Rb: ruitersportcentrum niet aansprakelijk voor val van paard, gebruik in uitoefening van bedrijf niet bewezen

Samenvatting:

Aansprakelijkheid ruitersportcentrum voor val van paard? Bij eerder tussenvonnis heeft de rechtbank benadeelde opgedragen te bewijzen dat paard waarop zij reed door het ruitersportcentrum werd gebruikt in de uitoefening van haar bedrijf en dat het paard is gestruikeld, waardoor benadeelde is gevallen. De rechtbank oordeelt dat benadeelde met de door haar naar voren gebrachte getuigen niet geslaagd is in het bewijs dat het paard werd gebruikt in de uitoefening van het bedrijf.

ECLI:NL:RBZWB:2014:4642
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak: 09-07-2014
Datum publicatie: 29-07-2014
Zaaknummer: CIV_81421_Einduitspraak.doc
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Eiseres valt van paard en stelt ruitersportcentrum aansprakelijk. Paard werd niet gebruikt in de bedrijfsvoering van gedaagde. Rechtbank wijst aansprakelijkheid af.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Zittingsplaats: Middelburg
zaaknummer / rolnummer: 81421 / HA ZA 11-439

Vonnis van 9 juli 2014

in de zaak van

[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. R.M.A. Lensen te Terneuzen,

tegen

de stichting STICHTING RUITERSPORTCENTRUM CAPRICE,
gevestigd te Wageningen, kantoorhoudende te Spui, gemeente Terneuzen,
gedaagde,
advocaat mr. S.B.A. Lhachmi te Terneuzen.

Partijen zullen hierna [eiseres] en Caprice genoemd worden.

1 De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 9 januari 2013
– het proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 maart 2013
– de akte uitlaten voortzetting enquête van de zijde van [eiseres]
– de processen-verbaal van getuigenverhoor van 27 augustus 2013 en 17 maart 2014
– de brief van 15 april 2014 van mr. Lensen, waarin wordt afgezien van het nemen van een akte overlegging nadere bewijsstukken.

1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

2.1.
Bij genoemd tussenvonnis is [eiseres] toegelaten om te bewijzen (a) feiten en omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid dat op de maandagavond in november 2003 dat zij op (het paard) Dika reed, Dika door Caprice werd gebruikt in de uitoefening van haar bedrijf en (b) dat zij op bedoelde maandagavond in november 2003 op Dika reed, dat Dika is gestruikeld en dat zij – [eiseres] – als gevolg daarvan van Dika is gevallen. [eiseres] heeft als getuigen doen horende [getuige sub 1],[getuige sub 2], zichzelf, [getuige sub 3],[getuige sub 4] en [getuige sub 5]. Caprice heeft van het doen horen van getuigen in tegenverhoor afgezien.

2.2.1. [eiseres] heeft gesteld dat toen het door haar gestelde ongeval plaatsvond (op 17 november 2003), de paardrijles waarin dat gebeurde werd gegeven onder verantwoordelijkheid van Caprice; het paard Dika, waarop [eiseres] reed, werd aldus door Caprice gebruikt in de uitoefening van haar bedrijf. Caprice heeft gesteld dat zij in november 2003 geen paardrijlessen gaf en dat zij Dika in die periode niet in de uitoefening van haar bedrijf gebruikte; het waren anderen, met name [getuige sub 1], voor wiens rekening en risico de lessen destijds werden gegeven. Gelet op deze standpunten van partijen is [eiseres] tot het hiervoor in 2.1, onder (a) genoemde bewijs toegelaten.

2.2.2. De door [eiseres] voorgebrachte getuigen hebben over dit aspect van de zaak het navolgende verklaard.
(a) De getuige [getuige sub 1], de instructeur die de paardrijles waarin het door [eiseres] gestelde ongeval plaatsvond, heeft verklaard dat hij vanaf 28 november 2002 tot in ieder geval na 12 februari 2004 paardrijlessen gaf in de manege waar het ongeval is gebeurd. Hij factureerde zijn lessen per gewerkte dag. Tot 9 februari 2004 stelde hij de factuur op naam van PCT Terneuzen, vanaf 12 februari 2004 op naam van PCT Caprice. Hij deed dat op verzoek van zijn opdrachtgever. Aanvankelijk rekende hij af met [getuige sub 5], op een gegeven moment – [getuige sub 1] kan zich daarvan geen datum meer te herinneren – met [getuige sub 4]. Er had toen een overname plaats gevonden. Of het ongeval voor of na de overname plaats vond, kan [getuige sub 1] zich niet meer herinneren.
(b) De getuige [getuige sub 2], een kennis van [eiseres] die op de avond van het ongeval met haar mee was en zelf in de betreffende manege had paardgereden, maar dat op dat moment niet meer deed, heeft over de organisatie van de lessen slechts kunnen verklaren dat die lessen per keer werden afgesproken met [getuige sub 3] of [getuige sub 4], dat deze dames ook de indeling maakte en dat bij hen contant moest worden afgerekend. De getuige meent dat [getuige sub 1] werd betaald door de manege, maar heeft dat nooit zien gebeuren.
(c) [eiseres] zelf heeft als getuige verklaard dat zij vanaf 2000 op de manege kwam en dat toen [getuige sub 5] die manege runde; [getuige sub 1] gaf de lessen. In verband met een echtscheiding van [getuige sub 5] is nagedacht over hoe het verder moest; er was sprake van een overname. Aanvankelijk werd gedacht aan een stichting, die La Différence zou gaan heten; die stichting is naar [eiseres] meent ook daadwerkelijk opgericht. Pas daarna is [getuige sub 5] vertrokken; dat gebeurde betrekkelijk officieel in augustus 2003. Volgens [eiseres] werden de lessen daarna georganiseerd door [getuige sub 4], partner van [naam echtgenoot] die naast de manege woont. Zij deed ook de financiën voor de lessen. Er werd aan haar betaald, en zij betaalde [getuige sub 1]. Voor wie [getuige sub 4] dat deed, weet [eiseres] niet. Caprice is er, naar zij verklaarde, pas later bijgekomen.
(d) De getuige[getuige sub 3] verklaarde dat zij vanaf ergens in 2001, na een contract te hebben afgesloten met [getuige sub 5], werkzaam is geweest bij Paardensportcentrum Terneuzen. Zij heeft daar gewerkt tot december 2004. [getuige sub 5] was toen al ongeveer een jaar en vier maanden weg; in september het jaar ervoor was ze vertrokken. Ook na vertrek van [getuige sub 5] is[getuige sub 3] bij de manege blijven werken; er is geen nieuw contract afgesloten en de betalingen aan haar via de bank gingen gewoon door. Of vanaf een nader rekeningnummer of onder een nadere naam werd betaald, wist ze niet. Bij haar vertrek was het[getuige sub 3] wel duidelijk dat [getuige sub 4] over de manege ging; in het begin na het vertrek van [getuige sub 5] was daar wel veel onduidelijkheid over.
(e) De getuige [getuige sub 4](enige tijd voorzitter geweest van Caprice) heeft verklaard dat hij bij aankoop van het pand [adres] op 23 april 2003, dat pand voor vijf jaar heeft verhuurd aan [getuige sub 5]. Zij exploiteerde in dat pand toen al een manege. In september daaropvolgend is [getuige sub 5] vertrokken. [getuige sub 4] heeft toen met de zoon van [getuige sub 5] ([naam zoon getuige sub 5]) en met[getuige sub 3] afspraken gemaakt over hoe het met de bedrijfsvoering van de manege verder moest. Die bedrijfsvoering zou hetzelfde blijven en met name [naam zoon getuige sub 5] zou daar voor zorgen. Dat is toen enkele maanden zo gegaan. [naam zoon getuige sub 5] betaalde vanuit de inkomsten uit de activiteiten van de manege hetgeen betaald moest worden zoveel mogelijk cash. Wat over de bank moest worden betaald, betaalde [getuige sub 4] nadat hij daarvoor van [naam zoon getuige sub 5] geld had gekregen. [getuige sub 4] bemoeide zich niet met salarisbetalingen. Half december 2003 was voor [getuige sub 4] duidelijk dat [getuige sub 5] niet zou terugkeren. Al eerder – hij verklaarde in oktober of november 2003 – had [getuige sub 4] Caprice gekocht, zulks op advies van zijn accountant voor het geval dat de manege zou moeten worden overgenomen. Tijdens het getuigenverhoor geconfronteerd met het feit dat hij zich al op 23 september 2003 als voorzitter van Caprice had laten inschrijven, antwoordde hij zich niet meer te kunnen herinneren waarom dat toen (direct na het vertrek van [getuige sub 5]) al was gebeurd. Op dat moment verwachtte [getuige sub 4] nog dat [getuige sub 5] zou terugkeren. Half december 2003 is Caprice toen de bedrijfsvoering van de manege op zich gaan nemen. Vanaf 1 januari 2004 is Caprice lessen gaan geven.
(f) De getuige [getuige sub 5] heeft verklaard enige tijd, vanaf enig moment in 2000, als Paardensportcentrum Terneuzen in een pand in Spui een manege te hebben gehad. Zij heeft dat gedaan totdat zij daarmee vrij abrupt, naar zij dacht in augustus 2003, is gestopt. Ze gaf als getuige aan zich weinig over die periode te herinneren. Na een afscheidsmoment, ergens net na de zomer, heeft zij niet meer bij de manege gewerkt. De dag na het afscheidsmoment heeft zij met de eigenaar van het bedrijfspand, [getuige sub 4], afgesproken dat hij de manege zou voortzetten. Of hij dat persoonlijk of in een of andere rechtsvorm zou doen, wist zij niet. Pas later is er een formele overdracht geweest. Hoeveel later kon zij niet zeggen; in de tussentijd had haar zoon nog een tijdje op de manege doorgewerkt. Hij deed dat om ervoor te zorgen dat de verzorging van de paarden doorging. Hij deed dat niet in haar naam; of hij werd betaald en zo ja, door wie, weet ze niet.

2.2.3. Uit deze verklaringen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat [getuige sub 1] de les op 17 november 2003 gaf onder verantwoordelijkheid van Caprice en dat Dika dus werd gebruikt in de bedrijfsvoering van Caprice. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking:
[getuige sub 4], vanaf midden september 2003 voorzitter van Caprice, heeft verklaard dat Caprice pas vanaf midden december 2003 de bedrijfsvoering van de manege op zich heeft genomen en vanaf 1 januari 2004 de lessen is gaan geven. Uit de omstandigheid dat [getuige sub 4] niet kon uitleggen waarom hij al in september 2003 voorzitter was geworden van het net door hem aangekochte Caprice, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat Caprice de bedrijfsvoering al eerder op zich had genomen. Ook uit hetgeen de andere getuigen hebben verklaard kan niet worden afgeleid dat Caprice die verantwoordelijkheid al had op het moment dat de door [eiseres] gestelde val plaatsvond.
Uit de diverse verklaringen wordt wel duidelijk dat [getuige sub 5], die de manege vanaf 2000 exploiteerde, in augustus of september 2003 met de bedrijfsvoering is gestopt.
Wie verantwoordelijk was voor de bedrijfsvoering in de periode vanaf haar vertrek tot 1 januari 2004 wordt uit de getuigenverklaringen niet duidelijk. De echtgenote van [getuige sub 4] deed in die periode werkzaamheden voor de manege, maar niemand heeft verklaard dat zij dat namens Caprice deed. Ook [getuige sub 4] zelf was toen bij de manege betrokken (hij maakte afspraken met medewerkers en zorgde deels voor financiële transacties, zoals hij zelf heeft verklaard; volgens [getuige sub 5] had zij met hem afgesproken dat hij de manege zou voortzetten), maar ook daarvan wordt niet duidelijk dat hij dat namens Caprice heeft gedaan. [getuige sub 4] heeft daarover zelf verklaard dat de bedrijfsvoering van de manege na het vertrek van [getuige sub 5] een tijdje op de oude voet is doorgegaan, zulks in afwachting van een mogelijke terugkeer van [getuige sub 5]. Dat strookt met wat[getuige sub 3] heeft verklaard, namelijk dat er na het vertrek van [getuige sub 5] een tijdje onduidelijkheid bestond. [eiseres] zelf heeft verklaard dat na het vertrek van [getuige sub 5] de lessen door de partner van [getuige sub 4] en door[getuige sub 3] werden georganiseerd en dat aan hen moest worden betaald; zij geeft zelf ook aan dat Caprice er toen nog niet bij was betrokken. Dat kwam volgens haar pas later.

2.2.4. Op grond van het vorenstaande moet worden vastgesteld dat [eiseres] het bewijs van haar stelling dat op de maandagavond in november 2003 dat zij op Dika reed, Dika door Caprice werd gebruikt in de uitoefening van haar bedrijf, niet heeft geleverd. Dat betekent dat Caprice (die naar al eerder is vastgesteld ook geen bezitter was van Dika) niet aansprakelijk is voor de door Dika mogelijk aangerichte schade, ongeacht wat er precies is gebeurd. De vordering van [eiseres] moet al om die reden worden afgewezen. De vraag of [eiseres] het bewijs van de in 2.1, onder (b) genoemde stelling heeft geleverd, behoeft dan geen beantwoording meer.

2.3.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de kosten van dit geding, aan de zijde van Caprice tot op heden begroot op:
– vast recht € 560,–
– salaris advocaat € 1.808,– (4 x tarief II, € 452,–)
Totaal € 2.368,–

3 De beslissing

De rechtbank

wijst de vordering af;

veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Caprice begroot op € 2.368,–

verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2014.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey