Rb: wegbeheerder niet aansprakelijk voor val fietser op fietspad met bladeren
Fietser komt ten val op fietspad dat gedeeltelijk bedekt is met bladeren. De provincie, eigenaar van het fietspad, is niet aansprakelijk o.g.v. art 6:174 BW, omdat zij voor wat betreft het bladvrij houden van het fietspad aan haar zorgplicht heeft voldaan. De fietser kon veilig fietsen over de bladvrije strook op het fietspad maar heeft ervoor gekozen om door de bladeren te gaan rijden om een scooter te laten passeren. De fietser was zich ervan bewust dat hieraan een risico was verbonden.
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
24-02-2021
Datum publicatie
03-03-2021
Zaaknummer
C-01-356012 – HA ZA 20-153
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Bodemzaak
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Letselschade. Een fietser is gevallen op een fietspad dat gedeeltelijk bedekt was met bladeren. De provincie, eigenaar van het fietspad, is niet aansprakelijk tegenover de fietser omdat zij voor wat betreft het bladvrij houden van het fietspad aan haar zorgplicht heeft voldaan. De fietser kon veilig fietsen over de bladvrije strook op het fietspad maar heeft er voor gekozen om door de bladeren te gaan rijden om een scooter te laten passeren. De fietser was zich er van bewust dat hieraan een risico was verbonden.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/356012 / HA ZA 20-153
Vonnis van 24 februari 2021
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. F.A.R. Verhaegh te Veldhoven,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE NOORD-BRABANT,
zetelend te ‘s-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. J. Pieters te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] en de provincie genoemd worden.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding van 21 februari 2020
– de conclusie van antwoord
– de akte overleggen aanvullende producties van [eiser]
– het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 12 november 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
[eiser] is op 21 november 2016 omstreeks 17.30 uur met zijn fiets ten val gekomen op het fietspad aan de Helmondsingel tussen Helmond en Deurne (N270). De provincie is eigenaar van dit fietspad. Het betreft een eenrichtingsfietspad.
2.2.
[eiser] fietste met twee collega’s, de heer [A] (hierna: [A] ) en mevrouw [B] (hierna: [B] ), vanuit zijn werk in Helmond naar huis richting [plaats] .
2.3.
Het fietspad ligt gedeeltelijk in een boomrijk gebied. Op 21 november 2016 was het fietspad voor het gedeelte dat in het boomrijke gebied lag deels bezaaid met (natte) bladeren en takken. In het linker gedeelte van het fietspad was een smalle bladvrije strook.
2.4.
[eiser] en zijn collega’s fietsten achter elkaar op de bladvrije strook in het linker gedeelte van het fietspad.
In verband met een van achteren naderende scooter zijn [eiser] en zijn collega’s gaan fietsen op het rechtergedeelte van het fietspad waar bladeren lagen.
2.5.
[eiser] fietste voorop, gevolgd door [B] en daarna [A] . Nadat de scooter was gepasseerd wilde [eiser] terugsturen naar het linker gedeelte. Daarbij is [eiser] ten val gekomen. Ook [A] is ten val gekomen.
2.6.
[eiser] heeft door het ongeval letsel opgelopen. Hij heeft onder andere op drie plaatsen zijn schouderkop gebroken.
2.7.
Op 20 januari 2017 heeft DAS Rechtsbijstand, de belangenbehartiger van [eiser] , de provincie bij brief aan haar afdeling juridische zaken aansprakelijk gesteld.
2.8.
In de brief van 2 juni 2017 heeft de advocaat van de provincie aansprakelijkheid ontkend.
2.9.
[eiser] heeft aan de provincie gevraagd of er klachten zijn geweest over niet opgeruimd blad op het fietspad. Op 2 oktober 2017 heeft de provincie het volgende antwoord gegeven:
“Uit onze gegevens blijkt dat wij in de periode voorafgaand aan 21 november 2016 nog de volgende melding hebben gehad van blad op het fietspad:
Op 11 november 2016 lag er veel blad op verschillende fietspaden langs provinciale wegen, waaronder de N270, Helmondsingel te Deurne .
Op 11 november en 12 november hebben wij deze fietspaden geveegd.”
2.10.
Ook [A] heeft de provincie aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden. Bij brief van 23 januari 2018 heeft [C] , programmaleider Beheer en Onderhoud namens Gedeputeerde Staten van de provincie aan [A] medegedeeld dat de provincie zich aansprakelijk acht voor de schade van [A] en dat een bedrag van € 278,75 naar zijn rekening zal worden overgemaakt.
2.11.
Naar aanleiding van de brief aan [A] heeft [eiser] aan de provincie het verzoek gedaan zijn schadebehandeling opnieuw op te pakken. In de brief van 19 maart 2018 heeft de provincie aansprakelijkheid opnieuw afgewezen.
2.12.
Op 15 januari 2019 is namens [eiser] een brief aan de advocaat van de provincie gestuurd met een aantal bijlagen, waaronder een foto van de plaats van het ongeval, een medisch advies en getuigenverklaringen van [A] en [B] .
2.13.
Op 6 juni 2019 heeft [eiser] een schadestaat aan de provincie gestuurd.
Hierin wordt zijn schade begroot op € 30.126,66 + PM.
2.14.
Partijen hebben tot begin 2020 over de aansprakelijkheid van de provincie gecorrespondeerd. Partijen zijn niet eens geworden.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert samengevat – bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat de provincie op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiser] als gevolg van het ongeval heeft geleden,
en de provincie te veroordelen:
- om een bedrag van € 30.216,60 te voldoen,
III. om een bedrag van € 1.076,27 ter zake buitengerechtelijke incassokosten te voldoen,
- tot het vergoeden van de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen,
en de vorderingen onder II., III. en IV. te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] stelt onder meer het volgende. De grote hoeveelheid blad op het fietspad heeft de veiligheid van personen in gevaar gebracht. De provincie was op de hoogte van de hoeveelheid blad en heeft nagelaten passende veiligheidsmaatregelen te treffen.
De provincie heeft daarom een maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm geschonden.
De onrechtmatige gedraging is de provincie toe te rekenen. Ook bestaat er causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging en de schade. De provincie is daarom aansprakelijk voor de schade van [eiser] .
Daarnaast is de provincie aansprakelijk omdat zij in strijd handelt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het gelijkheidsbeginsel. Het ongeval van [eiser] is exact vergelijkbaar met het ongeval van [A] , waarvoor de provincie zich wel aansprakelijk acht. .
3.3.
De provincie voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Op de eerste plaats baseert [eiser] de aansprakelijkheid van de provincie op artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad). Meer specifiek stelt [eiser] dat de provincie een op haar rustende maatschappelijke zorgverplichting heeft geschonden. De provincie was bekend met een grote hoeveelheid blad en takken op de weg. Toch heeft de provincie nagelaten voldoende veegwerkzaamheden te verrichten dan wel andere passende veiligheidsmaatregelen te treffen.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de provincie – in haar taak als wegbeheerder – de plicht heeft ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Vanuit die plicht dient zij gladheid door val van blad en takken te bestrijden. De provincie is alleen aansprakelijk voor schade die is veroorzaakt door een gevaarzettende situatie op de weg, waardoor een gevaar ontstaat voor personen en zaken en dit gevaar zich vervolgens heeft verwezenlijkt. De zorgplicht van de provincie gaat echter niet zover dat zij onmogelijk dient te maken dat een weg door val van blad en takken glad wordt of dat zij alle wegen in haar beheer zo intensief dient te inspecteren dat zij een dergelijke situatie altijd onmiddellijk na het ontstaan daarvan te weten komt om gladheid direct te kunnen verhelpen. De (financiële) middelen van de provincie zijn begrensd en in dat kader moet zij maatregelen nemen die beantwoorden aan haar verantwoordelijkheid ten opzichte van weggebruikers.
4.3.
Tijdens de zitting heeft de provincie verklaard dat haar streven is dat de fietspaden die onder haar beheer vallen zoveel als mogelijk vrij blijven van losse bladeren en takken.
In het herfst/winterseizoen is het onmogelijk om een fietspad permanent vrij te houden van blad. De provincie heeft voor het vegen een contract gesloten met een aannemer. In het herfst/winterseizoen worden de fietspaden twee keer per maand door deze aannemer geveegd. In de andere seizoenen is dat een keer per maand. Wanneer er een calamiteit wordt gemeld kan er een extra calamiteitenaannemer worden ingeschakeld.
De provincie probeert te voorkomen dat fietspaden na het verrichten van reguliere veegwerkzaamheden sneller dan verwacht bedekt raken met bladeren. De provinciale wegen worden daarom geschouwd. De aannemer schouwt de wegen twee keer per week. Daarnaast worden de wegen geschouwd door inspecteurs van de provincie. Zij schouwen de aan hen toegekende wegen minstens één keer per week in het geheel. In het herfst/winterseizoen is de focus van de schouwer gericht op bladval in relatie tot veiligheid. Bovendien zijn de bussen van de schouwers (inspecteurs) in dit seizoen zodanig aangepast dat zij fietspaden zelf direct en gemakkelijk schoon kunnen blazen.
4.3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de provincie, indien inspecties en daarop volgende acties worden uitgevoerd zoals hiervoor onder 4.3 overwogen, voldoet aan de op haar rustende zorgplicht.
De advocaat van de provincie heeft tijdens de zitting niet kunnen verklaren op welke data de reguliere veegbeurten op het gedeelte van het fietspad waar [eiser] is gevallen, zijn uitgevoerd. Wel is bekend dat op de plaats van het ongeval de laatste aanvullende veegbeurt voor het ongeval heeft plaatsgevonden op 11 en 12 november 2016. Deze veegbeurt heeft plaatsgevonden na een melding van inspecteur [D] met de omschrijving: “Over het hele wegvak links plus rechts de fietspaden vegen ivm blad lastig voor fietser en bromfietsers” (prod 3 conclusie van antwoord). Bij deze melding zijn ook foto’s van het fietspad gevoegd.
Uit de schouwinformatie van de provincie blijkt dat het fietspad, waaronder het gedeelte waarop [eiser] ten val is gekomen, op 16 en 21 november 2016 volgens de gebruikelijke planning is geschouwd door inspecteurs van de provincie. Uit deze schouwinformatie (prod 4 en 6 conclusie van antwoord) blijkt voorts dat er op 16 november geen bijzonderheden zijn geconstateerd. Op 21 november 2016 is de schouw uitgevoerd tussen 8:15 uur en 14:00 uur en heeft de inspecteur blijkens de schouwinformatie op diverse plaatsen takken van het fietspad verwijderd. Daarna is het fietspad vrij gegeven.
Er zijn op de dag van het ongeval geen bladeren van het fietspad verwijderd. Voor wat betreft de toestand van het fietspad op die dag heeft [eiser] verwezen naar de door hem overgelegde foto’s (prod 1 dagvaarding) en verklaard dat waar hij en [A] vielen er als op de foto uitzag. Op die foto’s is een bladvrije strook te zien met links en rechts daarvan blad op het fietspad. De hoeveelheid en locatie van het aanwezige blad is niet zodanig dat tijdens de schouw op 22 november 2016 de noodzaak bestond om uit oogpunt van veiligheid dat blad te verwijderen. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling onder verwijzing naar genoemde foto’s nog wel verklaard dat er op de plaats van het ongeval, bij de rode pijl op de foto, meer blad lag dan aan het gefotografeerde begin van het fietspad maar uit die foto’s blijkt dat er ook op de plaats van het ongeval sprake was van een bladvrije strook.
De rechtbank stelt vast dat, voor zover relevant voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van de provincie voor het ongeval, de provincie de inspecties en acties waartoe zij gehouden was, heeft uitgevoerd. Dit heeft er toe geleid dat er sprake was een bladvrije strook waarover fietsers zoals [eiser] zonder bijzonder gevaar konden fietsen.
4.3.2.
[eiser] heeft er zelf voor gekozen om het veilige, bladvrije gedeelte van het fietspad te verlaten en door het blad te gaan fietsen. Uit de verklaring die [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft afgelegd volgt dat hij zich bewust was van het feit dat hij daarmee een risico nam. Zo heeft hij verklaard dat hij twijfelde of hij aan de kant moest gaan toen er een scooter van achteren naderde en dat hij oppaste toen hij vanuit het blad terug naar links ging, omdat hij door het blad zou kunnen vallen. Volgens hem pas je altijd op met blad, zeker als het nat is. Desondanks is hij met onverminderde snelheid zoals hij verklaard heeft, door het blad, dat volgens hem 40 cm hoog lag, gefietst. [eiser] heeft nog gesteld dat hij niet is gevallen over de natte bladeren maar over een tak die hij niet heeft gezien omdat die onder de bladeren lag. Het is een feit van algemene bekendheid dat in de herfst niet alleen bladeren maar ook takken uit bomen vallen en door op het blad te gaan rijden heeft [eiser] ook het risico genomen dat zich onder dat blad voor hem niet zichtbare takken zouden liggen die extra gevaar zouden opleveren. Voor zover hij ten val is gekomen door een tak die onder de bladeren lag, de provincie heeft dat betwist en [eiser] heeft gesteld dat hij dat niet kan aantonen, komt dat voor zijn risico.
Het was nog 150 meter tot het fietspad niet langer in het boomrijke gebied lag en weer over de volle breedte bladvrij was. Er was voor [eiser] geen noodzaak om het bladvrije gedeelte van het fietspad te verlaten. Weliswaar was er sprake van een achteropkomende scooter die claxonnerend duidelijk maakte dat hij wilde passeren maar nu de situatie zodanig was dat [eiser] niet zonder risico opzij kon en de mogelijkheid tot passeren 150 meter verderop aanwezig was, had hij er niet voor moeten kiezen om op het blad te gaan fietsen om de scooter te laten passeren. De omstandigheid dat [eiser] zich door de claxonnerende scooter ongemakkelijk voelde, zoals hij heeft verklaard, komt voor zijn rekening.
4.3.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de provincie aan haar zorgplicht heeft voldaan en dat het ongeval is ontstaan omdat [eiser] niet de vereiste voorzichtigheid in acht heeft genomen. Er is geen grond om aansprakelijkheid van de provincie aan te nemen.
4.4.
Ook het beroep van [eiser] op het gelijkheidsbeginsel leidt er niet toe dat de provincie tegenover [eiser] aansprakelijk is en is gehouden tot vergoeding van de schade van [eiser] .
De omstandigheid dat de provincie eerder aan [A] heeft medegedeeld dat de provincie zich tegenover hem aansprakelijk acht betekent niet zonder meer dat de provincie ook ten opzichte van [eiser] aansprakelijk is. Weliswaar is [A] op hetzelfde moment en dezelfde plaats als [eiser] ten val gekomen, maar dat zijn dan ook de enige overeenkomsten tussen beide ongevalssituaties. De schade waarvan [A] vergoeding vroeg bedroeg niet meer dan € 278,75. Aannemelijk is dat dit voor [C] als programmaleider Beheer en Onderhoud van de provincie doorslaggevend is geweest om namens Gedeputeerde Staten van de provincie aan [A] mee te delen dat de provincie zich aansprakelijkheid acht voor de schade die is ontstaan en de schade te vergoeden. In de namens [eiser] aan de provincie gerichte aansprakelijkstelling van 20 januari 2017 is geen schadebedrag genoemd en de thans gevorderde schadevergoeding is vele malen hoger dan de schadevergoeding waarop [A] aanspraak heeft gemaakt. Gelet daarop is goed denkbaar dat de provincie zich tegenover [A] om andere dan zuiver juridische redenen aansprakelijkheid heeft geacht, bijvoorbeeld om snel duidelijkheid te verschaffen en om een ingewikkelde en kostbare procedure te voorkomen, zoals zij heeft gesteld. Dat staat de provincie vrij en leidt er niet toe dat zij ook tegenover [eiser] tot schadevergoeding is gehouden.
4.5.
De slotsom van het voorgaande brengt mee dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden begroot op in totaal € 3.484,00 waarvan
€ 2.042,00 griffierecht en € 1.442,00 salaris advocaat (2 punten, tarief III, € 721,00 per punt).
4.6.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot.
De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de provincie gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 3.484,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021.