Rb (straf): geen affectieschade voor moeder neergestoken dochter, geen 70% b.i. , te weinig bekend over impact op leven

Samenvatting:

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag minderjarig meisje met een mes neer te steken. Zij loopt ernstig letsel op. Haar moeder vordert € 17.500,- wegens affectieschade, omdat zij dagelijks wordt geconfronteerd met het leed van haar dochter. De rechtbank overweegt dat sprake is van ‘ernstig en blijvend letsel’ indien sprake is van 70% blijvende invaliditeit, dan wel dat het letsel in combinatie met andere omstandigheden het dagelijks functioneren van de moeder ernstig beperkt. De rechtbank is van oordeel dat dit niet is aangetoond. Niet gesteld of gebleken is dat er sprake is van een blijvende invaliditeit van het lichaam van 70% of meer. Dit zal moeten worden onderbouwd door een medische deskundige. Zo’n medische verklaring of een dergelijk rapport is niet verstrekt. Over de impact van het letsel van op het leven van de moeder is ook te weinig aangevoerd. Onbekend is wat de aard, omvang en duur van de door de moeder te verrichten zorgtaken precies zijn en wat de impact van de beperkte mobiliteit van de dochter op het leven van de moeder heeft. De rechtbank verklaart de moeder niet-ontvankelijk in de vordering.

 

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2022:42

ECLI:NL:RBMNE:2022:42

Instantie

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak

11-01-2022

Datum publicatie

11-01-2022

Zaaknummer

16/008428-21 (P)

Rechtsgebieden

Strafrecht

Bijzondere kenmerken

Eerste aanleg – meervoudig

Inhoudsindicatie

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag door, gedreven door een psychotische stoornis, een minderjarig meisje met een mes neer te steken. Daarnaast heeft verdachte drie personen bedreigd door met een mes achter hen aan te rennen. De rechtbank acht verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar en heeft tbs met voorwaarden en een GVM-maatregel opgelegd.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

PS-Updates.nl 2022-0065

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Utrecht

Parketnummer: 16/008428-21 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 11 januari 2022

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1986] te [geboorteplaats] (Soedan),

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:

[adres] te [woonplaats] ,

thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan,

hierna: verdachte.

1ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 april 2021, 28 juni 2021, 30 augustus 2021, 1 november 2021, 22 december 2021 en 11 januari 2022. Op 22 december 2021 vond de inhoudelijke behandeling plaats en op 11 januari 2022 is het onderzoek gesloten en is direct uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en namens hen en [benadeelde] door mr. R.A. Korver, advocaat te Amsterdam, alsmede namens de benadeelde partij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] door [A] , Slachtofferhulp Nederland.

2TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

feit 1 primair

op 10 januari 2021 te Montfoort, al dan niet met voorbedachten rade, heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden door haar meermalen met een mes te steken;

feit 1 subsidiair

op genoemde datum en plaats, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door haar meermalen met een mes te steken;

feit 2

op 10 januari 2021 te Montfoort [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd door een mes in hun richting te houden en/of met dat mes achter hen aan te rennen;

feit 3

op 10 januari 2021 te Montfoort [slachtoffer 2] heeft bedreigd door een mes in haar richting te houden en/of met dat mes achter haar aan te rennen.

3VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie verzoekt de rechtbank verdachte vrij te spreken van de onder 1 ten laste gelegde poging tot moord, omdat niet wettig en overtuigend te bewijzen is dat sprake was van voorbedachte rade. De tevens onder 1 ten laste gelegde poging doodslag acht zij wel wettig en overtuigend te bewijzen. Daarnaast acht de officier van justitie de onder 2 en 3 ten laste gelegde bedreigingen ook wettig en overtuigend te bewijzen.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 ten laste gelegde poging tot moord nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte met voorbedachten rade heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De raadsman heeft eveneens vrijspraak bepleit van de onder 1 primair ten laste gelegde poging doodslag en de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling nu, gelet op de geconstateerde stoornissen bij verdachte, geen sprake is geweest van enig opzet -ook niet in voorwaardelijke zin- op het doden van dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . Verdachte heeft evenmin (voorwaardelijk) opzet gehad op het aanjagen van vrees bij [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , zodat hij ook moet worden vrijgesproken van de onder 2 en 3 ten laste gelegde bedreigingen.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1.

Partiële vrijspraak poging tot moord

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte met voorbedachten rade heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde poging tot moord.

4.3.2.

Bewijsmiddelen feiten 1 (poging doodslag) 2 en 3 1

De rechtbank noemt hierna de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert. De bewijsmiddelen worden telkens alleen gebruikt voor het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze, zoals blijkt uit de inhoud, kennelijk betrekking hebben.

De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 22 december 2021:

Op 10 januari 2021 te Montfoort ben ik met een mes in mijn hand uit mijn woning gerend. Ik hoorde meisjes gillen. Ik zag een meisje wegfietsen.

De verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris op 12 januari 2021:

Ik heb een mes gepakt, daarna ben ik buiten mijn huis gegaan.2

Ik kon mezelf niet in bedwang houden.3

De bedoeling was, wie ik ook tegenkom, die te gaan steken.4

Heeft u het meisje gestoken?

Ja. In haar rug.5

Het proces-verbaal van verhoor aangeefster, [slachtoffer 1]:

Op 10 januari 2021 bevond ik mij in Montfoort.6 Wij, ik en [slachtoffer 2] , zijn richting de Wederiksingel in Montfoort gefietst. Toen wij eenmaal op de Parklaan fietsten zag ik een persoon staan. Op een gegeven moment zie ik dat hij een mes vast heeft. Ik zie die man naar mij toe komen rennen. Op dat moment voel ik iets bovenin mijn rug. Ik voel en merk dat dit met zoveel kracht gebeurt dat ik ten val kom. Ik lig dan op7 de grond en voel dat ik meerdere keren gestoken wordt in mijn rug. Ik voel letterlijk het mes binnen dringen. Ik werd toen ik op de grond lag nog drie keer gestoken in mijn rug. Op het moment, of net daarna, zie ik dat [slachtoffer 2] weg kan fietsen. Zij fietst langs mij en die man en begint heel hard te schreeuwen. Op dat moment stopt de man met steken. Ik zie nu dat hij achter [slachtoffer 2] aan rent.8

Het letselrapport betreffende [slachtoffer 1]:

Beschrijving van het letsel

4 steekwonden: 2 in de rug en 2 in de rechterflank (matig letsel, <7 cm).

Klaplong (Pneumothorax) beiderzijds (ernstig letsel).

Bloeding in de achterwand van de buik (retroperitoneaal) door weefselverscheuring (laceratie) van de nier rechts (kritiek letsel).

Tweemaal scheur in het middenrif (diafragmaruptuur) (ernstig letsel).

Lucht in het hartzakje (Pneumo-pericard) en in de ruimte tussen de longen (pneumomediastinum) (ernstig tot levensbedreigend letsel).

Botbreuken (fracturen) aan de borstwervel en lendenwervels (ernstig letsel).

Mogelijk letsel van het beschermende vlies rondom het ruggenmerg (dura) en ruggenmerg (myelum) letsel op niveau Th6, LI en L3 en mogelijke compressie van de uitlopers van de ruggenmergzenuwen (caudacompressie) op niveau L3 (ernstig letsel).9

  1. Postoperatieve passagiere (voorbijgaande) afwijkingen op het hartfilmpje (ST-segment afwijkingen) mogelijk door onvoldoende doorbloeding van het hart of door prikkeling van het hartzakje (pericard) door lucht. (Ernstig tot levensbedreigend letsel).
  1. Tweemaal weefselscheuring van de lever (laceratie) (levensbedreigend letsel).

Al het letsel is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid toe te schrijven aan het

steekincident dat hieraan voorafging, of als gevolg van de medisch noodzakelijke handelingen als gevolg van het steekincident. Het veroorzaakte letsel is met name in de acute fase levensbedreigend geweest vanwege het grootschalig bloedverlies.10

Steekverwondingen en letsel zoals bij het slachtoffer zijn toegebracht geven een reëel risico op een dodelijke afloop. De interne letsels van het slachtoffer bevinden zich vlakbij vitale slagaders in de buik. Bij de wijze waarop de verdachte het letsel heeft toegebracht, zou het niet ondenkbaar geweest zijn dat één van deze structuren beschadigd geraakt zou zijn. Dergelijk letsel is dermate kritiek dat de sterftekans (mortaliteit) volgens literatuurpublicaties kan oplopen tot 90%.11

Het proces-verbaal van verhoor aangever, [slachtoffer 2]:

Ik zag een man op het fietspad staan. Toen begon hij te rennen en begonnen wij te gillen. Toen hij begon te rennen zag ik ook het mes. Hij deed het mes gelijk omhoog. Ik reed op het fietspad en ik zag dat de man steeds strak naar [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) keek terwijl hij naar haar toerende. Ik heb gezien dat de man [slachtoffer 1] drie keer neerstak. Hij viel haar aan vanaf de achterkant. Het leek één vloeiende beweging vanaf het moment dat hij begon te rennen naar [slachtoffer 1] en haar begon te steken. Nadat [slachtoffer 1] neergestoken was, begon ik nog harder te gillen. Ik zag dat ze van haar fiets viel. Toen ik zo hard begon te gillen keek de man opeens naar mij en bleef hij strak naar mij keken. Hij keek met een snelle beweging van [slachtoffer 1] naar mij en bleef vervolgens alleen nog maar strak naar mij kijken. Ik zag dat de man achter mij aan ging rennen. Ik fietste richting mijn huis. Bij de parkeerplaats zag ik twee mensen. Tegen die mensen schreeuwde ik iets van: “Bel 112”.12

Het proces-verbaal van verhoor aangever, [slachtoffer 3]:

Op 10 januari 2021 zijn wij vertrokken bij vrienden in Montfoort. Ik was samen met mijn vriend, [slachtoffer 4] .13 Wij hoorden meiden gillen. Ik zag ineens een meisje in onze richting komen fietsen. Zij schreeuwde: “Bel 112”. Ik zag ineens een man voor ons. Ik zag dat deze man een mes in zijn rechterhand vasthield. Ik heb toen tegen mijn vriend geroepen: “Hij heeft een mes! Hij heeft een mes!” Toen ik dat riep kwam de man met het mes in zijn rechterhand op ons afrennen.14

Het proces-verbaal van verhoor aangever, [slachtoffer 4]:

Op 10 januari 2021 zijn wij weggegaan bij vrienden van ons. Met wij bedoel ik mijn vriendin [slachtoffer 3] en ik.15 Ik zag ineens een man voor mij staan. Ik zag dat de man iets in zijn rechterhand vasthield en dat het licht van de lantaarnpaal reflecteerde op dit voorwerp. Ik hoorde mijn vriendin roepen “Mes! Mes!”. Ik realiseerde mij toen dat de man een mes in zijn rechterhand vasthield. Ik zag dat de man vervolgens op ons af kwam rennen. De man had het echt op ons gemunt.16

centimeter.

4.3.3.

Bewijsoverwegingen

(Voorwaardelijk) opzet

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer 1] . Bij de beantwoording van die vraag acht de rechtbank de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte op 10 januari 2021 en de verklaring die verdachte op 12 januari 2021 heeft afgelegd bij de rechter-commissaris van belang.

Verdachte liep, zo blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , doelgericht op [slachtoffer 1] af en stak haar vervolgens vier maal, met kracht, met een mes in haar rug en zij. De hevigheid van de kracht waarmee het steken gepaard ging, blijkt uit de ernst en omvang van het toegebrachte letsel zoals omschreven in de letselverklaring. Naar het oordeel van de rechtbank geven deze gedragingen blijk van de bedoeling van verdachte om [slachtoffer 1] letsel toe te brengen. Zij ziet dit bevestigd in de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris, namelijk dat het zijn bedoeling was om wie hij ook tegenkwam neer te steken. Of verdachte daarbij vol opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel, kan niet met zekerheid worden gezegd. Wel oordeelt de rechtbank dat verdachte met zijn handelen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] als gevolg daarvan zou komen te overlijden. In zoverre is er sprake geweest van voorwaardelijk opzet.

Op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte jegens [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , namelijk het doelgericht achter hen aanrennen met een mes in zijn hand, oordeelt de rechtbank dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het aanjagen van de vrees bij hen dat zij het leven zouden kunnen verliezen of ernstig letsel zouden oplopen.

De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de bij verdachte vastgestelde stoornis (zie 7.3) ten tijde van het ten laste gelegde aan de bewezenverklaring van het voorwaardelijk opzet in de weg staan. De rechtbank stelt hierbij voorop dat een stoornis alleen dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg kan staan als bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (vgl. HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775).

In dit verband acht de rechtbank van belang wat verdachte zelf (meermalen) heeft verklaard over zijn psychische toestand op 9 en 10 februari 2021. Verdachte heeft verklaard dat hij zich, voordat hij met een mes zijn woning verliet, niet goed voelde en stemmen hoorde die hem opdroegen iets kwaads te doen. Ter voorkoming hiervan probeerde hij een kip te snijden en zijn psychiater en begeleider van Vluchtelingenwerk Nederland te bellen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte in enige mate bewust was van wat er gebeurde en in staat was mogelijke gevolgen daarvan te overzien. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat verdachte ook ten tijde van het steken van [slachtoffer 1] en het achterna rennen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , in enige mate bewust was van zijn handelen en dat bij hem niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 10 januari 2021 heeft gepoogd [slachtoffer 1] van het leven te beroven en [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd.

5BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

feit 1 primair

op 10 januari 2021 te Montfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, meermalen, in de rug, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

feit 2

op 10 januari 2021 te Montfoort [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes in zijn, verdachtes, handen achter die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] aan te rennen;

feit 3

op 10 januari 2021 te Montfoort [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes in zijn, verdachtes, handen achter die [slachtoffer 2] aan te rennen.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:

feit 1 primair

poging tot doodslag;

feit 2 en 3, telkens

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

7STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en heeft gevorderd dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich evenals de officier van justitie op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.3

Het oordeel van de rechtbank

Op 12 mei 2021 heeft E.H. Barneveld-de Lange, psychiater, een rapport uitgebracht naar aanleiding van een door haar bij verdachte uitgevoerd psychiatrisch onderzoek. Zij heeft, onder meer, het volgende overwogen.

Verdachte is getraumatiseerd door levensgebeurtenissen in zijn moederland. Hij heeft al enkele jaren last van herbelevingen en nachtmerries over oorlogshandelingen en martelingen die verdachte heeft ondergaan. Met name de pijnlijke herinneringen aan de oorlogshandelingen in Sudan dringen zich regelmatig aan hem op. Overdag heeft hij kortdurende auditieve flashbacks. Op de avond voorafgaand aan het ten laste gelegde kreeg verdachte in toenemende mate last van de symptomen van de posttraumatische stressstoornis (PTSS) en de kortdurende psychotische stoornis. Zijn somberheidsgevoelens namen toe en hij ervoer steeds meer angst. Daarnaast kreeg hij steeds meer last van stemmen die hij niet kon negeren. Uiteindelijk was verdachte niet meer in staat om de gegeven opdrachten van de stemmen te weerstaan. Hij is naar buiten gegaan met een mes, stak een toevallige passante neer en heeft met het mes andere mensen bedreigd. Onderzoeker is van mening dat verdachte volledig heeft gehandeld vanuit de bevelshallucinaties (als symptoom van de kortdurende psychotische stoornis verergert door de angst voortkomend uit de PTSS).

Op 14 mei 2021 heeft R. Bout, GZ-psycholoog, een rapport uitgebracht naar aanleiding van een door hem bij verdachte uitgevoerd psychologisch onderzoek. Hij heeft, onder meer, het volgende overwogen.

Verdachte lijdt aan een PTSS en heeft in het kader daarvan slaapproblemen, intrusieve herinneringen, nachtmerries, beelden zien, kortdurende periodes van dissociatie, angsten en somberheid. Daarnaast heeft hij last van het horen van stemmen, wat wordt geduid als een kortdurende psychotische stoornis, die herhaaldelijk optreedt in het kader van de PTSS. Voornoemde stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde in volle hevigheid aanwezig en de stoornissen beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Duidelijk is dat verdachte onder invloed van de akoestische hallucinaties en mogelijk in een gedissocieerde toestand gehandeld heeft. Ook heeft hij gehandeld onder invloed van de angst en de opdrachten die de akoestische hallucinaties hem gaven. De stoornis had de overhand genomen.

Zowel de psychiater als de psycholoog komt tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde leed aan PTSS en een kortdurende psychotische stoornis. Deze stoornissen beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte zodanig dat de bewezen verklaarde feiten niet aan verdachte zijn toe te rekenen.

De rechtbank is van oordeel dat de rapportages van de deskundigen op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen en dat hun conclusies worden gedragen door hun bevindingen. De rechtbank neemt die conclusies over en maakt die tot de hare. Verdachte wordt ontoerekeningsvatbaar geacht, wat betekent dat verdachte niet strafbaar is en ontslagen zal worden van alle rechtsvervolging.

8OPLEGGING VAN DE MAATREGEL

8.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:

de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging;

een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: GBV-maatregel).

8.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft afgifte van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) bepleit en daarbij de officier van justitie verzocht de mogelijkheden hiertoe te laten onderzoeken.

8.3

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken.

Ernst van de feiten

Verdachte heeft zich op 10 januari 2021 schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Twee minderjarige meisjes die in de nacht naar huis fietsten werden geconfronteerd met een onbekende man met een mes in zijn hand (verdachte). Gedreven door een psychotische stoornis is verdachte achter één van deze meisjes, [slachtoffer 1] , aangerend en heeft hij haar meermalen in haar rug en zij gestoken. [slachtoffer 1] liep daarbij ernstig en levensbedreigend letsel op, waaronder een dubbele klaplong, forse bloedingen, botbreuken en een scheur in haar middenrif. Zij heeft hevig bloedend op de grond gelegen en gedacht dat ze dood zou gaan. [slachtoffer 2] , een vriendin van haar, was niet alleen getuige van deze gebeurtenis maar werd ook achtervolgd door verdachte, die daarbij het mes waarmee hij [slachtoffer 1] had gestoken in zijn hand had. [slachtoffer 2] moest voor haar eigen veiligheid wegfietsen en haar vriendin in hulpeloze toestand achterlatend. Bij het wegfietsen passeerde [slachtoffer 2] twee voetgangers, die ook werden geconfronteerd met verdachte en het mes dat hij nog altijd vast had. Zij moesten rennen voor hun veiligheid en zijn enige tijd door verdachte achtervolgd.

De gebeurtenissen van deze nacht zullen de door verdachte willekeurig gekozen slachtoffers voor de rest van hun leven bijblijven. [slachtoffer 1] heeft in het ziekenhuis ingrijpende (levensreddende) operaties moeten ondergaan, die een blijvend ontsierend litteken dat vanaf de borst tot de schaamstreek loopt hebben veroorzaakt. Een onherstelbaar beschadigde nier is verwijderd. Er zullen in de toekomst nog meer operaties en behandelingen volgen. Daarnaast ervaart [slachtoffer 1] psychische klachten als gevolg van wat verdachte haar heeft aangedaan. [slachtoffer 2] ervaart eveneens psychische klachten als gevolg van wat zij heeft zien gebeuren met haar vriendin en wat haarzelf is overkomen. Beide slachtoffers hebben op de terechtzitting op indrukwekkende wijze verteld hoe de gebeurtenissen op 10 januari 2021 hun leven voor altijd ingrijpend heeft veranderd. Ook [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben verklaard over de gevoelens van angst en onveiligheid die zij (hebben) ervaren.

Gebeurtenissen als deze brengen ook gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving. Dit geldt in het bijzonder voor de omstanders die [slachtoffer 1] in zwaargewonde toestand hebben aangetroffen, de agenten die ter plaatse zijn gekomen en ook voor de inwoners van Montfoort, waar deze gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.

De persoon van verdachte

De rechtbank heeft voor wat betreft de persoon van verdachte rekening gehouden met:

 een uittreksel van de justitiële documentatie betreffende verdachte van 4 november 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit;

 voornoemd Pro Justitia rapport van 12 mei 2021, opgemaakt door E.H. Barneveld-de Lange, psychiater;

 voornoemd Pro Justitia rapport van 14 mei 2021, opgemaakt door R. Bout, GZ-psycholoog;

 het rapport van Reclassering Nederland van 15 oktober 2021, opgemaakt door N. Schilder, reclasseringswerker;

 het aanvullend rapport van Reclassering Nederland van 27 oktober 2021, opgemaakt door N. Schilder.

De op te leggen maatregel

Zoals hiervoor is overwogen zijn de bewezen verklaarde poging tot doodslag en de bedreigingen strafrechtelijk niet aan de verdachte toe te rekenen. Verdachte verkeerde onder invloed van een psychotische stoornis, waarvan het ontstaan hem niet kan worden verweten. Er kan aan hem daarom geen straf worden opgelegd. Wel kan de rechtbank een maatregel opleggen, om te voorkomen dat de verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt.

E.H. Barneveld-de Lange heeft met betrekking tot het recidiverisico en eventuele aanbevolen interventies ter beperking van dat recidiverisico, onder andere, het volgende beschreven:

Zonder behandeling is het risico op herhaling matig tot hoog, waarbij ook het risico op ernstig lichamelijk geweld matig hoog is. Verdachte zal opgenomen moeten worden in een kliniek met voldoende kennis van oorlogstrauma die een psychologische behandeling gericht op PTSS aan kan bieden. Daarnaast zal medicatie moeten worden voortgezet, moet verdachte een gevuld weekprogramma kunnen volgen en geholpen worden een gezond dag-nachtritme vast te houden Vanzelfsprekend zal in de kliniek ook de veiligheid geboden moeten worden die noodzakelijk is als verdachte in herbelevingen opnieuw agressieve impulsen krijgt. De combinatie van ontoerekeningsvatbaarheid en de noodzaak van een klinische behandeling die voldoende veiligheid kan bieden maakt dat een tbs het meest geschikte kader is. Er zal een klinische behandeling geboden moeten worden waarin zowel de PTSS behandeld moet worden als voldoende oog moet zijn voor het voorkomen van recidive. Juist omdat verdachte niet goed weet hoe hij tot zijn daden is gekomen en hij nog onvoldoende controle heeft over zijn impulsen als de stemmen de overhand nemen is behandeling in een gesloten kliniek noodzakelijk. Eerste overweging is om een tbs met voorwaarden op te leggen waarbij de belangrijkste voorwaarde is zich te laten opnemen in een kliniek zoals beschreven bij interventieadvies. Hoewel verdachte mogelijk onvoldoende overziet wat een dergelijke behandeling inhoudt, is hij gemotiveerd, aan een dergelijke behandeling mee te werken. Kwetsbaarheid blijft de kans dat verdachte opnieuw ernstige herbelevingen krijgt of dat de psychotische symptomen weer zullen toenemen, waardoor hij opnieuw gewelddadig zou kunnen worden. Binnen dit kader kan lang genoeg behandeling geboden worden en de mate van beveiliging op basis van het klinisch beloop, rekening houdend met delictscenario, stapsgewijs afgebouwd.

  1. Bout heeft met betrekking tot het recidiverisico en eventuele aanbevolen interventies ter beperking van dat recidiverisico, onder andere, het volgende beschreven:

Onderzoeker [benadeelde] de kans op gewelddadig gedrag op zowel de korte als de lange termijn in als matig. Om de kans op recidive te verkleinen zal verdachte behandeling gericht op het verkleinen van de impact van trauma’s, moeten ondergaan. Men zal met name moeten voorkomen dat verdachte opnieuw last krijgt van bevelshallucinaties. Farmacotherapie is daarbij noodzakelijk. Daarnaast zou traumabehandeling, zoals EMDR of Narratieve Exposure Therapie (NET), positief effect kunnen hebben op lange termijn. De behandeling moet in eerste instantie plaatsvinden in een gestructureerde klinische setting bij voorkeur een kliniek die ervaring heeft met de combinatie van complexe psychiatrische problemen en patiënten met een andere culturele achtergrond. Gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de kans op recidive bij onvoldoende behandeling van de PTSS en de kortdurende psychotische stoornis, is een stringent kader voor de langdurige behandeling noodzakelijk. Alleen een tbs met bevel tot verpleging of met voorwaarden geeft voldoende waarborg voor een geslaagde behandeling waarbinnen de kans op toekomstig gewelddadig gedrag voldoende kan worden teruggebracht. Een behandeling in het kader van tbs met voorwaarden ligt het meest voor de hand vanwege verdachtes blanco justitiële voorgeschiedenis en verdachte is nooit langdurig behandeld in een justitieel kader. Verdachte is gemotiveerd voor behandeling en heeft probleembesef en –inzicht. Gedurende zijn detentie houdt hij zich aan de behandelafspraken binnen zowel de reguliere penitentiaire inrichting als het PPC. Onderzoeker ziet ook geen complicerende factoren zoals een persoonlijkheidsstoornis of verslavingsproblematiek die de behandeling zouden kunnen bemoeilijken. Onderzoeker verwacht dan ook dat een behandeling in het kader van een tbs met voorwaarde voldoende waarborgen geeft om de kans op recidive te verminderen.

Behandeling noodzakelijk

Beide deskundigen hebben in hun rapporten en op de zitting toegelicht dat intensieve en langdurig klinische behandeling van de ziekelijke stoornis noodzakelijk is om het recidiverisico te beperken. Bij voldoende stabilisatie toegewerkt kan worden naar ambulante behandeling. Zonder behandeling wordt het risico op herhaling ingeschat op matig tot hoog, waarbij ook het risico op ernstig lichamelijk geweld matig tot hoog is. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen op deze punten over.

Ingevolge artikel 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan de rechtbank verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 37a Wetboek van Strafrecht (Sr) opleggen indien aan de wettelijke voorwaarden daarvoor is voldaan. De rechtbank kan in plaats daarvan, op grond van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, ook een zorgmachtiging afgeven als bedoeld in artikel 6:5 van de Wvggz.

Zorgmachtiging geen passend kader

De deskundigen hebben in hun rapporten en op de zitting hun bezwaren geuit tegen toepassing van het kader van de zorgmachtiging. De rechtbank ziet deze bezwaren ook. Hoewel verlengingen mogelijk zijn, wordt de zorgmachtiging in eerste instantie voor een half jaar afgegeven. Daarbij zal de zorgmachtiging worden getoetst aan het bepaalde in artikel 3:3 Wvggz, waarbij de zorg voor verdachte voorop staat. Dit heeft tot gevolg dat mogelijk eerder dan vanuit recidivebeperking wenselijk is zorg wordt afgeschaald of de zorgmachtiging komt te vervallen waardoor de in het kader van recidivebeperking noodzakelijk geachte langdurige zorg niet kan worden gegarandeerd. Omdat de deskundigen aangeven dat verdachte opnieuw ernstige herbelevingen kan krijgen of zijn psychotische symptomen weer kunnen toenemen, waardoor hij opnieuw gewelddadig kan worden dient er– zeker bij aanvang van de behandeling – een passend beveiligingsniveau te zijn. Dit beveiligingsniveau is in het kader van de zorgmachtiging niet gewaarborgd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de mogelijkheden van een zorgmachtiging te laten onderzoeken.

Tbs met dwang of met voorwaarden?

De rechtbank constateert ten eerste dat op grond van artikel 37a Sr aan alle vereisten om tot oplegging van de maatregel van tbs te komen is voldaan. De bewezen verklaarde poging tot doodslag is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ten tijde van het plegen van dit misdrijf bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de vorm van PTSS en een kortdurende psychotische stoornis. Verder wordt het recidiverisico ingeschat als matig tot hoog. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen vereist dan ook oplegging van genoemde maatregel.

De rechtbank is van oordeel dat tbs met voorwaarden een passende maatregel is. Deze maatregel biedt voldoende waarborgen om de kans op recidive te verminderen. Hierbij betrekt de rechtbank het positieve advies van de reclassering in de rapporten van 15 en 27 oktober 2021. Daarnaast is verdachte niet eerder behandeling een justitieel kader en blijkt hij gemotiveerd voor behandeling. Hij heeft probleembesef en –inzicht, komt behandelafspraken na en neemt trouw zijn medicatie in. De psychiater heeft ter zitting verklaard dat dit al een positief effect op verdachte heeft. Tot slot zijn er geen complicerende factoren zoals een persoonlijkheidsstoornis of verslavingsproblematiek die de behandeling zouden kunnen bemoeilijken.

De rechtbank komt op basis van de adviezen van de twee deskundigen, het positieve advies van de reclassering en de bereidverklaring van verdachte tot naleving van de door de reclassering voorgestelde voorwaarden, dan ook tot het oordeel dat aan verdachte de maatregel van tbs met voorwaarden, zoals genoemd in het dictum dient te worden opgelegd. Tbs met dwangverpleging wordt gelet op het voorgaande een te zware maatregel geacht.

Tbs niet beperkt tot vier jaar bij eventuele omzetting

De poging tot doodslag waarvoor de tbs met voorwaarden wordt opgelegd, is een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Dat betekent dat de duur van de tbs niet is beperkt tot vier jaar (in de zin van artikel 38e Sr) indien de tbs met voorwaarden op enig moment zou worden omgezet naar een tbs met bevel tot verpleging.

Dadelijke uitvoerbaarheid

Naar het oordeel van de rechtbank moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte, zonder behandeling op korte termijn, wederom een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor personen. Gelet hierop zal de rechtbank, op grond van artikel 38 lid 6 Sr de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden bevelen.

Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM)

De rechtbank acht het, net als de reclassering, noodzakelijk dat verdachte, ook na de terbeschikkingstelling, langdurig onder toezicht kan worden gesteld om het recidiverisico in kaart te brengen en naar een aanvaardbaar niveau te brengen dan wel daar te houden. De rechtbank stelt verder vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van een GVM is voldaan. De rechtbank zal daarom aan verdachte tevens een GVM opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van deze maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen.

De rechtbank merkt ten overvloede op dat de GVM pas kan worden tenuitvoergelegd na een daartoe strekkende vordering van het openbaar ministerie bij beëindiging van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.

9VOORLOPIGE HECHTENIS

9.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis bij einduitspraak opheft gelet op de door de haar gevorderde maatregel.

9.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de voorlopige hechtenis.

9.3

Het oordeel van de rechtbank

De voorlopige hechtenis is bij bevel van 1 november 2021 geschorst met ingang van het moment dat er daadwerkelijk een plek/opname mogelijkheid is binnen CTP Veldzicht. Nu de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid zal bevelen van de tbs met voorwaarden, zal zij de voorlopige hechtenis opheffen.

10BESLAG

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:

mes (G2764055)

Samsung telefoon (G2764108)

Lyca simkaart (G2764111)

Lyca simkaart (G2764114)

Samsung telefoon (G2764956)

Jas, bruin (G2764056)

Broek, blauw (G2764057)

Shirt, polo (G2764058)

10.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft verzocht het mes te onttrekken aan het verkeer. De overige in beslag genomen voorwerpen kunnen terug worden gegeven aan de beslagene.

10.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich ten aanzien van de beslissing over in beslag genomen voorwerpen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

10.3

Het oordeel van de rechtbank

Onttrekking aan het verkeer

De rechtbank zal het mes (G2764055) onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met behulp van dit voorwerp is het onder 1 primair bewezen verklaarde begaan.

Teruggave aan verdachte

De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de volgende voorwerpen:

Samsung telefoon (G2764108)

Lyca simkaart (G2764111)

Lyca simkaart (G2764114)

Samsung telefoon (G2764956)

Jas, bruin (G2764056)

Broek, blauw (G2764057)

Shirt, polo (G2764058)

11BENADEELDE PARTIJEN

11.1

Benadeelde partij [slachtoffer 1]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert in totaal € 81.605,71 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ten gevolge van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Deze vordering is als volgt samengesteld.

Ziekenhuisopname € 527,00

Medische reis- en parkeerkosten € 398,71

Kleding € 530,00

Studievertraging € 18.150,00

Toekomstige medische kosten € 22.000,00

Totaal materiële schade € 41.605,71

Immateriële schade € 40.000,00

Totale schade € 81.605,71

Proceskosten – rechtsbijstand € 7.798,00

De advocaat van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. Hij heeft verzocht om integrale toewijzing, met uitzondering van de post die ziet op de toekomstige medische kosten, nu deze kosten nog niet gemaakt zijn maar dit wel het geval kan zijn indien de zaak wordt behandeld in hoger beroep.

11.1.1.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, met uitzondering van de toekomstige medische kosten. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd het toe te wijzen bedrag aan materiële en immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

11.1.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.

11.1.3.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.

Materiële schade

De rechtbank zal de gevorderde materiële schadevergoeding toewijzen, met uitzondering van de gevorderde toekomstige medische kosten. Het toe te wijzen bedrag is € 19.605,71. De rechtbank zal de benadeelde partij voor de toekomstige medische kosten niet-ontvankelijk verklaren, omdat deze schade (nog) niet is geleden.

Immateriële schade

De rechtbank zal de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 40.000,00 volledig toewijzen. Er is sprake van zeer ernstig letsel bij een jonge vrouw. Zij is meermalen gestoken en haar leven is in gevaar geweest. Haar lichaam is als gevolg van het toegebrachte letsel en medisch ingrijpen onherstelbaar veranderd. Daarnaast is sprake van psychisch letsel in de vorm van PTSS. De rechtbank heeft bij de begroting, tot slot, gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.

Conclusie

De rechtbank zal op basis van het voorgaande de schadevergoeding voor een bedrag van € 59.605,71 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de pleegdatum, te weten 10 januari 2021. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren.

Kosten rechtsbijstand

Nu de vordering van de benadeelde partij voor een groot deel zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten die zijn gemaakt door de benadeelde partij.

Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Sv. Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures.

De rechtbank zoekt – gelet op de hoogte van de vordering – aansluiting bij het liquidatietarief voor rechtbanken en gerechtshoven. De rechtbank waardeert de door de advocaat verrichte werkzaamheden als volgt:

indienen vordering benadeelde partij: 1 punt;

bijwonen vier pro forma-zittingen: 2 punten; en

pleidooi: 1 punt.

Aan de hand van het liquidatietarief passend bij de hoogte van de toe te wijzen schadevergoeding, komt de rechtbank uit op een bedrag van € 1.114,00 per punt (tarief IV), dus in totaal € 4.456,00. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van bijzondere omstandigheden die een hogere vergoeding rechtvaardigen. Dit brengt met zich dat de gevorderde advocaatkosten voor het overige in deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen.

11.2

Benadeelde partij [benadeelde]

is de moeder van [slachtoffer 1] en heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. [benadeelde] vordert een bedrag van € 17.500,00 betreffende affectieschade, ten gevolge van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit.

De advocaat van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. [benadeelde] wordt dagelijks geconfronteerd met het lichamelijk en psychisch leed van haar dochter. Ook heeft zij zorgtaken voor haar dochter moeten verrichten waardoor zij minder tijd voor haar andere dochter heeft gehad. Daarnaast is [slachtoffer 1] minder mobiel, omdat zij niet alleen durft te reizen, zeker wanneer het buiten donker is. Voor zover er geen recht op affectieschade zou bestaan op grond van artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek (BW), heeft de advocaat betoogd dat de rechtbank de rechtsgronden ambtshalve kan aanvullen en op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW een schadevergoeding kan toekennen.

11.2.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie vordert toewijzing van de gevorderde affectieschade, te verhogen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

11.2.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.

11.2.3.

Het oordeel van de rechtbank

Het juridisch kader

Om als naaste aanspraak te kunnen maken op affectieschade, is op grond van artikel 6:107 BW onder andere vereist dat er sprake is van ernstig en blijvend letsel bij de gekwetste. Uit de wetgeschiedenis blijkt echter dat een naaste niet bij ieder ernstig en blijvend letsel recht heeft op affectieschade. Het moet gaan om een zeer bijzondere ernst van letsel.17 Als richtlijn wordt een blijvende functiestoornis van het lichaam (invaliditeit) voor 70% of meer genoemd.18 Dit zal moeten worden aangetoond door degene die een beroep op vergoeding van affectieschade doet.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 november 2021 (onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis) nader uiteengezet wanneer een naaste aanspraak kan maken op affectieschade.19 De Hoge Raad heeft daarbij overwogen dat als niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een dergelijk hoge en blijvende functiestoornis, de rechter ook de invloed van het letsel op het leven van de gekwetste en de naaste kan betrekken bij de beoordeling. 20 Als voorbeeld worden in de wetsgeschiedenis de volgende situaties genoemd:

ernstige karakter- en gedragsveranderingen, het verlies van het vermogen tot spreken, ernstige afasie of aantasting van de geheugenfunctie, of algeheel functieverlies van de zintuigen;

letsels die leiden tot een ernstige verstoring van de mogelijkheid om lichamelijk contact te hebben;

letsels die ertoe leiden dat de gekwetste volledig of nagenoeg volledig afhankelijk wordt van intensieve hulp en zorg, waardoor de mogelijkheid van het onderhouden van een privéleven ernstig wordt verstoord.

Belangrijk is dat het hier gaat om gevallen waarin het letsel van de gekwetste op zichzelf niet voldoet aan een blijvende invaliditeit van 70% of meer, maar dat de aard van het letsel alsnog voor de naaste ernstige beperkingen in het dagelijks functioneren teweegbrengt.21

De beoordeling van de vordering

Uit het letselrapport blijkt dat [slachtoffer 1] ernstig letsel heeft opgelopen. Dat letsel is in ieder geval deels blijvend van aard, zoals de verwijderde nier en een groot ontsierend litteken dat naar alle waarschijnlijkheid nooit volledig zal herstellen. De rechtbank is zich ervan bewust dat een gebeurtenis als deze een blijvende impact heeft op [benadeelde] als moeder van het slachtoffer. Dat verdachte met zijn handelen niet alleen de directe slachtoffers ernstig leed en verdriet aan heeft gedaan, maar ook de naasten, is voor de rechtbank een feit. Het is echter de vraag of er sprake is blijvende invaliditeit van [slachtoffer 1] van 70% of meer dan wel dat het letsel in combinatie met andere omstandigheden het dagelijks functioneren van [benadeelde] ernstig beperkt. De rechtbank is van oordeel dat dit niet is aangetoond.

Niet gesteld of gebleken is dat er sprake is van een blijvende invaliditeit van het lichaam van 70% of meer. Dit zal moeten worden onderbouwd door een medische deskundige aan de hand van de in de praktijk gebruikelijke richtlijnen (de zogenaamde ‘AMA-guides’). Zo’n medische verklaring of een dergelijk rapport is niet verstrekt. Er kan daarom niet worden vastgesteld in welke mate het letsel een blijvende invaliditeit van [slachtoffer 1] oplevert.

Over de impact van het letsel van [slachtoffer 1] op het leven van [benadeelde] is ook te weinig aangevoerd. Onbekend is wat de aard, omvang en duur van de door [benadeelde] te verrichten zorgtaken precies zijn. Datzelfde geldt voor de impact van de beperkte mobiliteit van [slachtoffer 1] op het leven van [benadeelde] . De rechtbank begrijpt dat de beperkte mobiliteit wordt veroorzaakt door angstgevoelens en niet door lichamelijke beperkingen. Met andere woorden, [slachtoffer 1] is lichamelijk in staat om zelfstandig te lopen, fietsen en reizen. De rechtbank kan – zonder nadere onderbouwing – niet vaststellen dat [slachtoffer 1] in grote mate en voor blijvende duur afhankelijk is geworden van de hulp en zorg van [benadeelde] , waardoor de mogelijkheid van het onderhouden van een privéleven door [benadeelde] ernstig wordt verstoord.

Tot slot is door de Hoge Raad overwogen dat schade in verband met verdriet om ernstig en blijvend letsel van een naaste, niet onder de limitatieve opsomming van artikel 6:106 BW valt.22 Dit artikel biedt dus geen alternatieve grondslag voor de gevorderde schadevergoeding.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.

Proceskosten

Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.3

Benadeelde partij [slachtoffer 2]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 16.400,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ten gevolge van het onder 3 bewezen verklaarde feit. Deze vordering is als volgt samengesteld.

Gederfde inkomsten € 900,00

Toekomstige medische kosten € 5.500,00

Totaal materiële schade € 6.400,00

Immateriële schade (shockschade) € 10.000,00

Totale schade € 16.400,00

Proceskosten – rechtsbijstand € 3.378,00

11.3.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, met uitzondering van de posten toekomstige medische kosten. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd het toe te wijzen bedrag aan materiële en immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

11.3.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij.

11.3.3.

Het oordeel van de rechtbank

[slachtoffer 2] heeft als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade geleden.

Materiële schade

De rechtbank zal de gevorderde materiële schadevergoeding toewijzen, met uitzondering van de gevorderde toekomstige medische kosten. Het toe te wijzen bedrag is € 900,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor de toekomstige medische kosten niet-ontvankelijk verklaren, omdat deze schade (nog) niet is geleden.

Immateriële schade

De rechtbank zal de gevorderde immateriële schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van € 7.500,00. De rechtbank komt als volgt tot dit oordeel.

De rechtbank concludeert dat sprake is van aantasting in de persoon van [slachtoffer 2] in de vorm van shockschade. Uit het dossier blijkt dat bij [slachtoffer 2] als gevolg van het handelen van verdachte PTSS is geconstateerd. De deskundige verwacht een behandelduur van 14 tot 16 weken. Er is dus sprake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.

De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de schade aansluiting gezocht bij min of meer soortgelijke zaken. In het bijzonder heeft de rechtbank rekening gehouden met de zaak die door de benadeelde partij als meest vergelijkbaar naar voren is gebracht. Het ging daarbij om de zaak van de Rechtbank Gelderland van 1 december 2017, waarbij een bedrag van € 10.000 werd toegekend aan een (destijds) 15-jarig meisje dat getuige was van hoe haar vader onverwachts met een mes werd aangevallen.23

Hoewel [slachtoffer 2] niet alleen is geconfronteerd met de aanval van verdachte op [slachtoffer 1] , maar – net als het slachtoffer in de Gelderse zaak – ook zelf is bedreigd door verdachte en het bedrag dat in 2017 is toegekend geïndexeerd moet worden, is de rechtbank van oordeel dat beide zaken niet op alle punten hetzelfde zijn. In de Gelderse zaak ging het om een jonger slachtoffer die (na eerst te zijn weggevlucht) haar vader, waarmee een sterkere affectieve relatie mag worden verondersteld, ernstig gewond heeft aangetroffen. De verwachte behandelduur van het psychisch letsel van [slachtoffer 2] is daarnaast minder lang dan bij het slachtoffer in bovengenoemde zaak.

Conclusie

De rechtbank zal op basis van het voorgaande de schadevergoeding voor een bedrag van € 8.400,00 toewijzen te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de pleegdatum, te weten 10 januari 2021. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren.

Kosten rechtsbijstand

Nu de vordering van de benadeelde partij voor een groot gedeelte zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten die zijn gemaakt door de benadeelde partij.

Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Sv. Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures.

De rechtbank zal – gelet op de hoogte van de vordering – aansluiting zoeken bij het liquidatietarief voor rechtbanken en gerechtshoven. De rechtbank waardeert de door de advocaat verrichte werkzaamheden als volgt:

indienen vordering benadeelde partij: 1 punt;

bijwonen vier pro forma-zittingen: 2 punten; en

pleidooi: 1 punt.

Aan de hand van het liquidatietarief passend bij de hoogte van de toegewezen schadevergoeding, komt de rechtbank uit op een bedrag van € 478 per punt (tarief I), dus in totaal € 1.912,00. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van bijzondere omstandigheden die een hogere vergoeding rechtvaardigen. Dit brengt met zich dat de gevorderde advocaatkosten voor het overige in deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen.

11.4

Benadeelde partij [slachtoffer 3]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van

€ 160,20. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het onder 2 bewezen verklaarde feit. De materiële schade bestaat uit beschadiging van haar schoenen, die zij in maart 2019 heeft gekocht voor bovengenoemd bedrag.

11.4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

11.4.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij.

11.4.3.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Uit het dossier en de overgelegde documenten blijkt niet welke schade aan de schoenen door toedoen van verdachte is veroorzaakt. Er zijn enkele beschadigingen op de schoenen zichtbaar, maar de schade oogt als slijtage. Bovendien waren de schoenen ten tijde van het strafbare feit bijna twee jaar oud, zodat ook enige gebruikssporen/slijtage mag worden verwacht. De schade is daarom onvoldoende onderbouwd.

Proceskosten

Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, zal zij in de kosten van verdachte worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.5.

De schadevergoedingsmaatregel

Door de verdediging is verzocht om bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel af te zien van de gijzelingsbepaling of deze terug te brengen naar één dag vanwege de specifieke omstandigheden en de persoon van de verdachte. Verdachte is bereid eventuele schadevergoedingen te betalen, maar is daar naar alle waarschijnlijkheid financieel niet toe in staat.

De rechtbank kan gelet op het bepaalde in artikel 36f lid 5 Sr bij volwassen verdachten niet volstaan met de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel zonder gijzeling. Wel kan gekozen worden voor gijzeling voor de minimale duur van één dag. De rechtbank ziet in de huidige financiële positie van verdachte onvoldoende aanleiding de gijzeling in duur te beperken en gaat daarom voorbij aan het verzoek van de verdediging.

In het belang van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wordt als extra waarborg voor betaling van de schade, met uitzondering van de proceskosten, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.

12TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 38, 38a, 38z, 39, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13BESLISSING

De rechtbank:

Bewezenverklaring

verklaart het onder 1 primair (impliciet subsidiair), 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;

verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

verklaart het onder 1primair (impliciet subsidiair), 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;

verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van die feiten;

Oplegging maatregelen

– gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:

  1. geen strafbaar feit plegen

verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;

  1. medewerking vaststellen identiteit

verdachte verleent medewerking ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;

  1. meewerken aan reclasseringstoezicht

verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat:

 verdachte zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;

 verdachte een of meer vingerafdrukken laat nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen;

 verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;

 verdachte de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;

 verdachte meewerkt aan huisbezoeken;

 verdachte de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;

 verdachte zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;

 verdachte meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met hem, als dat van belang is voor het toezicht;

  1. opname in een zorginstelling/behandelverplichting

verdachte laat zich opnemen in Veldzicht, Centrum voor Transculturele Psychiatrie of een soortgelijke forensische kliniek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte stelt zich behandelbaar op, houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;

  1. ambulante behandeling

verdachte laat zich, indien geïndiceerd, ambulant behandelen door een nader te bepalen instelling, te bepalen door de reclassering, als vervolg op de klinische behandeling. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;

  1. begeleid wonen of maatschappelijke opvang

verdachte werkt, indien geïndiceerd, mee aan een plaatsing in een vervolgsetting, zoals een (forensische) beschermde/begeleide woonvorm en zal zich aldaar houden aan de geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die aan hem gesteld. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;

  1. meewerken aan time-out

verdachte werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;

  1. niet naar het buitenland

verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;

  1. contactverbod

verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze -direct of indirect- contact met mevrouw [slachtoffer 1] (geboren [2004] ) en mevrouw [slachtoffer 2] (geboren [2003] ) en hun gezinsleden, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;

  1. locatieverbod met politietoezicht

verdachte bevindt zich niet in de gemeente Montfoort, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;

  1. drugs- en alcoholverbod en controle daarop

verdachte gebruikt geen drugs en alcohol. Verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;

geeft opdracht aan Reclassering Nederland verdachte bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;

– legt aan verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking;

Dadelijke uitvoerbaarheid

– beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;

Voorlopige hechtenis

– heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;

Beslag

– verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer: mes (G2764055);

– gelast de teruggave van de volgende voorwerpen aan verdachte:

 Samsung telefoon (G2764108)

 Lyca simkaart (G2764111)

 Lyca simkaart (G2764114)

 Samsung telefoon (G2764956)

 Jas, bruin (G2764056)

 Broek, blauw (G2764057)

 Shirt, polo (G2764058)

Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]

wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 59.605,71 aan schadevergoeding;

verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;

veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2021 tot de dag van volledige betaling;

legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 59.605,71 aan schadevergoeding te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 317 dagen gijzeling;

bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;

veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 4.456,00;

Vordering benadeelde partij [benadeelde]

verklaart [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;

veroordeelt de [benadeelde] in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]

wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 8.400,00 aan schadevergoeding;

verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;

veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2021 tot de dag van volledige betaling;

legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 8.900,00 aan schadevergoeding te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 79 dagen gijzeling;

bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;

veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 1.912,00;

Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]

verklaart [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering;

veroordeelt de [slachtoffer 3] in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter, mrs. L.M.M. Heppe en A.M.M. Lemmen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.E. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 januari 2022.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:

feit 1 primair

hij op of omstreeks 10 januari 2021 te Montfoort, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachte rade van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de rug en/of de buik en/of het been, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

feit 1 subsidiair

hij op of omstreeks 10 januari 2021 te Montfoort, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer steekwond(en) en/of snijwond(en) in haar rug en/of buik en/of been, in elk geval het lichaam (ten gevolge waarvan de nier moest worden verwijderd en de lever moest worden gehecht) heeft toegebracht door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de rug en/of de buik en/of het been, althans het lichaam van

voornoemde [slachtoffer 1] te steken en/of te prikken en/of te snijden;

feit 2

hij op of omstreeks 10 januari 2021 te Montfoort, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de richting van die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] te houden en/of met dat mes in zijn, verdachtes, handen achter die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] te rennen;

feit 3

hij op of omstreeks 10 januari 2021 te Montfoort, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de richting van die [slachtoffer 2] te houden en/of met dat mes in zijn, verdachtes, handen achter die [slachtoffer 2] te rennen.

1Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 juni 2021, genummerd 2021011317 (naam onderzoek 09Appel21), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 302 tot en met 574. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

2Een proces-verbaal van verhoor verdachte op 12 januari 2021, opgemaakt door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, p. 1.

3Idem, p. 2.

4Idem, p. 2.

5Idem, p. 3.

6Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] van 2 februari 2021, p. 459.

7Idem, p. 460.

8Idem, p. 461.

9Een geschrift, te weten “Forensisch medische letselrapportage met benoeming als gerechtelijk deskundige, opgesteld door forensisch arts F. Woonink op 8 april 2021, p. 569.

10Idem, p. 570.

11Idem, p. 571.

12Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] van 15 januari 2021, p. 489.

13Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 3] van 10 januari 2021, p. 439.

14Idem, p. 440.

15Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 4] van 10 januari 2021, p. 447.

16Idem, p. 448.

17Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr. 3, p. 12-13.

18Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr. 3, p. 12-13.

19Hoge Raad 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1750.

20Hoge Raad 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1750, r.o. 2.4.

21Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr. 3, p. 13.

22Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.6.

23ECLI:NL:RBGEL:2017:6186

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey