Rb: trampolinepark niet aansprakelijk voor beenbreuk, geen causaal verband met overtreden veiligheidsregels
Meisje loopt dubbele beenbreuk op als ander kind tegelijk met haar op trampoline stapt en met haar in botsing komt. De rechtbank stelt vast diverse veiligheidsregels (zoals niet met meer dan één op trampoline springen) werden overtreden en dat hierop geen toezicht was. De rechtbank komt tot het oordeel dat tussen het niet-naleven van de veiligheidsregels en de schade van benadeelde geen causaal verband bestaat. De niet-naleving heeft immers niet tot het ongeval geleid. Er is in dit geval sprake van pure “pech”, in die zin dat benadeelde en het andere kind precies op hetzelfde moment op dezelfde (nog niet in gebruik zijnde) trampoline stapten/sprongen. In verband met het ontbreken van het zowel voor artikel 6:74 BW als voor artikel 6:162 BW vereiste causaal verband is het trampolinepark niet aansprakelijk voor het ongeval.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
09-03-2020
Datum publicatie
04-02-2021
Zaaknummer
C/09/582955 / HA RK 19-638
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Rekestprocedure
Beschikking
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Ongeval in trampolinepark. Ondanks niet-naleven veiligheidsregels geen aansprakelijkheid van trampolinepark omdat causaal verband ontbreekt. Afwijzing verzoek. Begroting kosten deelgeschil.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/582955 / HA RK 19-638
Beschikking van 9 maart 2020 (bij vervroeging)
in de zaak van
1 [verzoekster, sub 1] te [plaats] ,
- [verzoeker, sub 2] te [plaats] ,
zowel voor zichzelf als in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige [de minderjarige],
verzoekers,
advocaat: mr. C.L.S.Y. Timmer te Etten-Leur,
tegen
1 THE JUMP ZONE 1 B.V. te Zoetermeer,
- NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V. te Den Haag,
verweersters,
advocaat: mr. A.K. Sjouw te Den Haag.
Partijen worden hierna verzoekers en verweersters genoemd. De minderjarige dochter van verzoekers wordt hierna aangeduid als [de minderjarige] . Verweersters worden afzonderlijk aangeduid als Jump One en Nationale-Nederlanden.
1 De procedure
1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken van partijen ontvangen:
–
het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 8 november 2019, met producties 1 tot en met 14;
–
de brief van 6 december 2019, met bijlage, van verzoekers;
–
het verweerschrift, met producties 1 tot en met 9.
1.2.
Op 3 februari 2020 heeft de rechtbank de zaak mondeling behandeld. Bij deze behandeling waren aanwezig:
–
verzoekers en [de minderjarige] , bijgestaan door mr. Timmer voornoemd;
–
de heer [de directeur] (directeur) namens Jump One en de heer [de schadebehandelaar] (schadebehandelaar) namens Nationale-Nederlanden, bijgestaan door mr. Sjouw voornoemd.
1.3.
Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.
2 De feiten
2.1.
Verzoekers zijn de ouders van [de minderjarige] . [de minderjarige] is geboren op [geboortedatum] en woont bij haar ouders in [plaats] .
2.2.
Jump One (voorheen Jump XL) is een trampolinepark.
2.3.
Verzoekers hebben [de minderjarige] eind 2017 aangemeld voor springlessen bij Jump One. Vanaf april 2018 volgde [de minderjarige] de cursus “Stunt & Trickles”. Op grond van deze cursus had [de minderjarige] les bij Jump One (onder meer) op woensdagavond van 19:00 uur tot 20:00 uur.
2.4.
Op woensdagavond 6 juni 2018 was [de minderjarige] bij Jump One voor haar springles. [de minderjarige] is toen om 19:01 uur ten val gekomen, doordat zij en een ander meisje, [X] (hierna: [X] ), op een trampoline in de trampolinearena tegen elkaar aan zijn gebotst (hierna: het ongeval). Als gevolg van het ongeval heeft [de minderjarige] een dubbele beenbreuk opgelopen (een gebroken scheenbeen en een gebroken kuitbeen).
2.5.
Bij e-mail van 10 november 2018 hebben verzoekers Jump One aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval.
2.6.
Nationale-Nederlanden, aansprakelijkheidsverzekeraar van Jump One, heeft aansprakelijkheid bij e-mail van 30 januari 2019 afgewezen.
2.7.
Bij beschikking van 3 december 2019 heeft de kantonrechter van deze rechtbank verzoekers gemachtigd om namens [de minderjarige] een gerechtelijke procedure te voeren over de aansprakelijkheid van Jump One voor de gevolgen van het ongeval.
3 Het geschil
3.1.
Verzoekers verzoeken de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te bepalen dat (a) Jump One aansprakelijk is voor de schade die [de minderjarige] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval en dat (b) Jump One en Nationale-Nederlanden gehouden zijn de volledige geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van [de minderjarige] te vergoeden, met begroting van de aan de behandeling van het verzoek verbonden kosten en veroordeling van Jump One en Nationale-Nederlanden tot betaling van die kosten binnen veertien dagen na het wijzen van de beschikking.
3.2.
Verzoekers leggen – samengevat – aan hun verzoek ten grondslag dat Jump One aansprakelijk is voor het ongeval, primair op grond van wanprestatie en subsidiair op grond van onrechtmatige daad. Voorafgaand aan het ongeval overtraden verschillende springers (waaronder [X] ) de veiligheidsregels van Jump One, waardoor volgens verzoekers een chaotische en gevaarlijke situatie ontstond. Jump One is daartegen echter niet opgetreden. Daardoor is Jump One volgens verzoekers tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende verbintenis ex artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (BW), althans heeft Jump One onrechtmatig gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. Als de toezichthouders van Jump One voldoende toezicht hadden gehouden en hadden ingegrepen in het herhaaldelijk overtreden van de veiligheidsregels door (onder meer) [X] , had het ongeval voorkomen kunnen worden. Jump One, althans Nationale-Nederlanden, is dan ook gehouden de uit het ongeval voortvloeiende schade van [de minderjarige] en henzelf te vergoeden.
3.3.
Verweersters voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze zaak zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De rechtbank zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.
4.2.
Partijen zijn het er niet over eens of Jump One aansprakelijk kan worden gehouden voor het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade. Ter beantwoording van deze vraag zal de rechtbank hierna eerst ingaan op de precieze toedracht van het ongeval en vervolgens op de vraag welke veiligheidsregels er gelden bij Jump One. Daarna kan de aansprakelijkheidsvraag worden beantwoord.
Wat is er precies voorgevallen?
4.3.
Het ongeval is vastgelegd met een beveiligingscamera van Jump One. De camerabeelden zijn overgelegd als productie 2 bij het verzoekschrift. Op deze beelden is (voor zover het [de minderjarige] en [X] betreft), het volgende te zien (de rechtbank houdt hierbij de in productie 6 bij het verweerschrift gehanteerde nummering van de relevante trampolines aan):
18:59:05
[de minderjarige] springt op trampoline rij 2/vak 1. [X] springt op trampoline rij 3/vak 1.
18:59:06-
18:59:36
[de minderjarige] en [X] springen op verschillende trampolines in de arena.
19:00:03
[de minderjarige] , [X] en nog een derde meisje staan te kletsen op en rond trampoline rij 5/vak 2.
19:00:27
[X] loopt weg om te gaan springen op trampoline rij 3/vak 1.
19:00:35
[de minderjarige] gaat springen op trampoline rij 5/vak 2.
19:00:36-
19:00:48
[X] springt vanaf trampoline rij 3/vak 1 over verschillende trampolines (en zogenaamde “kasten”) naar uiteindelijk trampoline rij 2/vak 5.
19:00:49
[de minderjarige] stopt met springen op trampoline rij 5/vak 2 en loopt naar het meisje op trampoline rij 5/vak 1.
19:00:51
[de minderjarige] springt weer op trampoline rij 5/vak 2.
19:00:58
[X] gaat springen op trampoline rij 3/vak 1.
19:01:03
[de minderjarige] stopt met springen op trampoline rij 5/vak 2 en loopt weer naar het meisje op trampoline rij 5/vak 1. [X] springt vanaf trampoline rij 3/vak 1 naar trampoline rij 4/vak 1.
19:01:13
[de minderjarige] stapt weg bij trampoline rij 5/vak 1 en stapt op trampoline rij 5/vak 2 om verder te springen.
19:01:21-
19:01:23
[X] springt van trampoline rij 4/vak 1 – via de “kasten” – naar trampoline rij 4/vak 2 en trampoline rij 4/vak 3 en springt vervolgens door op de “kast”, alwaar ze blijft staan.
19:01:24-
19:01:28
[de minderjarige] stapt weg van trampoline rij 5/vak 2 en reikt het meisje op trampoline rij 5/vak 1 een hand toe om op te staan.
19:01:28
[X] springt vanaf de “kast” naar trampoline rij 5/vak 3.
19:01:29
[de minderjarige] stapt achteruit op trampoline rij 5/vak 2. [X] springt van trampoline rij 5/vak 3 door naar trampoline rij 5/vak 2.
19:01:30
Botsing tussen [de minderjarige] en [X] .
Welke veiligheidsregels gelden er?
4.4.
Jump One hanteert verschillende veiligheidsregels. Deze regels zijn onder meer opgenomen in de veiligheidsinstructie, die verweersters als productie 5 hebben overgelegd. In deze veiligheidsinstructie, die overigens inhoudelijk overeenkomt met productie 3 van verzoekers, is onder meer het volgende opgenomen:
“Algemene parkregels trampoline:
(…) Per trampoline mag maar een persoon springen. (…) Voer alleen tricks en sprongen uit die je veilig kan uitvoeren en beheerst. En het is niet toegestaan op de trampolines uit te rusten. Dus er wordt niet op gezeten of op gelegen! (…) Op de looppaden wordt er niet gerend. (…)
Kasten (obstakels):
Bij de kasten is de springrichting van de muur naar het looppad. Let hier goed op dat je elkaar genoeg ruimte geeft om te springen. Het is dus niet toegestaan vanaf de andere kant te beginnen. Let ook goed op bij dit onderdeel dat de 4 trampolines aan het einde bij de kasten vrij moeten blijven zodra je klaar bent met springen moet je weer verder springen.”
4.5.
In de veiligheidsinstructie is verder, voor zover hier van belang, opgenomen:
“Indien iemand zich niet aan de regels houdt, een gevaar voor zichzelf of andere vormt, of niet luistert naar de toezichthouders, zal hij/zij een waarschuwing of een time-out krijgen.”
Is Jump One aansprakelijk voor het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade?
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt in het Nederlandse vermogensrecht is dat ieder zijn eigen schade draagt. Van dit uitgangspunt wordt alleen afgeweken, als er een rechtsgrond bestaat om de schade op een ander af te wentelen. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke rechtsgrond in dit geval niet aanwezig is. Zij overweegt hiertoe het volgende.
4.7.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het ongeval heeft plaatsgevonden op het moment dat de in de trampolinearena aanwezige personen nog vrij mochten springen, dus voordat de les van [de minderjarige] feitelijk was begonnen. Op de camerabeelden is te zien dat in die periode diverse van de uit de veiligheidsinstructie volgende regels door de deelnemers werden overtreden, zonder dat er door de toezichthouders van Jump One werd ingegrepen. Zo heeft de rechtbank geconstateerd dat er meermaals meer personen tegelijkertijd op één trampoline sprongen, dat sommige personen zaten of lagen op een trampoline, dat er werd gerend op de looppaden, dat de verplichte springrichting bij de kasten niet altijd in acht werd genomen en dat de vier trampolines aan het einde van de kasten niet direct vrij werden gemaakt. De aanwezige toezichthouders hebben daartegen niet opgetreden. In zoverre hebben verzoekers dus terecht gesteld dat Jump One geen toezicht heeft gehouden op de naleving van haar eigen veiligheidsregels.
4.8.
Verzoekers hebben echter niet concreet gesteld dat in de situatie die heeft geleid tot het ongeval sprake was van een overtreding van de regels door [X] . Tussen partijen staat niet ter discussie dat het [X] was toegestaan om over meerdere trampolines heen en weer te springen. Op dit punt was er dus geen reden voor de toezichthouders van Jump One om in te grijpen. Toen [X] vanaf trampoline rij 5/vak 3 naar trampoline rij 5/vak 2 sprong, was deze ook vrij, zodat [X] ook hier geen veiligheidsregel overtrad en er voor Jump One geen reden was om in te grijpen. De rechtbank overweegt in dit verband dat de stelling van verzoekers dat [de minderjarige] op dat moment op de betreffende trampoline een oefening aan het uitvoeren was, niet juist is. Uit de camerabeelden blijkt namelijk dat [de minderjarige] vlak voor het ongeval op de rand tussen trampoline rij 5/vak 1 en trampoline rij 5/vak 2 stond (met haar rug naar trampoline rij 5/vak 2) en om 19:01:28 uur, zonder te kijken, achteruit op trampoline rij 5/vak 2 is gestapt. Precies op hetzelfde moment kwam [X] vanaf de andere kant aanspringen.
4.9.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat tussen het niet-naleven van de veiligheidsregels door Jump One en de schade van [de minderjarige] geen causaal verband bestaat. De niet-naleving heeft immers niet tot het uiteindelijke ongeval geleid. Er is in dit geval sprake van pure “pech”, in die zin dat [de minderjarige] en [X] precies op hetzelfde moment op dezelfde (nog niet in gebruik zijnde) trampoline stapten/sprongen. In verband met het ontbreken van het zowel voor artikel 6:74 BW als voor artikel 6:162 BW vereiste causaal verband kan Jump One niet aansprakelijk worden gehouden voor het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade. Daarom kan in het midden blijven of in dit geval al dan niet een contractuele relatie bestond tussen verzoekers en Jump One.
4.10.
De slotsom is dat het verzoek zal worden afgewezen.
Kosten deelgeschil
4.11.
Ook als het verzoek wordt afgewezen, moet in beginsel op grond van artikel 1019aa Rv begroting plaatsvinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij wordt de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd: het moet redelijk zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet eveneens redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Nu van dit laatste geen sprake is, zal de rechtbank de kosten begroten.
4.12.
Mr. Timmer heeft de rechtbank verzocht de aan de behandeling van het verzoek verbonden kosten te begroten op € 6.936,93. Dit bedrag is gebaseerd op een totale tijdsbesteding van 35 uur. Het bedrag bestaat uit kosten van mr. Timmer zelf van € 6.039,11 (uitgaande van 32:12 uur tegen een uurtarief van € 155,00, vermeerderd met 21% BTW) en uit kosten van zijn kantoorgenote mr. Broeders van € 897,82 (uitgaande van 2:48 uur tegen een uurtarief van € 265,00, vermeerderd met 21% BTW).
4.13.
Verweersters hebben bezwaar gemaakt tegen het totaal aantal opgevoerde uren en het meewerken van mr. Broeders aan deze zaak.
4.14.
Met verweersters is de rechtbank van oordeel dat de door mr. Timmer opgevoerde tijdsbesteding bovenmatig is. Het lijkt erop dat mr. Timmer alle kosten vanaf het moment dat de zaak in behandeling is genomen heeft opgevoerd, terwijl uitsluitend de kosten die direct verband houden met de procedure (met slechts enkele voorwerkzaamheden) kunnen worden meegenomen. Verder is de begroting van de kosten vanaf de indiening van het verzoekschrift (de rechtbank begrijpt dat in dit verband rekening is gehouden met bijna 17 uur) naar het oordeel van de rechtbank te ruim genomen. De rechtbank is het ook met verweersters eens dat het, gelet op het aantal uren dat mr. Timmer zelf in rekening wenst te brengen, niet redelijk is ook alle kosten van mr. Broeders mee te nemen.
4.15.
Gelet op de omvang en complexiteit van deze zaak zal de rechtbank de advocaatkosten in redelijkheid vaststellen op € 4.000,00 (wat dan ofwel neerkomt op ruim 21 uur van mr. Timmer x € 155,00, vermeerderd met 21% BTW, ofwel op ongeveer 16,5 uur van mr. Timmer, vermeerderd met de uren die mr. Broeders aan de zaak heeft besteed). Deze kosten worden nog vermeerderd met het betaalde griffierecht van € 297,00, zodat het totaalbedrag uitkomt op € 4.297,00.
4.16.
Nu de aansprakelijkheid van Jump One (en daarmee de schadevergoedingsplicht van Nationale-Nederlanden) in deze procedure niet is komen vast te staan, zal het verzoek van verzoeksters om Jump One en Nationale-Nederlanden te veroordelen in de kosten van dit deelgeschil worden afgewezen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is als aansprakelijkheid alsnog (in rechte) komt vast te staan.
5 De beslissing
De rechtbank:
5.1.
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 4.297,00;
5.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op
9 maart 2020.
type: 2163