***Rb: mishandeling, geen verlies arbeidsvermogen aangenomen op basis van rapport arbeidsdeskundige
Mishandeling; zicht van linkeroog van eiseres is gedaald van 40% naar 10%. Kort na mishandeling staakt zij groothandel in dameskleding. 1. Verlies arbeidsvermogen. De arbeidsdeskundige oordeelt dat het bedrijf ook zonder mishandeling niet levensvatbaar was. Verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige komen tot de conclusie dat eiseres met haar beperkingen in staat moet worden geacht hetzelfde inkomen te kunnen genereren als zij zou hebben gedaan zonder de mishandeling. Slechts beperkte periode arbeidsongeschiktheid aangenomen. 2. Smartengeld: € 15.000,- .
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
28-10-2020
Datum publicatie
05-11-2020
Zaaknummer
C/15/257140 / HA ZA 17-248
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Bodemzaak
Inhoudsindicatie
“Gedaagde is veroordeeld voor mishandeling van eiseres. Door de mishandeling is het zicht van het linkeroog van eiseres gedaald van 40% naar 10%. Eiseres vordert in deze civiele procedure schadevergoeding. Grootste schadepost betreft het verlies aan verdienvermogen. Om deze schade te kunnen begroten zijn zowel een verzekeringsgeneeskundige als arbeidsdeskundige ingeschakeld. Deze komen tot de conclusie dat eiseres met haar beperkingen in staat moet worden geacht hetzelfde inkomen te kunnen genereren als zij zou hebben gedaan zonder de mishandeling. Verlies aan verdienvermogen slechts voor een periode toegekend die eiseres feitelijk arbeidsongeschikt is geweest. Aan immateriële schadevergoeding wordt een bedrag van € 15.000,- toegekend.”
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/257140 / HA ZA 17-248
Vonnis van 28 oktober 2020
in de zaak van
[eiseres]
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F.W. Brugman (voorheen mr. C.J.M. Wever) te Wognum, gemeente Medemblik,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.G. Burgers te Alkmaar.
Partijen zullen hierna “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ” genoemd worden.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het tussenvonnis van 18 september 2019;
–
het verzekeringsgeneeskundig deskundigenonderzoek van 17 januari 2020 van mr. G.J. Kruithof;
–
het rapport arbeidsdeskundig onderzoek van 5 mei 2020 van P.L. van der Ham;
–
de conclusie na deskundigenbericht, tevens houdende wijziging/vermeerdering van eis van [eiseres] van 8 juli 2020, en
–
de conclusie van antwoord na deskundigenbericht van [gedaagde] van 2 september 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Bij brief van 28 september 2020 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat de rechter voor wie de comparitie van partijen op 18 januari 2018 heeft plaatsgevonden, mr. Jongkind-Jonker, met pensioen is en dat het vonnis zal worden gewezen door mr. Saarloos.
2 De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis van 19 juni 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat het causaal verband tussen de mishandeling en de door [eiseres] gestelde oogklachten vast staat. De rechtbank heeft overwogen dat de vraag dient te worden beantwoord welke materiële en immateriële schade [eiseres] lijdt en mogelijk nog zal lijden als gevolg van het haar door [gedaagde] toegebrachte oogletsel. Het grootste bedrag van de door [eiseres] gevorderde schadeposten betreft de post ‘verlies verdienvermogen, althans verlies van kansen’, waarvoor de rechtbank het noodzakelijk achtte een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige in te schakelen. De verzekeringsgeneeskundige zal met inachtneming van het rapport van de eerder benoemde deskundige drs. W. Vaandrager, oogarts, de functionele beperkingen van [eiseres] in kaart moeten brengen, waarna een arbeidsdeskundige vervolgens onderzoek kan doen naar onder meer het (resterende) verdienvermogen.
Deskundigenrapporten
2.2.
Bij vonnis van 18 september 2019 heeft de rechtbank als verzekeringsgeneeskundige benoemd mr. drs. G.J. Kruithof en als arbeidsdeskundige P.L. van der Ham.
verzekeringsgeneeskundige
2.3.
Verkort weergegeven heeft de verzekeringsgeneeskundige matige beperkingen van [eiseres] vastgesteld, inhoudende dat zij beperkt is met betrekking tot het verrichten van activiteiten dan wel werkzaamheden waarbij hoge eisen worden gesteld aan het gebruik van beide ogen.
Na het ongeval zijn er beperkingen op het gebied van persoonlijk functioneren waar het betreft herinneren, handelingstempo en het feit dat [eiseres] is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico.
Voorts zijn er beperkingen op het gebied van sociaal functioneren met betrekking tot zien, lezen en omgaan met conflicten. Met betrekking tot autorijden en fietsen moet [eiseres] vaker en meer met haar hoofd naar links roteren. Zij is beperkt met betrekking tot het autorijden bij slecht, regenachtig, schemerig en donker weer.
Tot slot zijn er beperkingen bij dynamische handelingen voor wat betreft het linkeroog. [eiseres] heeft nog slechts 0,1 van haar gezichtsvermogen in dat oog.
arbeidsdeskundige
2.4.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens de beroepswerkzaamheden van [eiseres] voorafgaande aan de mishandeling geduid als zelfstandig groothandelaar in (dames-)kleding. De arbeidsdeskundige heeft voor deze maatgevende arbeid een uitval als gevolg van het verminderd kunnen autorijden arbitrair gesteld op 25%. De deskundige stelt op grond daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid voor de maatgevende arbeid op 25%.
2.4.1.
Volgens de arbeidsdeskundige kan voor de arbeids- en verdienmogelijkheden zonder het voorval worden gewerkt met twee scenario’s.
Een eerste scenario waarbij [eiseres] haar zelfstandige werkzaamheden zou hebben voortgezet. De arbeidsdeskundige acht dit echter geen reëel scenario omdat de cijfers van 2009 tot en met de eerste helft van 2013 aantonen dat het bedrijf van [eiseres] (en haar vader) niet levensvatbaar was en dus geen bestaansrecht had.
In het tweede scenario zou [eiseres] in loondienst zijn gaan werken in de mode detailhandel als filiaalmanager, bedrijfsleider of (eerste) verkoopster in de (dames-)mode.
2.4.2.
Met betrekking tot de arbeids- en verdienmogelijkheden na de mishandeling concludeert de arbeidsdeskundige dat de actuele werkzaamheden van [eiseres] , als medewerker bediening bij een hotel, passende werkzaamheden zijn. Deze werkzaamheden zouden op basis van de Functionele Mogelijkheden Lijst 2 (hierna: FML-2) ook fulltime verricht kunnen gaan worden. Op basis van de FML-2 is de arbeidsdeskundige daarnaast van mening dat er geen beperkingen voor [eiseres] zijn om de werkzaamheden uit te voeren zoals beschreven in het tweede scenario voor de arbeids- en verdienmogelijkheden zonder het voorval.
Reacties partijen
2.5.
[eiseres] heeft tegen beide rapporten een aantal bezwaren naar voren gebracht. [gedaagde] kan instemmen met de inhoud van de rapporten.
2.5.1.
De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt is dat partijen gebonden zijn aan de inhoud van de rapporten van de door de rechtbank benoemde deskundigen tenzij er zwaarwegende bezwaren tegen deze rapporten zijn in te brengen. Van zwaarwegende bezwaren is onder andere sprake indien een rapport niet voldoet aan daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica.
2.5.2.
Met betrekking tot het verzekeringsgeneeskundig onderzoek stelt [eiseres] dat de verzekeringsgeneeskundige haar beperkingen ten aanzien van het inschatten van diepte onderschat. Deze beperking is door de oogarts vastgesteld in zijn rapportage van 11 februari 2019. Ook had de verzekeringsgeneeskundige rekening moeten houden met het feit dat de oogarts in zijn rapportage heeft gesteld dat [eiseres] beperkt is ten aanzien van lezen en nauwkeurigheid omdat er sprake is van een vlekkerig beeld. [eiseres] stelt voorts dat zij beperkt is ten aanzien van het bedienen van een muis en toetsenbord in combinatie met het werken met een beeldscherm.
2.5.3.
De genoemde bezwaren heeft [eiseres] ook aangevoerd in haar reactie van 2 januari 2020 op het concept rapport van de verzekeringsgeneeskundige.
In zijn definitieve rapport heeft de verzekeringsgeneeskundige aangegeven wat zijn reactie is op de bezwaren. Op enkele punten is het rapport aangepast naar aanleiding van de opmerkingen van [eiseres] . Voor het overige is naar het oordeel van de rechtbank in het rapport afdoende gereageerd door de deskundige. Daarmee voldoet het rapport van de verzekeringsgeneeskundige aan de daaraan te stellen eisen. Van de inhoud van dit rapport dient dan ook te worden uitgegaan.
2.5.4.
Met betrekking tot het rapport van de arbeidsdeskundige stelt [eiseres] dat zij volgens de arbeidsdeskundige 25% arbeidsongeschikt is voor de maatgevende arbeid omdat zij niet kan autorijden in slecht, regenachtig en donker weer. Dat betekent in dit geval dat zij in het overgrote deel van het jaar niet in de ochtenden, namiddag en avond kan autorijden. Het reizen met openbaar vervoer brengt ook beperkingen met zich mee. [eiseres] stelt voorts dat zij niet geschikt is voor de functie van manager detailhandel vanwege haar beperkingen met betrekking tot omgaan met conflicten.
2.5.5.
De bezwaren met betrekking tot het autorijden heeft [eiseres] ook in haar reactie op het concept rapport van 4 mei 2020 naar voren gebracht. De arbeidsdeskundige is in zijn rapport uitgebreid ingegaan op deze door [eiseres] aangevoerde bezwaren en heeft geoordeeld dat het rapport niet diende te worden aangepast.
Ook op het gestelde bezwaar met betrekking tot conflicthantering is de arbeidsdeskundige ingegaan. Op pagina 26 van het rapport is immers aangegeven dat conflicthantering niet kenmerkend is voor de werkzaamheden die [eiseres] thans en als filiaalmanager, bedrijfsleider of (eerste) verkoopster in de (dames-)mode in de mode detailhandel zou kunnen uitvoeren.
De rechtbank is, gelet op de inhoud van het rapport en de reactie van de arbeidsdeskundige op de opmerkingen van [eiseres] naar aanleiding van het concept rapport, van oordeel dat ook dit rapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat van de inhoud van dit rapport dient te worden uitgegaan.
Beoordeling schade
2.6.
De rechtbank acht zich, gelet op de inhoud van het verzekeringsgeneeskundig en het arbeidsdeskundige onderzoek, voldoende voorgelicht om een oordeel te kunnen geven over de verschillende door [eiseres] gevorderde schadeposten.
2.7.
In haar reactie op de deskundigenrapporten heeft [eiseres] haar eis gewijzigd en vermeerderd. Zij vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan haar van de navolgende schadebedragen:
–
verlies verdienvermogen tot en met 2017 € 42.264,00
–
schade wegens behoefte aan huishoudelijke hulp € 8.874,00
–
vervoerskosten € 799,67
–
zelfmedicatie € 93,38
–
overige materiële schade € 300,00
–
immateriële schade € 30.000,00
alsmede de in goede justitie te betalen bedragen voor:
– verlies aan verdienvermogen vanaf 2018 en
– verlies aan pensioenopbouw.
[eiseres] vordert voorts dat [gedaagde] zal worden veroordeeld:
– tot betaling van de wettelijke rente over alle schadebedragen: over de materiële schade vanaf het moment van dagvaarden in de eerdere procedure waarvan vonnis d.d. 7 oktober 2015 dan wel de onderliggende procedure en over de immateriële schade vanaf de datum van de mishandeling d.d. 11 juni 2013,
– in alle met beide procedures gemoeide kosten, waaronder de nakosten en de kosten van de door de deskundigen uitgevoerde expertises,
– tot het verstrekken aan [eiseres] van een belastinggarantie.
Verlies aan verdienvermogen
2.8.
Uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval.
2.9.
[eiseres] stelt in haar reactie op de rapporten van de deskundigen dat aan haar geen al te hoge eisen gesteld mogen worden ten aanzien van het te leveren bewijs van de arbeidsinkomsten die zij in de toekomst zou hebben genoten in de hypothetische situatie dat het schade-evenement niet zou hebben plaatsgevonden. Met betrekking tot deze stelling wijst de rechtbank erop dat door de rechtbank een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidsdeskundig onderzoek is gelast zodat meer duidelijkheid kan worden verkregen over de mogelijkheden tot het verwerven van arbeidsinkomsten van [eiseres] zonder de mishandeling door [gedaagde] . Deze onderzoeken doen niet af aan de stelplicht en zo nodig bewijslast van [eiseres] op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) met betrekking tot omstandigheden die zich aan haar zijde na de mishandeling hebben voorgedaan.
2.9.1.
De arbeidsdeskundige is bij beoordeling van de arbeids- en verdienmogelijkheden zonder de mishandeling uitgegaan van twee scenario’s: een eerste scenario waarbij [eiseres] haar zelfstandige werkzaamheden zou hebben voortgezet en een tweede scenario waarbij [eiseres] in loondienst zou zijn gaan werken in de functie van filiaalmanager, bedrijfsleider of (eerste) verkoopster in de (dames-)mode.
De arbeidsdeskundige acht het niet reëel om van het eerste scenario uit te gaan omdat de cijfers van 2009 tot en met de eerste helft van 2013 van het bedrijf van [eiseres] (en haar vader) aantonen dat dit bedrijf niet levensvatbaar was en geen bestaansrecht had. Dit standpunt van de deskundige volgt onder meer uit het feit dat, nadat het bedrijf in 2013 (drie weken na de mishandeling van [eiseres] door [gedaagde] ) is gestaakt, [eiseres] en haar vader zijn als gevolg van de schuldenlast uit hun bedrijf in de WSNP zijn terechtgekomen. Begin 2013 heeft de vader van [eiseres] zijn werkzaamheden in het bedrijf gestaakt waardoor de bedrijfsvoering door [eiseres] is aangepast. Niet gebleken noch realistisch is om aan te nemen dat de schulden waarvoor de WSNP noodzakelijk was, zijn opgebouwd in de eerste helft van 2013. De rechtbank volgt de arbeidsdeskundige dan ook in zijn oordeel dat voor het bepalen van het verlies aan verdienvermogen niet van het eerste, maar van het tweede scenario moet worden uitgegaan.
2.9.2.
Met betrekking tot het tweede scenario is de arbeidsdeskundige van oordeel dat [eiseres] op grond van de FML-2 met inachtneming van de door hem beschreven beperkingen geschikt kan worden geacht voor werkzaamheden die zij als filiaalmanager, bedrijfsleider of (eerste) verkoopster in de (dames-)mode in de mode detailhandel had kunnen verrichten. De deskundige onderbouwt dat een loondienstverband vanaf januari 2014 een redelijk uitgangspunt lijkt. De inkomsten uit dergelijke werkzaamheden zijn echter niet lager dan de inkomsten die zij zou hebben kunnen verwerven zonder het haar door [gedaagde] toegebrachte oogletsel. De conclusie moet daarom zijn dat de mishandeling niet heeft geleid tot een verlies aan verdiencapaciteit.
2.9.3.
[eiseres] stelt dat voor de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2018 vast staat dat zij gedurende de volledige WSNP-periode volledig arbeidsongeschikt was. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst [eiseres] naar het onderzoeksrapport van Trompetter & Van Eden dat als productie VIII aan de dagvaarding is gehecht. Dit rapport dateert van eind 2014. In het rapport concludeert L. Kwast, arts, (hierna: Kwast) dat [eiseres] volledig arbeidsongeschikt is. Waarbij de aanvulling is gemaakt: “Mijn verwachting is, dat dit gedurende de resterende looptijd van de wsnp zo zal zijn.”
Deze stelling wordt uitdrukkelijk door [gedaagde] betwist, reeds in de conclusie van antwoord van 17 mei 2017, alsook in de reactie op het deskundigenbericht van 2 september 2020.
2.9.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9.5.
[eiseres] heeft haar arbeidsongeschiktheid onderbouwd met het rapport van Kwast en de brief van de gemeente, eveneens overgelegd als productie VIII aan de dagvaarding. In de brief van de gemeente is opgenomen dat [eiseres] van haar plicht tot arbeidsinschakeling is ontheven over de periode van 1 februari 2014 tot en met 1 februari 2015 omdat zij vanwege medische redenen niet in staat is om betaald arbeid te verrichten. Daarmee staat voldoende vast dat [eiseres] tot en met 1 februari 2015 arbeidsongeschikt is geweest. Niet betwist is dat [eiseres] een bedrag van € 815,- netto per maand aan verdienvermogen is misgelopen over de periode van 1 januari 2014 tot 1 maart 2015, derhalve een totaal bedrag van € 11.410,-.
Dat [eiseres] ook vanaf 1 maart 2015 arbeidsongeschikt is geweest, wordt in het geheel niet onderbouwd. Vanaf 1 maart 2015 is er dan ook geen verlies aan verdienvermogen.
2.9.6.
[gedaagde] stelt dat de WSNP tot 1 juni 2016 zou hebben geduurd en dat [eiseres] gedurende de WNSP periode geen schade heeft geleden omdat zij al haar (extra) inkomsten of vrijwel alles aan haar schuldeisers zou hebben moeten betalen. Daarvan dient naar mening van [gedaagde] zeker te worden uitgegaan omdat [eiseres] geen inzicht heeft gegeven in haar schuldenpositie in de jaren na 2013 en de afwikkeling van de WSNP.
2.9.7.
[eiseres] heeft, zoals [gedaagde] terecht stelt, geen inzage gegeven in het verloop van de WSNP. Ook de duur van de WSNP is niet duidelijk. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige blijkt dat het ook hem niet duidelijk is hoe lang de WSNP heeft geduurd, nu hij in het rapport aangeeft dat [eiseres] per augustus “tijdelijk (een jaar?) onder de WSNP” viel. [eiseres] heeft nagelaten inzage te verstrekken in het verloop van de WSNP. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de WSNP (de standaard periode van) drie jaren heeft geduurd en geëindigd is op 1 juni 2016. Gelet op het feit dat gedurende de looptijd van de WSNP inkomsten afgedragen dienen te worden aan de schuldeisers is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] in die periode geen inkomensschade heeft geleden.
2.9.8.
[eiseres] verzoekt de rechtbank over de periode van 1 januari 2018 tot 1 juli 2020 een rekenkundige te benoemen om te laten berekenen wat [eiseres] als zelfstandig ondernemer had kunnen verdienen. Gelet op de hiervoor gemotiveerde keuze voor scenario 2, zal dit verzoek van [eiseres] niet door de rechtbank worden ingewilligd. Ook de vordering van [eiseres] met betrekking tot het verstrekken van een belastinggarantie zal worden afgewezen aangezien deze garantie is gevorderd voor de schade in verband met het verlies aan verdienvermogen.
Verlies aan pensioenopbouw
2.9.9.
In de dagvaarding heeft [eiseres] het verlies aan pensioenopbouw gesteld op 10% van het verlies aan verdienvermogen. Zij is daar in de akte na deskundigenbericht van 8 juli 2020 niet meer op teruggekomen en heeft deze post in de akte op P.M. gesteld in afwachting van het onderzoek door de rekenkundige.
Volgens [gedaagde] is geen sprake van een verlies aan pensioenopbouw omdat [eiseres] als zelfstandige geen ruimte had om pensioen op te bouwen.
2.9.10.
De rechtbank gaat bij beoordeling van deze schadepost uit van het tweede scenario waarbij [eiseres] in loondienst werkzaam zou zijn geweest. Daarmee verwerpt de rechtbank het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] als zelfstandige geen pensioen heeft opgebouwd en dus geen pensioenschade lijdt. De rechtbank heeft het verlies aan verdienvermogen hiervoor gesteld op € 11.410,- Gelet op het feit dat opgebouwde pensioenrechten niet behoeven te worden afgedragen aan schuldeisers in de WSNP, betreft dit schade waarvan wel voldoende aannemelijk is dat [eiseres] deze heeft geleden. De rechtbank volgt [eiseres] voor zover zij stelt dat het verlies aan pensioenopbouw kan worden gesteld op 10% van het verlies aan verdienvermogen. De schade bedraagt derhalve (10% van € 11.410,- =) € 1.141,-.
Huishoudelijke hulp
2.9.11.
Ter onderbouwing van deze kosten verwijst [eiseres] naar de richtlijn huishoudelijke hulp en vordert een bedrag van € 8.874,- over de periode 13 juni 2013 tot en met 13 april 2015.
[gedaagde] betwist deze schade, er zijn geen kosten gemaakt en op basis van de recente medisch-arbeidskundige rapportages acht hij aannemelijk dat [eiseres] in januari 2014 al in staat te achten was zelf haar huishouden te runnen.
2.9.12.
De rechtbank overweegt als volgt.
In letselschadezaken wordt bij het vaststellen van kosten voor huishoudelijke hulp doorgaans aangesloten bij de normbedragen van de Letselschade Richtlijnen. Bij toepassing van deze richtlijnen hoeft geen concreet bewijs van schade te worden geleverd, maar de schade dient wel aannemelijk te worden gemaakt. [eiseres] heeft in haar dagvaarding aangevoerd dat zij naast haar ouders en een vriendin in de huishoudelijke taken is bijgestaan door Evean thuiszorg. Daarmee heeft [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat zij kosten voor huishoudelijke hulp heeft moeten maken. De rechtbank sluit vervolgens aan bij de door [eiseres] gevorderde bedragen in de inleidende dagvaarding met dien verstande dat de rechtbank deze kosten beperkt tot 1 maart 2015. Uit het rapport van Kwast blijkt dat [eiseres] in december 2014 nog behoefte had aan hulp in het huishouden. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank uitgaat van de volgende kosten voor huishoudelijke hulp
–
13 juni 2013 – 13 september 2013: € 126,- x 13 weken = € 1.638,00
–
13 september 2013 – 13 december 2013: (6 x € 9,-) x 13 weken = € 702,00
–
13 december 2013 – 1 maart 2015 (6 x € 9,-) x 63 weken = € 3.402,00
Totaal € 5.742,00
Deze kosten dienen door [gedaagde] te worden vergoed.
Vervoerskosten
2.9.13. [eiseres] vordert een bedrag van € 799,67 voor reis- en parkeerkosten. Zij heeft deze kosten verdeeld in kosten van vervoer naar het VUMC en het AMC, de psycholoog, de huisarts, de gemachtigde, Slachtofferhulp en parkeerkosten.
[gedaagde] betwist dat al deze kosten een gevolg zijn van de mishandeling. Subsidiair stelt [gedaagde] dat [eiseres] deze kosten onvoldoende heeft onderbouwd.
[eiseres] heeft de diverse reiskosten gespecificeerd en het juiste tarief toegepast. Dit onderdeel van de vordering zal door de rechtbank echter enigszins worden gematigd. [eiseres] diende immers ook zonder het ongeval regelmatig het ziekenhuis te bezoeken in verband met haar al bestaande oogproblemen. Bovendien is niet onderbouwd dat 48 bezoeken aan de psycholoog het gevolg zijn van de mishandeling door [gedaagde] . De rechtbank zal deze post, schattenderwijs, begroten op € 600,-.
Zelfmedicatie
2.9.14.
[eiseres] vordert een bedrag van € 93,38 voor zelf aangeschafte medicatie. Zij heeft van de door haar gemaakte kosten bewijsstukken overgelegd.
Deze kosten zijn niet door [gedaagde] betwist. Voor zover [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord deze kosten heeft willen betwisten door zijn stelling dat niet is aangetoond dat deze kosten in direct verband staan met de gevolgen van het duwincident, verwerpt de rechtbank dit verweer. De data van de verschillende facturen zijn gelegen in de periode tussen 27 juni 2013 en 21 augustus 2013. De behandelingen en kosten voor medicatie hebben plaatsgevonden dan wel zijn betaald in de maanden direct volgend op de mishandeling op 13 juni 2013. Deze kosten dienen derhalve eveneens door [gedaagde] aan [eiseres] te worden vergoed.
Overige materiële schade
2.9.15.
Terzake van overige materiële schade vordert [eiseres] een bedrag van € 300,-. Dit betreft schade aan een televisie en een mobiele telefoon. [eiseres] heeft ter onderbouwing van deze kosten enkele foto’s overgelegd.
[gedaagde] betwist gemotiveerd dat hij zaken van [eiseres] zou hebben vernield.
Na deze betwisting is [eiseres] op dit onderdeel van de vordering niet meer teruggekomen. Het zal daarom worden afgewezen.
Immateriële schade
2.9.16.
Aan immateriële schade vordert [eiseres] een bedrag van € 30.000,-. Zij verwijst ter onderbouwing van deze schade naar haar oogletsel, de gestelde PTSS-diagnose, pijnklachten aan haar hoofd, nek, gezicht en strottenhoofd, slapeloosheid en concentratie- en geheugenstoornissen.
[gedaagde] betwist deze schade. [gedaagde] betwist dat hij naast de duw die de politierechter als bewezen heeft verklaard [eiseres] op andere manieren heeft aangeraakt. Hij betwist met name dat hij [eiseres] heeft getracht te wurgen.
2.9.17.
In het vonnis van 7 oktober 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat “de politierechter uitsluitend bewezen heeft verklaard dat [gedaagde] [eiseres] eenmaal heeft geduwd waardoor zij op de grond is gevallen. Niet bewezen is dat [gedaagde] [eiseres] meermalen heeft geduwd waardoor ze onder meer tegen een kast en/of orgel terechtgekomen is, dat [gedaagde] de keel/hals van [eiseres] heeft vastgepakt en dichtgeknepen of dat hij het hoofd van [eiseres] heeft vastgepakt en haar met haar hoofd tegen de deur heeft geslagen.” Het vonnis van de politierechter is in kracht van gewijsde gegaan en daardoor staat in deze procedure vast dat [gedaagde] [eiseres] heeft geduwd waardoor zij op de grond is gevallen. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW heeft [eiseres] recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.
2.9.18.
De rechter dient de vergoeding voor immateriële schade naar billijkheid vast te stellen. Hij moet daarbij rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Relevante factoren zijn de aard van het letsel, de ernst van het letsel en gevolgen van het letsel voor de betrokkene, de aard van de aansprakelijkheid, de ernst van het verwijt en de mate van verwijtbaarheid. De rechter moet bij de begroting van de vergoeding voor immateriële schade ook letten op bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
2.9.19.
De rechtbank gaat uit van de in deze procedure vastgestelde feiten.
De als deskundige aangestelde oogarts heeft geconcludeerd dat het visus van het linkeroog van [eiseres] is gedaald van 40% naar 10% waarbij ook het gezichtsveld meer concentrisch is geworden. Het blikveld van het linkeroog is fors afgenomen. Het causaal verband tussen dit oogletsel en de mishandeling van [eiseres] door [gedaagde] staat vast. Uit de FML-2 blijkt dat [eiseres] door het oogletsel in de rubriek persoonlijk functioneren is beperkt in herinneren doordat zij de mogelijkheid moet hebben dingen op te schrijven als geheugensteun, waardoor ook haar handelingstempo is beperkt en zij is aangewezen op werk zonder een verhoogd persoonlijk risico. Daarnaast kan zij moeilijk focussen, doordat ze maar met één oog ziet. Hierdoor wordt ze bij diverse praktische handelingen gehinderd. In het sociaal functioneren is [eiseres] beperkt in het zien, het lezen (een tempoverlies van 25-30%), het omgaan met conflicten en vervoer, omdat [eiseres] vaker en meer met haar hoofd naar links moet roteren en zij beperkt is in autorijden bij slecht, regenachtig, schemerig, donker weer. Bij de dynamische handelingen is [eiseres] eveneens beperkt in verband met haar linkeroog.
Ten slotte moet zij vaker dan daarvoor door de oogarts worden gecontroleerd aan haar ‘goede’ oog; er bestaat een reële angst voor ontstekingen aan dat oog met als mogelijk gevolg totale blindheid.
2.9.20.
Rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, en de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 15.000,- redelijk.
Resumerend
2.9.21.
Het vorenstaande komt erop neer dat de rechtbank zal bepalen dat [gedaagde] aan schadevergoeding aan [eiseres] een bedrag dient te betalen van:
–
verlies pensioenopbouw € 1.141,00
–
kosten huishoudelijke hulp € 5.742,00
–
reis- en parkeerkosten € 600,00
–
zelfmedicatie € 93,38
–
immateriële schade € 15.000,00
Totaal € 22.576,38
Uitkering schadefonds geweldsmisdrijven
2.10.
[eiseres] heeft van het Schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) een bedrag toegekend gekregen van in totaal € 9.540,00. Dit bedrag ziet op € 6.000,- immateriële schadevergoeding, verhoogd met een bedrag van € 2.500,- in verband met het staken van haar onderneming vanwege arbeidsongeschiktheid, € 422,- in verband met kosten medische hulp, € 541,- in verband met kosten vervoer en € 77,- voor griffiekosten. In de beslissing op de aanvraag voor toekenning van een vergoeding is door het schadefonds opgenomen dat [eiseres] het schadefonds dient te informeren indien zij geld van anderen krijgt, zoals bijvoorbeeld de dader. In een dergelijk geval wordt beoordeeld of [eiseres] het geld aan het schadefonds dient terug te betalen omdat zij geen uitkering van het schadefonds krijgt als zij haar schade op een andere manier vergoed krijgt. Nu het door het schadefonds betaalde bedrag een voorwaardelijke uitkering betreft, die kan worden teruggevorderd als de aansprakelijke partij de schade volledig heeft voldaan, dient dit bedrag voor de vergoedingsplicht van [gedaagde] verder buiten beschouwing te worden gelaten.
Kosten
2.11.
De rechtbank beschouwt [gedaagde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en zal hem dan ook in de proceskosten veroordelen. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eiseres] op:
– dagvaarding € 97,31
– griffierecht 78,00
– salaris advocaat 2.085,00 (3 punten × tarief € 695,00)
Totaal € 2.260,31
2.12.
[gedaagde] zal eveneens in de kosten van de deskundige oogarts worden veroordeeld. Dat onderzoek was nodig in verband met het verweer van [gedaagde] en de oogarts heeft de stelling van [eiseres] bevestigd. Datzelfde geldt voor het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waaruit volgt dat [eiseres] op diverse terreinen beperkingen ondervindt als gevolg van de mishandeling.
[eiseres] dient echter de kosten van het arbeidsdeskundig onderzoek te dragen. Uit dat onderzoek blijkt dat de stelling van [eiseres] dat zij een fors verlies aan verdienvermogen heeft, moet worden verworpen.
Deze kosten bedragen:
–
oogarts € 4.114,00
–
verzekeringsgeneeskundige € 4.494,52
–
arbeidsdeskundige € 5.689,52.
2.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
3 De beslissing
De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 22.576,38 (tweeëntwintigduizend vijfhonderdzesenzeventig euro en achtendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 7.576,38 met ingang van 26 september 2014 tot de dag van volledige betaling, en over € 15.000,00 met ingang van 11 juni 2013 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.260,31,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de in debet gestelde kosten van de deskundige oogarts en verzekeringsgeneeskundige van in totaal € 8.608,52 (achtduizend zeshonderdacht euro en tweeënvijftig cent) aan de griffier van de rechtbank binnen twee weken na de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.4.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de in debet gestelde kosten van de arbeidsdeskundige van € 5.689,52 (vijfduizend zeshonderdnegenentachtig euro en tweeënvijftig cent) aan de griffier van de rechtbank binnen twee weken na de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020.1
1 type: MKG coll: LJS