Rb: schadeposten niet onderbouwd, BGK niet redelijk, uurtarief € 235,- niet passend voor secretariële werkzaamheden
Bodemprocedure na deelgeschil. 1. Diverse schadeposten; de kantonrechter oordeelt dat eiser de omvang van de schade nog steeds onvoldoende heeft onderbouwd. 2. BGK: onvoldoende is gebleken dat de door de gemachtigde van eiser verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren. Er is een veelheid aan contacten en correspondentie van zijn gemachtigde met zijn cliënt; niet duidelijk is echter geworden of het redelijk is al de daarvoor geschreven tijd tegen een advocatentarief (van aanvankelijk € 180,- en nadien -na het afronden van de advocatenopleiding- € 235,- per uur, exclusief 6% kantoorkosten en 21% btw) in rekening te brengen, omdat het bijvoorbeeld secretariële werkzaamheden betreft, waarbij een ander uurtarief past (r. 4.13). 3. Misbruik van procesrecht in deelgeschil geen grond voor schadevergoeding wegens onrechtmatige daad.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
03-04-2020
Datum publicatie
06-04-2020
Zaaknummer
7695648 CV EXPL 19-17554
Rechtsgebieden
Verbintenissenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Bodemprocedure na deelgeschil, omvang schade nog steeds onvoldoende onderbouwd, schatting buitengerechtelijke kosten, misbruik van procesrecht in deelgeschil geen grond voor schadevergoeding wegens onrechtmatige daad
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Zaaknummer: 7695648 CV EXPL 19-17554
Uitspraak: 3 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 11 april 2019,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: [naam gemachtigde] te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. SCHADEVERZEKERING-MAATSCHAPPIJ BOVEMIJ,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. P.C. Knijp te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ respectievelijk ‘Bovemij’ genoemd.
- Het verloop van de procedure
1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
– de dagvaarding, met producties;
– de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
– de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie;
– de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie tevens houdende een vermindering van eis in reconventie alsook een verzoek ex artikel 22 Rv, met producties;
– de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2
De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter (nader) bepaald op heden.
- De vaststaande feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld of blijken uit de overgelegde stukken en anderzijds zijn erkend of niet voldoende gemotiveerd zijn betwist:
2.1
[eiser] is op 27 mei 2017 in de gemeente Hellevoetsluis betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Hij reed met zijn auto op de Kanaalweg in die gemeente toen op een gegeven moment vanuit de tegenrichting een auto naderde, die op de voor [eiser] bestemde weghelft reed. [eiser] heeft pogingen ondernomen die auto te ontwijken, hetgeen slechts ten dele gelukt is, aangezien de beide auto’s elkaar geschampt c.q. in de flank geraakt hebben.
2.2
Op 29 mei 2017 heeft [eiser] met pijnklachten zijn huisarts geconsulteerd. Deze heeft hem paracetamol en ibuprofen voorgeschreven en hem doorverwezen voor het laten maken van röntgenfoto’s. Op de daarna gemaakte röntgenfoto’s waren geen afwijkingen zichtbaar. Ook heeft de huisarts [eiser] doorverwezen naar een fysiotherapeut. Dit advies heeft [eiser] niet opgevolgd vanwege de daaraan verbonden kosten, die niet door zijn zorgverzekering werden gedekt. Na genoemd consult heeft [eiser] zijn huisarts niet meer/nogmaals geraadpleegd voor klachten in verband met het ongeval.
2.3
Op 4 juni 2017 heeft [naam bedrijf] , alwaar [eiser] krachtens een uitzendovereenkomst sinds 15 maart 2017 in dienst was, hem per 1 juni 2017 bij het UWV ziek gemeld, waarna [eiser] een Ziektewetuitkering is toegekend.
2.4
Bovemij is als WAM-verzekeraar van de auto die het ongeval veroorzaakte aansprakelijk gesteld. Deze aansprakelijkheid is op 24 augustus 2017 erkend. De schade aan het voertuig van [eiser] is vervolgens afgewikkeld. Op dat moment liet [eiser] zich bijstaan door zijn rechtsbijstandsverzekeraar, ARAG Rechtsbijstand.
2.5
Bij beslissing van 2 november 2017 heeft de verzekeringsarts van het UWV [eiser] vanaf 8 november 2017 weer arbeidsgeschikt geacht.
2.6
Op 13 december 2017 heeft [eiser] dan wel zijn voornoemde werkgever hem per 9 december 2017 bij het UWV opnieuw ziekgemeld, waarna [eiser] opnieuw een Ziektewetuitkering is toegekend.
2.7
Bij e-mailbericht van 29 december 2017 heeft de gemachtigde van [eiser] , destijds nog verbonden aan het advocatenkantoor [naam advocatenkantoor] te Rotterdam (hierna: ‘ [naam advocatenkantoor] ’), zich bij Bovemij gemeld als gemachtigde van [eiser] , waarbij hij gesteld heeft dat hij op korte termijn terugkomt op het letsel dat [eiser] heeft opgelopen bij het ongeval en zijn schade.
2.8
Bij e-mailbericht van 20 februari 2018 heeft de gemachtigde van [eiser] aan Bovemij een voorlopige schadestaat gestuurd en tevens het verzoek gedaan om een voorschot onder algemene titel betaalbaar te stellen ten bedrage van € 2.000,-.
2.9
Bij brief van 6 april 2018 heeft het UWV [eiser] medegedeeld dat zij de hem toegekende Ziektewetuitkering beëindigt om reden dat hij sinds 19 maart 2018 hersteld is.
2.10
Op 20 april 2018 vond een gesprek plaats met de gemachtigde van [eiser] , [eiser] en een door Bovemij ingeschakelde schaderegelaar van Andriessen Expertise B.V. (hierna: ‘Andriessen’). Het naar aanleiding van dit gesprek opgestelde expertiserapport vermeldt onder het kopje “beleid en planning” het volgende:
“Mogelijk wordt de schade in overleg met de advocaat pragmatisch definitief geregeld. Mocht geen overeenstemming daarover worden bereikt, zal medisch advies worden ingewonnen en zullen de stukken betreffende de arbeidsvermogensschade beschikbaar moeten worden gesteld”.
2.11
Naar aanleiding van de bevindingen van Andriessen heeft Bovemij het pragmatische voorstel gedaan om de schadekwestie tegen finale kwijting te regelen tegen een ‘all-in’ betaling van € 5.000,-. Bij e-mail van 2 mei 2018 heeft de gemachtigde van [eiser] een tegenvoorstel gedaan van € 7.000,- op voorwaarde dat Bovemij de buitengerechtelijke kosten separaat en volledig vergoedt. Andriessen heeft bij e-mailbericht van 3 mei 2018 daarop gereageerd en medegedeeld dat het voorstel van € 5.000,- is komen te vervallen.
2.12
Tevens heeft Andriessen in die brief verzocht om toezending van bewijzen van de gestelde schade. Bij e-mail van 25 mei 2018 heeft de gemachtigde van [eiser] zonder verdere inhoudelijke toelichting een aantal stukken aan Andriessen toegestuurd, te weten de arbeidsovereenkomst, de salarisspecificaties, de nota van zorgverzekeraar CZ en bankafschriften waaruit de betalingen van het UWV blijken.
2.13
De medisch adviseur van Bovemij, de aan MEDAS verbonden dr. [naam] , heeft op 20 juni 2018 het volgende aan Bovemij c.q. Andriessen gerapporteerd:
“(…)
Over deze casus is buitengewoon weinig bekend. Het blijkt dat betrokkene maar eenmalig bij zijn huisarts geweest is, die adequate actie heeft ondernomen en waarbij op de foto’s geen traumatische afwijkingen konden worden vastgesteld.
Kortom; de impact van het ongeval is niet groot geweest, want betrokkene heeft maar gemeend eenmalig zijn huisarts te moeten bezoeken. Als hij langdurige klachten gehad zou hebben, zou natuurlijk de huisartsfrequentie wel hoger geweest zijn en eventueel had de huisarts hem dan doorverwezen naar een fysiotherapeut of iets dergelijks.
Kortom; het is mij onduidelijk waarom iemand meent een halfjaar ziek te moeten zijn op grond van een ongeval, terwijl hij dan geen zorg krijgt van welke zorgverlener dan ook”.
2.14
De contacten tussen de gemachtigde van [eiser] aan de ene kant en Bovemij c.q. Andriessen aan de andere kant zijn geëindigd met het e-mailbericht van Andriessen van 21 juni 2018, waarin bevestigd is dat de gemachtigde van [eiser] het eerder gedane aanbod van € 5.000,- heeft afgewezen en dat dit aanbod daarmee vervallen is, en waarin zij die gemachtigde heeft uitgenodigd om de eventuele schade aan te tonen.
2.15
Bij verzoekschrift van 25 september 2018 heeft de gemachtigde van [eiser] vervolgens bij de kantonrechter te Rotterdam een deelgeschilprocedure jegens Bovemij aanhangig gemaakt (bekend onder zaaknummer 7234907 VZ VERZ 18-20918). Daarin heeft hij verzocht bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
– te verklaren voor recht dat Bovemij op een adequate wijze dient mee te werken aan de afwikkeling van de letselschadezaak, bij gebreke waarvan zij op adequate wijze, dat wil zeggen maandelijks, [eiser] dient te bevoorschotten met een redelijk bedrag tot aan het moment dat een eindregeling is bereikt,
– Bovemij te veroordelen om [eiser] te bevoorschotten op zijn schade met een minimumbedrag van € 2.000,-, te voldoen binnen vijf dagen na de datum van de beschikking op het verzoek,
– te verklaren voor recht dat Bovemij alle buitengerechtelijke kosten van [eiser] dient te vergoeden/voldoen,
– Bovemij te veroordelen tot betaling van de tot op heden gedeclareerde en onbetaald gebleven buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 4.879,37, te vermeerderen met P.M., te voldoen binnen vijf dagen na datum van de beschikking op het verzoek, en
– begroting respectievelijk veroordeling van Bovemij in de kosten van de procedure, te weten € 2.712,70, te vermeerderen met het griffierecht en een bedrag van € 1.205,64 voor de verdere behandeling van de procedure.
2.16
Nadat Bovemij een verweerschrift had ingediend, heeft op 14 november 2018 een mondelinge behandeling plaatsgehad. Aan de vervolgens op 11 januari 2019 door de kantonrechter gegeven beschikking, waarbij het door [eiser] verzochte integraal werd afgewezen, inclusief de verzochte kostenbegroting, wordt het volgende ontleend:
“(…)
4.5.
Ter zitting heeft Bovemij zich bereid verklaard om ter zake van de personenschade een bedrag te voldoen ten bedrage van € 3.750,-. Zij heeft toegezegd dat bedrag op korte termijn aan [eiser] te voldoen.
- De beoordeling
5.1.
[eiser] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w-1019cc). Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij wordt vooropgesteld dat de deelgeschilprocedure partijen een eenvoudige, snelle en ten opzichte van een bodemprocedure (doorgaans) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter biedt ter oplossing van een (of meerdere) deelgeschil(len) in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase.
Doel van de procedure
5.2.
De procedure heeft tot doel dat partijen met behulp van de interventie van de deelgeschilrechter dichter bij een buitengerechtelijke oplossing komen en de uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.
Voorwaarden
5.3.
Ingevolge artikel 1019x Rv dient het verzoek een omschrijving van het deelgeschil te bevatten met het doel dat concreet wordt uiteengezet wat partijen verdeeld houdt. Daarnaast dient een zakelijk overzicht van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen over de vordering te worden aangegeven, met als doel dat een puntsgewijze lijst met discussiepunten wordt overgelegd waarover al wel of nog geen overeenstemming is bereikt.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek zowel niet voldoet aan het doel van een deelgeschilprocedure, als aan de voorwaarden voor een dergelijk verzoek. Het verzoekschrift gaat enkel en alleen over vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en in het verzoekschrift wordt met geen woord gerept over de schade die [eiser] zelf heeft geleden als gevolg van de onderhavige aanrijding. Bij het verzoekschrift is als productie 5 een voorlopige schadeopstelling gevoegd, gedateerd 27 mei 2017, welke opstelling sluit op een totaal bedrag van € 11.949,73, inclusief een bedrag van € 5.641,- aan smartengeld, doch de verschillende in die schadeopstelling genoemde kosten zijn door [eiser] op geen enkele wijze toegelicht in het verzoekschrift, laat staan dat die posten nader zijn onderbouwd aan de hand van onderliggende bewijzen, hoewel Bovemij voorafgaande aan de onderhavige procedure verschillende keren heeft verzocht om bewijzen en nadere onderbouwing van de door [eiser] gestelde schade. Het had in de gegeven omstandigheden des te meer op de weg van [eiser] gelegen om de door hem gestelde personenschade te concretiseren en aan de hand van onderliggende stukken nader te onderbouwen, nu hij met zoveel woorden heeft erkend dat hij zich na het ongeval, behoudens het enige bezoek aan de huisarts, niet onder medische behandeling heeft gesteld en evenmin behandelingen heeft ondergaan bij een fysiotherapeut. In zulk soort gevallen is het niet onmiddellijk aannemelijk dat sprake is van personenschade in de orde van grootte van bijna € 12.000,-. Bovendien is in dit verband van belang dat Bovemij in het verweerschrift de verschillende schadeposten zoals genoemd in de voorlopige schadeopstelling zeer gemotiveerd en gedetailleerd heeft betwist, zodat van [eiser] verwacht had mogen worden dat hij toch in ieder geval op de zitting die schadeposten nader zou onderbouwen en voorafgaande aan de zitting de onderliggende stukken en bewijzen in het geding zou brengen. Dat heeft [eiser] echter ook niet gedaan.
5.5.
In de Memorie van Toelichting bij de totstandkoming van de Wet deelgeschil is benadrukt dat het toepassingsgebied van de deelgeschil regeling ruim is en in de parlementaire geschiedenis is een geschil over de tussentijdse (aanvullende) bevoorschotting van de buitengerechtelijke kosten uitdrukkelijk als voorbeeld van een mogelijk deelgeschil genoemd. In beginsel kan een verzoek tot toekenning van een voorschot op de buitengerechtelijke kosten dan ook in een deelgeschil aan de orde komen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval zal worden beoordeeld of wordt voldaan aan de voorwaarde dat de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (vgl. ECLI:NL:RBROT:2016:9274).
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter is [eiser] veel te voorbarig geweest met het aanhangig maken van de onderhavige deelgeschilprocedure. Het had in de gegeven omstandigheden op zijn weg gelegen om mede naar aanleiding van de hiervoor bedoelde e-mailberichten van Andriessen d.d. 3 mei 2018 en 21 juni 2018 de door [eiser] gestelde schade nader toe te lichten en de aan de hand van onderliggende bescheiden aan te tonen. Door dat niet te doen, maar onmiddellijk te besluiten een deelgeschilprocedure aanhangig te maken heeft [eiser] misbruik van procesrecht gemaakt, zeker nu hij daardoor Bovemij op kosten jaagt, temeer aangezien hij tevens aanspraak maakt op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten in verband met het aanhangig maken van de onderhavige deelgeschilprocedure.
5.7.
Op grond van vorenstaande overwegingen oordeelt de kantonrechter dat de door [eiser] verzochte beslissingen niet kunnen bijdragen aan het vlot trekken van de buitengerechtelijke onderhandelingen en de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv zal het verzoek daarom worden afgewezen.
5.8.
Geheel ten overvloede overweegt de kantonrechter nog dat hij zich met Bovemij niet aan de indruk kan onttrekken dat de onderhavige procedure vooral ten doel lijkt te hebben de door de advocaat van [eiser] gemaakte buitengerechtelijke kosten te incasseren. Veelzeggend in dit verband is dat van de ruim elf pagina’s die het verzoekschrift telt er ruim zes gaan over de buitengerechtelijke kosten en er geen enkele alinea gewijd wordt aan de inhoudelijke onderbouwing van de gestelde personenschade van [eiser] zelf. De kantonrechter is ambtshalve bekend met het feit dat het advocatenkantoor [naam advocatenkantoor] , waaraan de advocaat van [eiser] verbonden is, met enige regelmaat zaken als de onderhavige – waarin het gaat om de afhandeling van relatief eenvoudige verkeersongevallen – aanhangig maakt, waarbij het met name te doen is om vergoeding van de gestelde buitengerechtelijke kosten. Daarbij valt tevens op dat de verzoekschriften die in al die zaken worden ingediend grote gelijkenis vertonen met het verzoekschrift dat in de onderhavige procedure is ingediend. Duidelijk zal zijn dat de deelgeschilprocedure op die wijze wordt ingezet voor een doel, waarvoor de wettelijke regeling niet bedoeld is. In zoverre is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van misbruik van procesrecht.
5.9.
De kantonrechter dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure en daarbij ook de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen (ook indien een verzoek niet wordt toegewezen). Bij de begroting daarvan dient de kantonrechter ook de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten dus redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De kantonrechter zal deze kosten in dit geval afwijzen nu niet is gebleken dat deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt. Immers gelijk hiervoor ook al overwogen [eiser] veel te voorbarig geweest met het aanhangig maken van een deelgeschil aangezien het op de weg van [eiser] had gelegen om de door hem gestelde personenschade nader te onderbouwen.
De conclusie luidt dan ook dat de onderhavige procedure onnodig is ingesteld.
(…)”.
2.17
Bovemij heeft conform haar toezegging vervolgens een bedrag van € 3.750,- aan [eiser] betaald.
- Het geschil
3.1
[eiser] heeft -in conventie- gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Bovemij te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen:
de volledige buitengerechtelijke kosten van € 7.766,89 ter zake van de openstaande facturen van [naam advocatenkantoor] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het verstrijken van de (veertiendagen) betaaltermijn van de factuurdata tot aan de dag van algehele voldoening, althans een bedrag en/of de wettelijke rente ex artikel 6:97 BW zal worden begroot, geschat en/of bepaald, en
de volledige resterende schade van € 9.470,-, althans een bedrag ex artikel 6:97 BW zal worde n begroot, geschat en/of bepaald, ter zake van de materiële en immateriële schade van [eiser] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van Bovemij in de kosten van de procedure alsook in de nakosten, al deze kosten vermeerderd met wettelijke rente.
3.2
Aan die vordering heeft [eiser] naast de onder 2 genoemde feiten -samengevat en voor zover nu van belang- ten grondslag gelegd dat Bovemij ten onrechte nagelaten heeft de door hem als gevolg van het ongeval geleden schade te vergoeden althans hem ter zake te bevoorschotten. Het betreft een bedrag van € 13.220,-, bestaande uit de volgende posten:
een bedrag van € 5.641,- ter zake van smartengeld/immateriële schade, waartoe [eiser] heeft gewezen op een tweetal volgens hem vergelijkbare gevallen,
een bedrag van € 4.004,26 aan verlies aan verdienvermogen nu [eiser] na het ongeval een bepaalde periode arbeidsongeschikt is geweest en toen aangewezen was op een Ziektewetkering ter hoogte van 70% van zijn laatstverdiende loon,
een bedrag van € 1.550,- als schadevergoeding voor hem en zijn naaste omgeving in verband met persoonlijke verzorging en/of mantelzorg,
een bedrag van € 1.786,- aan huishoudelijke hulp, nu [eiser] vanwege het ongeval en de daaruit voor hem voortvloeiende lichamelijke gebreken tijdelijk niet in staat is geweest zijn bijdrage in het huishouden (het schoonhouden van zijn eigen kamer) te leveren,
en bedrag van € 64,93 wegens verlies aan zelfwerkzaamheden,
een bedrag van € 123,81 aan medische kosten, te weten de kosten van de na het ongeval gemaakte röntgenfoto’s die vanwege het eigen risico door [eiser] zelf dienden te worden gedragen, en
een bedrag van € 50,-, zijnde een abstracte begroting voor eventuele telefoon- en portokosten.
Nu Bovemij ter zake van deze schade (eerst) na de beschikking in de deelgeschilprocedure een bedrag van € 3.750,- heeft betaald, resteert door haar nog een bedrag van € 9.470,- te voldoen, vermeerderd met wettelijke rente.
Daarnaast is zij gehouden [eiser] de zijnerzijds gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 7.766,89 volledig te voldoen, eveneens vermeerderd met wettelijke rente. Nu evident is dat er door zijn gemachtigde ter vaststelling van de schade buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dus kosten zijn gemaakt, die ook voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets, is Bovemij gehouden deze te vergoeden. Onacceptabel en onredelijk is dat zij tot op heden van die kosten helemaal niets heeft vergoed.
3.3
Bovemij heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat ertoe strekt [eiser] in het door hem gevorderde niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het door hem gevorderde af te wijzen, met veroordeling van [eiser] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten alsook in de nakosten, al deze kosten vermeerderd met wettelijke rente. Voorts heeft Bovemij een tegenvordering geformuleerd. Zij heeft (na vermindering van eis) -in reconventie- gevorderd [verweerder] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan Bovemij te betalen een bedrag van € 3.312,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2019, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure alsook in de nakosten, die kosten vermeerderd met wettelijke rente.
3.4
Op hetgeen Bovemij ter onderbouwing van deze vordering alsook op hetgeen partijen (overigens) ter onderbouwing van de eigen vordering dan wel ter afwering van die van de ander naar voren hebben gebracht, wordt hierna, voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, teruggekomen.
Tekst
- De beoordeling
in conventie
4.1
Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter heeft geconstateerd dat de laatste conclusie van [eiser] -de door hem ook zo genoemde conclusie van dupliek in reconventie- ten dele een nadere toelichting op de vordering in conventie bevat althans een reactie op het daartegen door Bovemij gevoerde verweer. Die gelegenheid was [eiser] echter niet geboden, hetgeen hem, althans zijn gemachtigde, blijkens de aan die conclusie meegegeven benaming ook duidelijk was. Bovemij heeft hierop niet meer kunnen reageren en in zoverre wordt de inhoud van die conclusie dan ook buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de beginselen van een goede procesorde.
4.2
Inhoudelijk overweegt de kantonrechter dat uitgangspunt is dat op de benadeelde, hier dus [eiser] , de stelplicht en bewijslast rust van het bestaan en de omvang van de diverse door hem gestelde aan het ongeval van 27 mei 2017 gerelateerde schadeposten. Ingeval van, zoals hier, betwisting daarvan door de aansprakelijke partij, dient hij voldoende te stellen en te onderbouwen om aannemelijk te maken dat hij als gevolg van de aanrijding de door hem gestelde psychische schade en inkomensschade heeft geleden, aangewezen was op de door hem gestelde mantelzorg en huishoudelijke hulp, bepaalde werkzaamheden aan zijn woning niet zelf kon verrichten, medische kosten en telefoon- en portokosten heeft moeten maken en dat dit alles bij elkaar een hoger bedrag vertegenwoordigt dan de reeds door Bovemij uitgekeerde € 3.750,-.
4.3
Geoordeeld wordt dat hetgeen [eiser] daartoe in deze procedure naar voren heeft gebracht, in het licht bezien van het door Bovemij ter zake gevoerde gemotiveerde verweer waaronder de door haar overgelegde rapportage van haar medisch adviseur (zie 2.13), bepaald ontoereikend is.
4.4
De door hem gestelde psychische schade, waarvoor hij een schadevergoeding van € 5.641,- verlangt, is met niets onderbouwd. Dat er sprake is van het in artikel 6:106 lid 1 sub b BW genoemde lichamelijk letsel dan wel van een aantasting in de persoon dat een dermate hoge immateriële schadevergoeding is aangewezen, is onvoldoende onderbouwd gesteld. Er zijn geen stukken en/of verklaringen waaruit volgt dat er sprake is van zodanig lichamelijk én geestelijk letsel dat er meer immateriële schade vergoedt moet worden dan reeds in het bedrag van € 3.750,- is opgenomen.
4.5
Ook zijn er geen stukken van, bijvoorbeeld, huisarts, bedrijfsarts of het UWV in het geding gebracht waaruit blijkt dat er in de maanden juni 2017 tot en met maart 2018 sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van het ongeval van 27 mei 2017. Het enkele feit dat [eiser] per 1 juni 2017 door zijn toenmalige (uitzend)werkgever bij het UWV is ziekgemeld en vervolgens een Ziektewetuitkering heeft ontvangen, zoals uit de door [eiser] (wel) overgelegde stukken blijkt, is daartoe onvoldoende. Ook kan hier geen beslissende betekenis worden gehecht aan de door [eiser] als productie 5 overgelegde verklaring van die werkgever. Daarin schrijft deze weliswaar dat [eiser] zich naar aanleiding van het verkeersongeval van 27 mei 2017 heeft ziekgemeld en niet meer in staat was om te werken, maar zonder toetsing door een (medisch) deskundige kan daaraan, gezien de betwisting door Bovemij ter zake, nog niet de conclusie worden verbonden dat de door [eiser] gestelde arbeidsongeschiktheid in genoemde periode gerelateerd is aan de aanrijding.
4.6
Hoewel aannemelijk is dat [eiser] schade heeft geleden in die zin dat hij medische kosten heeft gemaakt in verband met het laten maken van een röntgenfoto en hij wat hulp heeft gehad, geldt ook hier dat door hem met niets is onderbouwd dat deze schade zo hoog is dat deze schade niet reeds is vergoed met de uitkering van het bedrag van € 3.750,-.
4.7
Al met al komt de kantonrechter tot de slotsom dat [eiser] in deze procedure, ondanks de herhaalde verzoeken van Bovemij daartoe (zie 2.12 en 2.14) en ondanks het oordeel van de kantonrechter in de eerder gevoerde deelgeschilprocedure (zie 2.16, r.o. 5.6), de door hem gestelde ongevalsgerelateerde schade onvoldoende heeft onderbouwd, zodat aan bewijslevering ook niet wordt toegekomen. Dat heeft tot gevolg dat er geen grond is gebleken Bovemij, die al (zie 2.16 en 2.17) € 3.750,- aan (personen)schadevergoeding aan [eiser] heeft voldaan, te veroordelen een aanvullend bedrag aan schadevergoeding aan hem te betalen. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
4.8
Voorts maakt [eiser] aanspraak op een bedrag van € 7.766,89, dat volgens zijn toelichting de volledige buitengerechtelijke kosten betreft overeenkomstig de door hem in het geding gebrachte facturen van [naam advocatenkantoor] . Het gaat hier om een negental declaraties, die door [eiser] als producties 12 en 17 zijn overgelegd. Bovemij heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat erop neerkomt dat die kosten de ‘dubbele redelijkheidstoets’ niet doorstaan.
4.9
De kantonrechter stelt voorop dat op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Hier gaat het (enkel) om kosten ter vaststelling van schade, nu (zie 2.4) de aansprakelijkheid van Bovemij immers al in een vroeg stadium vaststond, zelfs voordat [eiser] zich tot zijn huidige gemachtigde wendde.
4.10
De gevorderde kosten dienen te worden gelegd langs de maatstaf van de ‘dubbele redelijkheidstoets’. Dat wil zeggen dat voor toewijzing vereist is dat onder de gegeven omstandigheden de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn. Daarbij is, indien de omvang van dergelijke kosten moeilijk nauwkeurig kunnen worden vastgesteld, mogelijk deze onder toepassing van artikel 6:97 BW door schatting vast te stellen. Overigens is voor vergoeding van de hier bedoelde kosten niet vereist dat uiteindelijk komt vast te staan dat schade is geleden (zie HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423).
4.11
Het gaat dus om buitengerechtelijke werkzaamheden die gericht zijn op het vaststellen, dat wil zeggen het in kaart brengen en voorzien van de nodige onderbouwing, van de schade die voor [eiser] is opgekomen als gevolg van het ongeval, waaronder eveneens te verstaan het voeren van correspondentie met de cliënt, de wederpartij en derden, dit alles voor zover in redelijkheid noodzakelijk om de schade van [eiser] vast te stellen.
4.12
Het betreft hier een relatief eenvoudig verkeersongeval, waarbij de aansprakelijkheid door Bovemij in een vroeg stadium is erkend. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing van de door hem door het ongeval gesteld geleden schade en de hoogte van de door (de gemachtigde van) [eiser] verlangde vergoeding voor buitengerechtelijke werkzaamheden telkenmale aan het bereiken van overeenstemming tussen partijen in de weg heeft gestaan. De kantonrechter in de eerder gevoerde deelgeschilprocedure heeft [eiser] (zie 2.16, r.o. 5.6) ook uitdrukkelijk voorgehouden dat het naar aanleiding van de e-mailberichten van 3 mei en 21 juni 2018 van Andriessen op de weg van [eiser] zou hebben gelegen de door hem gestelde schade door het geval nader toe te lichten en aan de hand van onderliggende bescheiden aan te tonen, in plaats van voort te gaan met buitengerechtelijke werkzaamheden die daarop geen betrekking hebben en de daarmee gepaard gaande buitengerechtelijke kosten op Bovemij te trachten te verhalen, zoals door die deelgeschilprocedure te entameren. In dat alles heeft [eiser] echter kennelijk -althans zo heeft de kantonrechter hiervoor (zie 4.7) moeten vaststellen- geen aanleiding gezien een nadere toelichting en onderbouwing te geven teneinde (alsnog) (tenminste) aannemelijk te maken erop wijst dat hij door het ongeval de door hem gestelde schade heeft geleden.
4.13
Uit de door hem overgelegde gespecificeerde nota’s en zijn toelichting daarop is de kantonrechter tegen de achtergrond van dit alles en gelet op het ter zake door Bovemij gevoerde gemotiveerde verweer onvoldoende gebleken dat in de gegeven omstandigheden de door de gemachtigde van [eiser] verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn, en wel zodanig dat het redelijk is daarvoor van Bovemij een bedrag van € 7.766,89 te verlangen, zijnde meer dan het dubbele van het bedrag dat Bovemij, ondanks het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing, aan schadevergoeding heeft betaald (€ 3.750,-). Uit de door [eiser] overgelegde specificaties blijkt van een veelheid aan contacten dan wel correspondentie van zijn gemachtigde met zijn cliënt, met (de gemachtigde van) Bovemij, met het UWV en met de werkgever van [eiser] , alsook van het opstellen van een schadestaat. Niet duidelijk is echter geworden of het redelijk is al de daarvoor geschreven tijd tegen een advocatentarief (van aanvankelijk € 180,- en nadien -na het afronden van de advocatenopleiding- € 235,- per uur, een en ander exclusief 6% kantoorkosten en 21% btw) in rekening te brengen, omdat het bijvoorbeeld secretariële werkzaamheden betreft, waarbij een ander uurtarief past. In ieder geval valt niet in te zien dat het redelijk zou zijn om, zoals [eiser] nu blijkens de nota van zijn gemachtigde van 7 februari 2019 wel heeft gedaan, de kosten van het indienen van een wrakingsverzoek op 16 januari 2019 tegen de kantonrechter die de deelgeschilprocedure op 11 januari 2019 had beslist, door Bovemij te laten vergoeden. Dit klemt te meer nu -zoals een advocaat behoort te weten- een dergelijk verzoek slechts kan worden ingediend zolang een zaak in behandeling is bij de betreffende rechter, waarvan met het geven van de beschikking (op 11 januari 2019) op 16 januari 2019 dus al geen sprake meer was.
4.14
Onder de gegeven omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding de aan de zijde van [eiser] in redelijkheid gemaakte kosten ter vaststelling van de schade als gevolg van het ongeval onder toepassing van artikel 6:97 BW naar redelijkheid vast te stellen op een bedrag van € 2.500,- inclusief eventuele kantoorkosten en btw. Dat bedrag wordt dan ook toegewezen. Voor het overleggen van het dossier teneinde de exacte omvang van de buitengerechtelijke kosten vast te kunnen stellen bestaat onder deze omstandigheden geen aanleiding meer.
4.15
De over de buitengerechtelijke kosten gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, nu voor toewijzing daarvan vanaf een eerdere geen deugdelijke grondslag is gebleken.
4.16
Gelet op de mate waarin partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.17
De door Bovemij ingestelde tegenvordering strekt ertoe [verweerder] te veroordelen de door haar ten behoeve van het deelgeschil gemaakte proceskosten, zijnde € 3.312,50, te vergoeden, met rente, omdat, zo leest Bovemij in de deelgeschilbeschikking (zie 2.16), [verweerder] zich heeft schuldig gemaakt aan misbruik van procesrecht, doordat hij, ten onrechte, een deelgeschil aanhangig heeft gemaakt niet om een geschilpunt tussen partijen te beslechten zodat partijen verder zouden kunnen onderhandelen maar om Bovemij op kosten te jagen opdat zij liever op basis van een kosten-batenanalyse met [verweerder] zou willen afrekenen dan het buitengerechtelijke traject zou willen voortzetten. Dat is volgens Bovemij onrechtmatig zodat [verweerder] haar proceskosten moet vergoeden.
4.18
[verweerder] heeft zich tegen toewijzing van deze vordering verweerd. Daartoe heeft hij -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat van misbruik van procesrecht geen sprake is, nu hij in het geheel niet was bevoorschot op zijn schade en Bovemij ook niets had vergoed van de aan zijn zijde gemaakte buitengerechtelijke kosten. Op aangeven van de kantonrechter in de deelgeschilprocedure is Bovemij overgegaan tot betaling van het bedrag van € 3.750,- waarmee het instellen van die procedure het doel (deels) had bereikt. [verweerder] acht de uitspraak van de kantonrechter in de deelgeschilprocedure dat sprake was van misbruik van procesrecht (dan ook) volkomen onterecht en onrechtvaardig. Hij betwist voorts de hoogte van het door Bovemij gevorderde bedrag.
4.19
Vooropgesteld wordt dat de kosten die een verweerder in een deelgeschilprocedure maakt, niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu die procedure wordt aangemerkt als onderdeel van de buitengerechtelijke onderhandelingsfase en de kosten die een verweerder in de buitengerechtelijke fase maakt, nimmer voor vergoeding in aanmerking komen. Dit is slechts dan anders indien het onrechtmatig zou zijn om een deelgeschilprocedure te starten. Daarvan is echter zelden sprake omdat procederen, ook als dat niet tot een gunstig resultaat leidt, op zichzelf niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt. Voorts past (zie HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828) bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
4.20
Gegeven deze strenge norm acht de kantonrechter, hoewel zij met haar collega van oordeel is dat op de weg van [verweerder] had gelegen om eerst, conform het verzoek van Bovemij, zijn schade behoorlijk te onderbouwen alvorens een deelgeschilprocedure te starten, het instellen van die procedure niet onrechtmatig. Daarbij is van belang dat zijn verzoek in het deelgeschil (zie 2.15) zich niet slechts richtte op het verkrijgen van een voorschot op de door hem gestelde schade maar ook op de zijnerzijds gemaakte buitengerechtelijke kosten. De vordering van Bovemij wordt dan ook afgewezen.
4.21
Nu de tegenvordering is voortgevloeid uit het verweer in conventie en er in reconventie slechts beperkt debat heeft plaatsgehad, ziet de kantonrechter ook hier aanleiding de kosten van de procedure te compenseren zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
- De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
– veroordeelt Bovemij tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 2.500,- aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW daarover vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
– compenseert de kosten van de procedure, zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
– verklaart dit vonnis voor zover het veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde;
in reconventie
– wijst het door Bovemij gevorderde af;
– compenseert de kosten van de procedure, zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654