Rechtbank: Geen sprake van gezamenlijk onderzoek
In deze zaak is verzoekster betrokken geweest bij een verkeersongeval. Sindsdien heeft zij te kampen met fysieke klachten en beperkingen. In het kader van schadeafwikkeling met de WAM-verzekeraar van het andere voertuig heeft verzoekster aan de rechtbank gevraagd te bepalen dat het rapport van de orthopedisch deskundige van 14 mei 2022 tot uitgangspunt moet worden genomen.
Dat verzoek wordt afgewezen, omdat er volgens de rechtbank geen sprake is van een gezamenlijk onderzoek. In dat kader is relevant dat partijen het weliswaar eens zijn geworden over de persoon van de deskundige en de vraagstelling aan deze deskundige, maar dat er geen overeenstemming was over het al dan niet meezenden van de eerdere schriftelijke adviezen van de medisch adviseurs aan de deskundige. Zonder overeenstemming heeft verzoekster toch opdracht gegeven aan de deskundige, zonder het meezenden van de stukken van de medisch adviseurs. De WAM-verzekeraar is pas later op de hoogte gebracht van het onderzoek.
Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: C/08/287323 / HA RK 22-100
Beschikking van 13 september 2023
in de zaak van
[Partij A] ,
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [Partij A] ,
advocaat: mr. J.W. Janssens te Houten,
tegen
De naamloze vennootschap ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
te Utrecht,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: ASR,
advocaat: mr. S. T. Könning te Utrecht.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift met producties genummerd 1 t/m 8;
– het verweerschrift tevens houdende zelfstandig tegenverzoek met producties genummerd 1 t/m 9
– de mondelinge behandeling van 13 december 2022, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden;
– de spreekaantekeningen van mr. Janssens, die op de mondelinge behandeling zijn overgelegd en voorgedragen;
– het bericht van partijen van 19 april 2023, waarin zij de rechtbank vragen om een beschikking te wijzen.
1.2.
Daarna is de uitspraak bepaald op vandaag.
2Inleiding
Deze beschikking heeft betrekking op een deelgeschil als bedoeld in artikel 1019 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Verzoekster is in 2019 betrokken geweest bij een verkeersongeval. Sindsdien heeft zij te kampen met fysieke klachten en beperkingen. In het kader van het traject om samen met de verzekeraar te komen tot een afwikkeling van de schade heeft verzoekster aan de rechtbank gevraagd te bepalen dat het rapport van de orthopedisch deskundige van 14 mei 2022 tot uitgangspunt moet worden genomen. De verzekeraar heeft in een tegenverzoek gevraagd om nadere informatie. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en heeft het tegenverzoek gedeeltelijk toegewezen. In deze beschikking wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot dat oordeel is gekomen.
3De feiten
Dit deelgeschil heeft de volgende feiten als achtergrond.
3.1.
Op 28 januari 2019 is [Partij A] als inzittende van een personenauto betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Het andere voertuig dat bij de aanrijding betrokken was, was in het kader van de WAM verzekerd bij ASR. Op 14 februari 2019 heeft ASR aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het ongeval.
3.2.
Na het ongeval heeft [Partij A] te maken met knie- en schouderklachten, hoofdpijnklachten, duizelingsklachten, nekpijnklachten, armpijnklachten, cognitieve klachten, een verstoorde fisis en pijnklachten. Zij heeft zich onder medische behandeling laten stellen. [Partij A] heeft tot op heden nog steeds pijnklachten (met name in de rechter schouder en de linker knie) en zij gebruikt nog steeds pijnmedicatie. Na een periode op een wachtlijst te hebben gestaan, staat [Partij A] nu onder behandeling bij een revalidatiearts.
3.3.
Bij de afwikkeling van de schade zijn de medisch adviseur van [Partij A] en de medisch adviseur van ASR betrokken.
3.4.
Orthopedisch deskundige P.A.L. Blokzeijl heeft op verzoek van [Partij A] een deskundigenonderzoek uitgevoerd met betrekking tot de klachten van [Partij A] na het ongeval. Op 14 mei 2021 heeft de deskundige een conceptrapportage opgeleverd.
4De verzoeken
4.1.
Het verzoek van [Partij A]
4.1.1.
verzoekt in het kader van een deelgeschilprocedure (op grond van artikel 1019 Rv) een verklaring voor recht dat de rapportage van expertiserend specialist Blokzeijl als uitgangspunt genomen dient te worden voor de verdere schaderegeling, met veroordeling van ASR in de kosten van het deelgeschil.
4.1.2.
ASR heeft verweer gevoerd en concludeert daarbij tot afwijzing van het verzoek.
4.2.
Het tegenverzoek van ASR
4.2.1.
ASR verzoekt dat de rechtbank zal bepalen dat [Partij A] de volgende informatie zal verstrekken:
– medische informatie met betrekking tot rijangst (waarvan sprake was na het eerdere verkeersongeval in 2002), waaronder in elk geval alle notities in het huisartsenjournaal over de periode vanaf 2002 tot aan het ongeval in 2019 die zien op rijangst, alsmede alle correspondentie die ziet op de behandeling hiervan, al dan niet middels EMDR-therapie;
– het integrale huisartsenjournaal over de periode van drie jaar voor het ongeval, ter beoordeling van de vraag in hoeverre de aspecifieke chronische pijnklachten die sinds het ongeval worden gemeld ook voor het ongeval aanwezig waren, en inzage in het integrale huisartsenjournaal vanaf ongeval tot op heden;
– inzicht in de arbeidssituatie middels loonstroken, jaaropgaven en dergelijke, in de periode van vijf jaar voor het ongeval en de periode sindsdien;
– een met stukken onderbouwde deugdelijke schadestaat.
4.2.2.
[Partij A] heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen de verzoeken van ASR.
5De beoordeling
Het verzoek van [Partij A]
5.1.
Het doel van de deelgeschilprocedure is om de buitengerechtelijke onderhandelingen van partijen over de afwikkeling van de schade te bevorderen. De rechter dient in dat kader te beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv).
5.2.
[Partij A] heeft aangevoerd dat de discussie tussen partijen over de status van het rapport van orthopedisch deskundige Blokzeijl in de weg staat aan het treffen van een regeling. [Partij A] heeft daarom aan de rechtbank verzocht om voor recht te verklaren dat de rapportage van specialist Blokzeijl van 14 mei 2021 tot uitgangspunt moet worden genomen bij de onderhandelingen van partijen over de schaderegeling. De rechtbank wijst dat verzoek af en licht dat oordeel hierna verder toe.
5.3.
Weliswaar zijn partijen het in hun onderhandelingen eens geworden over de persoon van de deskundige die het onderzoek zou gaan uitvoeren en over de vraagstelling aan de deskundige, maar er was geen overeenstemming over het al dan niet meezenden van de eerdere schriftelijke adviezen van de medisch adviseurs aan de deskundige. ASR wilde dat dat wel zou gebeuren maar [Partij A] wilde dat niet. Zonder overeenstemming op dat punt heeft [Partij A] toch opdracht gegeven aan de deskundige, waarbij de stukken van de medisch adviseurs niet zijn meegezonden. Bovendien is ASR niet op de hoogte gesteld van het daadwerkelijk verstrekken van de onderzoeksopdracht aan de betreffende deskundige. ASR wist daarom in het najaar van 2020 niet dat het onderzoek al in gang was gezet en heeft geen inbreng gehad in de omvang en inhoud van onderzoek. In mei 2021 ontving ASR onverwacht het concept rapport van deskundige Blokzeijl. De rechtbank is van oordeel dat bij deze gang van zaken niet kan worden gesproken van een gezamenlijk onderzoek. Dat betekent overigens niet – zoals ASR ook zelf opmerkt – dat het rapport van Blokzeijl onbruikbaar is, maar het betekent wel dat het rapport niet zonder meer als uitgangspunt kan dienen in de verdere onderhandelingen van partijen.
Proceskosten
5.4.
[Partij A] heeft verzocht om ASR op grond van artikel 1019aa Rv in de kosten van deze deelgeschilprocedure te veroordelen en zij heeft de hoogte van die kosten begroot op € 3.726,80, te vermeerderen met het bedrag voor griffierecht. Bij die begroting gaat [Partij A] uit van een totale tijdsbesteding van 11 uren tegen een uurtarief van € 280,00 te vermeerderen met BTW.
ASR heeft in het verweerschrift gevraagd om afwijzing van dat verzoek, en om in de plaats daarvan de kosten aan de kant van [Partij A] voor dit deelgeschil te begroten op nihil. Zij vindt dat [Partij A] juist door haar eigen handelen bij het verstrekken van een onderzoeksopdracht aan Blokzeijl extra kosten heeft veroorzaakt en dat van ASR niet kan worden gevraagd om de kosten van [Partij A] ter zake van dit deelgeschil te dragen.
5.5.
Ook als een verzoek wordt afgewezen, dient de rechtbank op grond van artikel 1019aa Rv de kosten van deze deelgeschillenprocedure in beginsel te begroten, tenzij de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat van dat laatste geen sprake is. Aangezien het partijen niet is gelukt om de impasse die is ontstaan over de status van het rapport van Blokzeijl in onderling overleg op te lossen, stond het [Partij A] vrij om een verzoek te doen in het kader van een deelgeschil. Het bedrag aan kosten, waarvan [Partij A] nu vergoeding vraagt, komt niet bovenmatig of onaanvaardbaar voor. ASR heeft ook geen verweer gevoerd tegen het uurtarief en de bestede uren. Het bedrag zal daarom worden toegewezen.
Het tegenverzoek van ASR
5.6.
ASR verzoekt de rechtbank om te bepalen dat [Partij A] nadere informatie (zoals omschreven door ASR) aan ASR zal verstrekken. Volgens ASR is die informatie nodig om de onderhandelingen van partijen buiten rechte vlot te trekken. Zij vraagt daarom aan de rechtbank om ook te bepalen dat ASR gerechtigd is om het buitengerechtelijk traject op te schorten totdat die informatie is ontvangen. De verschillende informatie verzoeken worden hierna besproken en beoordeeld.
Informatie over rijangst
5.7.
De rechtbank wijst het verzoek om informatie over rijangst af. Weliswaar heeft [Partij A] in 2002 een EMDR behandeling ondergaan in verband met rijangst na een verkeersongeval, maar zij heeft daarna weer deelgenomen aan het verkeer. Daar komt bij dat [Partij A] in de huidige schade afwikkeling geen beperkingen met betrekking tot rijangst naar voren heeft gebracht. Verder heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat rijangst op een andere manier een rol van betekenis speelt in de stukken die partijen hebben overgelegd met betrekking tot de schaderegeling na het ongeval uit 2019. Daarom valt niet in te zien dat informatie over rijangst noodzakelijk is om tot een schaderegeling te komen. Dat leidt ertoe dat het verzoek van ASR om informatie daarover wordt afgewezen.
Informatie uit het huisartsenjournaal
5.8.
ASR heeft verzocht om het huisartsenjournaal over de periode van drie jaar vóór het ongeval tot op heden integraal over te leggen. ASR heeft behoefte aan die informatie in verband met de vraag in hoeverre aspecifieke chronische pijnklachten die sinds het ongeval uit 2019 worden gemeld ook voor het ongeval aanwezig waren. Tot op heden heeft [Partij A] vanuit privacy overwegingen bezwaar gehad tegen het verstrekken van inzage in het complete huisartsenjournaal. Zij is wel bereid om de informatie van de revalidatie arts te delen in het kader van de schade afwikkeling. Ondanks het bezwaar van [Partij A] zal de rechtbank het verzoek van ASR toewijzen. Hierna wordt uitgelegd waarop die beslissing is gebaseerd.
5.9.
ASR heeft toegelicht dat haar medisch adviseur meer inzicht wil krijgen in aspecifieke chronische pijnklachten waarmee [Partij A] zich in de loop van de tijd voor en na het ongeval heeft gemeld bij de huisarts om na te gaan of daaruit een patroon valt af te leiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft ASR in het kader van de schade afwikkeling belang bij de gevraagde originele medische informatie beperkt tot de duur van drie jaar voorafgaand aan het ongeval uit 2019. De rechtbank betrekt daarbij dat de betreffende medische gegevens zullen worden verstrekt aan de medisch adviseur van ASR, zoals ASR op de mondelinge behandeling heeft benadrukt. Van de medisch adviseur mag worden aangenomen dat deze de verkregen medische informatie zal beschouwen en behandelen als vallend onder zijn geheimhoudingsplicht. De medische informatie komt dus niet zomaar terecht bij andere personen zoals bijvoorbeeld de advocaat van ASR of andere betrokkenen. Op die manier wordt naar het oordeel van de rechtbank het belang van ASR gediend terwijl de privacy van [Partij A] voldoende wordt beschermd.
Informatie over de arbeidssituatie
5.10.
ASR heeft verzocht om informatie over het arbeidsverleden van [Partij A] over de periode van vijf jaar voor het ongeval en de periode na het ongeval. Concrete bezwaren van de kant van [Partij A] zijn daartegen niet aangevoerd. De rechtbank zal dit verzoek daarom toewijzen.
Verstrekken schadestaat
5.11.
Naar het oordeel van de rechtbank spreekt het voor zich dat er in het kader van de onderhandelingen over de afwikkeling van de schade van [Partij A] aan de kant van ASR behoefte is aan een onderbouwde schadestaat. In de periode voorafgaand aan de mondelinge behandeling in deze procedure was een dergelijke schadestaat nog niet opgemaakt. Op de mondelinge behandeling heeft (de advocaat van) [Partij A] toegezegd dat er een schadestaat zou worden opgemaakt. De rechtbank zal het verzoek van ASR toewijzen.
Opschorting buitengerechtelijk traject
5.12.
ASR heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat zij gerechtigd is om het buitengerechtelijk traject op te schorten totdat de gevraagde informatie is ontvangen. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen. Dat is gelegen in de omstandigheid dat niet concreet kan worden vastgesteld tot wanneer een eventuele opschorting zou mogen voortduren. Voor partijen is het van belang dat de onderhandelingen zo spoedig mogelijk weer worden hervat. Uit de informatieverzoeken die hiervoor zijn besproken en deels zijn toegewezen volgt wel dat bepaalde informatie moet worden afgewacht om die informatie te kunnen betrekken in de onderhandelingen. Toch hoeft dat niet te betekenen dat alle onderhandelingen tot die tijd stilliggen. De rechtbank geeft partijen daarom in overweging om de onderhandelingen daar waar mogelijk zo snel mogelijk weer op te pakken.
6De beslissing
De rechtbank,
ten aanzien van het verzoek van [Partij A]
6.1.
wijst het verzoek van [Partij A] af;
6.2.
veroordeelt ASR met betrekking tot de kosten van dit deelgeschil tot betaling van een bedrag van € 3.726,80 (inclusief BTW) te vermeerderen met het door [Partij A] betaalde griffierecht van € 87,00, te voldoen binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking op derdengeldrekening [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden JDB Advocaten, waarbij de wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd zal zijn als niet binnen deze termijn is voldaan;
ten aanzien van het tegenverzoek van ASR
6.3.
bepaalt dat [Partij A] aan ASR de volgende informatie zal verstrekken:
–
het integrale huisartsenjournaal over de periode van drie jaar voor het ongeval uit 2019 en inzage in het integrale huisartsenjournaal vanaf het ongeval uit 2019 tot heden, ter beoordeling van de vraag in hoeverre de aspecifieke pijnklachten die sinds het ongeval worden gemeld ook voor het ongeval aanwezig waren;
–
inzicht in de arbeidssituatie van [Partij A] middels loonstroken, jaaropgaven en dergelijke, in de periode van vijf jaar voor het ongeval en de periode sindsdien;
–
een met stukken onderbouwde schadestaat;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken
op 13 september 2023. (ap)