Rechtbank: aanrijding en 100% regel

Samenvatting:

In deze zaak gaat het over een verkeersongeluk. Verzoeker wilde met de fiets oversteken tussen auto’s die stilstonden voor het verkeerslicht. Hij reed voor de vrachtwagen langs die werd bestuurd door de vrachtwagenchauffeur en is toen onder die vrachtwagen gekomen. Verzoeker wil dat de rechtbank vaststelt dat beide partijen gebonden zijn aan het rapport van MVOA en dat de WAM-verzekeraar van de vrachtwagenchauffeur de gehele schade van verzoeker moet vergoeden. De rechtbank concludeert dat op basis van de causale verdeling 80% van de schade aan vrachtwagenchauffeur is toe te rekenen en komt vervolgens met toepassing van een billijkheidscorrectie van 20% op een totale vergoedingsplicht van 100%. De WAM-verzekeraar dient dus de volledige schade van verzoeker te vergoeden.

ECLI:NL:RBAMS:2023:5964

Instantie Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak 27-07-2023
Datum publicatie 13-10-2023
Zaaknummer C/13/732481 / HA RK 23-125
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere kenmerken

Inhoudsindicatie

Eerste aanleg – enkelvoudig

Deelgeschil. Aanrijding fiets en cementvrachtwagen. Gezamenlijke deskundige ingeschakeld door partijen, gebondenheid? Gebondenheid toedracht. Vaststellen vergoedingsplicht verzekeraar, causale verdeling, eigen schuld en billijkheidscorrectie.

Vindplaatsen Rechtspraak.nl

PS-Updates.nl 2023-0403

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rekestnummer: C/13/732481 / HA RK 23-125 Beschikking van 27 juli 2023

in de zaak van

[verzoeker] , wonende te [woonplaats] , verzoekende partij, verwerende partij in het tegenverzoek, hierna te noemen: [verzoeker] , advocaat: mr. J.A.M. Broeders te Etten-Leur,

tegen

NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MIJ. N.V., gevestigd te ‘s-Gravenhage, verwerende partij, verzoekende partij in het tegenverzoek, hierna te noemen: NN, advocaat: mr. A.K. Sjouw te ‘s-Gravenhage.

Waar gaat deze zaak over?

Deze zaak gaat over een ongeluk dat op 2 september 2021 is gebeurd op de [locatie 1] , vlakbij de kruising met de [locatie 2] . [verzoeker] wilde met de fiets oversteken tussen auto’s die stilstonden voor het verkeerslicht. Hij reed voor de vrachtwagen langs die werd bestuurd door de heer [naam] en is toen onder die vrachtwagen gekomen.

De vrachtwagen is van de werkgever van [naam] , NN is de WAM-verzekeraar. De schaderegelaar van [verzoeker] en NN hebben gezamenlijk Meuwissen Verkeers Ongevallen Analyse (MVOA) ingeschakeld. NN is niet eens met de conclusies van MVOA en heeft Bosscha Ongevallenanalyse ingeschakeld.

[verzoeker] wil nu dat de rechtbank vaststelt dat beide partijen gebonden zijn aan het rapport van MVOA en dat NN de gehele schade van [verzoeker] moet vergoeden.

  • De procedure
    • Het verloop van de procedure blijkt uit:
      • het verzoekschrift deelgeschil, met producties, ingekomen ter griffie op 17 april 2023,
      • de tussenbeschikking van 30 mei 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
      • het verweerschrift tevens houdende (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek van NN, met producties, ingekomen ter griffie op 7 juni 2023,
      • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 juni 2023, met de daarin genoemde stukken,
      • de e-mail van mr. Sjouw van 30 juni 2023 naar aanleiding van het proces-verbaal.
    • De beschikking is bepaald op vandaag.
  • De feiten
    • Op 2 september 2021 heeft op de [locatie 1] een aanrijding plaatsgevonden tussen [verzoeker] op de fiets en [naam] als bestuurder van een vrachtwagen. De betrokken vrachtwagen is op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen (WAM) verzekerd bij NN.
    • [verzoeker] wilde met de fiets de [locatie 1] oversteken op de fietsoversteekplaats. Bij deze fietsoversteekplaats stonden haaientanden. [verzoeker] stak over tussen auto’s die voor een rood verkeerslicht stil stonden. [naam] stond daar ook te wachten voor het rode verkeerslicht. [naam] stond ongeveer 25 meter van dit verkeerslicht met nog enkele auto’s voor zich. Op enig moment is [naam] gaan rijden en is [verzoeker] onder de vrachtwagen terecht gekomen.

Onderstaande afbeelding geeft de situatie weer. De groene pijl geeft de route van [verzoeker] weer, de vrachtwagen stond op de plek van het rode vlak en de aanrijding was op de plek van de oranje ster. Op de rechter rijbaan stonden geen auto’s op het moment dat [verzoeker] overstak.

  • [verzoeker] is met zijn benen onder de vrachtwagen terecht gekomen en heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen, bestaande uit verschillende facturen, huidverwondingen, licht schedelhersenletsel en psychische klachten. In totaal is [verzoeker] tot en met december 2022 tien keer geopereerd. Hij heeft ook blijvende klachten aan aanrijding overgehouden.
  • De politie heeft naar aanleiding van de aanrijding een proces-verbaal opgemaakt en meerdere getuigenverklaringen afgenomen.
  • In het proces-verbaal van de politie is de volgende omschrijving over de toedracht opgenomen:

Toedracht

[verzoeker] bereed een fiets, over het fietspad van de [locatie 1] , en wilde oversteken van de zijde [locatie 3] naar de [locatie 4] , vis de parallelweg van de [locatie 2] . Hierbij maakte [verzoeker] gebruik van de fietsoversteek, voorzien van haaientanden op het wegdek.

[naam] bereed een bedrijfsauto (…) over de rijbaan van de [locatie 1] , komende uit de rijrichting van de [locatie 5] , gaande in de rijrichting van de [locatie 2] en wilde linksaf slaan de hoofdrijbaan van de [locatie 2] op.

[naam] stond stil voor het op rood staande verkeerslicht. Voor hem stonden twee personenauto’s te wachten. Als het verkeerslicht op groen gaat trekken zij allen op. Op dat moment steekt [verzoeker] als fietsend de rijbaan over, vlak voor de vrachtwagen van [naam] langs. Hierdoor rijdt [naam] met zijn rechtervoorzijde over [verzoeker] heen.

Door het ongeval bekwam [verzoeker] zeer ernstig beenletsel op.”

2.6. In de getuigenverklaring van [verzoeker] , afgenomen op 5 oktober 2021 in het VU ziekenhuis, staat, voor zover relevant:

“(…) V: U bent op donderdag 2 september 2021 omstreeks 14.23 uur betrokken bij een verkeersongeval op de [locatie 1] nabij de kruising [locatie 2] . Kunt u mij vertellen wat hier gebeurde?

A: Ik fietste op de [locatie 1] . Ik wilde naar de [locatie 4] oversteken. Ik zag dat de auto stilstonden, ik wilde daar tussendoor oversteken. Je mag daar oversteken. Toen ik wou oversteken trok de vrachtwagen op zonder links of rechts te kijken, toen ontstond de aanrijding.

Hij raakte mij op mijn benen en op de fiets.

V: Waar kwam u precies vandaan gefietst?

A: Ik reed over de [locatie 1] . Ik wilde linksaf de [locatie 2] op fietsen, ik stond stil voordat ik overstak. Ik zag dat het verkeer stilstond. Toen begon ik met fietsen, toen ik arriveerde bij de vrachtwagen toen trok hij op.

(…)

V: Waarom besloot u voorlangs de vrachtwagen te fietsen?

A: Omdat hij stil stond, je ziet dat hij remt.

V: Hoeveel ruimte zat er tussen de vrachtwagen en de auto voor de vrachtwagen?

A: Ongeveer 2 meter, daar kon ik makkelijk doorheen fietsen.

V: Had u iets van contact gemaakt met de vrachtwagenchauffeur dat u zou oversteken? A: Nee, niet. (…)”

2.7. In de getuigenverklaring van [naam] , afgenomen op 2 september 2021, staat, voor zover relevant:

“(…) V: Wat is er gebeurd?

A: Ik sta achter een taxi te wachten voor het stoplicht totdat deze op groen springt. Het licht wordt groen, de taxi rijdt op ik rijdt op en toen hoorde ik een geschraapt onder mijn auto welke ik niet thuis kon brengen. Ik heb de auto stilgezet en ik ben uitgestapt. Aan de linkerkant zag ik niets. Aan de rechterkant hoorde ik geluid. Ik ben omgelopen en aan de rechterkant zag ik een man met zijn been onder mijn wiel liggen. Ik ben in de cabine gesprongen en ik heb de vrachtauto een stukje achteruit gezet. Hierna ging het licht een beetje uit. Ik weet nog dat de taxi weggereden is en dat mensen 112 belden. Toen kwamen alle hulpdiensten ter plaatse.

(…)

V: Hoe druk was het op de weg?

A: Qua auto’s viel het mee, voor mij stond alleen een taxi. Rechts van mijn reed niets volgens mij. (…)

V: Hoe hard reed u? A: 10 a 15 kilometer per uur V: Waarom denkt u dat?

A: Ik trok net op

V: Op welk moment zag u de betrokkene voor het eerst?

A: Toen hij onder de vrachtwagen lagen

(…)

V: Waarom hebt u de betrokkene niet ontweken / kunnen ontwijken?

A: Ik heb hem niet gezien, ik wist niet dat hij er was.

V: Hoe denkt u dat de aanrijding is veroorzaakt?

A: Ik weet het niet, mijn vermoeden is dat de fietser nog snel even over wou dat is vrij normaal in Amsterdam. Ik heb deze man echt nooit gezien. (…)”

2.8. Bij brief van 19 oktober 2021 heeft de schadebehandelaar van [verzoeker] NN aansprakelijk gesteld voor de schade die [verzoeker] is overkomen als gevolg van de aanrijding op 2 september 2021.

2.9. NN heeft in een e-mail van 10 november 2021 geschreven dat zij in ieder geval bereid is om 50% van de schade van [verzoeker] te vergoeden en dat voor een definitief percentage schadevergoeding het proces-verbaal van de politie zou worden afgewacht.

2.10. Op 1 juli 2022 heeft de schadebehandelaar van [verzoeker] aan NN voorgesteld om een onderzoek te laten doen door MVOA naar de toedracht en de precieze verkeersregels.

2.11. NN heeft op 4 augustus 2022 geantwoord dat er in de visie van NN weinig aanleiding is om een dergelijk onderzoek te doen omdat zowel de toedracht als de verkeersregels uit het proces verbaal van de politie voldoende duidelijk zijn, maar dat NN desondanks bereid is medewerking te verlenen aan een gezamenlijk onderzoek door MVOA.

2.12. Op 16 augustus 2022 heeft de schadebehandelaar van [verzoeker] een concept van de beschrijving van de toedracht en de vraagstelling naar NN gestuurd. Hierin staat, voor zover relevant:

“(…) Ik stel voor om het volgende bericht te sturen naar MVOA:

Partijen zijn het in deze casus eens over de toedracht van het ongeval. Betrokkene fietst over het fietspad aan de [locatie 1] . Hij fietst richting de [locatie 2] . Vlak voor het bereiken van de [locatie 2] is een oversteekpunt voor fietsers. Hij wil daar de weg oversteken. Op het moment dat hij bij deze afslag arriveert ziet hij het verkeerslicht voor het gemotoriseerde verkeer op rood staan. Hij besluit om over te steken. Terwijl hij bezig is met oversteken springt het verkeerslicht op groen. Hij wordt vervolgens aangereden door een vrachtwagen, die op de linker weghelft staat. Op het moment van oversteken stond er geen gemotoriseerd verkeer op de rechter weghelft. Zie ook bijgevoegde foto ter verduidelijking van bovenstaand verhaal.

Partijen zijn het echter niet eens over de uitleg van de verkeersregels ter plaatse. Partijen verzoeken u daarom om uitgebreid antwoord te geven op onderstaande vragen:

  1. Kunt u aangeven hoe de voorrangssituatie ter plaatse precies is geregeld voor het verkeer dat wil oversteken op het punt waar het ongeval is gebeurd?
  2. Dienen fietsers die willen oversteken bij het oversteekpunt waar het ongeval is gebeurd, voorrang te verlenen aan het gemotoriseerd verkeer dat staat te wachten voor een rood uitstralend verkeerslicht? Graag uw antwoord uitgebreid motiveren op basis van de geldende verkeersregels.
  3. Indien uw antwoord op de vorige vraag bevestigend is, kunt u dan aangeven wanneer er voor de fietsers die op dit punt willen oversteken een moment ontstaat dat zij kunnen oversteken? (…)”
    • NN heeft dezelfde dag geantwoord dat de conceptvraagstelling akkoord is, dat de nota van MVOA naar NN kan worden gestuurd en dat het een vereiste is voor NN dat het hele proces verbaal van de politie met foto’s wordt meegestuurd aan MVOA.
    • In het rapport van MVOA van 3 oktober 2022 staat, onder meer:

“(…) Het gaat om een aanrijding van 2 september 2021 die plaatsvond te Amsterdam op de [locatie 1] tussen een de rijbaan van de [locatie 1] overstekende fietser en een op de rijbaan van de [locatie 1] vanuit stilstand weg/oprijdende vrachtwagen.

(…)

Ad 2. (…)

Voor het beantwoorden van deze vraag dienen wij terug te gaan naar de begripsbepalingen van/in het RVV 1990 en dan met name het begrip “voorrang verlenen”. Artikel 1 RVV 1990 zegt hierover:

Voorrang verlenen: het de betrokken bestuurders in staat stellen ongehinderd hun weg te vervolgen.

Hier vraagt het begrip “ongehinderd hun weg vervolgen” een gerichte aandacht. Immers de vrachtwagen stond daar stil; het maakt daarbij niet uit of de vrachtwagen nu stil stond, omdat verderop het verkeerslicht op rood stond, ook al zou de vrachtwagen om een andere reden (bijvoorbeeld een stremming/opstopping) daar stil staan, op dat moment al kon deze vrachtwagenbestuurder zijn weg niet vervolgen. Dat was dus niet vanwege de overstekende fietser, maar door een andere noodzaak van het verkeer.

(…)

Binnen dit kader gaat het begrip (en daarmee de plicht) voorrang verlenen voor aldaar overstekende fietsers aldus niet op en kan gezegd worden dat het aldaar tussen de stilstaande rij voertuigen oversteken geoorloofd is. (…)”

2.15. NN heeft na ontvangst van het rapport van MVOA op 6 oktober 2022 een e-mail gestuurd aan de schadebehandelaar van [verzoeker] . In deze e-mail staat:

“(…) Het rapport van MVOA heb ik zojuist gelezen.

Het is maar zeer de vraag of onze verzekerde stil stond op het moment dat uw cliënt de oversteek begon.

Er zijn geen getuigen die hebben gezien wie er het eerst begon met rijden.

Gezien de korte afstand die uw client aflegde en de korte afstand die onze verzekerde aflegde tot de botsing plaatsvond lijkt het meest voor de hand liggend dat beide partijen precies gelijktijdig optrokken.

Je kan dan niet zeggen dat onze verzekerde stilstond en dat de voorrangsregel niet opgaat.

Ik zal straks de zaak weer voorleggen aan onze interne juridisch adviseur met de vraag hoe NN denkt in rechte ervoor te staan na ontvangst van het rapport van MVOA. (…)”

2.16. Partijen zijn het na verdere correspondentie niet eens geworden. [verzoeker] is vervolgens dit deelgeschil gestart.

2.17. NN heeft na ontvangst van het verzoekschrift deelgeschil verkeersongevallenanalist Bosscha benaderd en haar opdracht gegeven om een eenzijdige rapportage op te stellen.

2.18. Bosscha heeft in haar rapport van 7 juni 2023, voor zover relevant, het volgende vermeld:

“(…) Opdracht (Nationale Nederlanden):

“Verzoek aan u is om het rapport van Meuwissen dat hierbij gaat de beoordelen en uw visie aan NN te laten weten over het rapport in zijn geheel en de daaruit getrokken conclusies.

Het PV gaat ook hierbij om een beter en completer beeld te krijgen van het hele ongeval en de complete toedacht. Hoe kijkt u aan tegen de verkeerssituatie en de oorzaak van het ongeval ?

Een vraag die bovendien nog niet aan de orde is geweest is verder of onze verzekerde chauffeur de fietser wel heeft kunnen zien vanwege de problematiek van de dode hoek.

Wilt u de vraag daarom ook zo goed mogelijk beantwoorden hoe volgens u het zicht en de dode hoek voor de chauffeur eruit zagen bij een fietser die van rechts komend voorlangs de vrachtwagen naar links wil fietsen.

(…)

  • Zichtmogelijkheden chauffeur Betonmixer

Het is bekend dat een vrachtwagenchauffeur vanuit zijn cabine geen volledig zicht heeft op de gebieden op korte afstand rechts naast en vóór hem.

In onderstaande tekening staat aangegeven welke velden hij wel/niet kan overzien.

Witte velden: zichtbaar. Gele velden: onzichtbaar (dode hoeken).

(…)

  • Zicht [verzoeker]

Tussen het front van de stilstaande Iveco en de stopstreep ter hoogte van de verkeerslichten (…) is een afstand gesitueerd van ca. 25 meter.

Volgens het PV van de Politie zouden er 2 voertuigen vóór [naam] hebben gestaan die (net als hij) stonden te wachten voor het rode verkeerslicht (…). Omdat er in die 25 meter gemakkelijk 4 (personen)auto’s kunnen staan vermoed ik dat er meer bestuurders stonden te wachten dan het door de Politie genoemde tweetal.

Vóórdat [naam] kan gaan optrekken moeten al die bestuurders gereageerd hebben op elkaar (naar aanleiding van de overgang rood / groen).

Dat brengt al snel met zich mee dat op het moment dat [naam] is gaan rijden het verkeerslicht reeds ca. 5 seconden op groen zal hebben gestaan.

Ongeveer 1 seconde vóór het gaan optrekken van [naam] zal [verzoeker] begonnen zijn met zijn oversteekmanoeuvre. Naar rechts kijkend zou de fietser naar alle waarschijnlijkheid het groen geworden verkeerslicht hebben kunnen zien (…).

(…)

VI – CONCLUSIES

  1. Vanuit de cabine heeft [naam] – ondanks de dodehoekspiegels – toch nog een beperkt zicht op hetgeen er naast/voor zijn vrachtwagen staat/rijdt.
  2. De zichtproef laat zien dat [naam] de fietser niet via de spiegels heeft kunnen waarnemen. Bij de start en in het eerste gedeelte van de optrekmanoeuvre van de fietser was er alleen “iets” (een glimp) van (het hoofd van) de fietser rechtstreeks zichtbaar voor [naam] (onder de onderste rechterbuitenspiegel / door de voorruit).
  3. [verzoeker] reed aanvankelijk (net als de bestuurder van de betonmixer) in noordelijke richting via de [locatie 1] . Het ligt niet voor de hand dat [naam] hem had kunnen zien fietsen op het fietspad richting de oversteek naar de secundaire rijbaan van de [locatie 2] .
  4. De haaientanden geven aan dat [verzoeker] in principe voorrang moet verlenen aan het kruisende verkeer. De fietser is wat eerder aan zijn optrekmanoeuvre begonnen dan de bestuurder van de betonmixer.
  5. Toen [verzoeker] aan zijn optrekmanoeuvre begon zal hij – naar rechts kijkend – hebben kunnen zien dat het desbetreffende verkeerslicht was overgegaan van rood naar groen. Daaruit zou voor hem het signaal kunnen zijn gekomen dat de bestuurder van de betonmixer van plan was te gaan optrekken. (…)”
  • Het geschil
    • [verzoeker] verzoekt de rechtbank om, kort samengevat, te bepalen dat:

Primair

  1. partijen gebonden zijn aan de gezamenlijke verkeersongevallenanalyse van MVOA, zodat dit rapport heeft te gelden als bindend uitgangspunt tussen partijen voor de voorrangsregels en de verkeerssituatie ten tijde van het ongeval;
  2. de uitkomsten van de gezamenlijke verkeersongevallenanalyse ertoe leiden dat NN gehoudenis volledige schade van [verzoeker] ten gevolge van het ongeval te vergoeden en de schadeafwikkeling voortvarend op die basis dient te vervolgen;

Subsidiair

  • voor zover de rechtbank oordeelt dat partijen niet gebonden zijn aan de uitkomsten van de gezamenlijke verkeersongevallenanalyse van MVOA: dat NN aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] als gevolg van het ongeval;
  1. NN gehouden is de volledige geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade aan[verzoeker] te vergoeden;

Zowel primair als subsidiair met vergoeding van de kosten van het deelgeschil.

  • [verzoeker] legt aan dit het verzoek het volgende ten grondslag. Primair stelt [verzoeker] dat partijen gezamenlijk hebben besloten tot inschakeling van deskundige MVOA en gezamenlijk hiertoe de opdracht met vraagstelling hebben geformuleerd. Partijen zijn daarom gebonden aan de gezamenlijke uitgangspunten die aan MVOA zijn gegeven/verstrekt en de conclusies van het rapport van MVOA. Op basis daarvan is de conclusie dat NN de schade van [verzoeker] volledig moet vergoeden.

Subsidiair stelt [verzoeker] , als de rechtbank oordeelt dat partijen niet zijn gebonden aan het rapport van MVOA, dat ook dan NN de volledige schade van [verzoeker] moet vergoeden.

  • NN voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek. NN voert hiertoe aan dat partijen niet zijn gebonden aan het verzoek van MVOA omdat er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen de rapportage van MVOA. Het rapport is niet consistent, niet inzichtelijk en met name niet logisch. Ook de aan het rapport van MVOA ten grondslag liggende toedracht kan tussen partijen niet als uitgangspunt gelden omdat uit nader onderzoek van Bosscha blijkt dat de toedracht anders is. Subsidiair, indien partijen wel zijn gebonden aan het rapport van MVOA volgt volgens NN hieruit niet dat NN de volledige schade van [verzoeker] moet vergoeden.
    • stelt zich op het standpunt dat haar vergoedingsplicht maximaal 75% bedraagt. NN komt tot dit percentage op basis van de causale verdeling en de extra billijkheidscorrectie. Als al sprake is van een verkeersfout van [naam] , dan geldt dat het handelen van [verzoeker] in grotere mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, waardoor er sprake is van eigen schuld. Op basis van de causale verdeling en na eventuele toepassing van een extra billijkheidscorrectie geldt dat NN in geen geval een vergoedingsplicht van 100% kan hebben, maar voor maximaal 75%.
  • NN doet ook een zelfstandig tegenverzoek. NN verzoekt voorwaardelijk dat als de rechtbank niet tot een volledige vergoedingsplicht voor NN komt, de rechtbank voor recht verklaart dat [naam] voor maximaal 50% aansprakelijk is en dat NN slechts is gehouden om maximaal 75% van de schade [verzoeker] te vergoeden.
  • De beoordeling

Geschikt voor deelgeschil

  • [verzoeker] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w

Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In dat artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt onder andere de persoon die schade lijdt door dood of letsel de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een beslissing van de rechter in te roepen. De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.

  • Het verzoek van [verzoeker] ziet primair op de gebondenheid van partijen aan de gezamenlijke verkeersongevallenanalyse van MVOA. Partijen verkeren op dit punt in een impasse, die kan worden doorbroken door een oordeel van de rechtbank. Het verzoek ziet mede ook op de vergoedingsplicht van NN en vergoeding van de kosten van het deelgeschil. Een beslissing op deze verzoeken kan ook bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1019z Rv, zodat deze verzoeken in dit deelgeschil kunnen worden behandeld.
  • NN trekt de toedracht van het ongeval in twijfel en voert aan dat de zaak daarom niet geschikt is voor een deelgeschil. De rechtbank zal het verzoek toch behandelen omdat de toedracht voldoende vaststaat, zoals hierna blijkt.

Gebondenheid aan rapport MVOA voor de toedracht

  • Het primaire verzoek van [verzoeker] richt zich op de gebondenheid van partijen aan het rapport van MVOA voor zowel de conclusies uit dit rapport als de toedracht die aan dit rapport ten grondslag ligt. De rechtbank zal daarom hiermee beginnen.
  • NN betwist de toedracht waarvan MVOA is uitgegaan. Volgens NN zijn [verzoeker] en [naam] tegelijk gaan rijden. Daarnaast betwist NN dat het verkeerslicht voor [naam] nog rood was op het moment dat [verzoeker] begon met oversteken. Volgens NN volgt uit het rapport van Bosscha dat het verkeerslicht voor [naam] al groen was toen [verzoeker] begon met oversteken.
  • De rechtbank vindt dat in deze procedure moet worden uitgegaan van de toedracht zoals partijen die gezamenlijk aan MVOA hebben voorgelegd. Dat licht de rechtbank als volgt toe.
  • Vast staat dat partijen gezamenlijk opdracht hebben gegeven aan MVOA voor het verrichten van onderzoek. Voor dit onderzoek heeft de belangenbehartiger van [verzoeker] de toedracht geformuleerd op basis van de tot dan toe bekende stukken. NN heeft hiermee ingestemd (zie 2.12 en 2.13). Deze toedracht is tegelijkertijd met de vraagstelling aan MVOA voorgelegd. Daarbij hebben partijen geen vragen voorgelegd aan MVOA die zagen op de toedracht. Partijen waren het op dat moment dus kennelijk eens over de toedracht.
  • Omdat NN een professionele partij is die vaker met dit soort kwesties heeft te maken, kan van haar worden verwacht dat zij de aan MVOA voor te leggen toedracht en vraagstelling goed heeft bestudeerd voordat zij hier akkoord op gaf. Als NN wilde dat alleen het proces-verbaal van de politie als uitgangspunt zou gelden voor de toedracht, en als zij vond dat de aan MVOA beschreven toedracht daar niet mee overeen kwam, dan was het aan NN om op dat moment (het moment van gezamenlijke opstelling van toedracht en vraagstelling) daar een opmerking over te maken of een aanpassing te verlangen.
    • heeft echter pas naar aanleiding van de antwoorden/conclusies van MVOA over de voorrangsregels alsnog de toedracht ter discussie gesteld; dat is te laat. De toedracht was immers daarvoor al gezamenlijk geformuleerd en overeengekomen.
  • Het rapport van MVOA bevatte ook geen aanknopingspunten voor twijfel aan de toedracht. De vragen aan MVOA gingen immers ook niet over de toedracht, maar alleen over de voorrangsregels die van toepassing waren en de uitleg daarvan. MVOA heeft zelf geen conclusies getrokken over de toedracht. MVOA heeft alleen beschreven van welke toedracht hij uit is gegaan. Dat is ook logisch omdat MVOA de uitleg van de voorrangsregels wel moest toepassen op deze concrete situatie. Daarbij is MVOA niet afgeweken van de door partijen geschetste toedracht; MVOA ging er

van uit dat de vrachtwagen stil stond (2.14). Ook partijen gingen er van uit dat de vrachtwagen stil stond voor het verkeerslicht (dat blijkt uit het proces-verbaal van de politie en dat heeft mr. Sjouw ook bevestigd ter zitting) en dat de vrachtwagen niet eerder is gaan rijden dan nadat het verkeerslicht groen werd. Partijen hadden in de voorgelegde toedracht beschreven dat het verkeerslicht op rood stond toen [verzoeker] besloot om over te steken en dat het verkeerslicht op groen sprong terwijl [verzoeker] bezig was met oversteken. Dat MVOA hieruit heeft geconcludeerd dat de vrachtwagen stil stond op het moment dat [verzoeker] begon met oversteken is dus geheel in overeenstemming met de toedracht die partijen aan MVOA hebben voorgelegd en waar zij beide op dat moment van uit gingen.

  • NN verwijt MVOA dat hij niks over de toedracht heeft opgemerkt of heeft onderzocht, terwijl hij wel het proces-verbaal van de politie had. Dat MVOA echter zelf niets over de toedracht heeft opgemerkt of onderzocht is verklaarbaar. De vragen aan MVOA waren namelijk alleen gericht op de voorrangsregels en de uitleg daarvan op de door partijen gezamenlijk voorgelegde toedracht. Partijen hadden ook geen ‘restvraag’ (“Hebt u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze kwestie?” of iets dergelijks) aan MVOA voorgelegd waarin hij werd uitgenodigd om overige opmerkingen te maken die hij van belang achtte. Sterker nog: als MVOA wel iets had gezegd over de toedracht en hierin een standpunt had ingenomen dat afweek van de gezamenlijke opdracht van partijen, was hij zijn opdracht te buiten gegaan. Hij had daarmee het proces eerder een paar stappen terug gezet in plaats van hulp geboden om de impasse tussen partijen te doorbreken. Dat kan (op dat moment) niet de bedoeling van partijen zijn geweest.
  • Onder al deze omstandigheden kon NN na het rapport van MVOA niet alsnog de toedracht ter discussie stellen. Er was geen aanleiding of bekendheid met nieuwe feiten – zoals het voorbeeld dat op de zitting werd gegeven over het (later) bekend worden met een verhoogd alcoholpromillage bij één van de betrokkenen – om op dat moment die gezamenlijk geformuleerde toedracht weer in twijfel te trekken. Daarom was er ook geen aanleiding voor NN om aan haar eigen deskundige Bosscha te vragen om nader onderzoek te doen naar de toedracht. Als NN het niet eens was met de conclusies van MVOA is het wel logisch dat zij een eenzijdige rapportage wilde laten opmaken om te proberen aan te tonen dat er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen de rapportage van MVOA. Maar de vragen die NN vervolgens aan Bosscha heeft gesteld zagen niet alleen op het toetsen van de conclusies van MVOA, maar ook op de toedracht (zie 2.20 “Hoe kijkt u aan tegen de verkeerssituatie en de oorzaak van het ongeval ?”). Dat is meer dan alleen een ‘restvraag’, dat is een verzoek om de toedracht van het ongeval te onderzoeken. Daar was echter geen aanleiding voor.
  • Tot slot is in dit kader voor de rechtbank van belang dat uit het rapport van Bosscha ook niet onomstotelijk volgt dat de door partijen geformuleerde toedracht niet juist is. Bosscha gaat immers uit van de aanname dat er meer dan twee voertuigen voor [naam] stonden, terwijl [naam] zelf heeft verklaard dat het er één was, uit het proces-verbaal van de politie volgt dat het er twee waren en geen van de getuigen daar iets over heeft gezegd. Ook zijn verdere bevindingen zijn dusdanig voorzichtig geformuleerd dat deze de rechtbank in dit concrete geval geen aanleiding geven om niet uit te gaan van de door partijen gezamenlijk geformuleerde toedracht. De rechtbank passeert dan ook de conclusies van Bosscha over de toedracht.
  • Op basis van het voorgaande is de conclusie van de rechtbank dat partijen zijn gebonden aan de toedracht die zij gezamenlijk aan MVOA hebben voorgelegd.

Deze toedracht komt de rechtbank overigens ook niet opmerkelijk voor, zodat zij voor het vervolg van deze zaak hier ook van uit gaat.

Niet gebonden aan rapport MVOA voor de conclusies

  • De vervolgvraag is of partijen ook zijn gebonden aan de conclusies uit het rapport van MVOA.
  • Het uitgangspunt is dat partijen gebonden zijn aan de inhoud van een deskundigenbericht dat op hun gezamenlijk verzoek is opgesteld, tenzij er zwaarwegende bezwaren zijn in te brengen tegen dat bericht. Van zwaarwegende bezwaren is onder andere sprake indien het bericht niet voldoet aan daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica.
  • In dit geval slaagt het verweer van NN dat partijen niet zijn gebonden aan de conclusies van het MVOA rapport omdat het rapport niet inzichtelijk en logisch is.
  • In zijn algemeenheid geldt dat de waarde die aan de inhoud van een rapport wordt toegekend ter discretie staat van de rechter. Indien de rechter niet betrokken is geweest bij de vraagstelling (zoals in het geval van een door partijen zelf geregelde expertise) zal de rechter eerder aanleiding zien om (onderdelen van) het rapport terzijde te leggen. Bovendien is de rechter niet gebonden aan de beoordeling door de deskundige van een juridische vraag. Bij het beoordelen van die aspecten van het onderzoek door de deskundige die bij uitsluiting op het terrein van de deskundige liggen, moet de rechter in beginsel proberen terughoudend te zijn. Die terughoudendheid is echter niet op zijn plaats bij de beoordeling van de juridische getinte oordelen of conclusies in het deskundigenrapport, omdat deze aspecten nu juist tot de expertise van de rechter behoren. In dit geval zijn de antwoorden van MVOA in haar rapport juridisch van aard, ook al komt dit eigenlijk ook al doordat de vraagstelling die is voorgelegd aan MVOA juridisch van aard was. Feit is echter dat dit buiten de expertise van de verkeersongevallenanalist gaat. Het beoordelen van de voorrangsregels en uitleg hiervan is juist een juridische kwestie die bij uitstek niet door MVOA maar door een rechter moet worden beoordeeld. Doordat MVOA toch deze vragen heeft beantwoord is het rapport van MVOA op dit punt niet inzichtelijk. De rechtbank komt bovendien tot een ander oordeel over de uitleg van de voorrangsregels (zoals hierna aan de orde komt vanaf r.o. 4.27), zodat het rapport ook niet juist is.

Tussenconclusie: afwijzing primaire verzoek [verzoeker]

  • Op basis van het voorgaande is de tussenconclusie dat partijen wel zijn gebonden aan de toedracht die zij gezamenlijk aan MVOA hebben voorgelegd, maar niet aan de conclusies van het MVOA rapport. Dit betekent dat het primaire verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen en daarom het subsidiaire verzoek van [verzoeker] , dat NN aansprakelijk is en de schade van [verzoeker] volledig moet vergoeden, zal worden beoordeeld.

Vaststellen vergoedingsplicht NN: toetsingskader

  • In geval van een aanrijding tussen een motorrijtuig en een fietser geldt artikel 185 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Dit artikel bepaalt dat, wanneer een motorrijtuig dat op de weg rijdt betrokken is bij een verkeersongeval, waardoor schade wordt toegebracht aan een niet door dat motorrijtuig vervoerd persoon, de eigenaar van het motorrijtuig verplicht is om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht.

De Hoge Raad heeft in een aantal arresten1 de zogenoemde 50%-regel aanvaard ten behoeve van een voetganger of fietser, vanaf de leeftijd van 14 jaar, die het slachtoffer is van een verkeersongeval met een motorrijtuig. Deze regel houdt in dat indien overmacht van de bestuurder van het motorrijtuig niet aannemelijk is gemaakt, maar er wel een fout van de fietser of voetganger is zonder dat sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, de billijkheid eist dat bij de verdeling van de schade over de betrokkenen ten minste 50% van de schade ten laste van het motorrijtuig wordt gebracht vanwege de verwezenlijking van het daaraan verbonden gevaar.

  • NN heeft geen beroep op overmacht van [naam] gedaan. Evenmin heeft zij een beroep gedaan op opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van [verzoeker] . NN heeft de aansprakelijkheid erkend en de schadevergoedingsplicht van NN als bedoeld in artikel 185 WVW staat daarmee vast. Gelet op de 50%-regel betekent dat dat NN in ieder geval de helft van de schade van [verzoeker]

aan hem moet te vergoeden.

  • Vervolgens moet de rechtbank onderzoeken of naar de maatstaven van artikel 6:101 BW meer dan 50% van de schade ten laste van NN, als verzekeraar van de vrachtwagen die [naam] bestuurde, moet worden gebracht. Dit kan het geval zijn omdat ofwel de gedragingen van [naam] in verhouding tot die van [verzoeker] voor meer dan 50% tot de schade hebben bijgedragen, of omdat de in artikel 6:101 lid 1 BW bedoelde billijkheid, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een zodanige verdeling eist dan wel eist dat de schade geheel ten laste van NN komt.2
  • Kortom, zelfs als [verzoeker] een fout heeft gemaakt, moet NN in ieder geval de helft van zijn schade vergoeden. Dat percentage kan hoger (tot 100%) zijn als de aan [naam] toe te rekenen omstandigheden, in verhouding tot de omstandigheden die aan [verzoeker] zijn toe te rekenen, voor meer dan de helft tot de schade hebben bijgedragen, of indien de billijkheid dat eist.

Vaststellen vergoedingsplicht NN: causale verdeling en eigen schuld

  • Partijen verschillen van mening over de omvang van de vergoedingsplicht op grond van de causale verdeling en billijkheidscorrectie
  • [verzoeker] heeft naar voren gebracht dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt en dat het ongeval een gevolg is van omstandigheden die aan [naam] moeten worden toegerekend. [verzoeker] stelt dat hij voorrang had en dat [naam] hem voorrang moest verlenen omdat [naam] na stilstand begon met wegrijden. Op grond van artikel 54 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV) moet hij dan het overige verkeer voor laten gaan. Daarbij stond [naam] stil voor een fietsoversteekplaats dus hij had er op bedacht moeten zijn dat er fietsers konden oversteken. Ook heeft de vrachtwagen van [naam] een dode hoek en daarom moet hij extra opmerkzaam zijn voor de gevaren die daaraan kleven. [verzoeker] heeft niet de hele tijd in de dode hoek van de vrachtwagen gezeten; [naam] moet hem wel hebben zien aan komen fietsen toen [verzoeker] nog op het fietspad was. Dit alles bij elkaar maakt dat volgens [verzoeker] de causale verdeling moet worden vastgesteld op 100%-0% in zijn voordeel.
  • NN ziet dit anders. NN betoogt dat [verzoeker] geen voorrang had, maar juist voorrang moest verlenen aan [naam] omdat [verzoeker] haaientanden had. Op het moment dat [verzoeker] stopte bij de haaientanden stond hij in de dode hoek van de vrachtwagen en is [verzoeker] zelf niet voldoende oplettend geweest ten aanzien van deze dode hoek. [verzoeker] heeft zelf het risico genomen door nog even tussen het stilstaand verkeer door te willen glippen, terwijl het verkeerslicht al op groen stond toen [verzoeker] begon aan zijn oversteek.
  • De rechtbank stelt ten eerste vast dat zij er niet van uit gaat dat het verkeerslicht voor het wachtende gemotoriseerde verkeer al op groen was gesprongen toen [verzoeker] begon aan zijn oversteek. Zij verwijst hiervoor terug naar de eerdere overwegingen over de door partijen gezamenlijk vastgestelde toedracht (r.o. 4.13). Het verkeerslicht is dus pas groen geworden toen [verzoeker] al bezig was met zijn oversteek. Er is dan ook geen sprake van ‘even tussendoor schieten’ van [verzoeker] tussen de stilstaande auto’s en vrachtwagen.
  • Ten aanzien van de geldende voorrangsregels op de situatie ter plaatse geldt dat [verzoeker] in beginsel voorrang moest verlenen aan het verkeer dat reed op de [locatie 1] omdat hij haaientanden had. Voorrang verlenen is in artikel 1 RVV gedefinieerd als “het de betrokken bestuurders in staat stellen ongehinderd hun weg te vervolgen”. [verzoeker] heeft deze voorrangsregel niet geschonden; hij heeft immers niet verhinderd dat het verkeer op de [locatie 1] zijn weg kon vervolgen, want dit verkeer stond al stil. [verzoeker] heeft ten aanzien van het verlenen van voorrang dus geen fout gemaakt, en hem kan op dit punt geen verwijt worden gemaakt.
  • Van een situatie als bedoeld in artikel 54 RVV zoals [verzoeker] heeft betoogd, is echter ook

geen sprake. [naam] hoefde geen voorrang te verlenen op grond van artikel 54 RVV. In artikel 54 RVV staat: “Bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals wegrijden, achteruitrijden, uit een uitrit de weg oprijden, van een weg een inrit oprijden, keren, van de invoegstrook de doorgaande rijbaan oprijden, van de doorgaande rijbaan de uitrijstrook oprijden en van rijstrook wisselen, moeten het overige verkeer voor laten gaan.” ‘Wegrijden’ is verder niet gedefinieerd in het RVV. Hoe dan ook is de rechtbank van oordeel dat het wegrijden na stilstand voor een verkeerslicht niet valt onder de opsomming in artikel 54 RVV. Het stoppen en weer wegrijden bij een verkeerslicht is immers zozeer onderdeel van het reguliere verkeer, dat van een ‘bijzondere manoeuvre’ niet kan worden gesproken. Een verkeerslicht is bovendien bedoeld om de voorrangssituatie te regelen, als bestuurders dan elke keer bij het wegrijden voor een verkeerslicht het nog kruisende verkeer voor zouden moeten laten gaan, zou de regeling van de voorrangssituatie door de verkeerslichten geen nut meer hebben. Het arrest van de Hoge Raad uit 19553 dat [verzoeker] heeft aangehaald is niet van toepassing want die uitspraak ging niet over artikel 54 RVV, maar het (oude) artikel 30 Wegenverkeersreglement, dat zag op stoppen en wegrijden in het algemeen (en niet op een bijzondere manoeuvres). Bovendien is het verkeer de afgelopen 70 jaar dermate gewijzigd dat de uitleg van deze verkeersregel in deze tijd niet meer één op één hetzelfde zou zijn.

Het betoog van [verzoeker] dat [naam] een fout heeft gemaakt door [verzoeker] geen voorrang te verlenen toen hij wegreed, gaat dus niet op. Dit is geen fout van [naam] .

  • Dat neemt niet weg dat [naam] wel moest opletten toen hij begon met oprijden toen het verkeerslicht op groen sprong. Zeker omdat [naam] stond opgesteld voor de fietsoversteekplaats en het dus niet ondenkbaar was dat op die plek een fietser zou oversteken terwijl de vrachtwagen stil stond. Daar komt nog bij dat een vrachtwagen dode hoeken heeft. Uit de verklaring van [naam] blijkt echter niet dat hij zich voldoende bewust is geweest van de mogelijkheid van overstekende fietsers. Hij heeft niet verklaard dat hij om zich heen heeft gekeken of zijn spiegels heeft gecontroleerd voor hij begon met oprijden. NN heeft op de zitting wel aangegeven dat [naam] , als professioneel vrachtwagenchauffeur, ‘natuurlijk’ zijn spiegels heeft gecontroleerd, maar dat is onvoldoende om dit te kunnen vaststellen. NN heeft dit bijvoorbeeld ook niet bij [naam] nagevraagd.
    • heeft daarbij ook nog aangevoerd dat [naam] [verzoeker] niet heeft kunnen NN onderbouwt dit met het rapport van Bosscha. In dat rapport zijn foto’s opgenomen, die in een simulatieopstelling zouden zijn genomen van een fietser die vlak voor de vrachtwagen overstak. Volgens Bosscha volgt uit deze foto’s dat [naam] [verzoeker] niet kon zien toen hij overstak. [verzoeker] betwist dat deze foto’s kloppen. De rechtbank laat dat in het midden. Deze foto’s doen immers niets af aan de vraag of [naam] [verzoeker] heeft kunnen zien toen hij aan kwam fietsen vóórdat hij overstak. In dat verband is van belang de situatieschets in het rapport van Bosscha waarop de dode hoeken van de vrachtwagen staan afgebeeld (zie 2.20). Deze afbeelding klopt echter niet. In deze situatieschets is geen tweede (rechter)rijstrook op de [locatie 1] opgenomen, maar is vrijwel direct naast de vrachtwagen het fietspad weergegeven, terwijl tussen de rijstrook waar de vrachtwagen stond en het fietspad nog een (rechter)rijstrook zat. Het gevolg daarvan is dat [verzoeker] op het moment dat hij op het fietspad fietste verder van de vrachtwagen verwijderd was en (dus) minder in de dode hoek van de vrachtwagen zat dan afgebeeld op die situatietekening. Bosscha’s conclusie onder 3. (zie 2.20) is dus onvoldoende onderbouwd. De conclusie is dan ook dat niet is gebleken dat [naam] [verzoeker] helemaal niet heeft kunnen zien, al had hij dat geprobeerd.

Hierdoor is het niet (voldoende) kijken een fout van [naam] die heeft bijgedragen aan de aanrijding.

  • [verzoeker] kan echter ook een verwijt worden gemaakt wegens onvoldoende oplettendheid bij het oversteken. Het is namelijk niet betwist dat [verzoeker] zich op enig moment in de dode hoek van de vrachtwagen heeft begeven. Daarbij heeft [verzoeker] onvoldoende gecheckt of hij werd gezien door [naam] . Zo heeft hij bijvoorbeeld geen oogcontact gezocht. Het feit dat [verzoeker] op zitting heeft verklaard dat dit niet lukte omdat [naam] naar het verkeerslicht keek, maakt juist dat [verzoeker] voorzichtig had moeten zijn. Dit kan worden aangemerkt als een fout van

[verzoeker] . Met name omdat de vrachtwagen stil stond en [verzoeker] zich dus zelf, door een eigen beweging, in de dode hoek van de vrachtwagen heeft begeven en er dus geen sprake was van de situatie dat [verzoeker] zonder eigen actie in de dode hoek van de vrachtwagen terecht was gekomen.

  • Op basis van het voorgaande is de conclusie dat zowel [naam] als [verzoeker] een fout heeft gemaakt die heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Voor beiden geldt dat zij beter hadden moeten kijken; voor [naam] voor het oprijden toen het verkeerslicht groen werd en voor [verzoeker] het checken of hij werd gezien door [naam] . De rechtbank is van oordeel dat de over en weer gemaakte fouten/gedragingen niet in gelijke mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. De fout van [naam] heeft voor een groter deel bijgedragen. Dit komt doordat de dode hoek een gevaarzettend element van zijn vrachtwagen is; [naam] moet zich daardoor meer bewust zijn van de risico’s en gevaren van deze dode hoek. Andere verkeersdeelnemers, zoals [verzoeker] , moeten ook oplettend zijn bij een dode hoek van een vrachtwagen, maar de verantwoordelijkheid en daardoor ook de bijdrage aan het ontstaan van het ongeval ligt meer aan de kant van [naam] .

De conclusie van de rechtbank is hierdoor dat de gedraging van [naam] voor 80% aan het ongeval heeft bijgedragen en de gedraging van [verzoeker] voor 20%.

Vastellen vergoedingsplicht NN: billijkheidscorrectie

  • De gronden voor een billijkheidscorrectie zijn op grond van artikel 6:101 BW de uiteenlopende ernst van de wederzijds gemaakte fouten, de ernst van het opgetreden letsel en dat verzekerde voor de door hem veroorzaakte schade is verzekerd.
  • In deze kwestie is er sprake van zwaar en ernstig letsel bij [verzoeker] en is de vrachtwagen van [naam] (via zijn werkgever) verzekerd bij NN. NN heeft zelf naar voren gebracht dat een correctie van (maximaal) 20% hier zeer redelijk en aanvaardbaar is. Tussen partijen is dus niet in geschil dat de billijkheidscorrectie in elk geval 20% bedraagt, zodat de rechtbank van dit percentage uit gaat.

Conclusie

  • De rechtbank concludeert dat NN op basis van de causale verdeling van 80% en een billijkheidscorrectie van 20% in totaal voor 100% vergoedingsplichtig is en dus de volledige schade van [verzoeker] dient te vergoeden. Het subsidiaire verzoek van [verzoeker] is daarmee toewijsbaar. [verzoeker] heeft gevorderd dat de rechtbank ‘dit bepaalt’. De rechtbank vat deze vorderingen op als een verklaring voor recht en zal deze dan ook op die manier toewijzen.
  • Het zelfstandige tegenverzoek van NN zal worden afgewezen nu de rechtbank tot bovenstaande conclusie komt en NN dus voor meer dan 75% vergoedingsplichtig is.

Kosten deelgeschil

  • De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
  • De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoeker] € 13.741,67 (inclusief BTW, € 11.356,75 exclusief BTW), gebaseerd op een uurtarief van € 285,- en een totaal van 36 uur en 9 minuten en de kosten voor het griffierecht ter hoogte van € 314,00. NN heeft geen verweer

gevoerd tegen gebruik van het specialistentarief van mr. Broeders, maar NN heeft wel aangevoerd het aantal bestede uren buitensporig te vinden. Volgens NN is het aantal uur te hoog omdat het geen ingewikkelde materie betreft, omdat het standpunt van NN voorafgaand aan het deelgeschil duidelijk was en omdat vanwege het specialistentarief kan worden verwacht dat de zaak efficiënt wordt behandeld. NN heeft verzocht om het aantal uur te matigen.

  • De rechtbank zal de kostenveroordeling als gevorderd toewijzen. De kosten doorstaan de dubbele redelijkheidstoets: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten, de hoogte van die kosten, zijn redelijk. Ten eerste heeft de advocaat van [verzoeker] de gemaakte uren voldoende onderbouwd; door overlegging van het (bijgewerkte) kostenoverzicht met onderliggende Excelsheets en de mondelinge toelichting op de zitting. De rechtbank weegt mee dat door de stellingname van NN in dit geschil het dossier omvangrijker is geworden dan op het moment dat dit geschil ontstond. Bij het inschakelen van een gezamenlijke deskundige was namelijk nog alleen de uitleg van de geldende voorrangsregels een discussiepunt, maar later werd de toedracht ook (alsnog) in twijfel getrokken. De stellingname van NN heeft dus voor [verzoeker] kostenverhogend gewerkt. Ook het alsnog inbrengen van de eenzijdige rapportage van NN heeft extra tijd en kosten opgeleverd voor de advocaat van [verzoeker] . Dit tezamen maakt dat de kosten van het deelgeschil volledig, inclusief het griffierecht, worden toegewezen: € 14.055,67.
  • De beslissing

De rechtbank

  • verklaart voor recht dat NN aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] als gevolg van het ongeval van 2 september 2021,
  • verklaart voor recht dat NN gehouden is de volledige geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade aan [verzoeker] te vergoeden,
  • veroordeelt NN in de kosten van dit deelgeschil, aan de zijde van [verzoeker] begroot op een bedrag van € 14.055,67,
  • wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Schaberg, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2023.

  • Voor het eerst in het arrest van 28 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0526 (IZA/Vrerink).
  • Zie het arrest van de Hoge Raad van 24 december 1993, gepubliceerd in NJ 1995, 236 (Anja Kellenaars).
  • Arrest van 1 februari 1955, gepubliceerd in NJ 1955, 325.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey