Rb: werkgever niet aansprakelijk ex art 6:170 BW voor vechtpartij tussen werknemers, geen verband met de opgedragen werkzaamheden

Samenvatting:

Arbeidsongeval. Vechtpartij tussen werknemers naar aanleiding van een tussen die werknemers gekochte en verkochte auto die gebreken zou hebben. Eiser stelt zijn werkgever aansprakelijk ex art 6:170 BW voor het opgelopen letsel. De kantonrechter overweegt: “Om de (risico)aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW te doen intreden, is vereist dat er voldoende verband bestaat tussen de fout (een toerekenbare onrechtmatige daad) van de ondergeschikte en de aan hem opgedragen taak. Dat vereiste verband wordt in de rechtspraak ruim uitgelegd. Hieraan is in beginsel voldaan als de kans op de fout door de opdracht tot het verrichten van deze taak is vergroot en de werkgever zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen.”  De toedracht van de vechtpartij staat nog niet vast. De kantonrechter gaat er veronderstellenderwijs van uit dat dit wel zo is en oordeelt dat er geen verband is met de opgedragen werkzaamheden. Het is een privékwestie. Vordering afgewezen.

ECLI:NL:RBZWB:2022:2392, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 9450139 CV EXPL 21-3263 (rechtspraak.nl)

ECLI:NL:RBZWB:2022:2392

Instantie

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak

04-05-2022

Datum publicatie

06-05-2022

Zaaknummer

9450139 CV EXPL 21-3263

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie

Arbeidsongeval. Vechtpartij tussen werknemers naar aanleiding van een tussen die werknemers gekochte en verkochte auto die gebreken zou hebben. Toepassing toetsingskader HR 9 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7557 en HR 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009: BJ6020. Toedracht vechtpartij staat nog niet vast. De kantonrechter gaat er veronderstellenderwijs van uit dat dit wel zo is. In dit geval geen verband met de opgedragen werkzaamheden. Het is een privékwestie. Vordering afgewezen.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken

Breda

zaak/rolnr.: 9450139 CV EXPL 21-3263

vonnis d.d. 4 mei 2022

inzake

[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eiser,

gemachtigde: mr. A. Quispel, advocaat te Oud-Beijerland,

tegen

[gedaagde]

,

statutair gevestigd te [woonplaats 2] , tevens gevestigd en kantoorhoudende te [adres 1] ,

gedaagde,

gemachtigde: mr. H.C.W. Geffroy, advocaat te Ede.

Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:

  1. het tussenvonnis van 10 november 2021 met de daarin genoemde processtukken;
  1. de brief van 9 maart 2022 met producties 7, 8 en 9 van [eiser] ;
  1. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 21 maart 2022.

2Het geschil

2.1

[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  1. voor recht te verklaren dat [gedaagde] op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de mishandeling die zich op 26 september 2020 heeft voorgedaan;
  1. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan [eiser] , een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
  1. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

2.2

[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente hierover.

3De beoordeling

3.1

Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast:

– [eiser] heeft met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam 1] een uitzendovereenkomst Fase 1/2 (A) met uitzendbeding gesloten.

Op grond van deze overeenkomst is [eiser] uitgezonden aan [gedaagde] in de functie van medewerker productiewanden, welke functie inhoudt dat hij ondersteuning biedt aan de productielijn van prefab betonwanden van [gedaagde] .

– Op 26 september 2020 vond in de productieruimte van de fabriek van [gedaagde] een woordenwisseling plaats tussen [eiser] en zijn leidinggevende [naam 2] over (een deel van) de terugbetaling van het aankoopbedrag van een auto die [eiser] van [naam 2] had gekocht voor € 1.200,00 die niet veel later kapot bleek te zijn.

– Op 10 oktober 2020 heeft [eiser] aangifte gedaan van zware mishandeling gepleegd op 26 september 2020. In het proces-verbaal van aangifte staat – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“(…)

Ik doe aangifte van mishandeling. De nader omschreven persoon heeft mij met opzet zodanig tegen mijn long geschopt en met een mes in mijn rug gestoken, waardoor ik pijn en letsel kreeg.

Dit letsel bestond uit: een doorboorde long

Ik verklaar hierover het volgende:

Ik ben werkzaam bij het bedrijf genaamd [gedaagde] gevestigd op de [adres 1] . [gedaagde] is een betonfabriek en ik ben er werkzaam als betonvlechter.

Op zaterdag 26 september 2020 was ik vanaf 08.30 uur werkzaam in de productieruimte van de fabriek. Om 10 uur had ik pauze. Tijdens deze pauze verbleef ik in de productieruimte.

Ik was daar samen met nog vier collega’s. Dit waren [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] . De achternaam van [naam 5] weet ik niet.

Ik zag dat [naam 2] Vodka bij zich had en hij dronk dit samen met [naam 3] op.

Ik kreeg een woordenwisseling met [naam 2] . [naam 2] is mijn leidinggevende. Deze ruzie ging over het feit dat ik een auto gekocht had van [naam 2] en deze auto bleek kapot te zijn. [naam 2] zou de auto voor mij repareren maar ik wilde dit niet omdat ik 1200,- euro voor de auto had betaald. Ik wilde mijn geld terug.

Ik voelde dat [naam 2] mij vast bleef houden en ik zag dat [naam 3] mij een harde schop met zijn werkschoen tegen mijn ribben aangaf ter hoogte van mijn longen. Deze werkschoen heeft een stalen neus. Deze trap deed ontzettend veel pijn en ik merkte dat ik moeite kreeg om adem te halen. Vervolgens zag ik dat [naam 3] een mes in zijn hand had. Ik voelde en zag dat [naam 3] mij in mijn rug, aan de linkerkant onder mijn schouderblad, stak. [naam 2] had mij nog steeds vast. Ik zag dat het een stanley mes was. Ik weet niet meer met welke had [naam 3] mij gestoken heeft. Dit deed ontzettend veel pijn en ik viel op de grond.

Ik ben op de grond gevallen en [naam 4] en [naam 5] hebben mij geholpen. Ik was niet volledig buiten bewustzijn maar wel bijna. Ik hoorde dat iemand zei, ik weet niet meer wie, dat ik vodka moest drinken zodat ik geen pijn zou voelen.

Ik weet dat [naam 2] en [naam 3] nog op de werkplek aanwezig waren.

[naam 4] en [naam 5] hebben mij naar de huisartsenpost in Oosterhout gebracht. De arts van de huisartsenpost vertelde dat hij mij niet kon helpen en heeft mij doorverwezen naar het ziekenhuis in Breda. Op de parkeerplaats bij de huisartsenpost in Oosterhout heb ik [naam 2] nog gezien.

[naam 2] wilde mij 250,- euro geven en ik hoorde dat hij zei: “nu zijn we quitte, nu is het voldoende”.

[naam 4] en [naam 5] zouden mij naar het ziekenhuis in Breda brengen echter dit hebben ze niet gedaan. Ze hebben mij naar de camping gebracht in [adres 2] . Dit is mijn verblijfadres. Hier hebben [naam 4] en [naam 5] mij achtergelaten als een soort hond zodat ik hier kon

sterven. Ik kon niet meer lopen van de pijn. Uiteindelijk ben ik gevonden door [naam 6] en hij heeft mij naar het ziekenhuis in Breda gebracht.

In de auto, op weg naar het ziekenhuis in Breda, heeft [naam 6] de overdrachtskaart van de huisartsenpost in Oosterhout gelezen. Hieruit blijkt dat [naam 4] en [naam 5] gelogen hebben over de toedracht van mijn verwondingen. [naam 4] en [naam 5] hebben hij de huisartsenpost in Oosterhout verteld dat ik met de verwondingen op mijn werk verschenen was en dat ik mijn verwondingen op de camping opgelopen had.

Mijn [naam land] identiteitsbewijs ben ik ook kwijt. Ik weet niet of ik dit bij de huisartsenpost in Oosterhout achterlaten heb of dat [naam 4] en [naam 5] dit in hun bezit hebben.

Ik ben in het ziekenhuis in Breda onderzocht. Ik ben twee dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis vanwege de behandeling. Ik had moeite met ademhalen. Ik heb een operatie gehad vanwege een thoraxtrauma. Ik heb een drain gehad. Deze drain is er net pas uit.

De arts heeft mij verteld dat het mes 4 1/2 centimeter diep in mijn lijf gestoken was.

(…)”

– Blijkens de brief van 8 februari 2022 van de politie blijkt dat er nog geen gegevens zijn verwerkt waaruit blijkt dat de aangifte verder is opgepakt.

– Bij brieven van 15 oktober 2020 en 9 februari 2021 heeft [eiser] [gedaagde] en [naam 1] afzonderlijk aansprakelijk gesteld.

3.2

Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] dat hij tijdens zijn werk op 26 september 2020 door zijn leidinggevende en een collega zwaar is mishandeld waardoor hij ernstige letsel heeft opgelopen, zodat [gedaagde] jegens [eiser] op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor zijn schade. [eiser] stelt dat hij van zijn leidinggevende [naam 2] op 26 september 2020 moest komen werken. [eiser] had zich verslapen en was daardoor rond 09.00 uur op het werk. Hij en [naam 2] hadden daar afgesproken. Zij zouden samen kijken wat er aan de hand was met de auto die [eiser] van [naam 2] had gekocht. Daarom had [eiser] met de auto het bedrijfsterrein opgereden. Na 10.00 uur hadden zij pauze en hebben zij achter op het bedrijfsterrein de auto op een heftruck gezet en naar de auto gekeken. Rond 11.00 uur heeft het incident zich voorgedaan waarbij Domalski en [naam 3] [eiser] hebben mishandeld. [eiser] heeft als gevolg van de mishandeling ernstig letsel opgelopen en is met spoed behandeld.

Er is een traumatische pneumothorax (klaplong) links en een diepe wond links thoracaal vastgesteld.

3.3

[gedaagde] heeft haar aansprakelijkheid jegens [eiser] weersproken, waarbij onder meer is aangegeven dat niet is voldaan aan het vereiste van functioneel verband zoals dat uit artikel 6:170 lid 1 BW voortvloeit. Verder betwist [gedaagde] de toedracht van het voorval en de (omvang van de) schade. Daarnaast stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat [eiser] op de dag van de mishandeling niet is opgeroepen om te komen werken. Ook [naam 2] was op de bewuste dag niet aan het werk. [naam 2] is aangesproken over het incident, maar hij ontkent dat er iets is gebeurd. [eiser] is op het bedrijfsterrein van [gedaagde] geweest om aan zijn auto te sleutelen. Dat is geen ruimte waar men met personeel samen hoort te zijn in de pauze. Dat is een soort van privé moment waarin minder zeggenschap van de werkgever aanwezig is. Bovendien duidt de door [eiser] beschreven situatie op een incident in de privésfeer. Er is geen sprake geweest van een opdracht tot het verrichten van een bepaalde taak die de kans op de fout heeft verhoogd, aldus [gedaagde] .

3.4

Voor ligt de vraag of [gedaagde] jegens [eiser] op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is. Om de (risico)aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW te doen intreden, is vereist dat er voldoende verband bestaat tussen de fout (een toerekenbare onrechtmatige daad) van de ondergeschikte en de aan hem opgedragen taak. Dat vereiste verband wordt in de rechtspraak ruim uitgelegd. Hieraan is in beginsel voldaan als de kans op de fout door de opdracht tot het verrichten van deze taak is vergroot en de werkgever zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen. Aan de hand van alle terzake dienende omstandigheden moet worden onderzocht of tussen de fout van de werknemer en diens werk in dienstbetrekking een zodanig verband bestaat dat de werkgever voor de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk is. In dat verband kunnen van belang zijn het tijdstip waarop en de plaats waar de desbetreffende gedraging is verricht, alsmede de aard van die gedraging en de eventueel door of ingevolge de dienstbetrekking voor het maken van de fout geschapen gelegenheid, dan wel aan de werknemer ter beschikking staande middelen. Maar ook andere omstandigheden kunnen in dit verband van belang zijn. (zie o.a. HR 9 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7557 en HR 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009: BJ6020).

3.5

De kantonrechter stelt vast dat de mishandeling wordt betwist en er geen vervolg heeft plaatsgevonden na de aangifte, zodat of sprake is van een toerekenbare onrechtmatige daad in deze procedure nog niet vaststaat. Bij de beoordeling zal de kantonrechter hieronder veronderstellenderwijs aannemen dat hiervan sprake is.

3.6

Zoals de kantonrechter het uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting kan opmaken, blijkt dat aan een auto is geklust op het bedrijfsterrein van [gedaagde] en dat daarbij gebruik is gemaakt van een heftruck van [gedaagde] . De aard van de onrechtmatige gedraging van [naam 2] en [naam 3] , het toebrengen van letsel bij [eiser] , houdt geen verband met de aan Domalski en [naam 3] opgedragen werkzaamheden. Evenmin hebben deze werkzaamheden de kans op de mishandeling vergroot. [gedaagde] is een bedrijf die bouwelementen maakt. Het nakijken van een auto die problemen vertoont met behulp van een heftruck valt hier niet onder. Als er die dag al gewerkt zou worden zouden de opgedragen werkzaamheden te maken hebben gehad met betonverwerking en daarbij gerelateerde overige werkzaamheden en het controleren van een auto en daaruit volgende mishandeling van een collega na een discussie komt op geen enkele wijze uit die werkzaamheden voort. Het incident had zijn oorzaak in een discussie over een privé kwestie tussen [naam 2] en [eiser] over de aankoop van een auto. Dit had niets te maken met de uitvoering van het werk en [gedaagde] had hierover geen enkel zeggenschap.

Gelet op het voorgaande is de omstandigheid dat het incident op het bedrijfsterrein van [gedaagde] – ook ervan uitgaande dat het onder werktijd – heeft plaatsgevonden onvoldoende om te kunnen concluderen dat een functioneel verband bestaat tussen de taken van [naam 2] en [naam 3] en hun foutieve gedraging jegens [eiser] . Aangezien overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan anderszins kan worden geconcludeerd, stelt de kantonrechter derhalve vast dat [gedaagde] niet op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is jegens [eiser] . De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen.

3.7

[eiser] dient als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten te worden veroordeeld. Deze worden begroot op een bedrag van € 150,00 aan salaris gemachtigde (2 punten à € 75,00). De wettelijke rente over de proceskosten zal, conform lokaal beleid, worden toegewezen als in het dictum vermeld.

4De beslissing

De kantonrechter:

wijst de vorderingen af;

veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 150,00 als salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] , te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.M. Rouwen, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey