Rb: geen WAM-verjaring, want geen ondubbelzinnige reactie van verzekeraar, geen rechtsverwerking
WAM-verzekeraar beroept zich op verjaring van de vordering van eiseres (ongeval 2009). Aan de orde is de vraag in hoeverre de verjaring is gestuit door onderhandelingen. 1. De rechtbank overweegt dat In de rechtspraak de grens wat (nog) als “een onderhandeling” tussen verzekeraar en benadeelde kan worden aangemerkt om de in art. 10 lid 5 WAM bedoelde stuiting van de verjaring te hebben heel ruim is getrokken. Als tussen benadeelde en verzekeraar wordt gecorrespondeerd, kan dat slechts dan niet worden aangemerkt als ‘onderhandeling’ in de zin van art. 0 lid 5 WAM als de benadeelde op grond van de ondubbelzinnige en volstrekt afwijzende reactie van de verzekeraar moest afleiden dat de verzekeraar een regeling zonder meer uitsluit (Benelux-Gerechtshof). 1. De rechtbank is van oordeel dat de brief van de advocaat van verzekeraar te veel ruimte overlaat om als een zodanige mededeling te worden opgevat. De brief is niet ondubbelzinnig en volstrekt afwijzend (r.o 4.5). 2. Geen rechtsverwerking. Tijdsverloop of enkel stilzitten zijn onvoldoende. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden waardoor het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat eiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zou maken (r.o 4.10).
ECLI:NL:RBROT:2022:2368, Rechtbank Rotterdam, C/10/591891 / HA ZA 20-203 (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:RBROT:2022:2368
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
30-03-2022
Datum publicatie
31-03-2022
Zaaknummer
C/10/591891 / HA ZA 20-203
Rechtsgebieden
Verbintenissenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
WAM-verzekeraar beroept zich op verjaring van de tegen haar ingestelde vordering ex artikel 6 WAM. Onderhandelingen?
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/591891 / HA ZA 20-203
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van
[naam eiseres] ,
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. K. Aantjes te Rijswijk (ZH),
tegen
- de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
ALLIANZ BENELUX N.V.,
gevestigd te Brussel (België),
gedaagde,
advocaat mr. J.R. Meelker te Amersfoort,
- [naam gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde], alsmede haar maten
- [naam maat 1],
- [naam maat 2],
- [naam maat 3],
- [naam maat 4],
- [naam maat 5],
- [naam maat 6],
gedaagden,
advocaat mr. L.K. de Haan te Rotterdam,
- de Europese naamloze vennootschap (SE)
HDI GLOBAL SE,
gevestigd te Hannover (Duitsland),
gedaagden,
advocaat mr. L.K. de Haan te Rotterdam.
Partijen zullen hierna respectievelijk [naam eiseres], Allianz, [naam gedaagde] c.s. en HDI genoemd worden.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
de exploten van dagvaarding van 10 en 12 februari 2020, met producties,
–
de conclusie van antwoord van Allianz, met producties,
–
de conclusie van antwoord van [naam gedaagde] c.s. en HDI, met producties,
–
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 20 oktober 2020, de daarin genoemde voorafgaande aan de zitting toegezonden producties alsmede de ter zitting overgelegde pleit-/aantekeningen aan de zijde van Allianz en [naam gedaagde] c.s. en HDI,
–
de conclusie van repliek, tevens houdende wijziging/vermeerdering van eis van [naam eiseres], met producties,
–
de conclusie van dupliek van Allianz, met producties,
–
de conclusie van dupliek van [naam gedaagde] c.s. en HDI, met producties,
–
de akte van Allianz,
–
de akte van [naam gedaagde] c.s. en HDI.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.
[naam eiseres], geboren op [geboortedatum eiseres], is op 16 juli 2009 als bestuurder van een personenauto betrokken geraakt bij een aanrijding door een vrachtwagen. Zij bevond zich met haar personenauto, een Ford Escort, op de Mauritsstraat te Rotterdam. Een bij Allianz verzekerde vrachtwagen/tankauto stond voor haar. De vrachtwagen/tankauto is vervolgens, voor [naam eiseres] onverhoeds, achteruitgereden, tegen de (voorzijde van de) auto van [naam eiseres] aan. [naam eiseres] stelt door dit ongeval o.a. lichamelijk letsel te hebben opgelopen.
2.2.
[naam eiseres] heeft zich ter regeling van de door haar geleden en nog te lijden schade tot [naam 1] van het kantoor van [naam gedaagde] gewend, die haar vanaf 12 augustus 2009 heeft bijgestaan.
2.3.
Allianz heeft aansprakelijkheid voor de aanrijding erkend maar betwist dat causaal verband zou bestaan tussen de aanrijding en de door [naam eiseres] geuite klachten. Allianz heeft [naam eiseres] wel een voorschot op schade voldaan van € 2000,-.
2.4.
In 2011 heeft [naam eiseres] een verzoekschrift tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht bij de rechtbank ingediend. Allianz heeft zich hiertegen niet verzet. Tot deskundigen zijn benoemd de neuroloog [naam 2] en de orthopedisch chirurg [naam 3] die in 2011/2012 hun rapporten hebben ingediend. [naam 2] heeft als conclusie (p. 5) gerapporteerd:
“Verkeerstrauma d.d. 16-7-2009 waardoor pijnklachten in de nek- en schoudermusculatuur in het vroege stadium zijn ontstaan, maar waardoor geen neurologische uitvalsverschijnselen zijn veroorzaakt. In tweede instantie hebben deze pijnklachten geleid tot een ernstige beperkte functie van beide armen, rechts meer uitgesproken dan links. Deze functiestoornissen van de armen zijn zeer waarschijnlijk het gevolg zijn van inactiviteit, welke zeer waarschijnlijk weer secundair zijn aan een somatoforme stoornis in de zin van een conversie. Door de inactiviteit is er beiderzijds een frozen shoulder ontstaan en aan de rechterkant ook een frozen elbow.”
[naam 3] heeft, onder andere, gerapporteerd (p. 14):
“Er kon geen enkele relatie worden vastgesteld tussen de huidige klachten en bevindingen bij het lichamelijk onderzoek enerzijds en het ongeval dat betrokkene op 16-07-2009 is overkomen. Mijns inziens hebben niet-fysieke factoren tot de huidige situatie geleid.
Vermeldenswaard is overigens dat een frozen shoulder nooit binnen enkele dagen na een ongeval ontstaat. Bovendien is er bij een frozen shoulder, waarbij het glenohumerale gewricht geen beweging meer toelaat, altijd nog abductiebeweeglijkheid van 60° mogelijk tussen scapula en thorax.”
2.5.
Bij brief van 19 maart 2012 heeft [naam 1] de (toenmalige) advocaat van Allianz geschreven dat er zijns inziens aanleiding bestond een psychiatrische expertise te laten uitbrengen en naar de opvatting van Allianz daarover gevraagd. Tevens heeft hij geschreven:
“Anderzijds verneem ik gaarne of uw cliënte, aan de hand van de uitkomsten van het voorlopig deskundigenbericht, hierin reden ziet terug te komen op haar eerder ingenomen standpunt en dat uw cliënte thans erkent dat de na ongeval ingetreden klachten en beperkingen van cliënte in causale relatie staan met het doorgemaakte ongeval Zó uw cliënte aanleiding ziet het schaderegelingstraject weer op te pakken verneem ik dit gaarne.”
2.6.
Bij brief van 2 april 2012 heeft de advocaat van Allianz [naam 1] teruggeschreven dat het wenselijk zou zijn indien [naam eiseres] in een curatieve setting door een psychiater onderzocht zou worden en ten aanzien van het voorstel om een psychiatrische expertise te laten verrichten voorgesteld te wachten totdat [naam eiseres] in die setting is (uit)behandeld en overigens aan het slot van de brief meegedeeld:
“Voor de duidelijkheid: cliënte ziet in de uitkomsten van de verrichte orthopedische en neurologische expertises geen enkele reden om terug te komen op het eerder door haar ingenomen standpunt.”
2.7.
Omdat een verdere reactie van [naam 1] uitbleef, heeft de advocaat van Allianz per gewone en aangetekende brief van 25 oktober 2012 aan hem laten weten:
“Daar tot op heden een reactie op mijn aan u gerichte brief d.d. 2 april 2012 en mijn herinnering per mail d.d. 4 juli 2012 is uitgebleven gaat cliënte ervan uit dat geen (re)actie zijdens uw cliënte meer volgt. Cliënte ziet daarenboven – zoals al eerder aangegeven – geen reden haar standpunt te wijzigen. Sterker nog: cliënte breekt hierbij de onderhandelingen als bedoeld in artikel 10 WAM af. Deze brief richt zij aan u in uw hoedanigheid van vertegenwoordiger en gemachtigde van uw cliënte. U wilt uw cliënte wel op de consequenties van één en ander wijzen.”
2.8.
Hierna heeft [naam 1] zich weer tot de advocaat van Allianz gewend bij aangetekende brief van 18 februari 2014, met daarbij gevoegd de medische bevindingen van specialisten in Duitsland bij wie [naam eiseres] zich onder behandeling had geweest en het advies van zijn medisch adviseur.
2.9.
Bij brief van 19 maart 2014 heeft de (toenmalige) advocaat van Allianz [naam 1] teruggeschreven:
“Uw brief d.d. 18 februari 2014 met daarbij gevoegd enige medische informatie en het advies d.d. 8 oktober 2013 van uw medisch adviseur heb ik aan (de medisch adviseur van) cliënte voorgelegd. Inmiddels ontving ik het advies d.d. 17 maart 2014 van de medisch adviseur van cliënte. U treft dit advies bijgaand aan.
De van u ontvangen aanvullende medische informatie vormt voor de medisch adviseur van cliënte geen aanleiding haar te adviseren het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.”
2.10.
Op 25 januari 2017 heeft [naam 1] bij – rechtstreeks – aan Allianz gerichte aangetekende brief geschreven:
“In het bovengenoemde dossier kon en kan cliënte geen genoegen nemen met uw afwijzend standpunt om de door haar geleden en nog te lijden schade ter zake het haar op 16 juli 2009 overkomen verkeersongeval waarbij zij blijvend letsel heeft opgelopen, niet te vergoeden.
In een eerder stadium werd door de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht gelast. Recent is op verzoek van cliënte de rapportage van de neuroloog [naam 4] in het NOC te Bilthoven beschikbaar gekomen. Mijn medisch adviseur is thans doende met het formuleren van aanvullend te stellen vragen aan de deskundige.
Ik zal u te zijner tijd een afschrift van het definitief rapport van de neuroloog [naam 4] toezenden vergezeld van de vraag of de inhoud van dit rapport aanleiding voor u is om terug te komen op uw eerder afwijzend standpunt. In het andere geval zal ik mij wederom hebben te wenden tot de rechtbank met het verzoek om andermaal een deskundige te benoemen.”
2.11.
Hierop volgend heeft [naam 1] bij brief van 7 juni 2017 Allianz het rapport van genoemde neuroloog [naam 4] toegezonden en Allianz nogmaals verzocht terug te komen van het eerder ingenomen afwijzende standpunt en dat Allianz zal overgaan tot het vergoeden van de door [naam eiseres] geleden en te lijden schade als gevolg van het ongeval op 16 juli 2009. Ten slotte is door [naam 1] op 18 juni 2017 een nieuw verzoekschrift tot het houden van een deskundigenbericht ingediend.
2.12.
Bij brief van 9 juli 2018 heeft de (toenmalige) advocaat van Allianz naar aanleiding van de brief van 18 juni jl. geschreven dat na bestudering van de zaak haar was gebleken dat haar voormalige kantoorgenoot bij schrijven op 25 oktober 2012 de onderhandelingen met [naam eiseres] uitdrukkelijk had afgebroken en dat dit nogmaals was bevestigd bij schrijven van 19 maart 2014. Op grond van deze correspondentie moest [naam eiseres], aldus de advocaat, begrijpen dat Allianz een regeling van de schade zonder meer uitsloot (HR 4 november 2005, NJ 2006, 571 en Benelux Gerechtshof 20 oktober 1989, NJ 1990, 660). Zij zou de rechtbank aangeven dat de kwestie is verjaard en zij raadde [naam eiseres] aan de procedure in te trekken.
2.13.
Bij brief van 17 juli 2018 heeft [naam 1] [naam eiseres] geïnformeerd dat hij niet kon uitsluiten dat het standpunt van Allianz dat de vordering tegen Allianz was verjaard voor juist moest worden gehouden en heeft hij [naam eiseres] verwezen naar een andere advocaat, waarna hij contact heeft opgenomen met zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, HDI.
2.14.
Bij brief van 6 augustus 2018 is [naam 1] door mr. Aantjes namens [naam eiseres] aansprakelijk gesteld. HDI heeft vervolgens bij e-mail van 26 september 2019 aansprakelijkheid van [naam 1] van de hand gewezen.
2.15.
Mr. Aantjes heeft zowel Allianz als HDI verzocht de schade van [naam eiseres] “onder cessie” (naar de rechtbank begrijpt van de vordering van [naam eiseres] op [naam 1] aan Allianz dan wel die op Allianz aan HDI) af te wikkelen. Deze voorstellen zijn door beiden afgewezen.
3.De vorderingen en het verweer
3.1.
[naam eiseres] vordert, na wijziging van haar eis, dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
– primair -, voor recht zal verklaren dat de vordering van [naam eiseres] jegens Allianz niet is verjaard en Allianz gehouden is alle ten gevolge van voornoemd ongeval door [naam eiseres] geleden en nog te lijden schade te vergoeden, zulks nader op te maken bij staat, dan wel Allianz zal veroordelen een bedrag van € 1.644.177,00 aan schadevergoeding (waarbij in aftrek komt het reeds verstrekte voorschot van € 2.000,00 en nog te vermeerderen met de deskundigenkosten van onder meer Letselschade.com) tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam eiseres] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf datum ongeval, 16 juli 2009, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, tot aan die der algehele voldoening, met veroordeling van Allianz in de kosten van het geding,
– subsidiair -, voor recht zal verklaren dat [naam gedaagde] c.s. en HDI, ten gevolge van de omstandigheid dat [naam gedaagde] de vordering van [naam eiseres] jegens Allianz heeft laten verjaren, gehouden zijn de door [naam eiseres] ten gevolge van genoemd ongeval geleden en nog te lijden schade, hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te vergoeden, zulks schade nader op te maken bij staat, dan wel HDI zal veroordelen een bedrag van € 1.644.177,00 aan schadevergoeding (waarbij in aftrek komt het reeds verstrekte voorschot van € 2.000,00 en nog te vermeerderen met de deskundigenkosten van onder meer Letselschade.com) tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam eiseres] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf datum ongeval, 16 juli 2009, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, tot aan die der algehele voldoening, met veroordeling van [naam gedaagde] c.s. en HDI in de kosten van het geding.
3.2.
[naam eiseres] legt aan haar vordering, zakelijk samengevat, het volgende ten grondslag. Hoewel Allianz heeft aangevoerd dat de vordering van [naam eiseres] jegens haar verjaard is, is dat niet het geval. Allianz dient daarom voor haar schade als gevolg van de aanrijding op 16 juli 2009 op te komen. Als dat standpunt niet wordt gevolgd, heeft [naam gedaagde], door de vordering van [naam eiseres] jegens Allianz te laten verjaren, zich jegens [naam eiseres] schuldig gemaakt aan een toerekenbare tekortkoming, zodat zij c.q. hun beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar HDI gehouden is de daaruit de door [naam eiseres] geleden en nog te lijden schade te vergoeden. [naam eiseres] heeft haar eis na de mondelinge behandeling in zoverre gewijzigd, dat naast een verklaring voor recht en de verwijzing naar de schadestaatprocedure, hetzij Allianz, hetzij HDI c.s. zal worden veroordeeld om een op bedrag van € 1.644.177,00 geconcretiseerd schadebedrag te voldoen. [naam eiseres] heeft gezondheidsklachten die als een gevolg aan de aanrijding op 16 juli 2009 kunnen worden toegerekend. Dit volgt onder meer uit nadere medische rapportages.
3.2.
Allianz en [naam gedaagde] c.s. en HDI hebben verweer gevoerd en tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd, met verwijzing van [naam eiseres] in de proceskosten. Op de inhoud van het gevoerde verweer wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.
Centraal in deze zaak staat in de eerste plaats de vraag of de op artikel 6 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) gebaseerde vordering van [naam eiseres] op Allianz is verjaard.
4.2.
Artikel 10 lid 1 WAM bepaalt dat een uit deze wet voortvloeiende rechtsvordering van de benadeelde tegen de verzekeraar verjaart door verloop van drie jaar te rekenen van het feit waaruit de schade is ontstaan. In artikel 10 lid 5 van deze wet is bepaald dat de verjaring ten opzichte van een verzekeraar wordt gestuit “door iedere onderhandeling” tussen de verzekeraar en de benadeelde en vervolgens: “Een nieuwe termijn van drie jaar begint te lopen te rekenen van het ogenblik waarop een van de partijen bij deurwaardersexploot of aangetekende brief aan de andere partij heeft kennisgegeven dat zij de onderhandelingen afbreekt.” Als op enig moment tussen benadeelde en verzekeraar “onderhandelingen” zijn geopend, geldt op grond van deze bepalingen geen verjaringstermijn meer (dit wordt ook wel ‘duurstuiting’ van de verjaring genoemd). Die situatie komt echter tot een einde als door de ene partij bij exploot of aangetekende brief aan de andere partij te kennen wordt gegeven dat de onderhandelingen zijn afgebroken. Vanaf dat moment gaat er weer (zoals daarvoor, vóórdat de onderhandelingen waren begonnen) een verjaringstermijn van drie jaar lopen.
4.3.
In de rechtspraak is de vraag aan de orde gekomen wat (nog) als “een onderhandeling” tussen verzekeraar en benadeelde kan worden aangemerkt om de in artikel 10 lid 5 WAM bedoelde stuiting van de verjaring te hebben. Er wordt op dat punt een hele ruime grens getrokken. Weliswaar wordt een enkele eenzijdige handeling van de benadeelde niet al als een in onderhandeling treden beschouwd (HR 18 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8502, (Tijbosch/Fortis)), maar zodra tussen benadeelde en verzekeraar wordt gecorrespondeerd, kan dat slechts dan niet worden aangemerkt als ‘onderhandeling’ in de zin van artikel 10 lid 5 WAM als de benadeelde op grond van de ondubbelzinnige en volstrekt afwijzende reactie van de verzekeraar moest afleiden dat deze laatste een regeling zonder meer uitsluit (dit volgt uit rechtspraak van het Benelux-Gerechtshof, die daarover in laatste instantie oordeelt omdat de WAM is gebaseerd op de Benelux-overeenkomst betreffende verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, Trb. 1966/178: BenGH 20 oktober 1989, NJ 1990/660).
4.4.
Ter beoordeling staat of de reactie van de advocaat van Allianz in de brief van 19 maart 2014 als een mededeling als hiervoor bedoeld moet worden beschouwd, dus of [naam eiseres] daaruit moest afleiden dat de verzekeraar een regeling zonder meer uitsloot.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de genoemde brief te veel ruimte overlaat om als een zodanige mededeling met die strekking te worden opgevat. De brief is niet ondubbelzinnig en volstrekt afwijzend in reactie op de brief van [naam 1] van 18 februari 2014. In de brief poneert de advocaat van Allianz niet dat zij geen onderhandelingen wenst te (her)openen en zij herhaalt niet dat de onderhandelingen (bij brief van 25 oktober 2012) wáren beëindigd en dat Allianz niet van plan was nieuwe onderhandelingen te beginnen. Uit de aanvankelijke reactie van de advocaat van Allianz op de brief van [naam 1] kan dat evenmin worden afgeleid, integendeel: zij zond de nieuwe medische informatie, die [naam 1] haar had toegestuurd, door naar de medisch adviseur van Allianz om deze nieuwe informatie te beoordelen. De brief van de advocaat van Allianz van 19 maart 2014 houdt vervolgens slechts in dat de medisch adviseur van Allianz “geen reden zag om Allianz geen aanleiding haar te adviseren het eerder ingenomen standpunt te wijzigen”. Deze weinig directe manier van zeggen houdt in elk geval geen klip en klare mededeling in, dat Allianz zélf er niet over dacht om met [naam eiseres] niet meer in gesprek te gaan.
4.6.
In het onderhavige geval doet zich de bijzonderheid voor dat namens Allianz bij aangetekende brief (van 25 oktober 2012) aan [naam 1] al was meegedeeld dat Allianz de onderhandelingen afbrak. Op zichzelf is dit zeker niet zonder belang voor de manier waarop [naam 1] (en [naam eiseres]) de brief van 19 maart 2014 heeft moeten begrijpen.
4.7.
Het is echter ook een feit dat in de brief van 19 maart 2014 niet wordt verwezen naar die brief van 25 oktober 2012 en dat er ook niet in wordt gewezen dat [naam 1] erop bedacht diende te zijn dat, wat Allianz betreft, geen nieuwe onderhandelingen zouden zijn of worden gestart en de verjaring van drie jaar na die laatste brief dus zou blijven doorlopen.
4.8.
Al met al acht de rechtbank het onder 4.6 vermelde feit bij de beoordeling van de uitleg die [naam 1] aan de brief van 19 maart 2014 moest geven, van meer gewicht dan de omstandigheid dat [naam 1], als hij oplettend zou zijn geweest, zou hebben kunnen beseffen dat Allianz van mening was dat de verjaringstermijn van drie jaar zou blijven doorlopen. Niet geheel zonder enige betekenis acht de rechtbank daarbij, dat de brief van 25 oktober 2012 ook niet door Allianz bij [naam 1] in herinnering is geroepen nadat hij haar bij aangetekende brieven van 25 januari 2017 en 7 juni 2017 had aangeschreven, maar Allianz pas bij brief 18 juli 2018 naar aanleiding van het ingediende verzoekschrift tot het houden van een nieuw deskundigenbericht [naam 1] van de volgens Allianz ingetreden verjaring in kennis stelde.
4.9.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat het beroep op verjaring door Allianz van de rechtsvordering van [naam eiseres] jegens haar uit hoofde van de WAM moet worden verworpen.
4.10.
Allianz heeft zich, subsidiair, op rechtsverwerking aan de zijde van [naam eiseres] beroepen. De rechtbank verwerpt ook het beroep van Allianz op rechtsverwerking.
Tussen de verschillende brieven tussen partijen is nooit meer dan drie jaar verstreken. In de door Allianz in haar conclusie van antwoord uitgevoerde berekening van de tijd die verstreken zou zijn, is geen rekening gehouden met de twee aan haar gezonden brieven van [naam 1] in 2017 (genoemd onder 2.10 en 2.11 hiervoor). Om aan te kunnen nemen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een partij nog een rechtsvordering geldend maakt, is enkel tijdsverloop of enkel stilzitten ook onvoldoende. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan, hetzij bij gedaagde het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat eiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zou maken, hetzij gedaagde in haar positie onredelijk zou worden benadeeld ingeval eiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Naar het oordeel van de rechtbank is aan die vereisten niet voldaan. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat Allianz een professionele verzekeringsmaatschappij is, zodat aan haar strengere eisen moeten worden gesteld met betrekking tot het veiligstellen van haar bewijspositie.
4.11.
Het hiervoor overwogene betekent dat [naam eiseres] [naam gedaagde] c.s. en HDI naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte in rechte heeft betrokken omdat de vordering van [naam eiseres] naar het oordeel van de rechtbank niet is verjaard. Op het verweer van HDI dat de vordering tegen haar van [naam eiseres] al niet in behandeling kan worden genomen omdat [naam eiseres] geen directe actie op grond van artikel 7:954 BW tegen HDI kan uitoefenen behoeft, hoewel het de rechtbank gegrond voorkomt, inhoudelijk niet meer te worden ingegaan. De vorderingen van [naam eiseres] tegen [naam gedaagde] c.s. en HDI liggen voor afwijzing gereed. In verband met de complicatie die zich zou kunnen voordoen als ten aanzien van [naam gedaagde] c.s. en HDI reeds eindvonnis wordt gewezen wat tot gevolg kan hebben dat daarvan hoger beroep zou moeten worden ingesteld terwijl de zaak tegen Allianz nog loopt, zal dit vonnis (voorlopig) nog alleen een tussenvonnis blijven. Aan partijen wordt verzocht hierover praktische afspraken met elkaar te maken.
4.12.
Allianz heeft de rechtbank – hoewel zij bij conclusie van dupliek al uitvoerig is ingegaan op haar verweer dat de vordering tot schadevergoeding van [naam eiseres] niet voor toewijzing in aanmerking komt – verzocht een mondelinge behandeling te gelasten indien zij het beroep van Allianz op verjaring en rechtsverwerking afwijst. Dat laatste is dus het geval. De rechtbank willigt het verzoek in, omdat op de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden voornamelijk is gesproken over de thans besliste verjaringskwestie. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor opgave door [naam eiseres] en Allianz van verhinderdagen, waarna daarna een datum voor mondelinge behandeling zal worden vastgesteld.
4.13.
Om redenen van proceseconomische aard zal de rechtbank tussentijds hoger beroep van dit vonnis toestaan.
4.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5.De beslissing
De rechtbank:
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 27 april 2022 voor opgave door de procespartijen [naam eiseres] en Allianz van hun verhinderdagen in de periode mei t/m september 2022 met het oog op het vaststellen van een datum en tijdstip voor een (nieuwe) mondelinge behandeling,
5.2.
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022.