Rb: wegbeheerder niet aansprakelijk voor val motorrijder na schrikeffect door belijning op wegdek

Samenvatting:

Leerling rijschool komt tijdens motorrijles ten val doordat hij met de motor in groef in het weggedeelte raakt. De kantonrechter acht de staat niet aansprakelijk als wegbeheerder. De weg verkeerde in goede staat van onderhoud. Dat de contouren van de weggestraalde belijning op sommige motorrijders mogelijk een schrikeffect hadden, waardoor zij ten val kunnen komen, is onvoldoende voor het oordeel dat de weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen.

Volledige uitspraak:

LJN: BV7880,Sector kanton Rechtbank ‘s-Hertogenbosch , 786219  

 

Datum uitspraak: 23-02-2012

Datum publicatie: 06-03-2012

Rechtsgebied: Civiel overig

Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie: Op 16 maart 2010 reed een [leerling] van [de Rijschool c.s.] een oprit van een rijksweg op. De [leerling] had motorrijles. Hij is met de motor ten val gekomen. Als gevolg daarvan is de motor beschadigd. [de Rijschool c.s.] vorderen een schadevergoeding van de Staat. Daaraan leggen zij het volgende ten grondslag. De [leerling] is ten val gekomen doordat hij op de oprit met de motor in het spoor van een groef in het weggedeelte raakte. Het wegdek voldeed door de aanwezigheid van de groef niet aan de eisen die weggebruikers, zeker motorrijders, daaraan mogen stellen. Er was een gevaarlijke situatie ontstaan. De Staat, Rijkswaterstaat, is als wegbeheerder op grond van artikel 6:174 BW jo. artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de schade, omdat zij een gevaarlijke situatie heeft doen ontstaan, althans heeft laten voortbestaan. Aldus eisers. De kantonrechter is het volgende van oordeel. De toestand van de weg zelf was niet gebrekkig. Er was geen sprake van een groef, slechts van contouren van een weggestraalde belijning. De weg verkeerde in goede staat van onderhoud. Dat de contouren van de weggestraalde belijning op (sommige) motorrijders mogelijk een schrikeffect hadden (waardoor zij de motor weer optrekken en ten val kunnen komen), is onvoldoende voor het oordeel dat de weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. De Staat is derhalve niet aansprakelijk op grond van artikel 6:174 BW. Dat de contouren van de weggestraalde belijning op (sommige) motorrijders, onder wie de [leerling], mogelijk het beschreven psychologisch effect hadden is eveneens onvoldoende voor het oordeel dat de Staat is tekort geschoten in haar zorgplicht op grond van artikel 6:162 BW. Van de Staat kan niet zonder meer worden verlangd dat zij uit zichzelf mogelijke psychologische effecten op weggebruikers van weggestraalde belijning op een wegdek onderkent en daarnaar handelt. Dat is wel het geval als het (mogelijke) psychologisch effect ervan duidelijk is en door de Staat had behoren te worden onderkend en de waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg daarvan dermate groot is dat de Staat naar maatstaven van zorgvuldigheid maatregelen had behoren te treffen ter voorkoming van een dergelijk ongeval. Onvoldoende is evenwel onderbouwd dat de Staat, vóór het onderhavige ongeval, met het genoemde psychologisch effect van de weggestraalde belijning op dit wegdek en het mogelijk als gevolg daarvan ontstaan van een ongeval rekening heeft behoren te houden. De conclusie is dat de Staat niet aansprakelijk is voor de schade aan de motor. 

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

 

 

 

 

 

Uitspraak

 

RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH

Sector Kanton, locatie ‘s-Hertogenbosch

Zaaknummer  : 786219

Rolnummer   : 11-9340

Uitspraak   : 23 februari 2012

in de zaak van:

1. [de Rijschool],

gevestigd te [woonplaats]

2. [vennoot 1]

3. [vennoot 2]

beiden wonende te [woonplaats],

eisers,

gemachtigde: mr. R.Y.Y. Tsui,

t e g e n :

de Staat der Nederlanden, Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat,

zetelende te ‘s-Gravenhage,

gedaagde,

gemachtigde: mr. J. Hu.

Partijen zullen verder worden aangeduid als ‘[de Rijschool c.s.]’ en ‘de Staat’.

1. De procedure

[de Rijschool c.s.] hebben bij dagvaarding gesteld en gevorderd als na te melden. De Staat is in rechte verschenen en heeft een conclusie van antwoord genomen. Vervolgens is een comparitie van partijen bepaald. De comparitie heeft plaatsgevonden op 31 januari 2012. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

Op 16 maart 2010 omstreeks 12.00 uur reed een leerling van [de Rijschool c.s.] met de lesmotor van [de Rijschool c.s.], met kenteken [X], vanuit Rosmalen de oprit van de rijksweg A59 op. De [leerling] had samen met anderen motorrijles. De [leerling] is met de motor op de oprit ten val gekomen. Als gevolg daarvan is de motor beschadigd. De schade bedraagt € 3.311,95 exclusief btw.

2. Het geschil

2.1. [de Rijschool c.s.] vorderen betaling van € 3.311,95 ex btw wegens schadevergoeding, € 63,75 wegens expertisekosten en € 450,- aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.

[de Rijschool c.s.] leggen daaraan, naast voormelde feiten, het volgende ten grondslag.

De [leerling] is ten val gekomen doordat hij op de oprit met de motor in het spoor van een lengtegroef in het midden van het weggedeelte raakte. De lengtegroef liep in het midden van het wegdek, in de lengte, dus in de rijrichting van het verkeer, vanaf de linkerzijde van de rijstrook naar de rechterzijde van de rijstrook. De groef betreft een spoor van de wegbelijning dat diep is weggefreesd. Juist voor motorrijders is de situatie gevaarlijk, aangezien de groef zich in de lengte bevindt, in het midden van de weg. Het wegdek voldeed door de aanwezigheid van de groef niet aan de eisen die weggebruikers daaraan mogen stellen. Er was een gevaarlijke situatie ontstaan.

De staat, Rijkswaterstaat, is als wegbeheerder op grond van artikel 6:174 BW jo. artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de schade, omdat zij een gevaarlijke situatie heeft doen ontstaan althans heeft laten voortbestaan. Subsidiair is de Staat aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW, omdat zij heeft verzuimd adequate maatregelen te treffen teneinde weggebruikers te waarschuwen voor de gevaarlijke situatie.

2.2. De Staat heeft, kort weergegeven, het volgende verweer gevoerd.

Er was geen gebrek aan de weg. De weg voldeed aan de eisen die men daaraan mag stellen. Het wegdek verkeerde op 16 maart 2010 in een goede staat van onderhoud, zo blijkt uit de schouwrapporten van de weginspecteur van Rijkswaterstaat. Ook de functionele wegbeheerder heeft dat weggedeelte op 16 maart 2010 gecontroleerd en ook geen onregelmatigheden aan het wegdek vastgesteld.

Ook als er een gebrek aan de weg was is de Staat niet aansprakelijk, omdat het causaal verband ontbreekt. Nergens uit blijkt dat de groef de oorzaak is geweest van het uitglijden van de motor. Uit de getuigenverklaring blijkt dat de [leerling] de bocht van de oprit te ruim nam, waardoor hij ten val kwam.

De Staat is ook niet aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW. De Staat heeft zijn zorgplicht niet geschonden. Er was ter plaatse geen sprake van een gevaarlijke situatie. Er waren tevoren ook geen klachten over de betreffende toerit ontvangen.

Indien de Staat wel aansprakelijk is, dient de schade minstens gedeeltelijk voor eigen rekening van [[de Rijschool c.s.]] te komen, aangezien de motorrijder zijn snelheid op dat weggedeelte onvoldoende had aangepast.

2.3. Hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard zal, indien en voor zover relevant, in het navolgende aan de orde komen.

3. De beoordeling

3.1. Beide partijen hebben ter comparitie kleurenfoto’s van het betreffende weggedeelte overgelegd, waaronder overzichtsfoto’s van de toerit en een detailfoto van het stuk wegdek waar het om gaat. Partijen zijn het erover eens dat de foto’s van het oppervlak van het wegdek de situatie weergeven van 16 maart 2010.

3.2. Uit de door de Staat overgelegde schouwrapporten blijkt dat de weginspecteur van 1 maart tot en met 19 maart 2010 meerdere inspecties heeft uitgevoerd met betrekking tot het wegdek van de onderhavige toerit, en dat hij daarbij geen gebreken heeft geconstateerd. Uit de door de Staat overgelegde aantekeningen van de functionele wegbeheerder van 16 maart 2010 blijkt dat deze ook geen onregelmatigheden aan het wegdek ter plaatse heeft geconstateerd.

Van de zijde van [de Rijschool c.s.] is ter zitting erkend dat zij vóór het onderhavige ongeval niet heeft geklaagd over de staat van het wegdek van de oprit (hoewel zij wel al de ervaring had dat de oprit een "lastig punt" vormde voor motorrijders.)

3.3. Van de zijde van de Staat/Rijkwaterstaat is ter zitting toegelicht dat het gaat om een (al) in 2007 weggestraalde (en niet weggefreesde) wegbelijning op het wegdek. In tegenstelling tot wegfresen wordt bij wegstralen niet een deel van het oppervlak van het wegdek verwijderd, aldus Rijkswaterstaat.

3.4. Uit de overgelegde foto’s blijkt dat ‘de groef’ enkele tientallen meters lang is, beginnend aan de linkerzijde van het met een witte lijn afgebakende weggedeelte en vervolgens meelopend met de rijrichting over het midden van het weggedeelte naar rechts, om te eindigen tegen de rechterzijde van het (eveneens daar) met een witte lijn afgebakende weggedeelte.

Uit de door [de Rijschool c.s.] overgelegde detailfoto van het oppervlak van het wegdek blijkt dat er geen sprake is van een echte groef, in de zin dat er sprake is van een plaatselijke verlaging van het wegdek. Een verlaging van het wegdek ter plaatse, of een rand of ander hoogteverschil, is niet waarneembaar. Wel zijn de contouren van een weggestraalde belijning zichtbaar. Er is over het traject van de voormalige belijning een donker gekleurd oppervlak van het wegdek te zien, hetgeen erop zou kunnen duiden dat het wegdek ter plaatse van het wegstralen van de belijning wat poreuzer is althans een grovere structuur heeft.

3.5. [de Rijschool c.s.] heeft aangevoerd, en de Staat heeft dat niet weersproken, dat ter plaatse van ‘de groef’ op 9 juni 2010 een laagje bitumen is aangebracht. Volgens [de Rijschool c.s.] is de ‘groef’ daardoor nog gevaarlijker geworden dan voorheen.

Vaststaat dat ter plaatse op 26 juni 2010 een dodelijk ongeval met een motorrijder heeft plaatsgevonden. Uit de overgelegde stukken blijkt dat deze motorrijder vermoedelijk met hoge snelheid de oprit is opgereden, is geschrokken van de (opgevulde) ‘groef’ in het wegdek en daarom zijn motor weer heeft opgetrokken, als gevolg waarvan hij de bocht niet meer kon maken en ten val is gekomen.

Omdat de ‘groef’ toen was opgevuld en de motorrijder met hoge snelheid reed, levert dit ongeval geen aanwijzing op, althans niet zonder meer, voor een tekortschieten van de Staat in het onderhavige geval.

In de zomer van 2011 heeft de Staat het gehele wegdek van de oprit vervangen. Ook dat levert geen aanwijzing voor een tekortschieten van de Staat in maart 2010 op.

3.6. De rijinstructeur in dienst van [[de Rijschool c.s.]], heeft ter comparitie verklaard dat hij op 16 maart 2010 als instructeur met twee leerlingen, waaronder de [leerling], op de weg was, dat hij bij het oprijden van de oprit in het midden reed en dat de [leerling] achter hem reed, en dat hij in zijn spiegel zag dat de [leerling] in de bocht rechtdoor reed en ten val kwam in de berm. Zij reden volgens hem met een aan de situatie aangepaste snelheid van 50 á 60 kilometer per uur.

De [rijinstructeur] heeft in zijn getuigenverklaring van 8 april 2010 verklaard: "dat de [leerling] de bocht ruim nam waardoor hij in de berm kwam met een val tot gevolg. Ter plaatse is op het wegdek een stuk wegbelijning weggezandstraald waardoor er een lichte groef in het wegdek is ontstaan waardoor in dit geval de [leerling] uit koers raakte en in de berm terecht kwam." Voorts heeft hij toen verklaard: "Ik heb in deze bocht al vaker mensen (leerlingen en andere weggebruikers) de bocht (te) ruim zien maken bij het passeren van deze groef in het wegdek."

Ter comparitie hebben [vennoot 1] en de [rijinstructeur] toegelicht dat de onderhavige ‘groef’ vooral op de beginnende motorrijder een psychologisch effect heeft, aangezien iedere motorrijder er angst voor heeft om met de wielen in een groef op het wegdek te komen en zo ten val te raken; zodra een motorrijder een groef meent waar te nemen schrikt hij en zal hij de neiging hebben de groef te mijden. In het onderhavige geval, bij de ‘groef’ in de bocht, zal dat tot gevolg hebben dat de motorrijder de motor weer optrekt. Aldus [vennoot 1] en de [rijinstructeur].

Ter zitting hebben zij erkend dat de ‘groef’ niet diep was. Volgens hen is met betrekking tot deze groef vooral het psychologisch effect voor motorrijders in het algemeen en voor de [leerling] met name in dit geval van belang, en is dat de ‘oorzaak’ van het ongeval.

Een verklaring van de [leerling] is niet overgelegd.

3.7. De kantonrechter concludeert dat er op 16 maart 2010 ter plaatse van het ongeval geen sprake was van een echte groef, maar (slechts) van een weggestraalde belijning met zeer geringe schade aan het wegdek, en dat de [leerling] met de motor op de betreffende oprit niet in een groef is gereden (en als gevolg daarvan ten val is gekomen), maar dat hij (vermoedelijk) is geschrokken toen hij de contouren van de weggestraalde belijning op het wegdek zag en dat hij als gevolg daarvan de bocht te ruim heeft genomen, althans te ruim in de bocht is terecht gekomen, in de berm is geraakt en ten val is gekomen.

3.8. De vraag is dan of de enkele omstandigheid dat de contouren van de weggestraalde belijning op de [leerling] (en mogelijk ook op andere motorrijders) het beschreven psychologische effect hebben gehad, tot de conclusie leidt dat de Staat is tekort geschoten in het onderhoud van de weg, dan wel is tekort geschoten in haar zorgplicht op grond van artikel 6:162 BW door niet ter plaatse een waarschuwingsbord te plaatsen.

3.9. Artikel 6:174 lid 1 BW luidt: "De bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, is, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend."

Volgens de parlementaire geschiedenis is er geen aansprakelijkheid van het beherend overheidslichaam als de weg in een goede staat van onderhoud verkeert, dat wil zeggen niet beneden het niveau dat voor dit soort weg van het betreffende overheidslichaam kan worden geëist.

3.10. Op grond van het voorgaande moet de conclusie zijn dat de toestand van de weg zelf niet gebrekkig was. Er was geen sprake van een groef, slechts van contouren van een weggestraalde belijning en een mogelijk zeer geringe beschadiging aan het wegdek. Daaraan is geen gevaar verbonden, ook niet voor motorrijders. Ook zij kunnen daar gewoon overheen rijden. De staat van onderhoud van de weg verkeerde aldus niet beneden het niveau dat voor dit soort weg – de oprit van een snelweg – van Rijkswaterstaat kan worden geëist. De weg verkeerde derhalve in goede staat van onderhoud. Dat de contouren van de weggestraalde belijning op (sommige) motorrijders mogelijk het beschreven psychologisch effect hadden is onvoldoende voor het oordeel dat de weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen.

De Staat is derhalve niet aansprakelijk op grond van artikel 6:174 BW.

3.11. Dat de contouren van de weggestraalde belijning op (sommige) motorrijders, waaronder de [leerling], mogelijk het beschreven psychologisch effect hadden is eveneens onvoldoende voor het oordeel dat de Staat is tekort geschoten in haar zorgplicht op grond van artikel 6:162 BW. Er was geen sprake van een gevaarlijke situatie in verband met een gebrek aan het wegdek. Zichtbaar weggestraalde belijning op een wegdek komt vaak voor. Van de Staat kan niet zonder meer worden verlangd dat zij uit zichzelf mogelijke psychologische effecten op weggebruikers van weggestraalde belijning op een wegdek onderkent en daarnaar handelt. Dat is wel het geval als het (mogelijke) psychologisch effect ervan duidelijk is en door de Staat had behoren te worden onderkend en de waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg daarvan dermate groot is dat de Staat naar maatstaven van zorgvuldigheid maatregelen had behoren te treffen ter voorkoming van een dergelijk ongeval. Onvoldoende is evenwel onderbouwd dat de Staat, vóór het onderhavige ongeval, met het genoemde psychologisch effect van de weggestraalde belijning op dit wegdek en het mogelijk als gevolg daarvan ontstaan van een ongeval rekening heeft behoren te houden. Zij was daar tevoren niet op gewezen. Van de zijde van [[de Rijschool c.s.]] is wel verklaard dat zij al voor het onderhavige ongeval de ervaring hadden dat de oprit een "lastig punt" vormde voor motorrijders, maar kennelijk betrof het niet een zo lastig punt dat zij Rijkswaterstaat daarover hebben ingelicht dan wel dat zij niet meer met een leerling op een motor daarlangs reden.

3.12. De conclusie is dat de Staat niet aansprakelijk is voor de schade aan de motor. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

3.13. [de Rijschool c.s.] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

4. De beslissing

De kantonrechter:

wijst de vorderingen af;

veroordeelt [de Rijschool c.s.] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van de procedure, aan de zijde van de Staat begroot op € 400,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag van de 15e dag na heden tot de dag der voldoening;

verklaart dit vonnis waar het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.

Aldus gewezen door mr. J.H. Wiggers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2012.

Zaaknummer: 786219  blad 5

vonnis

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey