Rb: passagier trekt aan handrem tijdens rit, bestuurder is geen bestuurder meer: geen beroep op WAM-uitsluiting; geen eigen schuld wegens alcohol
Vast staat dat verzoeker ten tijde van het ongeval achter het stuur van de auto zat en dat passagier tijdens de rit de handrem van de auto heeft aangetrokken. De rechtbank oordeelt dat verzoeker vanaf dat moment niet meer in staat was om zelf de auto feitelijk nog te besturen. Er dient daarom vanuit te worden gegaan dat verzoeker zijn hoedanigheid van bestuurder vanaf dat moment heeft verloren. Dit brengt mee dat de WAM-verzekeraar de uitsluiting van art. 4 lid 1 WAM (schade aan bestuurder, zoals neergelegd in de polisvoorwaarden, niet aan verzoeker kan tegenwerpen. 2. Geen eigen schuld vanwege vaststaand alcohol en drugsgebruik, omdat geen causaal verband bestaat met het ontstaan van het ongeval. Beroep op omkeringsregel verworpen. 3. 25% eigen schuld vanwege niet dragen van gordel. 85%- 15% na billijkheidscorrectie. 4. Vordering o.g.v. SVI-verzekering niet-ontvankelijk in deelgeschil. 5. Kosten deelgeschil: 85% x € 5.000,00; werkzaamheden SVI-claim buiten beschouwing gelaten.
ECLI:NL:RBNNE:2020:3725
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
22-10-2020
Datum publicatie
28-10-2020
Zaaknummer
C/18/197620/ HA RK 20-20
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Eerste aanleg – meervoudig
Prejudiciële beslissing
Proceskostenveroordeling
Rekestprocedure
Op tegenspraak
Beschikking
Inhoudsindicatie
Letselschadezaak. WAM-aansprakelijkheid voor schade van de bestuurder van een voertuig van de verzekeraar. Eigen schuld. Billijkheidscorrectie.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/197620/ HA RK 20-20
Beschikking van de meervoudige handelskamer van 22 oktober 2020
in de deelgeschilprocedure ex artikel 1019w Rv van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats verzoeker]
verzoeker,
advocaat: mr. A. Hansma te Leeuwarden,
tegen
de naamloze vennootschap
VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
tevens h.o.d.n. REAAL Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
verweerster,
advocaat: mr. H. van Katwijk te Ermelo.
Partijen worden hierna ” [verzoeker] ” en “REAAL” genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het verzoekschrift;
–
het verweerschrift;
–
de mondelinge behandeling d.d. 24 september 2020;
–
de pleitnota van [verzoeker] .
1.2.
Hierna is beschikking bepaald.
2 De feiten
2.1.
Op zaterdag [datum ongeval] speelde [verzoeker] met zijn voetbalteam van [naam vereniging] een wedstrijd bij voetbalclub [naam vereniging 2] . [slachtoffer] en [passagier] speelden in hetzelfde team als [verzoeker] en zij woonden destijds evenals [verzoeker] in [oud woonplaats drietal] . Het drietal had de bestelbus van [naam vereniging] een [auto vereniging] met kenteken [autokenteken] (hierna: de auto) ter beschikking om na de voetbalwedstrijd samen naar Groningen terug te kunnen reizen.
2.2.
De auto was destijds in het kader van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen (hierna: de WAM) door [naam vereniging] bij REAAL verzekerd. Tevens was aanvullend een door [naam vereniging] bij REAAL afgesloten Schadeverzekering Inzittenden (hierna: de SVI) van kracht.
2.3.
Artikel 4 lid 1 van de WAM bepaalt:
De verzekering behoeft niet te dekken de aansprakelijkheid voor schade toegebracht aan de bestuurder van het motorvoertuig dat het ongeval heeft veroorzaakt.
2.4.
In het verlengde hiervan bepaalt artikel 24 van de Bijzondere voorwaarden Aansprakelijkheid Motorrijtuigen van REAAL onder meer:
24 Uitsluitingen
De uitsluitingen genoemd in artikel 11 zijn van toepassing. Daarnaast is uitgesloten de aansprakelijkheid:
(…)
24.3
voor schade toegebracht aan de bestuurder van het motorrijtuig dat het ongeval veroorzaakt.
(…)
2.5.
Artikel 47 van de Bijzondere voorwaarden Schade inzittendendekking van REAAL bepaalt onder meer:
47 Omvang van de schadevergoeding
(…)
47.2
Indien een inzittende burgerrechtelijk aansprakelijk is voor de onder deze dekking verzekerde schade, zal de betaling geschieden krachtens de dekking aansprakelijkheid motorrijtuigen.
(…)
Artikel 48 van genoemde voorwaarden bepaalt:
De uitsluitingen genoemd in artikel 11 zijn van overeenkomstige toepassing. Daarnaast is uitgesloten de schade door:
48.1
schade die is veroorzaakt terwijl de bestuurder alcohol heeft genuttigd en het alcoholgehalte van zijn bloed meer bedraagt dan 0,5 milligram per milliliter bloed dan wel het alcoholgehalte van zijn adem meer bedraagt dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht of terwijl de bestuurder onder invloed verkeert van enig bedwelmend of opwekkend middel. (…)
2.6.
[verzoeker] , [slachtoffer] en [passagier] zijn na de wedstrijd met de auto naar het terrein van voetbalclub [vereniging voormalig trainer] in Groningen gereden. Daar troffen zij [voormalige trainer] (hierna: [voormalige trainer] ), hun voormalige trainer bij [naam vereniging] . [voormalige trainer] is vervolgens met [verzoeker] , [slachtoffer] en [passagier] meegereden in de auto om een feest bij voetbalclub [naam vereniging 3] te bezoeken. [slachtoffer] zou onderweg thuis worden afgezet. [verzoeker] heeft achter het stuur van de auto plaatsgenomen, [slachtoffer] zat naast hem voorin de auto, [passagier] zat achter [verzoeker] en [voormalige trainer] zat achter [slachtoffer] . Geen van de inzittenden van de auto droeg tijdens de rit een veiligheidsgordel.
2.7.
Rond 18.58 uur die dag, terwijl de door [verzoeker] bestuurde auto op de [plaats ongeval] reed, heeft [voormalige trainer] plotsklaps de handrem van de auto aangetrokken. De auto reed op dat moment ca. 70 km/uur. Als gevolg van het in werking stellen van de handrem tijdens het rijden blokkeerden de achterwielen van de auto en is de auto in een ongecontroleerde dwarsslip terechtgekomen, waarbij de auto in botsing is gekomen met de betonnen pilaar van het spoorwegviaduct rechts naast de rijbaan. Het voertuig tolde vervolgens op de rijbaan rechts om zijn as om op de linker rijbaan tot stilstand te komen. Hierbij is de achterzijde van de auto nog in botsing gekomen met een andere pilaar. [verzoeker] en [slachtoffer] zijn bij het ongeval uit de auto geslingerd, waarbij zij allebei zeer ernstig gewond zijn geraakt.
2.8.
[slachtoffer] is daags na het ongeval in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden, terwijl [verzoeker] met levensbedreigende verwondingen in het ziekenhuis is opgenomen. [voormalige trainer] en [passagier] hebben bij het ongeval lichte verwondingen opgelopen.
2.9.
[verzoeker] , die na het ongeval geruime tijd in het ziekenhuis heeft gelegen en een revalidatietraject heeft gevolgd, heeft aan het ongeval hersenletsel overgehouden, waarvan hij nog steeds klachten en beperkingen ondervindt. Het UWV heeft [verzoeker] volledig arbeidsongeschikt verklaard. Hij ontvangt in verband hiermee een IVA-uitkering. Voorts is [verzoeker] onder bewind gesteld omdat hij zijn eigen financiële belangen niet meer kan behartigen.
2.10.
De politie heeft een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het ongeval. In dit kader heeft de verkeersongevallen analysedienst van de politie (hierna: de VOA) in haar rapport van 4 december 2016 – voor zover hier van belang – als volgt gerapporteerd:
(…)
1.4.
Conclusie/beantwoording
Wij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, doch dat de oorzaak moet worden gezocht in het kennelijk opzettelijk in werking stellen van de handrem (parkeerrem) door een inzittende van het voertuig tijdens het rijden. Als gevolg van het in werking stellen van de handrem tijdens het rijden kwam het voertuig in een ongecontroleerde dwarsslip terecht. Als gevolg hiervan kwam het voertuig in botsing met de betonnen pilaar van het spoorwegviaduct rechts naast de rijbaan. Het voertuig tolde om zijn as om uiteindelijk tot stilstand te komen op de rijbaan onder het spoorwegviaduct.
(…)
4.1.3
Autogordels/airbags
Wij zagen dat het voertuig was voorzien van driepunts-autogordels voor zowel de bestuurder als de daarnaast zittende passagier. Wij zagen dat deze gordels zich in opgerolde toestand bevonden. Zie foto 37. Daarnaast waren de bestuurder en de naast hem gezeten passagier tijdens het ongeval uit het voertuig geslingerd. Er kon met zekerheid worden vastgesteld dat er geen gebruik was gemaakt van de autogordels voor in het voertuig.
(…).
2.11.
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) heeft op verzoek van het Openbaar Ministerie een toxicologisch onderzoek ingesteld met betrekking tot een vlak na het ongeval bij [verzoeker] afgenomen bloedmonster. In het (herziene) rapport van het NFI van 5 januari 2017 is onder meer gerapporteerd:
(…)
- Vraagstelling
1 Zijn er in het bloed van [verzoeker] ethanol (alcohol), drugs, geneesmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen aantoonbaar?
2 Kunnen de aangetoonde stoffen in de gemeten concentraties het bewustzijn/gedrag van [verzoeker] ten tijde van het ongeval hebben beïnvloed?
(…)
6 Interpretatie van resultaten
(…)
Ethanol (alcohol)
(…)
In het bloed van [verzoeker] is ethanol (alcohol) gemeten in een concentratie van 0,21 mg/ml (promille). De gemeten ethanol bloedconcentratie is een concentratie waarbij doorgaans de eerste effecten van ethanol beginnen op te treden.
De eliminatie van ethanol geschiedt met een snelheid, die individueel verschillend is en in verreweg de meeste gevallen gelegen is tussen de grenzen 0,10 en 0,25 milligram per milliliter bloed per uur (gemiddeld 0,15 mg/ml/uur). Ervan uitgaande dat ten tijde van de bloedafname alle alcohol in het lichaam is opgenomen en dat er tussen het moment van het ongeval en de bloedafname geen alcohol is genuttigd, kan de concentratie van ethanol ten tijde van het ongeval worden geschat op gemiddeld ongeveer 0,6 mg/ml (range van ongeveer 0,5 mg/ml tot ongeveer 0,8 mg/ml).
(…)
Cocaïne en omzettingsproducten
(…)
In het bloed van [verzoeker] is een lage concentratie cocaïne gemeten van 0,020 mg/l en zijn omzettingsproducten van cocaïne (methylecgonine en benzoylecgonine) aangetoond. Tussen het ongeval en de bloedafname zijn ongeveer 2,5 uren verstreken. De concentratie cocaïne kan dus hoger zijn geweest dan hier gemeten. Op basis van de halfwaardetijd (tijd waarin de bloedconcentratie afneemt tot de helft) van cocaïne (0,7-1,5 uur) kan in het algemeen de bloedconcentratie cocaïne ten tijde van het ongeval grof worden geschat. Echter, vanwege de lage concentratie cocaïne en omzetting naar onder andere methylecgonine is een inschatting van de bloedconcentratie cocaïne ten tijde van het ongeval niet betrouwbaar. Mogelijk was [verzoeker] ten tijde van het ongeval onder invloed van cocaïne.
(…)
7 Conclusie
1 In het bloed van [verzoeker] zijn ethanol (alcohol), cocaïne en metabolieten (methylecgonine en benzoylecgonine), lidocaïne en een metaboliet (N-desethyllidocaïne), morfine en paracetamol aangetoond. Mogelijk heeft [verzoeker] morfine toegediend gekregen in het kader van medisch handelen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van andere geneesmiddelen, drugs en/of bestrijdingsmiddelen. De resultaten geven tevens geen aanwijzing voor een inname/toediening van GHB of een stof waaruit GHB gevormd kan worden.
2 Ten tijde van het ongeval kan het bewustzijn/gedrag van [verzoeker] zijn beïnvloed door ethanol (alcohol) en mogelijk door cocaïne (zie interpretatie). Echter de mate van effecten is afhankelijk van de mate van gewenning. (…)
2.12.
Het Openbaar Ministerie heeft strafvervolging tegen [voormalige trainer] ingesteld in verband met het veroorzaken van het ongeval.
2.13.
[verzoeker] heeft voor zijn schade als gevolg van het ongeval een beroep gedaan op aansprakelijkheid van REAAL in het kader van de WAM en polisdekking onder de bij REAAL lopende SVI. In reactie hierop heeft REAAL [verzoeker] op 9 december 2016 laten weten dat zij bij gebrek aan nadere informatie over de toedracht nog geen uitspraak kan doen over de WAM-aansprakelijkheid of de polisdekking. Wel heeft REAAL toen een eerste voorschot van € 5.000,00 aan [verzoeker] betaald.
2.14.
Op verzoek van REAAL heeft op 25 januari 2017 een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en de schaderegelaar van REAAL, CED Letselschade, waarvan door laatstgenoemde een rapport d.d. 27 januari 2017 is opgesteld. Tijdens dit gesprek zijn werkafspraken gemaakt om de schade van [verzoeker] verder in kaart te brengen. In de paragraaf Toedracht/Onderzoek is in het rapport vermeld:
TOEDRACHT/ONDERZOEK
SVI-polis
toedrachtsomschrijving
De heer [verzoeker] vertelde dat hij bij de aanrijding hersenletsel heeft opgelopen en hij van enkele weken voor het ongeval tot medio december 2016 zich niet meer kan herinneren.
(…)
PR/PV opgemaakt
Door de politie is een PV opgemaakt. Dit PV is door opdrachtgever opgevraagd maar het PV is nog niet beschikbaar gesteld.
veiligheidsgordel/helm
Het is onbekend of de inzittenden tijdens de botsing de gordel hebben gedragen.
(…)
SCHADE
Tijdens het bezoek bleek dat de tot heden geleden schade nog niet in kaart gebracht. De heer Hansma zal samen met de heer [verzoeker] de tot heden geleden schade verder inventariseren en een actuele schadestaat naar opdrachtgever zenden.
Het reeds verstrekte voorschot van € 5.000,00 lijkt vooralsnog voldoende, indien nodig zal de heer Hansma om een aanvullend voorschot verzoeken.
(…)
2.15.
Nadien heeft REAAL de bevoorschotting van [verzoeker] voortgezet, waarbij zij tot en met 9 augustus 2019 verspreid over acht betalingen in totaal een bedrag van € 32.500,00 aan hem heeft uitgekeerd.
2.16.
Bij vonnis van de strafkamer van deze rechtbank van 21 juni 2018 is [voormalige trainer] veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren. De rechtbank heeft in genoemd vonnis [voormalige trainer] als verkeersdeelnemer in de zin van artikel 6 WVW 1994 aangemerkt en daartoe overwogen:
De rechtbank overweegt dat verdachte op het moment dat hij als passagier aan de handrem trok daarmee bewust een bedieningsorgaan van de auto heeft gehanteerd en zodoende de voortbeweging en rijrichting van het motorrijtuig heeft beïnvloed. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich dan ook op dat moment en daardoor gemanifesteerd als bestuurder van de auto en dient hij in zoverre als verkeersdeelnemer in de zin van artikel 6 van de WVW 1994 te worden aangemerkt.
In de strafrechtelijke procedure heeft [verzoeker] als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend. De rechtbank heeft hem in genoemd vonnis in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank over onvoldoende informatie beschikte om de hoogte van de schade van [verzoeker] te kunnen beoordelen.
2.17.
In verband met een wisseling van belangenbehartiger heeft de (huidige) advocaat van [verzoeker] REAAL bij e-mail van 27 juni 2018 opnieuw medegedeeld dat [verzoeker] REAAL aansprakelijk houdt voor zijn schade in verband met het ongeval. REAAL heeft hierop niet gereageerd, ook niet na een aantal herinneringen.
2.18.
Bij e-mail van 19 november 2018 heeft de advocaat van [verzoeker] REAAL bericht:
“Hierbij refereer ik aan ons telefoongesprek van 15 november jl.
Wij kwamen te spreken over de vraag [of – rechtbank] Reaal in onderhavige kwestie op basis van de WAM ook aansprakelijkheid erkent. U vertelde mij dat Reaal hieromtrent geen standpunt inneemt. Met betrekking tot de SVI-dekking vertelde u mij dat de onderhavige SVI-polis ook dekking biedt voor wat betreft het smartengeld en de buitengerechtelijke kosten.
Zoals besproken wil ik mij namens cliënt op het punt van de WAM en de aansprakelijkheid nader beraden in deze zaak. Namens cliënt worden in elk geval alle rechten ten aanzien van de WAM-dekking in onderhavige kwestie voorbehouden. (…)”
2.19.
[verzoeker] heeft in januari 2019 de beschikking gekregen over het proces-verbaal van de politie dat in de strafzaak tegen [voormalige trainer] gebruikt is, inclusief het onderzoek van de VOA en het NFI.
2.20.
In het hoger beroep in de strafzaak tegen [voormalige trainer] heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden hem bij arrest van 11 april 2019 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren. De voeging van [verzoeker] als benadeelde partij was in hoger beroep niet meer aan de orde. Het hof heeft bewezen verklaard dat [voormalige trainer] artikel 6 WVW 1994 heeft overtreden, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht. Het hof heeft onder meer overwogen:
“Het hof komt op basis van het voorgaande tot het oordeel dat het ongeval is veroorzaakt doordat verdachte tijdens het rijden met een snelheid van ongeveer 70 km per uur, aan de handrem heeft getrokken. Niet alleen blijkt uit zijn eigen verklaring dat hij uit de personenauto wilde – waartoe deze logischerwijs tot stilstand moest komen -, dat hij ook is opgestaan en vervolgens zijn hand op de handrem heeft gelegd, maar uit de verklaringen van de getuigen volgt ook dat hij uitvoering heeft gegeven aan zijn wil door aan de handrem te trekken. Het hof acht zijn eigen andersluidende verklaring van onvoldoende gewicht om op dit punt anders te oordelen.
(…)
Om recht te doen aan de ernst van de door verdachte gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd, de mate van schuld die het hof bewezen acht en de gevolgen daarvan zoals hieronder vermeld, en mede in aanmerking genomen de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting, dient aan verdachte in beginsel de door de advocaat-generaal gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf en onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid te worden opgelegd. Het hof overweegt in dit verband dat verdachte zich in juridische zin heeft gedragen als bestuurder door de voortbeweging en de rijrichting van de personenauto met zijn handelen te beïnvloeden, zodat het opleggen van een rijontzegging ook mogelijk is. (…)”
2.21.
[voormalige trainer] heeft bij de Hoge Raad cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof. In de cassatieprocedure is nog geen uitspraak gedaan.
2.22.
Op 15 april 2019 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en een schaderegelaar van REAAL.
2.23.
De advocaat van REAAL heeft de advocaat van [verzoeker] bij brief van 14 oktober 2019 geschreven dat de schaderegeling vooralsnog wordt stopgezet:
“(…) Cliënte heeft tot op heden nog niet de beschikking kunnen krijgen over het proces-verbaal dat in verband met dit voorval is opgemaakt. Wel nam zij onlangs – min of meer toevallig – kennis van de strafzaak die in twee instanties is gevoerd.
Uit die strafzaken lijkt te kunnen worden afgeleid dat er aan de zijde van uw cliënt – de heer [verzoeker] – sprake was van alcohol- en drugsgebruik, terwijl hij ook de veiligheidsgordel niet heeft gedragen.
(…)
Dit alles kan consequenties hebben voor zowel de dekking op de polissen als de beoordeling van de omvang van de schade. Alvorens daarover een definitief standpunt in te nemen wenst cliënte in elk geval te kunnen beschikken over het volledige ter zake opgemaakte proces-verbaal. Dat proces-verbaal is – kennelijk vanwege de loop van de strafzaak en de onderliggende feiten – nog niet aan cliënte ter beschikking gesteld.
Nu kan uit de zaken worden begrepen dat uw cliënt zich in de strafzaak civiele partij heeft gesteld. Dat maakt het aannemelijk dat hij kan beschikken (en wellicht ook al beschikt) over het proces-verbaal, al dan niet door middel van zijn advocaat. Ik wil u verzoeken om dat proces verbaal dan volledig ter beschikking te stellen. Mocht hij niet beschikken over dat proces verbaal dan is het wel mogelijk voor hem om dat op te vragen.
(…)
Na ontvangst van deze gegevens zal cliënte zich verder kunnen beraden, waarna u de meer definitieve versie van het standpunt van cliënte zult vernemen. De activiteiten van de heer [werknemer verweerder] in het kader van de beoordeling van de schade zullen in ieder geval tot dan opgeschort zijn. Vooralsnog houdt cliënte zich al haar rechten voor vanuit de polissen en vanuit de wet.”
