Rb: SVI, psychiatrisch onderzoek gelast ter beoordeling psychische gesteldheid i.v.m. opzetclausule
Schadeverzekering Inzittenden, beroep op opzetclausule. Vrouw met psychiatrisch verleden, rijdt frontaal in op tegemoet komende auto. SVI-verzekeraar beroept zich op opzetuitsluiting. De rechtbank overweegt dat het begrip opzet twee aspecten omvat, namelijk weten en willen. Bij een aantasting van het vermogen van weten en/of het vermogen van willen door een psychische stoornis is er geen verwijtbaarheid en/of geen opzet in de zin van de opzetclausule. De rechtbank acht het, op basis van diverse verklaringen, waaronder de verklaring van benadeelde zelf dat zij psychotisch was, een reële mogelijkheid dat zij ten tijde van het ongeval het contact met de realiteit was verloren. De rechtbank acht een deskundigenbericht noodzakelijk ter beoordeling van de vraag of sprake was van een psychische stoornis die van invloed was op haar rijgedrag.
ECLI:NL:RBMNE:2014:3699
Instantie: Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak: 27-08-2014
Datum publicatie: 08-09-2014
Zaaknummer: C-16-356584 – HA ZA 13-865
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Schadeverzekering Inzittenden. Beroep verzekeraar op Opzetclausule. Voornemen benoeming psychiater om te kunnen beoordelen of psychische stoornis aan dit beroep in de weg staat.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/356584 / HA ZA 13-865
Vonnis van 27 augustus 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.L.M. Hoogbergen,
tegen
de naamloze vennootschap ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J. Kruijswijk Jansen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ASR genoemd worden.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 29 januari 2014
– het proces-verbaal van comparitie van 3 juli 2014.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1. [eiseres] heeft als bestuurster van een personenauto (een zwarte Toyota Aygo) op 18 oktober 2010 een aanrijding veroorzaakt op de Bergweg tussen Amerongen en [vestigingsplaats]. Ze is op de weghelft van het haar tegemoet komend verkeer frontaal in botsing gekomen met een personenauto (hierna: het Ongeval). Deze auto (een blauwe Opel Astra) werd bestuurd door mw. [A]. Bij haar in de auto zat haar zoon, [B].
2.2. [eiseres] heeft door het Ongeval letsel opgelopen.
2.3. Ten tijde van het Ongeval had [eiseres] een schadeverzekering inzittenden (hierna: de Verzekering) bij ASR.
2.4. In de polisvoorwaarden die van toepassing zijn op de Verzekering staat onder meer:
“Artikel 6
Algemene uitsluitingen
Wij verlenen geen dekking voor schade: (…)
4. die opzettelijk door, dan wel met goedvinden van een verzekerde is veroorzaakt. Deze uitsluiting geldt niet voor de verzekerde die aantoont dat voor hem voor de genoemde omstandigheden geen verwijt kan worden gemaakt; (…).”.
2.5. [eiseres] heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van haar letselschade op grond van de Verzekering. ASR heeft deze aanspraak afgewezen met een beroep op de uitsluiting van artikel 6 lid 4 van de polisvoorwaarden (hierna: de Opzetclausule).
3 Het geschil
3.1. [eiseres] vordert een verklaring voor recht dat ASR de verplichtingen uit de Verzekering moet nakomen en de door haar geleden en nog te lijden letselschade als gevolg van het Ongeval moet vergoeden, met veroordeling van ASR in de proceskosten.
3.2. ASR voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. Vaststaat dat [eiseres] letselschade heeft opgelopen door het Ongeval welke schade in beginsel door de Verzekering wordt gedekt. De vraag in deze zaak is of ASR een beroep op de Opzetclausule toekomt op grond waarvan zij de schade van [eiseres] niet hoeft te vergoeden.
4.2. Door de verkeerspolitie Utrecht is onderzoek gedaan naar het Ongeval. Gebleken is dat kort voor het Ongeval een ander verkeersincident had plaatsgevonden, waarbij [eiseres] en mw. [X] betrokken waren. De rechtbank zal eerst diverse delen uit de processen-verbaal van de politie weergeven, die de rechtbank relevant acht voor de beoordeling in deze zaak.
Ten aanzien van de toedracht van het Ongeval en het eerdere incident
4.3. In het proces-verbaal inzake Verkeersongevalanalyse d.d. 4 november 2010 staat onder meer: “(…)
1.2. Beknopte ongevalsbeschrijving:
[eiseres] reed als bestuurster van voertuig 1, de Toyota, over de Bergweg te Amerongen, komende uit de richting van Overberg.
[X] reed als bestuurster van voertuig 3, de rode Opel, over die weg in tegengestelde richting. Doordat [eiseres] haar auto naar links stuurde moest [X] de voor haar rechts gelegen berm inrijden om een aanrijding te voorkomen.
[eiseres] vervolgde haar weg en botste hierna met de Toyota tegen voertuig 2, de blauwe Opel. Deze door [A] bestuurde Opel reed over de Bergweg in de richting van Overberg.
Door deze aanrijding raakten beide bestuursters zwaar gewond. (…)
4. Interpretatie en analyse (…)
4.3. Oorzaak, toedracht en gevolg: (…)
1e incident:
Gelet op verklaring van betrokkene [X] en de rijsporen in de berm heeft de bestuurster van de Toyota op het moment van het eerste incident niet zoveel mogelijk rechts gereden. De grootste afstand waarop het rijspoor, afkomstig van de rechterwielen, in de berm liep was 2,55 meter. Dit duidt erop dat betrokkene [X] op dat moment geheel in de berm reed om een aanrijding met de Toyota te voorkomen.
2e incident:
Gelet op het bovenstaande heeft de bestuurster van de Toyota niet zoveel mogelijk rechts op de rijbaan gereden. Door een getekend model van de Toyota op schaal in de tekening te plaatsen zagen wij dat de Toyota op het moment van het ongeval met de linker zijde ongeveer 0,50 meter vanaf de voor haar linker zijde van de rijbaan reed. (…)
De bestuurster van de blauwe Opel heeft, gelet op de positie van de krassporen op het wegdek en de beschadigingen aan de coatinglaag op de bodemplaat, uiterst rechts gereden op het moment van het ongeval. Vrijwel zeker heeft de bestuurster van de blauwe Opel geprobeerd om een aanrijding te voorkomen door met de rechter wielen in de voor haar rechter berm te gaan rijden. Door een getekend model van de Opel op schaal in de tekening op de krassporen te plaatsen werd zagen wij dat dit voertuig op het moment van het ongeval 0,50 meter met de rechter wielen in de berm reed. (…)
Waarom de bestuurster van de Toyota links op de rijbaan reed op het moment van het ongeval hebben wij niet vast kunnen stellen. (…)”.
4.4. Op 22 december 2010 heeft [eiseres] tegenover de politie als volgt verklaard: “(…)
V: Wat kunt u zich nog herinneren van de aanrijding?
A: Ten eerste ben ik er wel een beetje boos over dat ik als verdachte ben aangemerkt, nog voor dat het onderzoek is gedaan. van de aanrijding kan ik mij niet veel meer herinneren. (…)
V: Wat kunt u zich van die dag nog herinneren?
A: Ik weet dat ik die middag een vriendin met haar dochter zou ophalen bij haar moeder in [woonplaats]. Deze vriendin woont in [woonplaats]. (…) Ik weet dat het dus een leuke middag zou worden.(…)
V: Hoe kan het dan dat uw auto op de Bergweg met de voorzijde in de richting Amerongen stond?
A: (…) Ik vind dat dus wel raar, omdat ik, als ik naar [woonplaats] ga ik helemaal niet op de Bergweg kom.
V: Reed u vaker over de Bergweg?
A: Ik ken de Bergweg redelijk goed. Ik vind het een rot weg. Op dit soort binnen wegen rijdt ik altijd voorzichtig ik den dat ik dan ook niet harder heb gereden dan 60 kilometer per uur. (…)
V: Kunt u zich de aanrijding zelf nog herinneren?
A: Ik kan mij de klap van de aanrijding niet meer herinneren. Het enige wat ik mij van de aanrijding weet is dat er iemand in een blauw jasje bij mijn auto met mij stond te praten. (…)
V: Weet u nog dat u recht op een tegenligger bent afgereden vlak voor de aanrijding?
A: Ik kan mij dat niet meer herinneren.
V: Heeft u gezien dat er een tegenligger vlak voor de aanrijding de berm in moest?
A: Ook dat kan ik mij niet herinneren. (…)
V: Waarom bent u recht op deze auto afgereden?
A: Ik kan mij dat niet herinneren, dus ik heb dit ook niet opzettelijk gedaan. Ik hoorde ook dat men dacht ik zelfmoord wilde plegen, door opzettelijk tegen een ander auto aan te rijden. Ik ben er ook wel boos over. Ik heb helemaal niet de intentie om mensen kwaad te doen. (…)
A: Vanwege mijn psychische verleden slik ik Lithium. Ik krijg elke maand een potje met deze pillen. Als ik dus suïcide wilde plegen dan had ik wel zo’n potje met pillen ingeslikt.
V: Wat voor psychisch verleden heb je dan?
A: Bij mij is acht jaar geleden een stoornis ontdekt. Ik heb een gewelddadige relatie gehad. Ik heb hierdoor de deur van het politiebureau plat gelopen en niemand die iets deed. Er zijn een heleboel factoren samen gaan lopen. Hierdoor sluipt die stoornis ineens naar binnen. Ik was bezig met de scheiding ik had ook een maatschappelijk werkster. Toen ik dus met de scheiding in mijn hoofd zat ging het mis. Ook omdat mijn maatschappelijk werkster met vakantie was. Hierdoor ben ik afgelopen augustus opgenomen geweest in [naam] in Amersfoort. (…)”.
4.5. [A] heeft bij de politie op 9 november 2010 verklaard: “(…) Op maandag 18 oktober 2010 reed ik als bestuurster in onze personenauto, merk Opel (…) Bij mij in de auto zat mijn 14 jarige zoon [B]. (…) Toen ik door de bocht naar links was gereden, zag ik uit tegenovergestelde richting een kleine zwarte auto aankomen. (…) Ik zag dat deze auto op mijn weghelft reed. Ik bedoel dat deze auto gezien zijn rijrichting, richting Amerongen, dus geheel links reed. Deze auto stuurde een heel klein stukje terug naar de eigen weghelft en kwam toen gelijk weer terug naar mijn weghelft, dit gebeurde wel 2 à 3 keer. Hierop zei ik tegen mijn zoon: ‘Het lijkt wel of die auto een spelletjes speelt en straks op het laatste moment naar zijn eigen weghelft terug stuur’. Hierna bleef deze auto op mijn weghelft rijden. Hierdoor ben ik uiterst rechts gaan rijden en telkens als ik naar rechts stuurde dan volgde deze auto ook die kant op en bleef dus recht op mij af rijden, ook als ik ietsjes naar links ging volgde deze auto. Dit bleef voor mij de reden om uiterst rechts te blijven rijden.
Op het laatste moment bedacht ik mij nog om gezien mijn rijrichting geheel naar links te sturen, om de tegenligger via de linkerzijde van de weg voorbij te kunnen rijden. Omdat de bestuurder van de tegenligger elke keer op mijn naar links sturen reageerde deed ik dit uiteindelijk niet. Ik bleef zoveel mogelijk rechts van de weg rijden. Vanwege de bomen kon ik niet verder naar rechts. Toen de auto voor mijn gevoel op een afstand van ongeveer 50 meter was genaderd heb ik mijn gas los gelaten. Ik had op dat moment het idee dat de bestuurder van de tegenligger extra gaf bij gaf. (…) Nadat ik mijn gas losliet reed de tegenligger vol tegen de voorzijde van mijn auto aan.
Gezien het feit dat de tegenligger steeds weer op mijn stuurbewegingen reageerde had ik het idee dat de bestuurder mij opzettelijk wilde aanrijden. (…)”.
[B] is op 4 december 2010 door de politie gehoord en zijn verklaring bevestigt de verklaring van zijn moeder.
4.6. Op 19 oktober 2010 heeft [X] bij de politie als volgt verklaard: “(…) Gisteremiddag maandag 18 oktober 2010 omstreeks 14.15 uur reed is als bestuurster in mijn rode Opel Astra (…) over de Bergweg te Amerongen (…). Ik reed, komende vanuit de richting Amerongen en ging in de richting [vestigingsplaats]. Deze weg is een heuvelachtige weg door het bos. Deze weg is mij goed bekend omdat ik deze weg bijna dagelijks rij. (…)
Toen ik ongeveer boven op de “berg” was, zag ik vanuit tegenovergestelde richting, dus vanuit [vestigingsplaats], een personenauto nadere. (…) Deze auto reed gezien de rijrichting volledig aan de linkerzijde van de weg. Ik reed aan de uiterst rechterzijde van de weg. Hiermee bedoel ik de asvaltrand. De tegemoetkomende auto reed op dat moment dus echt recht op mij af. (…)
Ik werk als hoofdagent bij het korps landelijke politiediensten bij de afdeling verkeer te Driebergen. Gezien ik tijdens mijn werk te maken heb met snelheden, ongevallen en dergelijke kan ik zeggen dat het voertuig wat mij tegemoed kwam, met gelijk blijvende snelheid op mij af kwam rijden.
Ik zag dat de tegemoed komende bestuurder zonder ook maar ook maar enige stuurbeweging naar links of rechts te maken recht op mij af bleef rijden. Door mijn werk weet ik dat automobilisten die met andere dingen dan alleen auto rijden bezig zijn, altijd lichte stuurbewegingen naar links of rechts maken. Vandaar dat het voor mij een heel vreemd gevoel was dat deze bestuurder in een recht lijn recht op mij af kwam rijden.
Ik dacht bij mijzelf: “Wat is die nu aan het doen, die moet mij toch zien”. Ik bleef gespannen doorrijden met in mijn gedachte hij gaat toch wel aan de kant. Ik kon ook niet geloven dat de bestuurder van de auto op deze wijze recht op mij af bleef rijden. Ik bleef maar hopen dat de bestuurder voor mij uit zou wijken, omdat de bestuurder toch in de gaten moest hebben dat hij aan de verkeerde kant van de weg reed. Dit alles gebeurde in nog geen twee seconden.
Toen kwam voor mij het moment om de beslissing te nemen wat te doen om een frontale aanrijding te voorkomen. Instinktief stuurde ik naar rechts. Ik kan mij de afstand niet meer herinneren die er tussen mij en de tegenligger op het moment dat ik naar rechts stuurde. Het was voor mij in ieder geval het moment van nu of nooit. (…)
Omdat ik voor mijn werk een gedegen rijopleiding heb gevolt trok ik niet aan mijn stuur naar rechts, maar stuurde ik gelijdelijk aan naar rechts. Zonder te remmen, om uitbreken van mijn auto te voorkomen. Op het moment dat ik met al mijn vier wielen in de berm reed voelde ik de achterzijde van mijn auto wel lichtelijk slippen. Door het rustige sturen kon ik mijn auto in de hobbelige berm onder controle houden. Tijdens het rijden door de berm hoorde ik takken van struiken en kleine bomen langs mijn auto schuren. Mijn geluk was dat de grotere bomen net een stukje verder van de weg af stonden.
Nadat de auto mij voorbij was gereden stuurde ik weer rustig de berm uit om weer op het wegdek te komen. (…)
Toen ik van de schrik was bekomen bedacht ik wat is mij nu overkomen. Ook vroeg ik mij af hoe kan zo iemand daar nu blijven rijden. Beroepsmatig weet ik dat als iemand onwel wordt gelijdelijk aan van de weg raakt, omdat er dan geen controle meer is over het voertuig. Bij deze bestuurder was duidelijk nog controle over het voertuig. (…)”.
Uit de verklaring van [X] blijkt verder dat zij is gestopt om de schade aan haar auto te bekijken, heeft bedacht dat ze de bestuurder van de auto die haar bijna had aangereden wilde spreken, is gekeerd en richting Amerongen is gereden en kort daarna de Toyota van [eiseres] en de Opel van [A] zag staan die met elkaar in aanrijding waren gekomen.
Verdere verklaringen ten aanzien van de psychische gesteldheid van [eiseres]
4.7. De politie heeft op 23 oktober 2010 mw. [getuige] als getuige gehoord. Zij kende [eiseres] omdat zij allebei destijds op camping [naam] in [vestigingsplaats] verbleven. Zij verklaarde het volgende:
“(…) Afgelopen weekend gebeurde er iets heftigs bij [eiseres] (Rb: dit is [eiseres]). Het was vrijdagavond, 15 oktober 2010. (…) Ik liet mijn hond uit en ik liep langs haar caravan. (…) [eiseres] nodigde mij uit op haar veranda. We kwamen in gesprek. Het was gezellig. (…), maar op een gegeven moment kreeg ze een telefoontje van haar ex [K]. (…) [eiseres] vertelde mij na afloop van het telefoontje, dat [K] haar verteld had, dat hij een aanval had gehad. [K] zou namelijk een mes in de radio hebben gestoken. Meer zei [eiseres] hier niet over. Ik zag dat [eiseres] behoorlijk in de war was van het telefoontje. Ik vond dat ze erg heftig reageerde op het telefoontje. Ik zag dat ze onrustig was. Ik hoorde haar zeggen dat ze bang was dat [K] nu naar haar toe zou komen en haar iets zou aandoen. Hierna vernam ik dat ze vervelende ervaringen met haar ex had gehad. Zo zou hij haar ooit met een honkbalknuppel achterna hebben gezeten.
Ik voelde de onrust van [eiseres] goed aan, omdat ik de energie van andere mensen en van dieren aanvoel. (…)
Na het telefoontje van haar ex, hoorde ik [eiseres] met haar vriendin bellen. (…) Haar vriendin zou paranormaal begaafd zijn, althans volgens [eiseres]. Ik hoorde [eiseres] aan die vriendin vragen of zij iets voelde bij haar of bij hem, haar ex. Het is voor mij moeilijk uit te leggen, wat hier mee bedoeld wordt, omdat het voor mij heel normaal is. Ze vroeg eigenlijk aan haar vriendin paranormale steun. (…)
Ik zag dat [eiseres] iets rustiger was geworden door dat gesprek. Ik hoorde [eiseres] aan mij vragen of ik dingen bij haar zag en voelde. Ik vertelde [eiseres] dat ik een gids (beschermengel) naast haar zag staan en een oud vrouwtje. Ik vertelde haar dat ik bij deze figuren positieve energie ervoer. Ik vertelde [eiseres] dat ik zag, dat het oude vrouwtje [eiseres] wilde kalmeren. Ik hoorde [eiseres] zeggen dat zij zelf de aanwezigheid van haar gids voelde. Ze vertelde mij dat ze telepathische berichten door kreeg van die gids. (…) Ik voelde dat [eiseres] vrij bang was, daarom bleef ik bij haar. Uiteindelijk kalmeerde ze. Ik schat dat ik rond een uur of drie ’s nachts bij haar ben weggegaan. (…)
De volgende dag ben ik naar [eiseres] toegelopen. Ik wilde weten hoe het met haar ging, omdat het mij niet lekker zat. (…) [eiseres] bleek er niet te zijn. (…) Ik schat dat ik omstreeks 19.30 uur licht zag branden in de caravan van [eiseres]. (…) Ik ben vervolgens naar haar toegelopen. (…) Ik vroeg aan [eiseres] hoe het met haar ging. Ik hoorde haar vertellen dat [K] haar die nacht nog gebeld had. Dit zou rond 04.00 uur zijn geweest. Ik hoorde haar zeggen dat ze niet had opgenomen. Ze vertelde mij dit zonder enige emoties. Ik vond dat [eiseres] in een aparte gemoedstoestand verkeerde. Ik vond haar erg in zichzelf terug getrokken. Ik kreeg moeilijk contact met haar, althans er leek een barricade tussen ons te zijn. (…) Binnen hebben we wat gedronken. Ik hoorde haar vertellen dat ze bij [K] was geweest. Samen zouden ze naar een Discovery programma hebben gekeken over het heelal. (…) [K] zou nog tijdens dit programma naar bed zijn gegaan. Ik begreep van [eiseres] dat ze kort hierna zelf ook is weggegaan bij [K]. (…)
Ik vond de sfeer in de caravan heel erg bedrukkend. Er hing iets negatiefs in de caravan. Ik vernam van [eiseres] dat ze zich onrustig voelde in huis en dat ze moeilijk kon slapen. Ik stelde [eiseres] toen voor of ik de caravan mocht reinigen met Salie. (…) [eiseres] vond dit goed. (…) Het is een Idiaans reinigings ritueel. [eiseres] is al die tijd blijven zitten in haar stoel. Na de reiniging werd de sfeer al minder drukkend. Ik kreeg meer contact met [eiseres]. (…)
Hierna hielde [eiseres] en ik een pauze, omdat ik mijzelf weer moest opladen. (…)
Na de pauze ging [eiseres] mij dingen uitleggen die ik niet geheel begreep. Ze had het over allerlei relaties die ze had of gehad had, zowel met vrienden als met familieleden. Ik vond haar heel verwarrend. Ik kon haar niet volgen. Ik heb haar gewoon haar gang laten gaan. Ze had het op een gegeven moment ook over een overleden persoon. De vader van een vriend. Ik vroeg haar toen of zij via de pendel, vragen aan die overleden persoon wilde vragen. [eiseres] zei niet meteen ja tegen het pendelen, dit duurde zo’n vijf minuten. (…)
U vraag me hoe [eiseres] er onder was. Het viel mij op dat [eiseres] heel veel vragen stelde. Ik zag aan [eiseres] dat, wanneer haar vragen bevestigend beantwoord werden, zij opgelucht leek. Verder liet zich er niet over uit. Ik schat dat het pendelen een uurtje duurde. Ik ben toen zelf gestopt omdat ik het gevoel kreeg dat het teveel voor mij en [eiseres] werd, maar voornamelijk voor mij zelf. Ik vond [eiseres] ook warrig worden. Ik vond [eiseres] doordragen in haar vragen en in haar doen en laten. Ik kon haar niet meer volgen. Ik werd daar onrustig van. (…)
U vraag mij hoe bovenstaande rituelen zijn verlopen. Die zijn goed verlopen. U zegt me, dat [eiseres] echter onrustig en verward werd. Ja, maar dat kwam niet door de uitvoering van de rituelen, maar doordat zij doorsloeg in het vragen stellen. Ze wilde in te korte tijd, teveel.
U vraagt mij hoe het met [eiseres] haar gemoedstoestand was, na het pendelen. Ik zag dat ze in de ruimte keek. Ze leek afwezig. Ze was heel stil. Ik kreeg pas weer contact met haar, toen ik over mijn katten begon te praten. (…) Het was inmiddels 03.00 uur. Ik was heel moe. Ik hoorde [eiseres] zeggen, dat ze helemaal niet moe was. Ik hoorde haar zeggen dat ze waarschijnlijk helemaal niet ging slapen. Ik ben omstreeks 03.00 uur naar mijn huis gegaan.
(…) Zaterdagnacht, van 16 oktober op 17 oktober 2010 heb ik [eiseres] dus voor het laatst gezien en gesproken. (…) Van uw collega hoorde ik dat [eiseres] in het ziekenhuis lag. (…)
U vraagt mij of ik het idee heb gehad dat [eiseres] suïcidaal was. Neen, helemaal niet. Ze was eerder goed in de war, maar zeker niet suïcidaal. Ze was volgens mij in de war over [K]. (…). Merendeel vertelde ze negatieve dingen over hem. (…) Ze vertelde het verward, maar dat vind ik wel begrijpelijk, als je zulk soort dingen aankaart. Ook haar incest verleden kwam ter sprake”.
4.8. Op 23 oktober 2010 was verbalisant mw. [verbalisant 1] in het kader van het politieonderzoek in de caravan van [eiseres]. Daar waren verder aanwezig mw. [M], wettelijk vertegenwoordigster en vriendin van [eiseres], mw. [P], de verhuurster van [eiseres] en mw. [O], vriendin van [eiseres]. Uit een door deze verbalisant opgemaakt proces-verbaal blijkt het volgende.
[P] vertelde dat ze afgelopen woensdagnacht met een vriendin van haar langs de caravan van [eiseres] was gelopen en dat ze hadden gezien dat de saxofoon en vier boeken van [eiseres] buiten lagen. Die hebben ze binnen gelegd. Het ging om de volgende boeken: 1. Alice Miller, Levenspaden, zeven geschiedenissen, 2. Wouter Kusters, Pure waanzin, een zoektocht naar de psychotische ervaring, 3. Werken met begeleiders in de GGZ met ervaringsdeskundigheid, 4. Het Trefpunt in beeld, waar verhalen ’n stem krijgen, van [naam].
[O] vertelde dat ze [eiseres] al lang kent en sinds de laatste opname van [eiseres] in [naam] diepgaande gesprekken met haar heeft gevoerd. Die laatste opname was in september 2010, omdat [eiseres] haar medicijnen niet had genomen. [eiseres] lijdt aan manische depressiviteit en moet daarvoor medicijnen slikken. Als ze dat niet doet, kan ze manisch worden, wat zowel positief als negatief kan zijn. [O] wist niet hoe [eiseres] zich gedraagt als ze haar medicijnen niet neemt. Op 9 oktober 2010 had [O] [eiseres] voor het laatst gezien en gesproken. [eiseres] was toen vrolijk, opgeruimd en leek uitgerust. [O] ging er daarom vanuit dat ze toen haar medicijnen wel slikte. Bij die gelegenheid waren [eiseres] en haar ex, [K], leuk met elkaar omgegaan. Afgelopen dinsdag was ze gebeld door [M], die vertelde dat [eiseres] een ongeluk had gehad. Ze had gehoord dat het ongeluk richting Amerongen had plaats gevonden, wat ze niet begreep, omdat [eiseres] puur op [woonplaats] gericht is. Ze heeft vervolgens op Hyves naar berichtjes van [eiseres] gezocht, om te kijken wat haar gemoedstoestand was geweest. Ze vond een berichtje van [eiseres] van 10 oktober 2010 waarin [eiseres] schreef dat ze heerlijk in de tuin een boek zat te lezen. Verder vond ze geen berichten meer.
In het proces-verbaal staat verder:
“”Zowel [M] (Rb: dit is [M]) als betrokken [O] waren in de caravan van [eiseres] (Rb: dit is [eiseres]) aanwezig om te zoeken naar een mogelijke afscheidsbrief van [eiseres]. Beiden zeggen geen aanleiding te hebben of te geloven dat [eiseres] van plan was om afscheid te nemen van het leven.
Betrokkene [O] toonde mij (…) een kladblok met de gedrukte tekst: Things to do. Ik hoorde haar zeggen, dat dit een kladblok van [eiseres] was. Op de laatste bladzijde trof zij een tekst aan, volgens haar in het handschrift van [eiseres], waarvan haar de betekenis niet duidelijk was.
Ik, verbalisant, las de volgende tekst:
At recreatiedorp [naam] in [vestigingsplaats].
[R]
Ik wist het!
Jullie zijn stiefbroers!
[K] & jij
[S] is [T]
[U] + [W]
are in de ISS right now
They are landing at stonehenge
Jaweh!
Finished Peace on Earth
Thian = Buddha
greet A. Einstein
(…)
Ik verbalisant, vernam nog van betrokkene [O], dat [R], genoemd in bovengenoemd schrijven, de baas van het restaurant [naam] te [woonplaats] is, die op 26 april 2010 een ernstig ongeluk heeft gehad.”.
4.9. Verbalisant [verbalisant 2] heeft op 1 november 2010 telefonisch contact opgenomen met de werkgever van [eiseres], zorginstelling [naam]. Hij sprak met dhr. [E], hoofdbegeleider van [eiseres] die het volgende vertelde. [eiseres] werkte sinds ongeveer twee jaar bij [naam] als ervaringsdeskundige. Op 18 augustus 2010 was [eiseres] opgenomen in [naam] in Amersfoort en sinds die datum was men bij [naam] bezig geweest met verzuimbegeleiding voor [eiseres]. Vanaf ongeveer 1 september 2010 was er weer af en toe contact met haar. Op 12 oktober 2010 had [E] voor het laatst contact gehad met [eiseres]. Dit gesprek was gegaan over de studie van [eiseres] bij het ROC. Op [E] maakte [eiseres] op dat moment een normale indruk, ze was zeker niet verward of surrealistisch. Afgesproken werd dat [eiseres] vanaf 18 oktober 2010 weer wat vaker op het werk zou verschijnen, op dinsdag, donderdag en vrijdag. Op maandag 18 oktober 2010 had ze voor zover [E] wist geen reden op haar werk te verschijnen. Verder staat in het door [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal:
“Door [E] werd nog aangegeven dat hij [eiseres] kende als een erg sociaal type. Wanneer er bij het ongeval waarbij [eiseres] betrokken was al sprake zou zijn van een poging tot zelfdoding dan zou zij daar nooit anderen in willen betrekken. Zij zou dan wel een boom uitgekozen hebben. (…)”.
4.10. Op 21 oktober 2010 heeft verbalisant [verbalisant 2] telefonisch de vader van [eiseres], dhr. [G], gehoord. Deze vertelde op 2 juli 2010 voor het laatst contact te hebben gehad met zijn dochter. Zij had hem een e-mail gestuurd waarin ze aangaf geen contact meer met hem te willen. Hij vertelde verder dat zijn dochter de afgelopen tien jaar meerdere malen opgenomen was geweest in psychiatrische inrichtingen. Naar aanleiding van de mededeling van de verbalisant dat zijn dochter betrokken was geweest bij een ernstige aanrijding vertelde dhr. [G] zich te herinneren dat zijn dochter jaren geleden, hij dacht in december 2004, ook betrokken was bij een aanrijding op de A15 bij Gorkum. Dhr. [G] wist niet precies wat zich toen allemaal had afgespeeld maar herinnerde zich wel dat zijn dochter toen naar aanleiding van deze aanrijding of door haar gedrag ter plaatse verplicht werd opgenomen in [naam].
4.11. Op 22 oktober 2010 heeft verbalisant [verbalisant 2] telefonisch gesproken met mw. [Z], een vriendin van [eiseres]. Zij verklaarde als volgt:
“Ik ben al ruim 22 jaar een vriendin van [eiseres]. (…) Vanaf het moment dat [eiseres] met [K] is getrouwd is het contact tussen ons verwaterd. [K] wilde niet dat [eiseres] veel met mij omging. Omdat ik altijd wat voor [eiseres] ben blijven voelen heb ik haar altijd gevolgd. Ik volgde haar veelal via Hyves. (…) In augustus dit jaar begreep ik uit verschillende Hyves-berichten dat [eiseres] zou gaan scheiden van [K]. Ik ben vanaf dat moment weer contact gaan zoeken met [eiseres]. Wij hebben vanaf dat moment weer contact met elkaar. Omdat ik inmiddels in [woonplaats] woon bestaat het contact voornamelijk uit dagelijkse telefoontjes.
2 a 3 weken geleden is [eiseres] een aantal dagen bij mij geweest in [woonplaats]. Ze kwam eerst een weekend bij mij. Zij vertrok toen op maandag. De vrijdag hierna kwam ze weer terug bij mij en bleef toen weer vijf dagen. [eiseres] was tijdens het bezoek aan mij erg verdrietig. Dit had te maken met haar jeugdtrauma en met het aankomend overlijden van een soort ex-vriend van haar.
[eiseres] heeft in 2003 kort een sexuele relatie gehad met [H]. (…) [H] heeft haar verteld dat hij in zijn laatste levensfase zit omdat hij darmkanker heeft en niet meer kan genezen. Het hele gebeuren rondom [H] greep [eiseres] erg aan. (…)
Nadat [eiseres] weer naar huis was gegaan heeft zij mij in verschillende telefoongesprekken aangegeven dat zij paranormaal begaafd was. Zij had onder andere contact met mijn overleden schoonvader. verder gaf zij aan dat zij contact had met [H]. Ondanks dat hij nog niet overleden was kon zij wel contact maken met zijn geest.
Ik heb op zondag 17 oktober 2010 ’s avonds tussen 21.30 uur en 22.30 uur voor het laatst telefonisch contact gehad met [eiseres].
In de avonden voorafgaande aan ons laatste telefoongesprek, was er steeds een vrouw bij [eiseres] aanwezig. Ik hoorde dit omdat [eiseres] dingen met haar besprak terwijl zij met mij aan de telefoon was. (…)
Ik hoorde van [eiseres] dat deze vrouw de woning van [eiseres] spiritueel had gereinigd, dat zij entiteiten (boze geesten) had weggehaald uit de woning en dat zij deed aan edelsteen magie. Van [eiseres] hoorde ik dat de vrouw [getuige] heette en op de camping de “[naam]” woonde.
Aan het einde van ons laatste telefoongesprek tussen mij en [eiseres] merkte ik dat [eiseres] erg moe was. Ik heb haar toen aangeraden om lekker vroeg naar bed te gaan en een glas warme melk te drinken.
[eiseres] vertelde mij in dat gesprek ook nog dat zij er naar uitzag dat ik bij haar op bezoek kwam. Wij hadden namelijk afgesproken dat ik op dinsdag 19 oktober bij haar op bezoek zou komen. Hierbij vertelde zij ook dat het erg druk bij haar was. Hierbij noemde zij de namen van mijn overleden schoonvader, [H] en [getuige]. Ik reageerde hier niet echt op. Ik speelde het spelletje gewoon mee. Ik concludeerde hieruit wel dat [eiseres] een beetje in de war was. Ik heb aan het einde van het gesprek nog tegen [eiseres] gezegd dat zij uit moest kijken voor valse profeten. Ik bedoelde hiermee die [getuige]. Ik vond het allemaal een beetje raar.
(…) Op dinsdag de 19e hoorde ik van het ongeval dat [eiseres] had gehad. (…)
Ik wil nog wel een ding opmerken. Rond 2003 heeft [eiseres] ergens op de snelweg een aanrijding veroorzaakt. Zij is toen met haar auto ingereden op een auto met daarin een gezin. Ik ken de toedracht niet precies. Toen de politie bij de aanrijding kwam en haar aansprak is [eiseres] helemaal door het lint gegaan. [eiseres] is na dit ongeval en het probleem met de politie opgenomen met een rechtelijke machtiging. Zij heeft toen een tijdje in een kliniek gezeten in Dordrecht. Deze kliniek heette “[naam]”. Volgens mij is toen ten gevolge van de aanrijding het rijbewijs van [eiseres] een tijdje ingetrokken. Achteraf heeft [eiseres] mij over het ongeval verteld dat zij stemmen in haar hoofd had gehoord. Deze stem head gezegd dat zij zonder handen aan het stuur moest gaan rijden.
Ik weet natuurlijk niet wat er gebeurd is op de dag van de aanrijding. Ik denk dat [eiseres] behoorlijk ver heen is geweest. Ik denk niet dat [eiseres] opzettelijk op een auto is ingereden omdat zij een einde aan haar leven wilde maken. [eiseres] zou dat nooit doen. [eiseres] is erg bang. Verder gelooft [eiseres] in de Boedhistische leer. In het Boedhisme is geen plaats voor zelfmoord. Zover is [eiseres] ken zou zij nooit zelfmoord plegen.”.
4.12. Tot slot is [M] door de politie gehoord op 21 oktober 2010. Zij verklaarde het volgende:
“Ik ben een goede vriendin van [eiseres]. (…) [eiseres] is opgenomen geweest in augustus in [naam] in Amersfoort. [eiseres] was opgenomen omdat er een kortsluiting in haar hoofd was opgetreden. Dit was veroorzaakt door de scheiding en het feit dat haar vader contact met haar had opgenomen. [eiseres] heeft sinds anderhalf jaar geen contact meer met haar vader. Met haar moeder heeft [eiseres] al 6 jaar geen contact meer. [eiseres] heeft veel mee gemaakt in haar leven. Dit heeft veel invloed gehad op haar. [eiseres] heeft bij de [naam] gelopen. Volgens hen had [eiseres] bijna alle psychische ziektes die er bekend zijn, zoals borderline, pdd nos, adhd en dergelijke. Sinds kort is [eiseres] naar [naam] over gestapt. Zij zouden haar opnieuw diagnosticeren. Ik weet niet wat er precies aan de hand is met [eiseres]. Ik weet 1 ding zeker en dat is dat [eiseres] nog nooit een gevaar voor zichzelf of de samenleving is geweest. (…)
Ik heb [eiseres] zondag voor het laatst gezien en gesproken. Ik vond [eiseres] wat verward. [eiseres] vertelde mij dat ze het zo druk had, dat het zo druk was in haar hoofd.
Op maandagmiddag omstreeks 17.00 u heb ik geprobeerd [eiseres] te bellen maar er werd niet opgenomen. Ik ben toen nog naar de camping (…) gereden maar zag dat de auto van [eiseres] er niet stond. (…) Omdat ik wist dat [eiseres] wel eens de gashaard laat branden als ze weg gaat, heb ik de verhuurder van het chalet gebeld. De vrouw van de verhuurder is gaan kijken en ik hoorde dat er allerlei spullen van [eiseres] buiten hadden gelegen. Ik hoorde dat er boeken, een dagboek en de saxofoon buiten lag. Dit is door de verhuurder weer in het chalet gelegd. Ik schrok hiervan. [eiseres] hechtte heel veel emotionele waarde aan die saxofoon, die zou ze echt niet buiten laten liggen in weer en wind. Ik weet niet waarom [eiseres] die spullen buiten heeft neer gelegd. Ik kan me niet voorstellen dat iemand anders die spullen buiten heeft neer gelegd. Alleen [eiseres] en de verhuurder hadden een sleutel van het chalet. (…)
[eiseres] is heel erg bang voor de dood. Ik kan me echt niet voorstellen dat [eiseres] zelfmoord wilde plegen. Absoluut niet. [eiseres] heeft een heel groot verantwoordelijkheidsgevoel. Zij heeft mij verteld dat zij nooit voor een trein zou springen omdat een machinist daar last van heeft, dat zij nooit zichzelf zou ophangen in het bos omdat kleine kinderen haar dan zouden kunnen vinden. [eiseres] zou dus ook nooit met haar auto op een tegenligger in rijden.
Ik vraag me dan ook af waarom die aanrijding is gebeurd. Er is ook geen medisch iets waardoor die aanrijding te verklaren zou zijn. [eiseres] heeft nooit flauwtes of dat soort dingen. (…)”.
Ten aanzien van het beroep op de Opzetclausule
4.13. [eiseres] stelt dat ASR ten onrechte uit de verklaringen van [A] en [B] de conclusie trekt dat zij de duidelijke bedoeling heeft gehad een frontale aanrijding te veroorzaken zodat de Opzetclausule van toepassing is. Nu [eiseres] geen herinneringen heeft aan de aanrijding en de periode daaraan voorafgaand stelt zij zich op het standpunt dat zij een black-out heeft gehad. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij de laatste pagina van een verslag van psychiater J.W. Gerritsen d.d. 9 juni 2011 en de laatste twee pagina’s van een verslag van o.a. psychiater I.H. de Wit overgelegd. Volgens [eiseres] gaat het beroep van ASR op de Opzetclausule niet op omdat zij zich niet bewust is geweest van haar rijgedrag. Zij stelt dat er daarom geen sprake is van het opzettelijk dan wel met goedvinden veroorzaken van de schade. Bovendien blijkt volgens [eiseres] uit de verklaringen van de psychiaters duidelijk dat haar geen verwijt gemaakt kan worden.
4.14. ASR stelt voorop dat, zoals de Hoge Raad ook heeft bepaald (NJ 1999/220 en NJ 2005/140), opzet onder omstandigheden afgeleid kan worden uit de gedragingen van de verzekerde, en ook uit het middel of voorwerp waarmee is gehandeld. Zij wijst erop dat uit de literatuur blijkt dat “onder omstandigheden” ruim moet worden opgevat, omdat opzet anders enkel uit een (bekennende) verklaring van de verzekerde zou kunnen blijken. Ten aanzien van het onderhavige geval voert ASR het volgende aan. Op grond van de verklaringen van [A] en [B], in samenhang met de verklaring van [X], kan niet anders geconcludeerd worden dan dat [eiseres] op de Bergweg opzettelijk, dan wel op zijn minst met haar goedvinden, schade heeft veroorzaakt. Uit de in de verklaringen beschreven gedragingen van [eiseres] volgt dat [eiseres] heeft beoogd zichzelf letselschade toe te brengen of zich ervan bewust was dat letsel het zekere gevolg van haar handelen zou zijn. [eiseres] reed op de verkeerde weghelft reed, de Opel van [A] was goed zichtbaar voor haar omdat de weg gezien vanuit de positie van [eiseres] naar beneden liep, [eiseres] stuurde in reactie op de stuurbewegingen van [A] steeds weer naar de verkeerde weghelft en ging op het laatst nog harder rijden, terwijl er voor [A] door een afrastering in de berm ter plaatse geen uitwijkmogelijkheden waren. Zodoende stuurde [eiseres] recht af op een frontale botsing. Algemeen bekend is dat een auto vanwege zijn massa en gewicht het (grote) gevaar in zich bergt dat een aanrijding tot ongelukken met ernstig letsel leidt, en dit is zeker het geval bij een frontale aanrijding met een andere rijdende auto.
4.15. Ten aanzien van de stelling van [eiseres] dat zij een black-out heeft gehad stelt ASR het volgende. Dat [eiseres] zich het ongeval en wat daaraan vooraf is gegaan niet kan herinneren, is niet voldoende om tot afwezigheid van opzet dan wel van verwijtbaar opzet te komen. Hiervan kan pas sprake zijn in het geval van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Uit de door [eiseres] overgelegde berichten van de psychiaters blijkt dit niet, ook niet dat zij een black-out heeft gehad. Psychiater Gerritsen vermeldt juist dat [eiseres] nog nooit een black-out heeft gehad. Verder acht ASR het niet aannemelijk dat [eiseres] een black-out heeft gehad, gelet op haar gecontroleerde rijgedrag, wat er juist van getuigt dat zij zich volledig bewust was van haar (gevaarlijke) handelen. [A], [B] en [X] hebben allemaal het rijgedrag van [eiseres] ervaren als het doelbewust inrijden om hen letsel te bezorgen. Dat [eiseres] zich niets kan herinneren van het ongeval kan veroorzaakt zijn doordat [eiseres] na de frontale botsing met een enorme impact in coma heeft gelegen.
4.16. De rechtbank overweegt als volgt. Het is de vraag wat [eiseres] precies bedoelt met haar stelling dat zij een black-out heeft gehad. In Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal staat als betekenis van dit woord onder meer vermeld: “tijdelijk verlies van bewustzijn, gezichtsvermogen, concentratie of geheugen”. Dat bij [eiseres] sprake is van geheugenverlies, in die zin dat ze geen herinneringen heeft aan het ongeluk en wat daaraan vooraf is gegaan, wordt door ASR niet weersproken, zodat de rechtbank hiervan uit zal gaan. [eiseres] lijkt hier echter uit af te leiden dat zij zich ten tijde van het Ongeval niet bewust was van haar rijgedrag. Deze conclusie kan naar het oordeel van de rechtbank niet zo maar getrokken worden. Het geheugenverlies van [eiseres] lijkt ook heel goed te kunnen worden verklaard door het gegeven dat zij een heftige frontale aanrijding heeft meegemaakt, waarbij zij ernstig gewond is geraakt en enige tijd in het ziekenhuis kunstmatig in coma is gehouden, zo begreep de rechtbank van [eiseres] tijdens de comparitie. Mogelijk doelt [eiseres] op een black-out in de zin van een “tijdelijk verlies van bewustzijn”. Dat hiervan sprake is geweest blijkt echter nergens uit. In de door [eiseres] overgelegde bladzijden uit verslagen van psychiaters, staat enkel vermeld dat [eiseres] geen herinneringen heeft aan het ongeval, waarbij – zo neemt de rechtbank aan – zal zijn uitgegaan van wat [eiseres] hier zelf over heeft verklaard. Bovendien komt het de rechtbank voor dat bij algeheel verlies van bewustzijn ook niet meer gehandeld kan worden.
4.17. Opzet is een inwendige psychische toestand en daarom subjectief van aard. [eiseres] heeft geen herinneringen aan het ongeval en heeft daarom geen verklaring kunnen geven voor haar rijgedrag. Als, objectiverend, naar haar gedragingen wordt gekeken lijken deze erop te wijzen dat zij opzettelijk op de auto van [A] is ingereden. Uit de verklaringen van [A] en [B] komt het reageren op de stuurbewegingen van [A] naar voren, het steeds weer gaan rijden op de verkeerde weghelft en het op het laatste moment extra gas geven. Uit de verklaring van [X], die vanwege haar beroep bijzondere kennis heeft van verkeersgedragingen, valt af te leiden dat [eiseres] kort voor het ongeval soortgelijke gedragingen liet zien, waarbij onwel worden of afgeleid zijn niet aan de orde leken te zijn, maar het juist om zeer gecontroleerd stuurgedrag ging. De rechtbank is echter van oordeel dat gezien de omstandigheden van dit geval niet zonder meer op grond van de gedragingen van [eiseres] geconcludeerd mag worden dat er sprake is geweest van opzet en ook niet dat voorshands vermoed wordt dat hier sprake van is geweest.
4.18. Het begrip opzet omvat twee aspecten, namelijk het weten en het willen. Omdat het begrip opzet subjectief van aard is, gaat het niet om het weten en het willen van de gemiddeld normale persoon, maar het weten en het willen van de verzekerde in kwestie. Als iemand handelt in een zodanige gemoedstoestand dat hij de gevolgen van zijn handelen niet meer kan overzien, dan ontbreekt het weten. Als iemand in een zodanige gemoedstoestand is dat hij niet meer in staat is zichzelf te weerhouden van een bepaalde gedraging, dan mist hij het vermogen te kiezen tussen wel handelen en niet handelen en ontbreekt het willen. Bij een aantasting van het vermogen van weten en/of het vermogen van willen door een psychische stoornis is er geen verwijtbaarheid en/of geen opzet in de zin van de Opzetclausule.
4.19. De door [eiseres] overgelegde stukken roepen bij de rechtbank de vraag op wat de psychische gesteldheid van [eiseres] is geweest ten tijde van het Ongeval. De rechtbank ziet de volgende aanknopingspunten om deze vraag te stellen.
– Uit de eigen verklaring van [eiseres] bij de politie en de onder 4.7. t/m 4.12. weergegeven verklaringen en bevindingen van de politie komt naar voren dat [eiseres] al langere tijd psychische problemen heeft, daarvoor medicijnen moet gebruiken, onder psychiatrische behandeling staat of heeft gestaan en diverse keren opgenomen is geweest in psychiatrische instellingen.
– De politie heeft met diverse mensen uit de omgeving van [eiseres] gesproken. Uit hun verklaringen maakt de rechtbank op dat [eiseres] begin oktober 2010 nog wel in goede doen leek, maar dat zij met name in het weekend voor maandag 18 oktober 2010 onrustig en verward overkwam.
– Verschillende van deze mensen hebben verklaard dat ze het niet aannemelijk vinden dat [eiseres] zelfmoord heeft willen plegen, zeker niet op deze manier.
– Tijdens de comparitie verklaarde de schadebehandelaar van ASR dat hij er vanuit ging dat [eiseres] zichzelf had willen beschadigen dan wel doden. Als reactie hierop verklaarde [eiseres] dat zij in de periode voor het Ongeval “zo psychotisch was als een deur”.
– Zowel de vader van [eiseres] als haar vriendin [Z] hebben melding gemaakt van een eerdere aanrijding waarbij [eiseres] betrokken is geweest. [Z] verklaarde dat [eiseres] haar achteraf had verteld dat zij toen stemmen in haar hoofd had gehoord en dat een stem gezegd had dat zij zonder handen aan het stuur moest gaan rijden.
– [eiseres] heeft de laatste twee bladzijden overgelegd van een “Bericht behandelingsplan/voortgang behandeling” van dhr. F.C.T. Damen, sociaal psychiatrisch verpleegkundige, en mw. I.H. de Wit, psychiater. Hierin staat onder meer:
“Behandelbeloop vanaf opname augustus 2010:
Patiënte is tot augustus 2010 vanuit [naam] in Ede begeleid.
Van 16-8 t/m 3-9-2010 is patiënte opgenomen Op [naam] wegens een manisch psychotische ontregeling. Stressfactoren die in deze periode speelden waren relatieproblematiek en de daarop volgende scheiding van haar gewelddadige echtgenoot. Tijdens opname heeft patiënte elders woonruimte gevonden en is hier na klinisch ontslag gaan wonen. (…)
Na ontslag ontstonden er diverse zogenaamde risicofactoren voor mogelijke decompensatie: Het wennen aan het alleen wonen, het herinrichten van haar eigen leven, het verwerken van haar scheiding van echtgenoot. Dit heeft patiënte in deze periode stress gegeven die van invloed kan zijn geweest op een mogelijke decompensatie (manisch psychotische ontremming) en het daarop volgende auto ongeluk op 18 oktober 2010. (…)”.
Bij de verklaring van [eiseres] zelf tijdens de comparitie dat ze destijds psychotisch was, plaatst de rechtbank wel de kanttekening dat niet duidelijk is of ze dit van zichzelf weet of heeft geconcludeerd uit alles wat ze later heeft gehoord c.q. gelezen. Dit omdat zij juist ook zegt geen herinneringen te hebben aan het Ongeval en wat daaraan vooraf is gegaan. Maar alles overziende acht de rechtbank het een reële mogelijkheid dat [eiseres] voorafgaand en ten tijde van het Ongeval in meerdere of mindere mate het contact met de realiteit was verloren. Dit roept de vragen op of er bij [eiseres] op 18 oktober 2010 sprake was van een psychische stoornis, zo ja, of deze van invloed is geweest op het rijgedrag van [eiseres] en zo ja, in welke mate. Voor een goede beoordeling van de vraag die in dit geschil aan de orde is, namelijk of ASR een beroep op de Opzetclausule toekomt of niet, ziet de rechtbank daarom aanleiding een deskundige te benoemen ter beantwoording van de hiervoor vermelde vragen.
4.20. De rechtbank realiseert zich dat het voor de deskundige lastig of misschien zelfs onmogelijk is de vragen met zekerheid te beantwoorden nu het Ongeval bij gebrek aan herinneringen bij [eiseres] niet met haar doorgesproken kan worden. De rechtbank hoopt dat de deskundige toch op basis van alle informatie in dit dossier, met name de processen-verbaal van politie, en op basis van de medische informatie over [eiseres] (die met volmacht van [eiseres] verder opgevraagd kan worden) de vragen met een zekere mate van waarschijnlijkheid kan beantwoorden.
4.21. Tijdens de comparitie heeft de rechtbank al gesproken met partijen over de mogelijkheid van het benoemen van een deskundige. [eiseres] heeft de rechtbank verzocht hiertoe over te gaan en ASR heeft zich niet tegen deze mogelijkheid verzet. De rechtbank acht het benoemen van één deskundige voldoende en voor de hand ligt dat een psychiater zal worden benoemd. Voordat de rechtbank hiertoe zal overgaan zullen partijen de gelegenheid krijgen zich bij akte uit te laten over de te stellen vragen en de persoon van de te benoemen deskundige. Als partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige, dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. Zoals tijdens de comparitie ook besproken, verzoekt de rechtbank partijen met elkaar in overleg te treden om te zien of zij tot een gezamenlijk voorstel ten aanzien van de te benoemen persoon en de vraagstelling kunnen komen.
4.22. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [eiseres] moeten worden betaald.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 24 september 2014 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Eelkema en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2014.