Rb: nekhernia door trillingen op heftruck? Werknemer moet verband klachten en werkzaamheden bewijzen
Werknemer, heftruckchauffeur, is arbeidsongeschikt geraakt door nekhernia. Hij stelt deze te hebben opgelopen doordat hij is blootgesteld aan trillingen en schokken op heftruck. De kantonrechter oordeelt dat niet is weersproken dat werknemer schok- en trilbelasting heeft ondergaan. De kantonrechter oordeelt vervolgens dat op basis van expertiserapport niet zonder meer kan worden aangenomen dat de werkomstandigheden de oorzaak vormen van de klachten. Werknemer dient dit verband aannemelijk te maken.
Kantonrechter te Helmond
Zaaknummer: 709636
Rolnummer: 3602/10
Uitspraak: 12 oktober 2011
In de zaak van:
[Eiser],
wonende te [Woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. A.B. Noordhof,
Postbus 1089, 6040 KB Roermond,
tegen:
de naamloze vennootschap Bavaria gevestigd te Lieshout,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.M. Kruitwagen, Postbus 3045,
6802 DA Arnhem.
1. De procedure.
Eiser heeft bij dagvaarding gesteld en gevorderd als na te melden. Gedaagde is in rechte verschenen en heeft een conclusie van antwoord genomen. Vervolgens werden de conclusie van repliek en conclusie van dupliek gewisseld. Eiser heeft vervolgens nog een akte genomen. Daarna is vonnis bepaald. Onder de genoemde processtukken bevonden zich tevens de in die stukken nader aangeduide producties.
Partijen zullen verder worden aangeduid als "[Eiser]" en "Bavaria".
2. Het geschil.
1.1 [Eiser] vordert wegens schade als gevolg van door de omstandigheden waaronder hij voor Bavaria heeft moeten werken ontstaan letsel een verklaring voor recht dat Bavaria aansprakelijk is voor de ontstane materiële en immateriële schade, betaling van een voorschot van € 10.000,= op de vast te stellen schade en veroordeling tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alles te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.
1.2 [Eiser] legt aan deze vordering het navolgende ten grondslag. Vanaf 1 juli 2000 is hij fulltime in dienst van Bavaria als heftruckchauffeur. Bij het uitvoeren van zijn werk is hij blootgesteld aan trillingen en schokken door het voortdurend in hoog tempo rondrijden met heftruck of pendeltruck in een loods met een ongelijke vloer waarin Stelconplaten liggen. Daarbij moest hij voortdurend omhoog en opzij kijken. Hierdoor werden met name zijn rug en nek fysiek voortdurend belast. De vering van de gebruikte heftrucks voldeed niet aan de daaraan op grond van de Europese Richtlijn 2002/44/EG en de daarop gebaseerde aanpassing d.d. 5 juli 2005 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (afdeling 3a, Trillingen) te stellen eisen en was onvoldoende om de trillingen op te vangen. In strijd met de daaruit voortvloeiende verplichting voor Bavaria in het kader van een Risico-inventarisatie en -evaluatie, heeft zij de trillingsbelasting nimmer gemeten.
In 2004 heeft [Eiser] aanhoudende klachten gekregen, waaronder nekklachten. Vanaf 22 augustus 2007 is [Eiser] arbeidsongeschikt geraakt. Als diagnose is een nekhernia gesteld. [Eiser] is daar op IO december 2007 voor een eerste keer en op 26 juni 2008 voor een tweede keer aan geopereerd. Op 17 november 2008 moest hij ten derde mate voor deze klacht worden geopereerd, na dat [Eiser] was gesommeerd om op een grote truck te gaan rijden, waarna een verergering van de klachten plaatsvond. Vanaf 22 augustus 2007 tot op heden is [Eiser] volledig arbeidsongeschikt. Het verrichten van aangepast werk bleek in deze periode niet mogelijk. Bij brief van 29 januari 2010 heeft de bedrijfsarts van Bavaria laten weten dat hij [Eiser] blijvend arbeidsongeschikt acht voor de functie van heftruckchauffeur.
[Eiser] stelt dat zijn gezondheidsklachten (mede) zijn ontstaan tijdens en als gevolg van zijn werkzaamheden voor Bavaria, althans daardoor zijn verergerd en dat Bavaria daarom aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die hij hierdoor lijdt.
2.1 Bavaria heeft hiertegen primair tot verweer aangevoerd dat allereerst moet komen vast te staan dat sprake is van een ziektebeeld dat te wijten is aan de werksituatie. Bavaria betwist dat de door [Eiser] gestelde schade het gevolg is van de arbeidsomstandigheden waaronder [Eiser] heeft moeten werken. De klachten zijn en worden veroorzaakt door een relatief (te) nauw wervelkanaal. Uit de rapportage van haar medisch adviseur (productie 10 bij dagvaarding) volgt dat dit niet het gevolg kan zijn van het rijden op een heftruck. Gelet op het langzaam ontstaan van de klachten en het ontbreken van een acuut trauma acht de deskundige het uitgesloten dat de nekhernia is ontstaan door een acuut van buiten komende oorzaak. Ook de bedrijfsarts legt geen link met de werkzaamheden die [Eiser] voor Bavaria moest uitvoeren.
Subsidiair voert Bavaria aan dat de trillingsbelasting bij het rijden op de heftruck niet zo hoog is geweest dat daardoor de gestelde klachten kunnen zijn veroorzaakt of verergerd. Ter onderbouwing daarvan verwijst Bavaria naar een rapport van het bureau VHP Ergonomie, productie l bij antwoord).
Meer subsidiair voert Bavaria aan dat zij in voldoende mate aan haar zorgplicht, voortvloeiend uit het bepaalde in artikel 7:658, lid I BW, heeft voldaan, één en ander als nader toegelicht in de conclusie van antwoord.
Nog meer subsidiair stelt Bavaria dat haar aansprakelijkheid is uitgesloten, omdat het treffen van voldoende voorzorgsmaatregelen als bedoeld in artikel 7:658, lid 1 BW het ontstaan van de klachten niet zou hebben kunnen voorkomen.
Uiterst subsidiair voert Bavaria aan dat de schade is ontstaan of mede is ontstaan door aanlegfactoren en andere aan [Eiser] zelf toe te rekenen privéomstandigheden. Die zijn dermate overheersend dat zij aan eventuele aansprakelijkheid van Bavaria in de weg staan.
2..2 Voor wat betreft de nevenvorderingen voert Bavaria aan dat de rechtbank (bedoeld zal zijn:
de kantonrechter) op dit moment zeer wei in staat zou moeten zijn om zelf de schade vast te stellen, zodat verwijzing naar een schadestaatprocedure niet nodig is. Mocht de kantonrechter daartoe over gaan, dan merkt Bavaria op dat de schade op geen enkele wijze is onderbouwd.
Bavaria betwist voorts de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten, omdat de gemaakte kosten moeten worden gezien als kosten tijdens de instructie van het geding, zodat zij in een eventuele proceskostenveroordeling meegenomen zouden moeten worden. Subsidiair betwist Bavaria dat deze kosten zijn gemaakt. Ook op het punt van de wettelijke rente maakt Bavaria bezwaar tegen het gevorderde.
3. Bij repliek en dupliek hebben partijen volhard in hun stellingname en deze nader toegelicht en onderbouwd, één en ander als staat te lezen in genoemde conclusies. [Eiser] heeft bij akte nog gereageerd op de door Bavaria bij dupliek overgelegde producties.
3. De beoordeling.
4.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in het geding gebrachte producties, voor zover de inhoud daarvan niet is weersproken. staat tussen partijen het navolgende vast.
4.2 [Eiser] is vanaf 1 juni 2000 full time in dienst geweest van Bavaria als heftruckchauffeur. Het laatst genoten loon in 2007 bedroeg gemiddeld ruim €2.300,= per vier weken inclusief ploegentoeslag en overuren. In 2004 heeft [Eiser] aanhoudende klachten gekregen, waaronder nekklachten. Vanaf 22 augustus 2007 is [Eiser] arbeidsongeschikt. Als diagnose is een nekhernia gesteld. [Eiser] is daar op 10 december 2007 voor een eerste keer en op 26 juni 2008 voor een tweede keer aan geopereerd. Op 17 november 2008 moest hij ten derde male voor deze klacht warden geopereerd. Vanaf 22 augustus 2007 tot op heden is [Eiser] volledig arbeidsongeschikt. Het verrichten van aangepast werk bleek in deze periode niet mogelijk. Bij brief van 29 januari 2010 heeft de bedrijfsarts van Bavaria laten weten dat hij [Eiser] blijvend arbeidsongeschikt acht voor de functie van heftruckchauffeur. [Eiser] ontvangt vanaf 1 januari 2011 een WIA-uitkering van €1.800,47 per maand. Inmiddels mag worden aangenomen dat een medische eindtoestand is bereikt.
4.3 in zijn functie heeft [Eiser] op een heftruck en/of pendeltruck goederen moeten verplaatsen, onder meer in/uit een loods. Daarbij moest hij omhoog en opzij kijken. De heftrucks zelf waren uitgerust met massieve banden en verstelbare en verende stoelen. De indertijd in gebruik zijnde heftrucks zijn inmiddels vervangen door soortgelijke. [Eiser] heeft zich geregeld over de kwaliteit van de stoelen en de vering daarvan beklaagd bij zijn leidinggevende. Tot 2003 reed [Eiser] met zijn voertuig geregeld over een vloer van Stelconplaten. In 2003 of 2004 zijn deze platen in de loodsen vervangen door een gladde cementvloer. De omstandigheden waaronder [Eiser] voordien heeft moeten werken kunnen om die reden niet meer worden vastgesteld.
4..4 Op 3 juli 2009 heeft de deskundige M.R. Coehoorn in opdracht van de aansprakelijkheidsverzekeraar van Bavaria een rapport uitgebracht in liet kader van de beoordeling van de aansprakelijkstelling door [Eiser] van Bavaria (productie 10 bij dagvaarding). In dit rapport heeft de heer Coehoorn de medische documentatie betrokken die door [Eiser] bij dagvaarding in het geding is gebracht.
Hij merkt in zijn rapport onder meer het navolgende op:
-Bij betrokkene (…) ontstonden in de loop van de tijd (gesproken wordt over een
voorgeschiedenis aan klachten van enkele jaren) in het jaar 2007 toenemend nek- en schouderklachten met neurologische (uitval)verschijnselen (…).
Betrokkene werd uitvoerig specialistisch onderzocht waarbij als verklaring voor de klachten de aanwezigheid van een herniatie in de nek werd vastgesteld bij een relatief (te) nauw wervelkanaal. Betrokkene werd operatief behandeld waarbij de hernia werd aangepakt en ook het relatief smalle wervelkanaal werd "vergroot”, door het aanbrengen van een (bot)plastiek te verbetering van de stand van de wervels. Helaas’ is deze ingreep niet (blijvend) succesvol geweest doordat het aanwezige tecmablokje was gefragmenteerd. Opnieuw werd een operatie-indicatie gesteld waarbij "zwaarder" materiaal werd aangebracht (dd 28 juni 2008). Een en ander verliep ongecompliceerd.
De aard van de problematiek van betrokkene bestaat/bestond derhalve ontegenzeggelijk uit een hernia in de nek waarbij de klachten en neurologische (uitval)verschijnselen nog eens extra werden geaccentueerd/verergerd door de aanwezigheid van een (relatief) nauw wervelkanaal
(-)
Voor wat betreft de oorzaak van deze pathologie (al dan niet in relatie tot het werk) kan de aanwezigheid van een nauw wervelkanaal natuurlijk nooit het gevolg worden genoemd van het rijden op een heftruck, zeker niet onder de omstandigheden zoals deze in de rapportage van de expert voor het voetlicht worden gebracht. Het feit dat de bedrijfsarts geen enkele toespeling in die richting heeft gemaakt en spreekt van een ziekelijke aandoening als oorzaak voor het verzuim vormt daarvoor eens te meer een bevestiging
Ten aanzien van de mogelijke relatie tussen een hernia en een "acuut van buiten komende oorzaak" kan worden gezegd dat dit een controversieel onderwerp is. Veel literatuur is inmiddels verschenen omtrent de mogelijke relatie tussen een acuut van buiten inwerkend geweld (bijvoorbeeld een flexie- deflexie trauma) maar een afdoende bewijs kan in de praktijk zelden o f nooit worden geleverd.
Gelet op het langzame ontstaan van de betreffende klachten en de kennelijke afwezigheid van een acuut (adequaat) trauma is bovengenoemde discussie derhalve hier niet aan de orde.
Er is hier namelijk sprake geweest van een in essentie pathologisch ziekteproces waarvan een herniatie in samenhang niet een (relatief) nauw of vernauwd wervelkanaal de oorzaak zijn (geweest) van klachten en symptomatologie hij betrokkene. Niets’ wijst op een van buiten komend onheil als oorzakelijke factor. Daarvoor is ten eerste de aard, ernst, duur (qua ontstaan) en de localisatie van de onderhavige problematiek meer dan ernstig genoeg maar ontbreekt vooralsnog iedere aanwijzing dat de arbeidsomstandigheden (van welke aard dan ook) een belangrijke (mede) oorzaak zijn geweest voor het doen ontstaan, dan wel onderhouden van de bij betrokkene ontstane gezondheidsproblematiek.
Dat bij het manifest geworden zijn Van de neurologische (uitvalverschijnselen de klachten door een zekere mate van trillingsbelasting wellicht wat directer / explicieter werden opgemerkt doet aan bovengenoemde overweging / conclusie mijnerzijds niet af "
5. Bij de beoordeling van een vordering als de onderhavige wordt vooropgesteld dat het op grond van art. 7:658 lid 2 BW aan de werknemer is te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
Pas indien dat kan warden aangenomen, komt de vraag aan de orde of de werkgever aan een op hem of haar rustende zorgplicht heeft voldaan. Die laatste vraag staat geheel los van het vereiste dat een oorzakelijk verband moet bestaan tussen de geconstateerde gezondheidsklachten en de omstandigheden waaronder Bavaria [Eiser] heeft laten werken. Komt dat oorzakelijk verband tussen de gezondheidsklachten en de arbeidsomstandigheden niet vast te staan, dan zullen de vorderingen van [Eiser] alleen al om die reden niet kunnen slagen en behoeft de kwestie van liet al dan niet naleven van een zorgplicht door Bavaria geen verder onderzoek meer.
6. [Eiser] heeft in elk geval voldaan aan zijn stelplicht. Hij heeft immers gemotiveerd aangevoerd dat de omstandigheden waaronder hij zijn werk heeft moeten doen van dien aard waren dat de ondervonden gezondheidsklachten daardoor zijn ontstaan. Voorts heeft [Eiser] al in de dagvaarding de deugdelijkheid van de conclusies van de aangehaalde deskundige (de heer Coehoorn) weersproken en, onder verwijzing naar een verklaring van de behandelend neurochirurg de heer Rutten aangevoerd dat het verder doen van zwaar werk, zoals dat op een heftruck, afbreuk doet aan de herstelkansen. Daaruit volgt, aldus [Eiser], dat de klachten zijn veroorzaakt of ten minste zijn verergerd door het werk op de heftruck en/of pendeltruck.
Bavaria heeft dit gemotiveerd weersproken, onder meer onder verwijzing naar de hiervoor overgenomen tekst uit het rapport van de heer Coehoorn.
7.1 Bij een stand van zaken zoals die op dit moment is, komt de vraag aan de orde welk der partijen op dit punt niet bewijs dient te worden belast. Voor toepassing van de zogenaamde "omkeerregel" is nodig dat de werknemer niet alleen stelt, en zo nodig bewijst, dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten welke door deze omstandigheden kunnen zijn veroorzaakt. Zulks is laatstelijk bevestigd door de Hoge Raad in het arrest van 9 januari 2009 (Landskroon/BAM Nelissen van Egteren B.V., LIN BF8875).
7.2 [Eiser] heeft gesteld dat hij heeft moeten werken onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, met name door het blootstellen aan schokken en trillingen. Dat [Eiser] in het geheel niet is blootgesteld aan schokken of trillingen, is door Bavaria niet gesteld. Zij heeft niet weersproken dat in zekere mate sprake is geweest van een trillingsbelasting. Bavaria betwist slechts dat de trillingsbelasting zodanig was dat daardoor überhaupt klachten konden ontstaan. In dat geval moet echter worden aangenomen dat aan het eerste deel van de vereiste stelplicht en bewijslast voor [Eiser] is voldaan. Niet weersproken is immers dat [Eiser] in zijn werk een schok- en trillingsbelasting heeft ondergaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat schokken en/of een trillingsbelasting tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Dat volgt alleen al uit het feit dat het Arbeidsomstandighedenbesluit hierover bepalingen bevat. Bewijs is dan op dit punt niet meer nodig.
7.3 Dat voert dan vervolgens tot het tweede deel van de stelplicht en bewijslast voor [Eiser]. [Eiser] heeft inderdaad gesteld dat een oorzakelijk verband bestaat tussen de omstandigheden waaronder hij heeft moeten werken en de (thans) ondervonden gezondheidsklachten. Anders dan ten aanzien van het bestaan van die omstandigheden (waar [Eiser] volgens de Hoge Raad bewijs moet leveren), is het op dit punt voldoende dat [Eiser] aannemelijk maakt (en dus niet min of meer onomstotelijk aantoont) dat het verlangde causaal verband bestaat.
7.4 Vooralsnog acht de kantonrechter [Eiser] in die laatste opdracht niet geslaagd. Gelet op de inhoud van het rapport van de deskundige Coehoorn kan niet zonder meer worden aangenomen dat de omstandigheden waaronder [Eiser] zijn werk heeft moeten doen de oorzaak zijn geweest of kunnen zijn geweest voor het optreden van de door [Eiser] ondervonden gezondheidsklachten. [Eiser] heeft niet weersproken dat de omstandigheid dat zijn wervelkanaal (relatief) nauw was een hem persoonlijk betreffende omstandigheid is, die helemaal los staat van de omstandigheden waaronder hij zijn werk heeft moeten doen. Voorts heeft [Eiser] al in de dagvaarding (punt 1 1) erkend dat het op zich juist is om te veronderstellen dat een nekhernia meestal niet wordt veroorzaakt door een van buiten komende oorzaak. De brief van de behandelend neuroloog de heer Rutten (productie 11 bij dagvaarding) geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat dat in deze casus wel zo zou zijn. Hij verklaart dat de klachten waarschijnlijk zijn ontstaan door degeneratieve afwijkingen, niet dat deze kunnen zijn ontstaan door omstandigheden waaronder [Eiser] heeft moeten werken. Dat die wellicht de herstelkansen niet bevorderen moge zo zijn, maar dat zegt niets over de oorzaak van de klachten. Andere verklaringen of rapporten die – in afwijking van wat doorgaans mag worden aangenomen – kunnen wijzen op het bestaan van een causaal verband tussen het ontstaan van de nekhernia en de arbeidsomstandigheden zijn niet in het geding gebracht.
7.5 Het voorgaande voert dan tot de slotsom dat het nog steeds aan [Eiser] is om aannemelijk te maken dat een oorzakelijk verband bestaat tussen de omstandigheden waaronder hij zijn werk heeft moeten doen en de gezondheidsklachten die hij heeft ondervonden en nog steeds ondervindt. Het ligt voor de hand dat daartoe een deskundigenbericht wordt gelast waarbij niet zo zeer de medische toestand van [Eiser] onderweg) van onderzoek dient te zijn, maar – in het algemeen – antwoord gegeven dient te worden op de vraag of en/of in hoeverre een (nek)hernia geleidelijk kan ontstaan door een langdurige blootstelling aan trillingen en/of schokken, zoals mogelijk te ondervinden bij het besturen van een heftruck. Deze vraag dient beantwoord te worden door een medicus en, wellicht, door een ergonoom.
8. De kantonrechter zal een comparitie gelasten om met partijen van gedachten te wisselen over de verdere voortgang van deze zaak. Meer in het bijzonder zal daarbij de vraag aan de orde komen of [Eiser] bereid en in staat is om met betrekking tot het bestaan van een oorzakelijk verband meer aannemelijk te maken dan tot op heden is gedaan en hoe dat dient te geschieden. Met partijen zal in dat verband van gedachten worden gewisseld over de vraag of een deskundige benoemd moet worden ter beantwoording van de hiervoor aan de orde gestelde vraag en, zo ja, wie. De kantonrechter verzoekt partijen om op voorhand in onderling overleg te bezien of zij tot een gezamenlijke keuze voor één deskundige kunnen komen. Mochten partijen opteren voor de benoeming van een deskundige, clan zal hun tevens de gelegenheid worden geboden om zich uit te laten over de aan de deskundige te geven onderzoeksopdracht dan wei de aan hem of haar te stellen vragen, alsmede om zich uit te laten over de vraag wie de kosten van de deskundige heeft voor te schieten.
9. Bavaria dient voorts bij gelegenheid van de comparitie een exemplaar in het geding te brengen van het rapport van de heer Peereboom van het Bureau Ergonomie, waarnaar zij in haar conclusie van antwoord verwijst. Hoewel in de conclusie staat vermeld dat het rapport als productie 1 bij die conclusie is gevoegd, heeft de kantonrechter dit rapport niet achter de conclusie aangetroffen. De kantonrechter beschikt derhalve slechts over diens bericht van 4 juli 201 1 (productie 2 bij dupliek).
10.1 Vooruitlopend op de comparitie geeft de kantonrechter partijen nog het volgende mee ter overweging.
Zaken als de onderhavige plegen nogal eens te leiden tot een langdurige juridische strijd tot op het allerhoogste niveau, met alle gevolgen van dien in de vorm van onzekerheid gedurende een langere periode en kosten die tot vele tienduizenden euro’s kunnen oplopen, zeker wanneer in acht wordt genomen dat [Eiser] ter vaststelling van de omvang van de geleden schade de verwijzing naar een vervolgprocedure verzoekt. Wanneer op grond van de huidige stand van zaken een redelijke inschatting zou moeten worden gemaakt over de proceskansen voor partijen, is het zeker geen uitgemaakte zaak dat deze procedure uiteindelijk voor [Eiser] succesvol zal eindigen. Ter voorkoming van enerzijds teleurstellingen aan de zijde van [Eiser] (die bij een eventueel vast te stellen ongelijk bovendien een aanzienlijk risico loopt met betrekking tot de proceskosten, zeker wanneer beroep en cassatie zou warden ingesteld) en anderzijds oplopende proceskosten aan de zijde van Bavaria, geeft de kantonrechter partijen ernstig in overweging om te bezien of zij deze zaak door middel van een regeling zelf tot een einde kunnen brengen. Een dergelijke regeling zal dan berusten op praktisch–economische redenen en conclusies ten aanziet] van de aansprakelijkheidsvraag zullen daaraan niet kunnen worden ontleend. Een voorziening ten bate van [Eiser] in de orde van grootte van om en nabij het in dit geding verlangde voorschot (tussen de €10.000,– á 15.000,=) komt de kantonrechter in dat verband voorshands niet onredelijk voor.
10..2 Mochten partijen hieraan de voorkeur geven en daartoe in staat zijn, dan verneemt de kantonrechter zulks graag. Zo nodig kunnen partijen verzoeken om een dergelijke regeling vast te laten leggen in een (vervolg)vonnis. Met het oog op daartoe te voeren onderhandelingen zal de kantonrechter de comparitie bepalen op een tijdstip dat wat later is gelegen dan gebruikelijk. Overigens moge helder zijn dat hiermee niets zij opgemerkt over een aansprakelijkheid van Bavaria of de omvang van de door [Eiser] geleden schade en dat de kantonrechter zich in het geval van een voortzetting van deze procedure volstrekt niet gebonden zal achten aan hetgeen onder 10.1 en 10.2 is opgenomen. Elke verdere beoordeling en beslissing wordt aangehouden.
4. De beslissing,
De kantonrechter, alvorens nader te beslissen:
Gelast partijen in persoon dan wel vertegenwoordigd door een ter zake behoorlijk geïnformeerde en tot het aangaan van een dading bevoegde persoon of personen, partijen desgewenst vergezeld van hun raadslieden, om op woensdag 21 december 2011 om 10.00 uur in het Kantongerecht aan de Weg op den Heuvel 9 te Helmond te verschijnen voor de kantonrechter die dit vonnis heeft gewezen tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking;
Verzoekt Bavaria OM op voorhand, uiterlijk acht werkdagen vóór de te houden comparitie, aan de kantonrechter en de wederpartij het stuk te doen toekomen genoemd in r.o. 9;
Houdt elke verdere beslissing aan.
Aldus gewezen te Helmond door mr. R.J.M. Cremers, kantonrechter en aldaar uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.