2.24.
De advocaat van [verzoeker] heeft hierop gereageerd bij brief aan de advocaat van REAAL van 17 oktober 2019, waarin hij heeft aangegeven dat [verzoeker] REAAL voor zijn schade aansprakelijk houdt op grond van artikel 6:162 BW jo. artikel 6 WAM, alsook dat hij aanspraak maakt op vergoeding van zijn schade onder de SVI-verzekering.
2.25.
De advocaat van REAAL heeft de advocaat van [verzoeker] bij e-mail van 28 oktober 2019 geschreven dat geen WAM-dekking wordt verleend aan de bestuurder van de auto en dat de SVI-dekking nog wordt onderzocht, waartoe hij schrijft:
“(…) Op basis van de huidige gegevens zal op de WA(M) polis geen dekking worden verleend aan de inzittende [voormalige trainer] Schade aan de bestuurder is op de WAM-polis niet verzekerd.
Cliënte heeft inderdaad geprobeerd om feitelijke gegevens (het proces verbaal met name) te verkrijgen. Dat was tot op heden zonder succes. Ook lukte het mij nog niet om het proces verbaal te verkrijgen. Er is kennelijk cassatie ingesteld in de strafzaak.
De SVI-polis kent een uitsluiting ter zake van alcohol en drugs (art. 48.1):
(…)
Cliënte zal een en ander nader kunnen beoordelen na verkrijging van complete gegevens zoals het proces verbaal (beschikken u of uw cliënt daarover?) en het uitslagbericht middelengebruik.”
2.26.
De advocaat van [verzoeker] heeft de advocaat van REAAL bij brief van 29 oktober 2019 verzocht om hem te laten weten of REAAL de schade van [verzoeker] integraal zal vergoeden en dat de aansprakelijkheid c.q. betaling van volledige schadevergoeding aan [verzoeker] niet meer ter discussie staat.
2.27.
In reactie hierop heeft de advocaat van REAAL de advocaat van [verzoeker] bij e-mail van 30 oktober 2019 medegedeeld dat zowel onder de WAM-verzekering als onder de SVI-polis geen dekking bestaat, waartoe hij onder meer schrijft:
“(…)
De WAM-verzekering
(…) Krachtens dezelfde WAM (artikel 4) behoeft de verzekering echter geen dekking te bieden voor schade toegebracht aan de bestuurder van het motorrijtuig dat het ongeval veroorzaakt. De heer [verzoeker] was de bestuurder van dat motorrijtuig. De WAM verzekeraar (die dus wel risico loopt maar geen dekking geeft) behoeft de schade aan de heer [verzoeker] dus niet op grond van de WAM verzekering te vergoeden.
De SVI-verzekering
Zoals eerder aangegeven (zie het bericht van 28 oktober 2019) kent deze polis een uitsluiting indien de bestuurder alcohol heeft genuttigd dan wel onder invloed verkeert van enig bedwelmend of opwekkend middel. De huidige gegevens duiden er op dat de heer [verzoeker] onder invloed was van alcohol en bedwelmende middelen, althans dat kan worden ontleend aan de gepubliceerde strafzaak, nu daarin (bij het Hof) wordt aangegeven:
“Dat wellicht in de causale keten andere oorzaken eveneens een rol hebben gespeeld, in welk verband de verdediging het alcohol- en drugsgebruik van de bestuurder, het niet dragen van gordels en het door wegwerkzaamheden ontbreken van de vangrails heeft genoemd, staat aan een redelijke toerekening niet in de weg.”
In de uitspraak van de rechtbank wordt aangegeven:
“Van belang daarbij is te vermelden dat in het bloed van de bestuurder van het voertuig, [slachtoffer 2], alcohol en cocaïne is aangetroffen, hetgeen van invloed op zijn rijvaardigheid zal zijn geweest.”
Daarbij gaat het dus kennelijk om alcohol en cocaïnegebruik van de heer [verzoeker] .
(…)
Vooralsnog gaat cliënte er niet vanuit dat op een van beide polissen dekking bestaat met betrekking tot de schade van de heer [verzoeker] . Zij zal een en ander nader beoordelen nadat de informatie compleet ter beschikking staat. (…)”
2.28.
Na toezending van het proces-verbaal van de politie door [verzoeker] aan REAAL bij brief van 11 december 2019, heeft de advocaat van REAAL de advocaat van [verzoeker] bij brief van 3 januari 2020 bericht dat er geen dekking is onder de SVI omdat [verzoeker] na gebruik en onder invloed van alcohol als bestuurder van de auto heeft gefungeerd, alsmede dat onder de WAM-polis geen dekking bestaat omdat deze geen schade van de bestuurder dekt. Voorts is – in het kader van eigen schuld bij eventuele verzekeringsdekking – in deze brief gewezen op het niet dragen van de veiligheidsgordel door [verzoeker] ten tijde van het ongeval.
2.29.
De Gedragscode Behandeling Letselschade, een uitgave van De Letselschade Raad, bepaalt in gedragsregel 4 inzake standpunt innemen:
Binnen drie maanden na ontvangst van de aansprakelijkstelling neemt de verzekeraar een onderbouwd standpunt over de aansprakelijkheid in.
3 Het verzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt dat de rechtbank, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
- primair:
voor recht verklaart dat REAAL volledig aansprakelijk is jegens [verzoeker] voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade en/of gehouden is de schade van [verzoeker] volledig te vergoeden, voortvloeiende uit het ongeval van
[datum ongeval] ;
subsidiair:
indien de rechtbank REAAL niet volledig aansprakelijk en/of schadevergoedingsplichtig acht voor de schade van [verzoeker] , voor recht verklaart in welke mate REAAL wel aansprakelijk en/of schadevergoedingsplichtig is jegens [verzoeker] , voor zover mogelijk uitgedrukt in een percentage;
- de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verzoeker] begroot en toewijst ten laste van REAAL.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken in deze deelgeschilprocedure, kort samengevat, het
volgende ten grondslag. REAAL heeft tijdens het proces van schaderegeling bij [verzoeker] het
gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij zowel onder de WAM als onder de SVI-
verzekering zijn schade volledig zou vergoeden. Daarop kan REAAL niet meer terugkomen.
Voorts dient REAAL op grond van de WAM de schade van [verzoeker] volledig te vergoeden.
De uitsluiting van aansprakelijkheid voor schade van de bestuurder als bedoeld in artikel 4
WAM is hier niet van toepassing, nu [voormalige trainer] met het trekken aan de handrem van de
auto zich als bestuurder van de auto heeft gedragen. Het beroep van REAAL op de uitsluiting
van artikel 4 WAM is in de gegeven omstandigheden bovendien in strijd met de redelijkheid
en billijkheid. In geval van aansprakelijkheid onder de WAM, komt REAAL geen beroep op
eigen schuld van [verzoeker] toe, althans dient toepassing van de billijkheidscorrectie er toe
te leiden dat zijn schade (alsnog) volledig wordt vergoed. Ten slotte is REAAL op grond van
de van kracht zijnde SVI-polis eveneens gehouden om de schade van [verzoeker] volledig te
vergoeden.
3.3.
REAAL concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Daarom dient de rechtbank allereerst te beoordelen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst nu, indien dat onvoldoende het geval is, het verzoek moet worden afgewezen (artikel 1019z Rv). In het onderhavige geval twisten partijen – kort gezegd – over de WAM-aansprakelijkheid van REAAL voor de schade van [verzoeker] en – indien sprake is van zodanige aansprakelijkheid – of rekening moet worden gehouden met eigen schuld aan de zijde van [verzoeker] en of de billijkheidscorrectie moet worden toegepast. Met een oordeel over deze geschilpunten kan naar het oordeel van de rechtbank de thans bestaande impasse tussen partijen over de (verdere) schaderegeling van [verzoeker] worden doorbroken en kan verder worden onderhandeld. [verzoeker] is in zoverre ontvankelijk in zijn voorliggende verzoeken.
4.2.
Partijen twisten in het kader van de ontvankelijkheid tevens over de vraag of het door [verzoeker] gedane beroep op SVI-dekking onder het bereik van deze deelgeschilprocedure valt. Volgens REAAL kan de vraag of een verzekeraar polisdekking dient te verlenen namelijk niet in een deelgeschil aan de orde worden gesteld. De rechtbank is het op dit punt met REAAL eens. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade blijkt dat niet is beoogd om een geschil over de polisdekking onder de werking van die wet te brengen. De wetgever heeft slechts gevallen van wettelijke aansprakelijkheid voor letsel- en overlijdensschade voor ogen gehad en niet (ook) het geval dat de benadeelde uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst (rechtstreeks) een contractuele aanspraak jegens een verzekeraar geldend wenst te maken1. [verzoeker] kan dan ook niet worden ontvangen in de voorliggende verzoeken voor zover die op de SVI zijn gebaseerd. Al hetgeen partijen in dat kader inhoudelijk hebben aangevoerd, kan daarmee onbesproken blijven.
Aansprakelijkheid op grond van de WAM
4.3.
[verzoeker] stelt dat REAAL krachtens artikel 3 jo. artikel 6 WAM gehouden is om de schade te vergoeden die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden. Hij voert daartoe, samengevat, het volgende aan. Voor aansprakelijkheid van inzittenden, zoals hier [voormalige trainer] , behoort de WAM-verzekering op grond van artikel 3 WAM dekking te verlenen. [voormalige trainer] heeft onrechtmatig jegens [verzoeker] gehandeld door in strijd met artikel 6 WVW 1994 aan de handrem van de auto te trekken en is daarmee aansprakelijk jegens [verzoeker] voor diens schade. Voorts is de uitsluiting voor aansprakelijkheid voor schade van de bestuurder ex artikel 4 WAM hier niet van toepassing. [verzoeker] zat ten tijde van het ongeval weliswaar nog achter het stuur van de auto, maar kon feitelijk niet meer als bestuurder van de auto in de zin van de WAM worden aangemerkt omdat [voormalige trainer] met het trekken aan de handrem zich als bestuurder van de auto gedroeg. Verder dient in het geval dat [verzoeker] toch als bestuurder van de auto wordt aangemerkt artikel 4 lid 1 WAM ook buiten toepassing te blijven omdat het doel waartegen artikel 4 lid 1 WAM beschermt, hier niet opgaat. Ten slotte brengt de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid mee dat artikel 4 lid 1 WAM buiten toepassing dient te blijven, aldus [verzoeker] .
4.4.
REAAL voert aan dat artikel 4 lid 1 van de WAM (en in het verlengde daarvan artikel 24 lid 3 van de polisvoorwaarden) aansprakelijkheid voor de schade van [verzoeker] als bestuurder uitsluit. [verzoeker] was ten tijde van het ongeval nog de feitelijke bestuurder van de auto als bedoeld in de WAM, zelfs als hij dat in juridische zin niet meer was door de actie van [voormalige trainer] . [verzoeker] kon, buiten de ingeschakelde handrem om, de bedieningsorganen van de auto hanteren. Hij stuurde, kon het rempedaal bedienen, bepaalde de plek op het wegdek en kon de auto weer van de handrem halen. Aldus kon hij invloed uitoefenen op het verdere tot stilstand komen van de auto. Zelfs wanneer een bestuurder geen enkel verwijt kan worden gemaakt van het schadeveroorzakende voorval, blijft de uitsluiting van artikel 4 lid 1 WAM gelden. Mede gelet op de wijze van verkeersdeelname van [verzoeker] – hij had tevoren alcohol en cocaïne gebruikt – is er geen grond om deze uitsluitingsgrond hier buiten toepassing te laten.
4.5.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.6.
In artikel 3 lid 1 WAM is omschreven wie de personen zijn van wie de aansprakelijkheid door de verzekeraar moet worden gedekt. Tot die personen behoren onder meer de bestuurder en de inzittenden van het motorvoertuig. De bestuurder van het motorvoertuig kan tevens benadeelde in de zin van de wet zijn, namelijk als hij niet voor het ongeval aansprakelijk, maar wel daardoor getroffen is. In artikel 3 lid 2, 3, 4 en 5 WAM wordt nader bepaald welke schade moet worden vergoed, namelijk iedere aan personen en goederen toegebrachte schade. Artikel 4 WAM bevat een (limitatieve) opsomming van de risico’s die van de verzekering kunnen worden uitgesloten. Ingevolge artikel 4 lid 1 WAM behoeft niet te worden gedekt de aansprakelijkheid voor schade toegebracht aan de bestuurder van het motorvoertuig dat het ongeval veroorzaakt. Deze uitsluiting ziet op de bestuurder die in hoedanigheid van benadeelde ex artikel 3 lid 1 WAM aanspraak op de verzekering zou kunnen maken. Een uitsluiting krachtens artikel 4 lid 1 WAM heeft tot gevolg dat de benadeelde (alsnog) geen aanspraak op een uitkering jegens de verzekeraar op grond van artikel 6 WAM heeft. In het onderhavige geval heeft REAAL, op basis van artikel 4 lid 1 WAM, in artikel 24 lid 3 van de van toepassing zijnde polisvoorwaarden uitgesloten de aansprakelijkheid voor schade toegebracht aan de bestuurder van het motorvoertuig dat de schade veroorzaakt. Deze uitsluiting werpt zij thans aan [verzoeker] tegen.
4.7.
De vraag ligt voor of [verzoeker] als bestuurder in de zin van de WAM kon worden aangemerkt ten tijde van het schadeveroorzakende ongeval. In de WAM wordt het begrip “bestuurder” niet nader omschreven. Het Benelux Gerechtshof heeft overwogen dat onder “bestuurder” in de zin van de WAM dient te worden verstaan hij die het voertuig werkelijk en zelfstandig bestuurt en aldus in feite verantwoordelijk is voor het sturen2. In de WVW 19943 wordt een “bestuurder” omschreven als de persoon die een motorvoertuig bestuurt. Met inachtneming van het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat als “bestuurder” in de zin van de WAM moet worden aangemerkt de persoon die daadwerkelijk en zelfstandig de bedieningsorganen van het voertuig hanteert en aldus de voortbeweging, richting en snelheid van het voertuig bepaalt.
4.8.
In dit geval staat vast dat [verzoeker] ten tijde van het ongeval achter het stuur van de auto zat en dat [voormalige trainer] tijdens de rit de handrem van de auto (een bedieningsorgaan van de auto) heeft aangetrokken, waarmee de voortbeweging, de rijrichting en de snelheid van de auto direct werden beïnvloed. Deze handeling van [voormalige trainer] had naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat [verzoeker] vanaf dat moment niet meer in staat was om zelf de auto feitelijk nog te besturen4. REAAL heeft op haar beurt niet, aan de hand van concrete feiten en omstandigheden, onderbouwd dat dit anders was, in die zin dat [verzoeker] ná het aantrekken van de handrem door [voormalige trainer] in staat was om zelf nog de rijrichting, snelheid en voortbeweging van de auto te beïnvloeden voorafgaand aan het schadeveroorzakende ongeval. Er dient daarom vanuit te worden gegaan dat [verzoeker] zijn hoedanigheid van bestuurder vanaf het moment van het aantrekken van de handrem van de auto door [voormalige trainer] heeft verloren, zodat hij ten tijde van het schadeveroorzakende ongeval niet meer als bestuurder van de auto kon worden aangemerkt5. Hieraan doet niet af dat [verzoeker] zich ten tijde van het ongeval nog op de bestuurdersstoel bevond en [voormalige trainer] op de achterbank van de auto. De rechtbank vindt ook steun voor dit oordeel in de uitspraken van de rechtbank en het hof in de strafzaak tegen [voormalige trainer] . Zowel rechtbank als hof hebben [voormalige trainer] vanaf het moment van het trekken aan de handrem als feitelijk bestuurder van de auto aangemerkt.
4.9.
Het voorgaande brengt reeds mee dat REAAL de uitsluiting van artikel 4 lid 1 WAM, zoals neergelegd in artikel 24 lid 3 van de polisvoorwaarden, niet aan [verzoeker] kan tegenwerpen. Dit klemt te meer nu de WAM strekt ter bescherming van slachtoffers in het verkeer, op grond waarvan een uitsluitingsclausule strikt dient te worden uitgelegd6. REAAL kan derhalve op basis van de WAM en de polisvoorwaarden aansprakelijk worden gehouden voor de door [verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade.
4.10.
Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd ten aanzien van de verplichting tot het verlenen van WAM-dekking door REAAL kan hiermee onbesproken blijven.
Vergoedingsplicht onder de WAM – volledige vergoeding schade?
4.11.
De rechtbank verwerpt het – meest verstrekkende – betoog van [verzoeker] dat REAAL in het schaderegelingstraject bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij zijn schade onder de WAM onder alle omstandigheden volledig zou vergoeden. Daartoe is het volgende van belang. REAAL heeft na het ongeval op 9 december 2016 aan [verzoeker] laten weten dat zij – bij gebreke van nadere informatie over de toedracht van het ongeval – nog geen uitspraak kan doen over de WAM-aansprakelijkheid. Niet gebleken is dat REAAL nadien op enig moment tegenover [verzoeker] (alsnog) aansprakelijkheid onder de WAM heeft erkend, laat staan dat zij te kennen heeft gegeven dat zij onder de WAM de volledige schade van [verzoeker] zou vergoeden. Uit de omstandigheid dat REAAL, anders dan artikel 4 van de Gedragscode Behandeling Letselschade voorschrijft, niet binnen drie maanden een onderbouwd standpunt over de WAM-aansprakelijkheid heeft ingenomen, mocht [verzoeker] in de gegeven omstandigheden niet afleiden dat REAAL zijn schade onder de WAM volledig zou vergoeden. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat REAAL [verzoeker] voorschotten heeft betaald tot een bedrag van € 32.500,00, nu voldoende aannemelijk geworden is dat deze voorschotten onder de SVI-polisdekking aan [verzoeker] zijn uitgekeerd, waarbij de aansprakelijkheidsvraag niet speelt. Bij e-mail van 30 oktober 2019 heeft REAAL uitdrukkelijk aangegeven dat er geen WAM-dekking bestaat. Dit standpunt heeft REAAL bij brief van 3 januari 2020 nog eens herhaald. Ook op grond daarvan mocht [verzoeker] niet van volledige schadevergoeding onder de WAM-verzekering uitgaan.
Nu REAAL bij [verzoeker] voorafgaand aan deze deelgeschilprocedure niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij zijn schade onder de WAM-verzekering hoe dan ook volledig zou vergoeden, is REAAL niet uit dien hoofde gehouden om de volledige schade van [verzoeker] aan hem te vergoeden.
Eigen schuld
4.12.
Partijen houdt verdeeld de vraag of sprake is van eigen schuld – in de zin van artikel 6:101 BW – aan de zijde van [verzoeker] , die ertoe zou moeten leiden dat de vergoedingsplicht van REAAL dient te worden verminderd.
4.13.
[verzoeker] stelt zich ten eerste op het standpunt dat het door REAAL gedane beroep op eigen schuld naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en op grond van rechtsverwerking moet worden verworpen, nu REAAL in het kader van de schaderegeling niet aan haar onderzoeksplicht heeft voldaan en het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de schade van [verzoeker] volledig zou worden vergoed. REAAL heeft nooit eerder een beroep op eigen schuld gedaan, zo stelt [verzoeker] . Ten tweede is er geen sprake van een omstandigheid die aan [verzoeker] kan worden toegerekend en, voor zover daarvan sprake is, heeft dat niet bijgedragen aan het ontstaan van de schade. [verzoeker] was ten tijde van het ongeval immers niet de bestuurder meer van de auto, maar [voormalige trainer] . Reeds daarom dient de kwestie van de in het bloed van [verzoeker] aangetroffen alcohol en cocaïnewaarden buiten beschouwing te blijven. Verder heeft REAAL niet onderbouwd dat het bewustzijn/gedrag van [verzoeker] hierdoor op rechtens relevante wijze is beïnvloed. [verzoeker] betwist dit overigens ook. De oorzaak van het ontstaan van de schade is louter gelegen geweest in het handelen van [voormalige trainer] die de handrem van de auto opzettelijk in werking zette. Het niet dragen van de veiligheidsgordel houdt geen verband met het ontstaan van de schade, aldus [verzoeker] .
4.14.
REAAL doet ten aanzien van het ontstaan van het ongeval althans de omvang van de schade een beroep op eigen schuld aan de zijde van [verzoeker] . Deze eigen schuld is van invloed op een (eventuele) aanspraak jegens REAAL. REAAL voert daartoe allereerst aan dat [verzoeker] ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol en drugs verkeerde, welk middelengebruik op zichzelf althans in combinatie van invloed zal zijn geweest op de rijvaardigheid van [verzoeker] . Uit niets blijkt ook dat [verzoeker] een poging heeft gedaan om de auto weer onder controle te krijgen. Dat heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Dit causaal verband kan op grond van de omkeringsregel behoudens door [verzoeker] te leveren tegenbewijs worden aangenomen. Daarnaast wijst REAAL erop dat [verzoeker] ten tijde van het ongeval geen gebruik maakte van de in de auto aanwezige veiligheidsgordel. Als hij de veiligheidsgordel wél had gebruikt, was hij niet uit de auto geslingerd en had hij geen hersenletsel opgelopen. Voormelde feiten en omstandigheden rechtvaardigen een eigen schuld percentage van 75%, aldus REAAL. REAAL wijst er ook nog op dat zij pas bij verkrijging van het proces-verbaal van de politie en de bijbehorende rapporten van de VOA en het NFI definitief bekend is geworden met het middelengebruik van [verzoeker] en het niet dragen van de veiligheidsgordel ten tijde van het ongeval. Eerder was zij daarvan niet op de hoogte.
4.15.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.16.
Artikel 6:101 lid 1 BW bepaalt dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De bewijslast van eigen schuld van de tot schadevergoeding gerechtigde rust in beginsel op de partij die zich op eigen schuld beroept, zodat die partij in beginsel de bewijslast heeft van hetgeen hij ter onderbouwing van zijn beroep op eigen schuld aanvoert (vgl. HR 11 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1733).
Gebruik alcohol en cocaïne
4.17.
De rechtbank overweegt dat uit het NFI-rapport dat is opgesteld naar aanleiding van het enkele uren na het ongeval van [verzoeker] afgenomen bloedmonster genoegzaam blijkt dat [verzoeker] eerder die dag alcohol en cocaïne had gebruikt. [verzoeker] heeft dit middelengebruik ook niet betwist. REAAL bepleit in verband hiermee de toepassing van de omkeringsregel, waarmee het causaal verband tussen het gebruik van alcohol en cocaïne door [verzoeker] en het ontstaan van het schadeveroorzakende ongeval in deze procedure – behoudens tegenbewijs van de kant van [verzoeker] – voorshands bewezen zou zijn. De rechtbank volgt REAAL hierin echter niet.
4.18.
Eigen schuld van de benadeelde in een geval zoals dat hier voorligt, is pas aan de orde als moet worden geconcludeerd dat het schadeveroorzakende ongeval (mede) is veroorzaakt door het gebruik van verdovende middelen door de benadeelde.
4.19.
Hiervoor is reeds geoordeeld dat genoegzaam is komen vast te staan dat het ongeval is veroorzaakt doordat [voormalige trainer] tijdens de rit plotsklaps aan de handrem van de auto heeft getrokken, waardoor [verzoeker] vanaf dat moment niet meer in staat was om de auto feitelijk nog te besturen en dat niet gebleken is dat [verzoeker] na het aantrekken van de handrem nog in staat was om het ongeval af te wenden. REAAL heeft, mede tegen deze achtergrond, naar het oordeel van de rechtbank in deze deelgeschilprocedure niet onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat het middelengebruik van [verzoeker] voorafgaand aan het ongeval op enigerlei wijze heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, in die zin dat als [verzoeker] géén alcohol en cocaïne zou hebben gebruikt voorafgaand aan het ongeval hij het ongeval – op enigerlei wijze – had kunnen vermijden. Ook in de strafprocedures tegen [voormalige trainer] , waarin het alcohol- en cocaïnegebruik van [verzoeker] als bestuurder van de auto aan de orde is geweest, is niet geconcludeerd dat het ongeval daardoor (mede) is veroorzaakt.
4.20.
Voor toepassing van de omkeringsregel is vereist dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt7. De rechtbank overweegt dat ook als zou moeten worden aangenomen dat de hoeveelheden alcohol en cocaïne in het bloed van [verzoeker] ten tijde van het ongeval de wettelijke normen van artikel 8 WVW 1994 overschreden, het beroep op de omkeringsregel niet opgaat, nu niet aannemelijk is dat die normschending eraan heeft bijgedragen dat het ongeval zich heeft verwezenlijkt.
4.21.
Het beroep van REAAL op eigen schuld aan de zijde van [verzoeker] kan in zoverre dan ook niet slagen.
Niet dragen veiligheidsgordel
4.22.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 59 en 59a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) volgt dat bestuurder en inzittenden van een personenauto tijdens de deelname aan het verkeer gebruik dienen te maken van de voor hen beschikbare veiligheidsgordel.
4.23.
Vast staat dat [verzoeker] ten tijde van het ongeval geen veiligheidsgordel droeg. Dit betreft een aan hem toe te rekenen omstandigheid, nu hij hiermee de hiervoor genoemde regelgeving heeft overtreden. Aangenomen mag worden dat de voor [verzoeker] bij het ongeval ontstane schade mede het gevolg is van het niet dragen van de veiligheidsgordel, nu de wettelijke verplichting tot het dragen van een veiligheidsgordel is ingevoerd omdat uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat het dragen van een veiligheidsgordel de kans op ernstig letsel bij verkeersongevallen aanzienlijk doet verminderen. Het dragen van een veiligheidsgordel is daarmee een schadebeperkende maatregel die door elke inzittende van een auto genomen dient te worden. Door na te laten om deze schadebeperkende maatregel te nemen, heeft [verzoeker] het risico genomen dat de door hem te lijden schade aanzienlijk groter zou zijn dan in het geval dat hij wel een veiligheidsgordel zou hebben gedragen. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zou [verzoeker] niet uit de auto zijn geslingerd wanneer hij de veiligheidsgordel wél had gedragen.
4.24.
De rechtbank is, mede gelet op de vaste jurisprudentie op dit punt8, van oordeel dat het niet dragen van de autogordel door [verzoeker] dient te leiden tot een verdeling van de aansprakelijkheid van 25% voor [verzoeker] als gelaedeerde en 75% voor REAAL als vergoedingsplichtige.
4.25.
Het door [verzoeker] – ter afwering van eigen schuld – gedane beroep op rechtsverwerking aan de zijde van REAAL kan naar het oordeel van de rechtbank geen doel treffen.
4.26.
Uitgangspunt is dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn indien de betreffende partij zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht jegens de wederpartij. Voor het aannemen van rechtsverwerking is enkel stilzitten, ook gedurende geruime tijd, niet voldoende. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist, als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de betreffende partij zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de wederpartij onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de rechthebbende zijn recht alsnog geldend zou maken9.
4.27.
De rechtbank is van oordeel dat REAAL bij [verzoeker] niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij zich nimmer op eigen schuld aan de zijde van [verzoeker] zou beroepen. Het enkel ‘stilzitten’ op dit punt tot aan de brief van de advocaat van REAAL van 28 oktober 2019 is daarvoor in elk geval onvoldoende. Bijkomende omstandigheden als hiervoor bedoeld zijn de rechtbank niet gebleken. REAAL is in actie gekomen nadat zij (na verloop van enkele jaren) in december 2019 uiteindelijk de beschikking had gekregen over het proces-verbaal van de politie en de rapporten van de VOA en het NFI, waaruit zij het niet dragen van de veiligheidsgordel ten tijde van het ongeval (alsook het alcohol- en cocaïnegebruik van [verzoeker] voorafgaand aan het ongeval) definitief kon afleiden. Hiertoe verwijst de rechtbank naar de brief van de raadsman van REAAL van 3 januari 2020. Dat REAAL hier eerder al voldoende informatie over had, is niet aannemelijk geworden. Bovendien diende [verzoeker] er naar het oordeel van de rechtbank in alle redelijkheid rekening mee te houden dat hij vanwege het niet dragen van de veiligheidsgordel ten tijde van het auto-ongeval, niet al zijn schade vergoed zou krijgen en dus dat de omvang van de schadevergoedingsverplichting van REAAL daardoor lager zou zijn.
Billijkheidscorrectie
4.28.
[verzoeker] heeft het standpunt ingenomen dat indien sprake is van eigen schuld, op grond van de billijkheidscorrectie toch 100% van de schade door REAAL dient te worden vergoed. [verzoeker] heeft daartoe, samengevat weergegeven, aangevoerd (i) dat de wederzijdse ernst van de gemaakte fouten zulks rechtvaardigt, (ii) er sprake is van zeer ernstig letsel bij [verzoeker] als gevolg van het ongeval, (iii) er verzekeringsdekking voor de schade is en (iv) REAAL de schaderegeling ter hand heeft genomen en daarbij bij [verzoeker] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt van volledige schadevergoeding.
4.29.
REAAL betwist dat toepassing moet worden gegeven aan de billijkheidscorrectie. [verzoeker] had niet als bestuurder van een auto aan het verkeer mogen deelnemen na het gebruik van alcohol en cocaïne en heeft verzuimd om zijn veiligheidsgordel te dragen, waarmee hij zelf willens en wetens risico’s heeft genomen. Voor een correctie van het eigen schuld percentage is daarom geen plaats.
4.30.
De rechtbank ziet in de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten en vanwege de ernst van het letsel van [verzoeker] aanleiding om toepassing te geven aan de in artikel 6:101 lid 1 genoemde billijkheidscorrectie. Daartoe is redengevend dat het aantrekken van de handrem van de auto door [voormalige trainer] een zeer ernstig (strafrechtelijk) vergrijp is waarbij hij willens en wetens het risico heeft genomen dat hij aan zijn medepassagiers ernstige schade zou toebrengen. Dat risico heeft zich hier op een ernstige en schokkende manier verwezenlijkt. Daartegenover staat de aanzienlijk minder ernstige fout van [verzoeker] dat hij zijn veiligheidsgordel niet heeft gedragen. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat de gevolgen van het ongeval voor [verzoeker] zeer ernstig zijn. [verzoeker] is een jongeman van thans dertig jaar, die – naar het zich nu laat aanzien – blijvend hersenletsel bij het ongeval heeft opgelopen, vanwege zijn beperkingen onder bewind is gesteld, sinds het ongeval niet meer in staat is geweest om te werken en daarmee inkomsten te verwerven en door het UWV voor 100% arbeidsongeschikt is verklaard.
4.31.
Op grond van het voorgaande verdeelt de rechtbank de vergoedingsplicht als volgt. REAAL dient 85% van de schade van [verzoeker] te vergoeden en [verzoeker] dient 15% van zijn schade te dragen.
Slotsom
4.32.
Een en ander leidt tot de slotsom dat REAAL onder de WAM-verzekering voor 85% aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] heeft geleden dan wel nog zal lijden. De door [verzoeker] verzochte verklaring voor recht is in zoverre toewijsbaar.
Kosten
4.33.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de deelgeschilprocedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking nemen, ook indien het verzoek niet geheel toewijsbaar is. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
4.34.
[verzoeker] maakt aanspraak op een bedrag van € 7.191,03 aan kosten. REAAL heeft erop gewezen dat de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de genoemde SVI-dekking buiten beschouwing moeten worden gelaten, nu de kwestie van polisdekking niet in een deelgeschil aan de orde kan komen, aldus REAAL.
4.35.
Niet in geschil is dat het inroepen van rechtsbijstand door [verzoeker] in dit geval redelijk was. De rechtbank is met REAAL van oordeel dat de aldus gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen voor zover deze zijn gemaakt in het kader van het beroep op SVI-dekking, nu de kwestie van polisdekking, zoals hiervoor is overwogen, niet onder het bereik van de deelgeschilprocedure valt. Uit de bij de pleitnota overgelegde (meest recente) urenspecificatie van de raadsman van [verzoeker] valt niet af te leiden welke uren aan de WAM-aansprakelijkheid respectievelijk de SVI-dekking zijn besteed. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om een “SVI-korting” op de genoemde kosten toe te passen, in die zin dat de kosten ter zake de WAM-aansprakelijkheid naar redelijkheid op een bedrag van € 5.000,00 zullen worden gesteld.
4.36.
Nu [verzoeker] uiteindelijk 15% van de schade zelf moet dragen, ziet de rechtbank aanleiding om deze omstandigheid mee te wegen bij het vaststellen van de hoogte van de kosten van de deelgeschilprocedure, in die zin dat 85% van de in aanmerking te nemen kosten door REAAL aan [verzoeker] dient te worden vergoed10.
4.37.
De rechtbank zal daarom de kosten vaststellen op € 4.250,00 (85% x € 5.000,00), te vermeerderen met het griffierecht ad € 83,00. REAAL zal tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker] worden veroordeeld.
5 BESLISSING
De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat REAAL op basis van de WAM-dekking voor 85% aansprakelijk is jegens [verzoeker] voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, voortvloeiende uit het ongeval van [datum ongeval] , en dat REAAL gehouden is om de schade van [verzoeker] in zoverre te vergoeden;
5.2.
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk voor zover zijn verzoeken zijn gebaseerd op SVI-dekking;
5.3.
begroot de kosten van deze deelgeschilprocedure op € 4.250,00, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 83,00, en veroordeelt REAAL tot betaling daarvan aan [verzoeker] ;
5.4.
verklaart deze beschikking wat betreft onderdeel 5.3. uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze uitspraak is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, voorzitter, mr. L.T. de Jonge en
- A.S. Venema-Dietvorst, rechters, bijgestaan door mr. M. Postma als griffier, en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2020.
De uitspraak is bij afwezigheid van de voorzitter door de oudste rechter ondertekend.
614 / mp
1 vgl. Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, p. 2, rechtbank Arnhem, 2 mei 2011, ECLI:NL:RBARN: 2011:BQ3863; rechtbank Gelderland, 22 oktober 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:6872.
2 BenGH 8 december 1994, NJ 1995/529.
3 Artikel 1 lid 1 sub n WVW 1994.
4 Zie ook het rapport van de VOA.
5 Vgl. Hoge Raad 30 augustus 2005, JIN 2005/398 en de bijbehorende conclusie van de Advocaat-Generaal.
6 HvJ EU 30 juni 2005, NJ 2006/110.
7 vgl. HR 10 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:27 en HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1008.
8 Vgl. rechtbank Noord-Nederland 5 februari 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:414 en “Gordelloze slachtoffers en beschonken bestuurders”, VR 2017/1 en de in dit artikel (in noot 23) genoemde jurisprudentie.
9 Vgl. HR 7 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:635.
10 HR 21 september 2017, ECLI:NL:HR:2007:BA7624.