Rb: huisarts in opleiding niet tekortgeschoten, geen medisch onzorgvuldig handelen

Samenvatting:

Regres door werkgever van betaald loon (art. 6:107a BW). Eiseres stelt dat huisarts (destijds in opleiding) medisch onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat zij onder meer ten onrechte heeft nagelaten de top neus proef uit te voeren. Als gevolg van dit medisch onzorgvuldig handelen zou de diagnose herseninfarct niet tijdig gesteld en is sprake geweest van een delay in de behandeling. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat huisarts medisch onzorgvuldig heeft gehandeld. Huisarts is niet tekortgeschoten in de geneeskundige behandelingsovereenkomst (artikel 7:453 BW juncto 6:74 BW). Vordering afgewezen.

ECLI:NL:RBAMS:2021:4760, Rechtbank Amsterdam, C/13/691283 / HA ZA 20-1028 (rechtspraak.nl)

ECLI:NL:RBAMS:2021:4760

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak

01-09-2021

Datum publicatie

15-09-2021

Zaaknummer

C/13/691283 / HA ZA 20-1028

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Eerste aanleg – meervoudig

Inhoudsindicatie

Letselschade. Medische aansprakelijkheid. Verhaal werkgever doorbetaald loon (art. 6:107a BW). Onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat huisarts (destijds in opleiding) medisch onzorgvuldig heeft gehandeld. Vorderingen afgewezen.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/691283 / HA ZA 20-1028

Vonnis van 1 september 2021

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiseres] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

eiseres,

advocaat mr. A.J. Van te Amsterdam,

tegen

1[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

  1. [gedaagde 2],

wonende te [woonplaats] ,

  1. de naamloze vennootschap

VvAA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te Utrecht,

gedaagden,

advocaat mr. M. Christe te Utrecht.

Partijen worden hierna [eiseres] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en VvAA genoemd. [gedaagde 2] en VvAA zullen gezamenlijk worden aangeduid als [gedaagden] c.s.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 1 oktober 2020, met producties (producties 1 t/m 9);

de conclusie van antwoord met producties (producties 1 t/m 31);

het tussenvonnis van 3 maart 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast;

het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 5 juli 2021 en de daarin genoemde (proces)stukken;

de brief van 19 juli 2021 van mr. Van in reactie op het proces-verbaal;

de brief van 28 juli 2021 van mr. Christe in reactie op het proces-verbaal;

de brief van 23 augustus 2021 van Mr. Van waarmee hij weer reageert op de reactie van mr. Christe.

1.2.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2021 heeft [eiseres] haar vordering ten aanzien van [gedaagde 1] ingetrokken.

1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2Inleiding

2.1.

Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde 2] , die destijds als huisarts in opleiding werkzaam was in de praktijk van [gedaagde 1] , medische fouten heeft gemaakt bij de behandeling van wijlen de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) en of [betrokkene] daardoor arbeidsongeschikt is geraakt. [eiseres] , die de werkgever was van [betrokkene] , vordert op grond van artikel 6:107a BW van [gedaagde 2] en/of haar verzekeraar (gedeeltelijke) terugbetaling van het loon dat [eiseres] aan [betrokkene] heeft doorbetaald gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid.

3De feiten

3.1.

[betrokkene] , geboren op [geboortedag] 1960, dreef in 2014 met zijn broers een onderneming die zich bezighield met de verkoop van schoenen. Hij was directeur/grootaandeelhouder en in dienst van [eiseres] .

3.2.

In de vroege ochtend van (vrijdag) 7 februari 2014, omstreeks 7:30 uur, kreeg [betrokkene] last van draaiduizeligheid gepaard gaand met zweten en overgeven. Gealarmeerd door deze verschijnselen belde hij zijn broer [de broer] (hierna: [de broer] ). [de broer] nam daarop contact op met de toenmalige huisarts van [betrokkene] , [gedaagde 1] . [gedaagde 1] verzocht de in zijn praktijk werkzame [gedaagde 2] , huisarts in opleiding, een spoedvisite af te leggen bij [betrokkene] . Om ongeveer 8:05 uur arriveerde [gedaagde 2] bij de woning van [betrokkene] , waar [de broer] inmiddels ook aanwezig was.

3.3.

Bij aankomst van [gedaagde 2] lag [betrokkene] op de grond in de hal van zijn woning. Samen met [de broer] heeft [gedaagde 2] [betrokkene] naar de woonkamer getild, waar zij [betrokkene] een aantal vragen heeft gesteld (een anamnese heeft afgenomen) en hem heeft onderzocht.

3.4.

[gedaagde 2] heeft haar bevindingen uit de anamnese en het lichamelijk onderzoek vervolgens telefonisch met haar opleider, [gedaagde 1] , besproken. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] concludeerden dat meest waarschijnlijk sprake was van een neuritis vestibularis, een acute eenzijdige uitval van het evenwichtsorgaan die zich kenmerkt door acuut optredende, heftige draaiduizeligheid. [gedaagde 2] heeft deze diagnose hierna met [betrokkene] en zijn broer besproken. Voorts heeft zij medicijnen voorgeschreven in verband met de misselijkheid (Primperan/metoclopramide) en de draaiduizeligheid (cinnarizine).

3.5.

Met betrekking tot de anamnese, het lichamelijke onderzoek en de diagnose heeft [gedaagde 2] de volgende notities in het huisartsenjournaal opgenomen:

Datum: 07-02-2014 Diagnose: Vertigo/duizeligheid (..)

S gebeld door broer. Vanmorgen na neussnuiten plots draaiduizelig, kan niet meer op benen staan. Visus: gb [geen bijzonderheden; de rb], Gehoor: gb. Mictie [urineren; de rb]: gb, Def [ontlasting; de rb]: gb. Alcohol-, drugs-, medicatie-.

O Onrustig, ligt op de grond en braakt. Kracht symmetrisch intact, sensibiliteit symmetrisch intact, reflexen symmetrisch intact. Normale spraak. Geen nystagmus. cor: S 1S2 geen souffle, reg. RR 170/100. T 36

E Acute draaiduizeligheid zonder lateralisatie. dd neuritis vestibularis.

P Instructies gegeven, alarmsymptomen uitgelegd. Volgende week tel su ivm RR.

3.6.

In de avond van (vrijdag) 7 februari 2014 heeft [de broer] contact opgenomen met de huisartsenpost (hierna: de HAP). De HAP heeft hierover het volgende in het huisartsenjournaal vermeld:

Datum: 07-02-2014 Diagnose: Vertigo/duizeligheid (..)

S (KDU) (H) wat te doen? (B) broer belt; vanmorgen de huisarts bij hem langsgeweest die dacht aan evenwichtsorgaan (ontsteking) heeft daar medicijnen voor gekregen, maar nu is broer bij hem en hij is erg beroerd. ligt in bed en is alleen maar aan het overgeven. is anders nooit ziek. broer woont alleen. is niet aan het braken. geen koorts. dhr. had niet veel vertrouwen in de arts die er vanmorgen was (een assistente?) en durft zo de nacht niet in. graag telefonisch overleg. vg. gezondm; primperan, cinarizine. (M) (V) (B)

S (MEG) BMA: tel: draaiduizelig sinds vanochtend, geen krachtverlies. vanochtend overgegeven, nu niet meer. hoe nu verder?

P (MEG) tips en advies gegeven. Bellen bij hoofdpijn/krachtverlies/toename klachten

P Doorgegeven aan [gedaagde 2] [ ; de rb].

3.7.

Op maandag 10 februari 2014 heeft [gedaagde 2] , zoals was afgesproken, telefonisch contact opgenomen met [betrokkene] om te informeren hoe het met hem ging. Het huisartsenjournaal vermeldt over dit telefonische contact:

Datum: 10-02-2014 Diagnose: Vertigo/duizeligheid (..)

S Gaat al beter. Nog niet helemaal over. Gestopt met primperan. Wel nog cinnarizine.

(.. )

Vanwege de enigszins verhoogde bloeddruk tijdens de spoedvisite op 7 februari 2014 heeft [gedaagde 2] [betrokkene] geadviseerd een afspraak te maken op de praktijk voor een bloeddrukcontrole.

3.8.

Op 20 februari 2014 heeft [betrokkene] telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpraktijk. Het huisartsenjournaal vermeldt over dit telefonische contact:

Datum: 20-02-2014 Diagnose: Vertigo/duizeligheid (..)

S Last van trillen en coordinatiestoornis re arm. Ook trillen en coordinatiestoornis beide benen, knieen. Geen krachtverlies, geen gevoelsstoornis. Mictie: gb Duizelig- Begonnen 7/2 bij neuritis beeld.

E coordinatiestoornis re arm en benen na neuritis? neurologisch? conversie?

P Morgen visite

3.9.

Tijdens de afgelegde visite op 21 februari 2014 bleek dat de spraak en coördinatie van [betrokkene] gestoord waren. [betrokkene] werd vervolgens met spoed verwezen naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis voor verdere diagnostiek en onderzoek, waaronder het maken van een CT-scan van de hersenen.

De brief van de spoedeisende hulp van 21 februari 2014, gericht aan de huisarts, vermeldt hierover:

Anamnese/voorgeschiedenis:

VG/ (..) Alcohol: 5-6 eenheden per dag, sinds 3 dagen helemaal gestopt.

A/ Twee weken geleden plotseling draaiduizelig met misselijkheid en braken. Daarbij ook niet in staat te lopen, evenwicht geheel kwijt. Huisarts dacht aan neuritis vestibularis. Vertelt ook steeds mis te grijpen met zijn rechter arm. Hij is het stuur van zowel zijn rechter arm als been kwijt. Volgens vader was hij moeilijk te verstaan. De duizeligheidsklachten en het braken is verdwenen. Het lopen is iets verbeterd.

Lichamelijk onderzoek:

NO/ Helder, adequaat, Onrustige man. Geen dysarthrie [moeilijk kunnen articuleren; de rb].

HZ/ Pupillen isocoor, L/R +/+. OVB intact, eerste graads nystagmus bij kijken naar links, motoriek en sensibiliteit gelaat intact.

M/ Geen paresen. Barre ongestoord.

C/ Evidente ataxie [moeite met de coördinatie van bewegingen; de rb] van rechter arm en rechter been.

(..)

CT-hersenen/ Infarc cerebellair rechts.

3.10.

[betrokkene] is vervolgens van 21 februari 2014 tot 27 februari 2014 opgenomen geweest op de afdeling Neurologie. De ontslagbrief van de neuroloog van 27 februari 2014 vermeldt als conclusie:

Conclusie: Herseninfarct ter plaatse van het aica stroomgebied rechts [een infarct van de kleine hersenen in de achterste circulatie; de rb].

3.11.

Bij brief van 9 april 2015 heeft de advocaat van [betrokkene] [gedaagde 2] en de huisartsenpraktijk van [gedaagde 1] aansprakelijk gesteld.

3.12.

[gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben de zaak hierop gemeld bij hun beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar VvAA.

3.13.

Bij brief van 14 december 2015 heeft [gedaagde 2] een schriftelijke verklaring opgesteld waarin zij vermeldt:

(..) Bij aankomst was dhr. [betrokkene] onrustig en had hij gebraakt. Ten tijde van de visite heb ik de dhr. [betrokkene] goed kunnen verstaan en is mij geen spraakstoornis opgevallen. Dhr. [betrokkene] Kon mij vertellen dat hij na het snuiten van de neus draaiduizelig en misselijk was geworden. Hij had overig geen andere klachten. Visus en gehoor waren ongestoord. Ook de mictie en defecatie waren ongestoord. (..)

Bij lichamelijk onderzoek was er geen sprake van lateralisatie in het gelaat. Oogvolgbewegingen waren ongestoord, was geen sprake van een nystagmus. Kracht, reflexen en sensibiliteit van armen en benen waren symmetrisch en in tact. Hoewel in de decursus niet vermeld, herinner ik mij de wel de top-neusproef te hebben verricht, zonder dat ik daarin een afwijking heb opgemerkt. (..)

Vanwege het ontbreken van neurologische uitvalverschijnselen of lateralisatie en het bestaan van milde verkoudheidsklachten (rhinitis) dacht ik aan een neuritis vestibularis. (..)

3.14.

Bij brief van 19 februari 2016 heeft VvAA aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.15.

Op gemeenschappelijk verzoek van partijen heeft prof. dr. H. de Vries (hierna: prof. De Vries), emeritus hoogleraar huisartsengeneeskunde, op 24 december 2018 een deskundigenrapport uitgebracht (hierna: het rapport van prof. De Vries), dat de volgende eindconclusie vermeldt:

Ofschoon de huisarts in vrijwel alle opzichten zorgvuldig heeft gehandeld bij het consult van 7 februari 2014 moet het ontbreken van notities in het journaal van twee test namelijk de top-neus proef en de diadochokinese [met beide vingers omhoog een draaiende alternerende wisselende beweging maken; de rb] en waarschijnlijk ook niet uitvoeren van die tests (afgaande op het relaas van betrokkene en zijn broer) gericht op coördinatie (m.n. ataxie van de armen) als minder zorgvuldig aangemerkt worden. In dat opzicht heeft zij niet gehandeld volgens de professionele standaard. Het maakt (zie de vraagstelling) veel uit dat de top-neus proef, één van de twee tests, al dan niet uitgevoerd is. De kwalificatie onzorgvuldig handelen gaat mij echter te ver om twee redenen. Ten eerste is het medisch handelen van de huisarts in opleiding over het geheel genomen in mijn optiek opvallend volledig en heeft zij het zorgvuldig genoteerd. Zij heeft over het geheel genomen gehandeld conform de professionele standaard. In de tweede plaats worden de betreffende tests niet expliciet genoemd in de NHG-standaarden. Deze richtlijn beveelt alleen aan om eventuele ataxie na te gaan, wat bij een patiënt die niet kan lopen beperkt mogelijk is (alleen w.b. eventuele ataxie van de armen).

(..)

De implicaties van het vinden van ataxie van een arm bij een patiënt met acute draaiduizeligheid zijn groot. Dit wijst namelijk op een cerebellaire oorzaak en gezien het klinisch beeld en plots ontstaan was daarbij waarschijnlijk een cerebrovasculaire oorzaak in het spel. Achteraf is niet vast te stellen of de top neus proef en de diadochokinese op 7 februari afwijkend waren geweest indien de test was uitgevoerd. Het feit dat betrokkene aangeeft van het begin af aan al last gehad te hebben van de rechterarm maakt dit echter wel aannemelijk

De implicatie van een vermoeden van een cerebrovasculaire oorzaak is groot. In dat geval had de huisarts in opleiding een spoedopname moeten regelen om trombolyse (het oplossen van het stolsel in de hersenen m.b.v. recombinant trombokinase) mogelijk te maken. Dit kan nog tot 4,5 uur na het ontstaan ervan (NHG standaard beroerte). Omdat het moment van het ontstaan van het beeld goed bekend was (tijdens het neussnuiten, ca. 7:30 uur) was trombolyse nog goed tijdig te organiseren geweest. Dit zou tot aanmerkelijk minder of zelfs geen restverschijnselen hebben kunnen leiden. De NHG-standaard beroerte van 2013 is heel duidelijk over deze spoedindicatie en –behandeling. (..)

3.16.

Per e-mail van 9 januari 2019 heeft de advocaat van [betrokkene] [gedaagde 2] en [gedaagde 1] verzocht om, gelet op het rapport van prof. De Vries, aansprakelijkheid te erkennen.

3.17.

Op 5 maart 2019 is [betrokkene] – vermoedelijk door een val van de trap – overleden.

3.18.

Bij e-mailbericht van 17 juli 2019 heeft VvAA aan (de advocaat van) [betrokkene] bericht dat zij, gelet op de conclusies van prof. De Vries alsook die van haar eigen medisch adviseur, tot de conclusie is gekomen dat [gedaagde 2] niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat er bovendien geen causaal verband bestaat tussen het handelen van [gedaagde 2] en de gevolgen van het cerebellair infarct. VvAA heeft als verzekeraar van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] dan ook geen aansprakelijkheid erkend.

3.19.

Op verzoek van VvAA heeft neuroloog dr. E.H.M. van den Doel het, voor zover hier van belang, volgende schriftelijke medische advies uitgebracht:

(..) Hierbij heb ik twee zaken benadrukt: a) naar mijn mening zouden de behandelaars geen trombolyse [behandeling met een (bloed)stolseloplossend middel; de rb] hebben ingesteld en b) als er trombolyse zou zijn ingesteld zou er een verhoogde kans op goed herstel zijn geweest, deze kans zou echter beperkt zijn geweest.

Wat het eerste betreft. (..) Ook als de vinger-top-neus proef niet zou zijn uitgevoerd, mag hieruit worden opgemaakt dat er geen wezenlijke uitval was. (..) Zoals ik mijn adviezen heb geformuleerd: naar mijn mening rechtvaardigden de verschijnselen van betrokkenen toedienen van trombolyse in het acute stadium niet.

Daarbij dient te worden bedacht dat de diagnose cerebellair infarct niet altijd direct gemakkelijk is, op een CT-scan van de hersenen is dit vaak niet goed te zien. Een CT-scan sluit wel een bloeding uit. Wanneer dus de behandelaars basis van de klachten en eventueel onderzoek zouden hebben geconcludeerd dat er met zekerheid sprake was van een herseninfarct zou zijn behandeling hebben kunnen toepassen, maar dat dan alleen weer als er fundamentele uitvalsverschijnselen waren. Bij de verschijnselen ontbrak nystagmus, zodat de diagnose zeker niet direct duidelijk zou zijn geweest.

(..)

Tenslotte: wanneer trombolyse wel zou zijn toegepast zou het effect daarvan slechts beperkt zijn geweest. Het is zeker niet zo dat dit tot zeker volledig herstel zou hebben geleid, het zou de kans op herstel hebben verhoogd. (..)

3.20.

Met betrekking tot de door [eiseres] gestelde arbeidsongeschiktheid van [betrokkene] is door [eiseres] medische informatie van de toenmalige bedrijfsarts van [betrokkene] overgelegd. Uit deze informatie volgt dat [betrokkene] over de jaren 2014 en 2015 afwisselend een aantal uren per week passend eigen werk heeft verricht. Het meest recente verslag van de bedrijfsarts dat door [eiseres] is overgelegd, dateert van 20 oktober 2015. Hierin wordt, voor zover relevant, vermeld:

Huidige stand van zaken

[betrokkene] [ ; de rb] werkt momenteel op medische gronden voor 20-25 uren per week passend eigen werk. De behandeling is tot nu toe adequaat en het herstel stagneert momenteel. (..)

Advies

Stapsgewijze opbouw passend eigen werk lijkt nog steeds mogelijk. Ik adviseer qua opbouwschema om betrokkene per 4 weken 1 uur per dag te laten uitbreiden. De verwachting is dat medewerker over circa 3 maanden volledig geschikt zal zijn voor eigen werk. Voor alle zekerheid heb ik voor betrokkene het actueel oordeel en het medisch verslag voor de WIA beoordeling opgesteld. Het re-integratie verslag zal aan betrokkene worden opgestuurd.

3.21.

Na zijn revalidatie in [behandelcentrum] heeft [eiseres] het loon van [betrokkene] aan hem doorbetaald hoewel hij volgens [eiseres] arbeidsongeschikt was.

4Het geschil

4.1.

[eiseres] vordert – nadat zij ter zitting haar vorderingen ten aanzien van [gedaagde 1] heeft ingetrokken en de resterende vorderingen uitdrukkelijk heeft toegespitst op/beperkt tot het handelen van [gedaagde 2] op 7 februari 2014 – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

verklaart voor recht dat [gedaagden] c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor alle schade die is ontstaan door de verwijtbare fouten die op of omstreeks 7 februari 2014 zijn gemaakt bij de medische behandeling van [betrokkene] ;

[gedaagden] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van:

– een schadevergoeding van € 187.196,- dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;

– de wettelijke rente over voornoemde schade vanaf 1 januari 2015 dan wel de datum waarop de schade is ontstaan dan wel de datum van de dagvaarding;

– de kosten van dit geding;

– de nakosten van deze procedure.

4.2.

[eiseres] legt – samengevat – het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Bij de uitvoering van de medische behandeling(en) van [betrokkene] op 7 februari 2014 is/zijn door [gedaagde 2] (een) medische fout(en) gemaakt. [gedaagde 2] heeft op 7 februari 2014 niet de zorg van een goed hulpverlener in acht genomen, in die zin dat zij niet heeft gehandeld in overeenstemming met de voor haar geldende professionele standaard. Zij heeft ten onrechte nagelaten de top neus proef en de diadochokinese uit te voeren. Als gevolg van dit medisch onzorgvuldig handelen door [gedaagde 2] is de diagnose herseninfarct (cerebellair infarct) niet tijdig gesteld en is sprake geweest van een delay in de behandeling. [gedaagde 2] is aldus tekortgeschoten in de geneeskundige behandelingsovereenkomst (artikel 7:453 BW juncto 6:74 BW), waardoor [betrokkene] arbeidsongeschikt is geraakt. Volgens [eiseres] is [betrokkene] na zijn revalidatie in [behandelcentrum] in oktober 2014 volledig arbeidsongeschikt gebleven voor zijn eigen werk en was ander werk niet beschikbaar. Die situatie is niet meer gewijzigd. Zonder de medische fout(en) zou [betrokkene] vanaf 1 april 2014 weer in staat zijn geweest zijn werkzaamheden (volledig) te hervatten. Gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid heeft [eiseres] het krachtens arbeidsovereenkomst aan [betrokkene] verplichte loon aan hem doorbetaald. Het totaal van het doorbetaalde loon gedurende de periode waarin [betrokkene] zonder fout(en) volledig zou hebben kunnen werken, bedraagt € 187.196,-. Dit is schade in de zin van artikel 6:107a BW die voor vergoeding door [gedaagden] c.s. in aanmerking komt, aldus (steeds) [eiseres] .

4.3.

Bij brief van 18 juni 2021 heeft [eiseres] naar voren gebracht dat het totaal van het doorbetaalde loon € 162.052,- bedraagt en niet € 187.196,-. Teneinde de omvang van haar vordering bij te stellen, heeft [eiseres] in genoemde brief aangekondigd bij de mondelinge behandeling een akte wijziging van eis te zullen indienen. Deze akte wijziging van eis is tijdens de mondelinge behandeling niet overgelegd, evenmin is verzocht alsnog een akte wijziging van eis te mogen nemen. Derhalve dient het ervoor te worden gehouden dat [eiseres] haar vordering niet heeft gewijzigd/verminderd en dat die vordering dus nog steeds luidt zoals hiervoor in rov. 4.1 is weergegeven.

4.4.

[gedaagden] c.s. voert verweer. [gedaagden] c.s. meent dat de vorderingen moeten worden afgewezen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. [gedaagden] c.s. betwist dat sprake is geweest van medisch onzorgvuldig handelen op 7 februari 2014. Prof. De Vries is, voor zover hij zich heeft uitgelaten over het mogelijke beloop als eerdere verwijzing naar het ziekenhuis had plaatsgevonden en het te verwachten resultaat daarvan, buiten zijn deskundigheidsgebied getreden. Er zijn dan ook zwaarwegende en/of steekhoudende bezwaren tegen het rapport van prof. De Vries. Ook betwist [gedaagden] c.s. dat sprake is van causaal verband in de zin van condicio sine qua non verband tussen de gestelde schade en het verloop van het huisbezoek op 7 februari 2014.

4.5.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5De beoordeling

5.1.

Ingevolge artikel 150 Rv draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten. Aan deze (eventuele) bewijslevering gaat de stelplicht vooraf. Dit betekent dat de bewijslast van bepaalde feiten slechts op een partij kan rusten, nadat deze partij die feiten in het proces heeft gesteld die leiden tot het door haar ingeroepen rechtsgevolg. [eiseres] vordert schadevergoeding wegens een tekortkoming in de aan [betrokkene] verleende medische behandeling. Dat brengt mee dat [eiseres] concreet en gemotiveerd die feiten en omstandigheden dient te stellen waaruit volgt dat van een dergelijke niet-nakoming sprake is geweest. Indien, gelet op hetgeen bij wijze van verweer is aangevoerd, aan deze stelplicht niet is voldaan, wordt aan bewijslevering niet meer toegekomen.

5.2.

[eiseres] heeft aan haar stelling dat sprake is geweest van medisch onzorgvuldig handelen ten grondslag gelegd dat [gedaagde 2] in de ochtend van 7 februari 2014 heeft verzuimd bij [betrokkene] een neurologische coördinatietest (de top-neus proef dan wel diadochokinese proef) uit te voeren. Ter onderbouwing van haar stelling dat de coördinatieproef door [gedaagde 2] niet is verricht, heeft [eiseres] de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd:

[gedaagde 2] heeft in het huisartsenjournaal van 7 februari 2014 niet genoteerd dat zij de coördinatietest (de diadochokinese proef noch de top-neus proef) heeft verricht. Dit terwijl de overige neurologische testen wel zijn genoteerd;

[de broer] – die de ochtend van 7 februari 2014 aanwezig was – heeft niet waargenomen dat [gedaagde 2] de coördinatietest bij [betrokkene] heeft uitgevoerd. Dit terwijl hij zich de andere neurologische testen nog wel kan herinneren;

het is aannemelijk dat als de coördinatietest zou zijn afgenomen, deze een afwijkend resultaat zou hebben opgeleverd omdat [betrokkene] heeft aangegeven dat hij al vanaf 7 februari 2014 last had van een ‘slappe’ rechterarm (ataxie). Dat [betrokkene] ataxie had, vindt volgens [eiseres] steun in het feit dat de zus van [betrokkene] heeft verklaard dat [betrokkene] in de dagen na 7 februari 2014 veel moeite had met het gebruik van zijn rechter arm (‘de gehaktballen vlogen door de kamer’) alsmede het feit dat in het huisartsenjournaal van 21 februari 2014 staat genoteerd ‘Coördinatie benen en rechterarm sinds 7/2 gestoord’.

5.3.

[gedaagden] c.s. heeft de stellingen van [eiseres] gemotiveerd betwist. Zij heeft aangevoerd dat [gedaagde 2] de coördinatieproef wel heeft uitgevoerd. Het enkele feit dat geen notitie is gemaakt van de coördinatieproef betekent niet dat deze proef niet is verricht. [gedaagden] c.s. stelt dat [gedaagde 2] bij [betrokkene] oriënterend neurologisch onderzoek heeft gedaan. Oriënterend neurologisch onderzoek houdt in dat met verschillende testen de kracht, het gevoel, de reflex en de coördinatie van armen en benen wordt onderzocht. Op basis van die onderzoeken heeft [gedaagde 2] geconcludeerd en genoteerd dat bij [betrokkene] geen sprake was van ‘lateralisatie’. In de conclusie ‘zonder lateralisatie’ ligt besloten dat de coördinatie van [betrokkene] middels de coördinatieproef door [gedaagde 2] is onderzocht en dat deze – evenals de andere testen – niet afwijkend was. Van ataxie van de rechterarm van [betrokkene] was dus op 7 februari 2014 geen sprake. Over een slappe rechterarm heeft [betrokkene] tegen [gedaagde 2] op 7 februari 2014 ook niets gezegd. Dat daarvan (of van andere problemen met de rechterarm) ook geen sprake was op 7 februari 2014 blijkt volgens [gedaagden] c.s. ook uit de notities die de HAP in het huisartsenjournaal heeft gemaakt met betrekking tot het telefonisch contact dat in de avond van 7 februari 2014 heeft plaatsgevonden (zie 3.6). De HAP, die erop getraind is om in een telefoongesprek aan de hand van het stellen van vragen een (voorlopige) diagnose te stellen en om risico’s uit te sluiten, heeft immers expliciet genoteerd dat geen sprake was van krachtverlies en heeft geen melding gemaakt van (andere) klachten aan bedoelde arm, aldus [gedaagden] c.s.

5.4.

Subsidiair heeft [gedaagden] c.s. betoogd dat zou van ataxie al sprake zijn geweest, deze bij de krachttest hoe dan ook naar voren was gekomen (hetgeen niet het geval was). De verklaring van de zus van [betrokkene] dat [betrokkene] in de dagen na 7 februari 2014 moeite had met het gebruik van zijn rechterarm, maakt dit volgens [gedaagden] c.s. niet anders. De zus van [betrokkene] heeft [betrokkene] op 7 februari 2014 niet gezien en kan over het bezoek van [gedaagde 2] aan [betrokkene] op die dag dus niets relevants verklaren. De subjectieve mededeling van [betrokkene] op 21 februari 2014 dat hij sinds 7 februari 2014 last had van zijn arm kan, aldus [gedaagden] c.s., evenmin de stelling ondersteunen dat op 7 februari 2014 sprake was van ataxie. Dat [gedaagde 2] de coördinatieproef – anders dan de andere onderzoeken – niet apart in het journaal heeft genoteerd, is volgens [gedaagden] c.s. niet in strijd met een norm die binnen de huisartsengeneeskunde is voorgeschreven; zij had zelfs mogen volstaan met een meer algemene notitie dat bij oriënterend neurologisch onderzoek geen bijzonderheden waren gevonden zonder daarbij ieder onderzoek apart te noemen. Zij heeft in feite méér opgeschreven dan nodig. Dat de broer van [betrokkene] haar de specifieke coördinatieproef niet heeft zien uitvoeren kan tot slot worden verklaard door het feit dat het voor een niet-medicus niet goed mogelijk is de verschillende onderdelen van het neurologisch onderzoek te onderscheiden, aldus (nog steeds) [gedaagden] c.s.

5.5.

[gedaagden] c.s. heeft, zoals hiervoor weergegeven, uitvoerig betwist dat [gedaagde 2] , zoals [eiseres] stelt, geen coördinatieproef heeft uitgevoerd. [gedaagden] c.s. heeft daarbij feiten naar voren gebracht aan de hand waarvan die betwisting wordt onderbouwd en waaruit op een concludente wijze volgt dat wél een coördinatieproef is uitgevoerd. In het licht van die betwisting door [gedaagden] c.s. had het op de weg van [eiseres] gelegen om, als partij op wie de stelplicht en bewijslast rust (zie hiervoor, rov. 5.1), om (tijdens de mondelinge behandeling) meer substantie te geven aan haar stellingen en het verweer van [gedaagden] c.s., en met name de feiten waarop dat verweer was gebaseerd, dus te weerspreken en te weerleggen. De door [eiseres] aangevoerde omstandigheid dat de coördinatieproef niet is verricht ‘omdat dit door [gedaagde 2] niet in het journaal is genoteerd en door [de broer] niet is waargenomen’, is daartoe naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende. Door [gedaagden] c.s. is immers naar voren gebracht dat de uitvoering van de coördinatietest impliciet volgt uit haar conclusie in het huisartsenjournaal dat geen sprake was van lateralisatie, welke conclusie slechts kan worden getrokken op basis van een volledig uitgevoerd neurologisch onderzoek. Evenmin is weersproken dat op [gedaagde 2] geen plicht rustte om meer of anders in het huisartsenjournaal op te nemen. Hetgeen [de broer] in de gegeven omstandigheden meent te hebben waargenomen met betrekking tot de verrichtingen van [gedaagde 2] , legt tegenover hetgeen door [gedaagde 2] in het huisartsenjournaal is opgenomen, onvoldoende gewicht in de schaal. Dit geldt ook voor de door [eiseres] eveneens genoemde omstandigheid dat [betrokkene] sinds 7 februari 2014 last had van een slappe arm en dat dit erop zou wijzen dat de proef door [gedaagde 2] (dus) niet zou zijn verricht. Dit (gestelde) feit wordt immers gebaseerd op een mededeling, achteraf, van [betrokkene] dat hij sinds 7 februari 2014 een slappe rechterarm had en op de verklaring van de zus van [betrokkene] die op 7 februari 2014 niet bij het onderzoek van [gedaagde 2] aanwezig was. Hiermee is door [eiseres] onvoldoende feitelijke basis gegeven om de aanwezigheid van ataxie op 7 februari 2014 aan te kunnen nemen. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat de HAP, waarmee [de broer] in de avond van 7 februari 2014 telefonisch contact heeft gehad, in het huisartsenjournaal heeft vermeld dat op dat moment bij [betrokkene] geen sprake was van krachtverlies, hetgeen betekent dat daarnaar concreet door de HAP is gevraagd, en de HAP geen melding heeft gemaakt van overige (gemelde) klachten aan de arm.

5.6.

Gelet op het voorgaande zijn de stellingen van [eiseres] , in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] c.s., onvoldoende gemotiveerd en gesubstantieerd. Dit betekent dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de stelling van [eiseres] dat [gedaagde 2] jegens haar is tekortgeschoten. Bij die stand van zaken wordt aan bewijslevering door [eiseres] niet toegekomen. Haar vorderingen zullen worden afgewezen.

5.7.

De vraag of, indien een tekortkoming van [gedaagde 2] wel zou zijn komen vast te staan, de door [eiseres] gestelde arbeidsongeschiktheid van [betrokkene] in causaal verband staat met die tekortkoming, kan in het midden blijven en behoeft geen bespreking.

5.8.

[eiseres] wordt als in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast, ook in de proceskosten van [gedaagde 1] , nu [eiseres] haar vorderingen ten aanzien van [gedaagde 1] eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft ingetrokken. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagden] c.s. worden tot op heden begroot op:

– griffierecht € 4.131,-

– salaris advocaat € 3.540,- (2,0 punten × tarief € 1.770,-)

Totaal € 7.671,-

5.9.

Tot slot zal [eiseres] ambtshalve worden veroordeeld in de nakosten, zoals in de beslissing vermeld.

6De beslissing

De rechtbank:

6.1.

wijst de vorderingen af,

6.2.

veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagden] c.s. tot op heden begroot op € 7.671,00,

6.3.

veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,

6.4.

verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Scheijde, mr. R.H.C. van Harmelen en mr. D.M.S. Gribling en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2021.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey