. De door [Gedaagde] gevorderde nakosten en wettelijk rente over de proceskosten zijn tevens toewijsbaar, zoals hierna te formuleren.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af;
3.2. veroordeelt [Eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [Gedaagde] begroot op € 1.3 5 6,00 en in de na dit vonnis ontstane kosten ad € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, indien [Eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, met € 68,00 aan salaris advocaat, alles te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van voldoening;
3.3. verklaart dit vonnis voor zover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.P. van Unen, P.E. de Kort en K.A. Maarschalkerweerd en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2013.