Rb: door rood lopende voetgangers aangereden door auto, vergoeding schade voetgangers 80% en 60%
Tijdens Koningsnacht steken twee voetgangers de weg over terwijl het verkeerslicht voor voetgangers op rood stond. Hierdoor ontstond een aanrijding waarbij zwaar letsel is opgetreden. De voetgangers stellen dat de verzekeraar van de auto op grond van 185 WVW gehouden is tot vergoeding van 100% van de schade en er geen sprake is van eigen schuld (art. 6:101 BW) en stellen, ondanks dat ze door rood zijn gelopen, ‘geen verkeersfout’ te hebben gemaakt. De rechtbank oordeelt dat in beginsel de hoofdregel van art. 185 WVW geldt. De vraag ligt voor of de verzekeraar gehouden is meer dan 50% van de schade te vergoeden. De rechtbank oordeelt op basis van het P-V, de VOA analyses en de toelichting dat er sprake is van een verkeersfout van de voetgangers omdat zij ondanks het rode verkeerslicht het kruispunt op zijn gelopen. Dit verkeersgedrag heeft bijgedragen aan het gevaar van het ontstaan van het ongeval. In het kader van de wederzijdse causaliteit (art. 6:101 BW) is van belang in welke mate het verkeersgedrag heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Partijen verschillen van mening over de snelheid waarmee de automobilist heeft gereden. Conclusie is dat de auto met zo’n 58 à 60 km/u de maximumsnelheid van 50 km/u heeft overschreden. De rechtbank is van oordeel dat het verkeersgedrag van de voetgangers voor 50% en de automobilist voor 50% hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. In de ernst en verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte verkeersfout ziet de rechtbank geen aanleiding voor de billijkheidscorrectie. De rechtbank concludeert dat, gelet op de blijvende negatieve verandering van het persoonlijke leven van voetganger 1, dient 20% voor eigen rekening te blijven en dient de verzekeraar 80% van de schade te vergoeden. Ten aanzien van voetganger 2 geldt dat gelet op de persoonlijke omstandigheden, 40% van de schade voor eigen rekening dient te blijven en de verzekeraar gehouden is 60% van de schade te vergoeden.
ECLI:NL:RBGEL:2022:2835, Rechtbank Gelderland, C/05/374592 / HZ RK 20-33 (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:RBGEL:2022:2835
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum Uitspraak
08-06-2022
Datum publicatie
15-06-2022
Zaaknummer
C/05/374592 / HZ RK 20-33
Rechtsgebieden
Verbintenissenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig op tegenspraak
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Ca. 24:00 uur Koningsnacht rijdt auto 2 voetgangers aan die oversteken terwijl voetgangerslicht op rood staat. Art. 6:101 BW, wederzijdse causaliteit 50%/50%. Op grond van billijkheid is verzekeraar gehouden om 80% resp. 60% schade te vergoeden.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
Rechtbank Gelderland
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rekestnummer: C/05/390843 / HZ RK 21-26
Beschikking van 8 juni 2022
in de zaak van
1[verzoeker 1] ,
- [verzoeker 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
advocaat mr. S.B.W. du Plessis te ‘s-Heerenberg,
tegen
[verweerster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
advocaat mr. M. van der Bent te Middelburg.
Verzoekers worden hierna aangeduid als [verzoeker 1] en [verzoeker 2] . Verweerster zal worden aangeduid als [verweerster] .
1De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 14 juli 2021
– het verweerschrift
– de e-mail van mr. Du Plessis van 21 december 2021 met productie;
– de e-mail van mr. Van der Bent van 6 januari 2022 met productie;
– de e-mail van mr. Du Plessis van 28 april 2022 met productie;
– de mondelinge behandeling van 10 mei 2022, waarbij mr. Du Plessis en mr. Van der Bent pleitaantekeningen hebben overgelegd en waarvan voor het overige aantekeningen zijn gemaakt door de griffier.
2De feiten
2.1.
Op 27 april 2019 omstreeks 23.57 uur heeft op het kruispunt tussen de IJsselkade en de Raadhuisstraat te Doetinchem (hierna: het kruispunt) een ongeval plaatsgevonden, waarbij [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn aangereden door een personenauto.
2.2.
De personenauto was ten tijde van het ongeval verzekerd bij [verweerster] ter zake van wettelijke aansprakelijkheid en werd bestuurd door [verzekerde] (hierna: verzekerde).
2.3.
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] hadden op voormelde datum in Doetinchem een feest ter ere van Koningsnacht bijgewoond. Zij liepen na afloop achter twee vrienden aan in de richting van het busstation van Doetinchem. Terwijl [verzoeker 1] en [verzoeker 2] het kruispunt overstaken, zijn zij aangereden door verzekerde. Zij zijn daarbij op de motorkap van de auto van verzekerde terechtgekomen en ten val gekomen. [verzoeker 1] is buiten bewustzijn geraakt.
2.4.
[verzoeker 1] is na het ongeval per ambulance naar het Radboud UMC te Nijmegen vervoerd. Hij heeft als gevolg van het ongeval een schedelbreuk opgelopen, waardoor een bloeding tussen het hersenvlies en het schedelbot is ontstaan (epiduraal hematoom). Verder liep [verzoeker 1] onder meer een hersenkneuzing op.
2.5.
[verzoeker 2] is na het ongeval per ambulance naar het Slingeland Ziekenhuis in Doetinchem vervoerd, waar onder meer een hersenschudding is geconstateerd.
2.6.
Direct na het ongeval heeft verzekerde tegenover de politie Eenheid Oost-Nederland (hierna: de politie) verklaard:
“Ik kwam ter hoogte van de kruising Raadhuisstraat met de kruising Terborgseweg ik zag dat het verkeerslicht voor rechtdoor over de IJsselkade op groen stond, ik denk dat ik op dat moment ongeveer 50 km per uur reed. Omdat het verkeerslicht op groen stond kon ik gewoon doorrijden, meestal laat ik de auto daar een beetje uitrollen omdat je na de verkeerslichten een soort van bultje hebt waar je afrijd. Toen ik de verkeerslichten voorbij reed zag ik dat er twee mensen net overgestoken waren, deze twee mensen kwamen vanaf de Terborgseweg en liepen richting de Hamburgerstraat. Toen ik ter hoogte van deze oversteekplaats kwam doken er ineens uit het niets 2 mensen op die voor mij van links kwamen en blijkbaar daar ook aan het overteken waren. (…)Toen ik deze twee personen (…) de weg zag oversteken heb ik uit alle macht geprobeerd te stoppen. (…) Ik remde en hoorde twee doffe klappen op mijn motorkap. Ik zag dat beide personen op de motorkap tegen mij voorruit aan kwamen en ik zag dat ze beiden op de grond vielen.”
2.7.
Op 28 april 2019 heeft [getuige 1] tegenover de politie verklaard:
“Op zaterdag 27 april ben ik getuige geweest van een aanrijding in Doetinchem. (…) Gekomen bij de voornoemde kruising zag ik dat de verkeerslichten aldaar rood waren. Ik weet dit zeker, omdat wij over moesten steken en dus moesten wachten voor het rode licht. Ik zag dat aan de rechterzijde van de kruising, tussen de aldaar gevestigde bank en C&A, een jongen en een meisje over staken. Zij liepen hierbij dus door het rode licht. Het meisje liep iets voor de jongen en was dus al verder de straat over. Op dat moment zag ik van links, komende uit de richting van de Raadhuisstraat, een personenauto aan komen rijden. Dit was volgens mij een donkerblauwe Opel Corsa. Voor mijn gevoel reed deze auto wel iets te hard. Ik zag dat de auto tegen de jongen aan reed.”
2.8.
Op 28 april 2019 heeft [getuige 2] tegenover de politie verklaard:
“Ik ben getuige geweest van aanrijding van vannacht aan de IJsselkade te Doetinchem (…) Ik zag dat de verkeerslichten op rood stonden. Wij wilden in de richting van de Terborgseweg fietsen. Ik zag dat er voetgangers aan het oversteken waren terwijl de verkeerslichten voor zowel fietsers als voetgangers op rood stonden. Ik zag toen dat er een auto vanaf de Raadhuisstraat in de richting van de IJsselkade kwam aanrijden. Ik zag toen dat er voetgangers nog aan het oversteken waren en dat zij nog midden op de weg liepen. Ik zag en hoorde dat de auto op het laatste moment hard moest remmen en hoorde daarbij de banden van de auto piepen. Ik zag toen dat er een aanrijding ontstond tussen 2 voetgangers en de desbetreffende auto. (…)
Ik denk dat de auto harder dan 50 km per uur reed voordat er geremd werd. (…)”
2.9.
Op 28 april 2019 is door verbalisant Veldhuizen in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal verklaard:
“(…) Ik heb [verzoeker 2] gevraagd hoe het met haar ging en of ze ergens pijn had. Ik hoorde [verzoeker 2] zeggen dat ze last had van haar nek en haar benen. Ik hoorde [verzoeker 2] zeggen dat ze uit de stad kwam samen met haar vriend en de weg waren overgestoken zonder goed uit te kijken. Ik hoorde [verzoeker 2] zeggen dat ze dom waren geweest omdat ze door het rode verkeerslicht waren gelopen. [verzoeker 2] zei dat ze druk was geweest met haar patatje en daarom niet goed uitgekeken had.”
2.10.
Het team Verkeers Ongevallen Analyse van de politie (hierna: VOA) heeft een onderzoek ingesteld naar het ongeval. Het bijbehorende proces-verbaal d.d. 9 juni 2019 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Twee voetgangers liepen vanaf de Hamburgerstraat in de richting van de Terborgseweg. Zij staken daarbij de IJsselkade over. Op dat moment naderde over de Raadhuisstraat de Opel bestuurder, die voornemens was het kruispunt recht over te steken in de richting van de IJsselkade. De Opel bestuurder heeft voor de aanrijding de overstekende voetganger waargenomen. De Opel bestuurder remde zijn voertuig, al voor de aanrijding, met geblokkeerde wielen af maar kon een aanrijding niet voorkomen. De twee overstekende voetgangers werden door de voorzijde van de Opel geschept waardoor de voetgangers (zwaar) lichamelijk letsel op liepen. Het kruispunt wordt met behulp van een VR1 (Verkeer Regel Installatie) geregeld. Uit de opgevraagde loggegevens kon het ongeval niet achterhaald worden. Uit de loggegevens bleek geen roodlicht negatie door het verkeer rijdend over de Raadhuisstraat. De drukknop van het voetgangerslicht op de Hamburgerstraat werd niet bediend. Er waren geen storingen geregistreerd. Aan de hand van de aangetroffen rem-blokkeersporen en de schade aan de Opel kwamen wij tot de conclusie dat de Opel bestuurder minimaal 58 km/h en maximaal 60 km/h reed waar de toegestane maximum snelheid 50 km/h bedroeg en dus sneller reed dan deze toegestane maximum snelheid.
(…)
2.3.2
Remproeven
Teneinde de aanvangssnelheid vast te stellen van de Opel hebben wij een aantal remproeven uitgevoerd met het ongevalsvoertuig, op de ongevalsplaats, onder nagenoeg dezelfde omstandigheden. Hierbij werd gebruik gemaakt van een remvertragingsmeter (…).
(…)
2.3.2.1 Resultaat remproeven
(…)
Gemiddelde remvertraging -8,85 [m/s2]
(…)
4.2.
Snelheidsberekening
(…)
Wij hebben remproeven gehouden. (…)
Aan de hand van het aangetroffen spoor is door ons een snelheidsberekening gemaakt met
aangenomen snelheidsverlies door de aanrijding (EES).
Uit deze berekening blijkt, dat het voertuig, merk Opel, aan het begin van het afgetekende
remblokkeerspoor, heeft gereden met een snelheid van minimaal 58 km/h en maximaal 60 km/h, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/h.
Een snelheidsberekening is bijgevoegd.
Conclusie:
(…)
Vanwege het ontbreken van aanknopingspunten was het voor mij niet mogelijk om het tijdstip van het ongeval exact te duiden in de logbestanden.
Het volgende kon door mij worden vastgesteld op basis van de logbestanden:
- De voertuigen die tot aan een kwartier voorafgaand aan het tijdstip van de melding (23.57) uur de
lussen van richting 11 hebben geactiveerd zijn allen de stopstreep gepasseerd op het moment, dat de
groenfase, dan wel de geelfase actief was.
- Deze voertuigen hebben op het traject waarin de detectielussen zijn gelegen, de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/h niet overschreden.
De stopstreep is ruim 34 meter voor de vermoedelijke botsplaats gelegen, waardoor snelheidsvermeerdering of -vermindering in dat gedeelte nog mogelijk is.
- Gezien de looprichting van de voetgangers dienden zij drukknop 34.2 te activeren. De druk knop van richting 34.2 is in de bovengenoemde tijdspanne geen enkele keer geactiveerd. Om de groenfase te activeren dient de drukknop gebruikt te worden.
Gezien het bovenstaande is het meest waarschijnlijk, dat de personenauto kort voor het ongeval de voor hem bestemde verkeerslichten tijdens de groenfase was gepasseerd en dat de voetgangers in die tijd de drukknop van hun richting niet hebben geactiveerd en om die reden meest waarschijnlijk de rijbaan zijn overgestoken tijdens de roodfase van hun richting.
(…)”
2.11.
Op 13 juni 2019 heeft [verzoeker 1] tegenover de politie verklaard:
“Wij, [verzoeker 2] en ik, besloten om samen met twee vrienden, genaamd [naam] en [naam] , naar huis te gaan. [verzoeker 2] wilde nog wat eten dus wij haalden nog wat voordat wij gingen. Op gegeven moment liep ik samen met [verzoeker 2] bij de C&A. [naam] en [naam] liepen voor ons en daarvoor liepen ook nog mensen. Bij de C&A waren [verzoeker 2] en ik een beetje aan het strijden om de laatste frietjes. [verzoeker 2] en ik waren allebei gefocust op de laatste frietjes. Wij liepen [naam] en [naam] gewoon achterna. Zij liepen ongeveer twee meter voor ons. [naam] en [naam] staken de weg gewoon over en wij liepen achter hun aan. Op gegeven moment zag ik een auto in een flash. De auto was zo dichtbij. Vanaf dat moment weet ik niets meer.
(…)
V: Kun jij mij vertellen of één van jullie de drukknop van verkeerslichten hadden gebruikt?
A: Nee, dat weet ik niet. [naam] en [naam] liepen voor ons en wij liepen hun gewoon achterna. Wij gingen ervan uit dat het groen was.
(…)
V: Wat kan jij mij vertellen over het verkeersaanbod?
A: Met voetgangers was het wel redelijk druk. Wat betreft autoverkeer was het vrij rustig. Het was drukken met voetgangers en fietsers dan met auto’s.”
2.12.
Op 13 juni 2019 heeft [verzoeker 2] , voor zover thans van belang, tegenover de politie verklaard:
“Wij besloten om de laatste bus naar huis te nemen. De bus zou op 28 april 2019 om 00.10 uur vertrekken. Wij waren op tijd vertrokken uit de stad en wij hadden geen haast. Onderweg naar het station hadden wij nog een patatje gehaald. Vlakbij de oversteekplaats pakte [verzoeker 1] nog één van de laatste patatjes uit mijn bakje. Ik liep samen met [verzoeker 1] achter [naam] en [naam] . [verzoeker 1] en ik hadden niet op het verkeerslicht gelet bij het oversteken en ineens zag ik twee koplampen op ons afkomen. Ik zag dat de koplampen uit de richting kwamen van de kant van de Subway. Vanaf dat moment weet ik het eigenlijk niet meer zo helder. (…) Ik heb het hele verkeerslicht niet gezien dus ik kan ook helemaal niets zeggen over de kleur van het verkeerslicht. (…)”
2.13.
Op verzoek van [verweerster] heeft Bosscha Ongevallenanalyse B.V. (hierna: Bosscha) een ongevallenanalyse uitgevoerd. Op 29 september 2021 heeft Bosscha een rapport uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat verzekerde de ongevalplaats is genaderd met een snelheid die naar alle waarschijnlijkheid maximaal 50 km/h zal zijn geweest.
2.14.
Op verzoek van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] heeft Baan Hofman Ongevallenanalyse (hierna: Baan Hofman) een ongevallenanalyse uitgevoerd. Op 14 december 2021 heeft Baan Hofman een rapport uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat verzekerde de ongevalsplaats is genaderd met een snelheid van ongeveer 65 km/h.
2.15.
[verzoeker 1] heeft een langdurig revalidatietraject doorlopen. Er is sprake van blijvende beperkingen. [verzoeker 1] raakt zowel privé als op het werk snel overprikkeld en heeft zijn leven daarop moeten aanpassen. Op dit moment werkt [verzoeker 1] halve dagen.
2.16.
[verzoeker 2] heeft eveneens een revalidatietraject doorlopen. Zij is als gevolg van de hersenschudding prikkelgevoelig. Het heeft anderhalf jaar geduurd voordat [verzoeker 2] haar werkzaamheden volledig kon hervatten.
3Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben verzocht dat de rechtbank bij beschikking:
- voor recht zal verklaren dat [verweerster] gehouden is aan [verzoeker 1] en [verzoeker 2] de als gevolg van het ongeval door hen geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade volledig te vergoeden;
- de kosten begroot op een bedrag van € 10.488,13 althans een in goede justitie te bepalen bedrag en [verweerster] zal veroordelen de begrote kosten binnen 14 dagen na dagtekening van de beschikking te voldoen op de bankrekening met het nummer [bankrekeningnummer] ten name van Du Plessis Letselschade Advocatuur en zal verklaren voor recht dat de wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd zal zijn als niet binnen deze termijn is voldaan.
3.2.
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben aan hun verzoek, bezien in het licht van de vastgestelde feiten, zakelijk weergegeven het volgende ten grondslag gelegd.
[verweerster] is ingevolge artikel 185 WVW gehouden tot vergoeding van 100% van de schade die [verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben geleden als gevolg van het ongeval. Volgens [verzoeker 1] en [verzoeker 2] is aan hun zijde geen sprake van eigen schuld (artikel 6:101 BW). Zij hebben geen verkeersfout gemaakt. [verzoeker 1] en [verzoeker 2] liepen mee in een groep mensen die onderweg was naar het station. Zij liepen vlak achter twee vrienden. De vrienden hebben alvorens over te steken naar links en naar rechts gekeken. Zij zagen en hoorden niets aankomen en zijn overgestoken. Ook [verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben geen verkeer aan horen komen en zijn achter hun vrienden aangelopen. Dat is hoe het gaat in een groep. Zij hebben zich aldus niet anders gedragen dan een redelijk denkend en handelend mens onder de gegeven omstandigheden zou doen. Voor zover al sprake zou zijn van eigen schuld, dan brengt de billijkheidscorrectie, wegens de ernst en de verwijtbaarheid van de door verzekerde gemaakte verkeersfouten, het Betriebsgefahr, alsmede de aard en de ernst van het opgelopen letsel, met zich dat [verweerster] ook in dat geval gehouden is 100% van de geleden schade te vergoeden.
Op grond van artikel 6 WAM hebben [verzoeker 1] en [verzoeker 2] jegens [verweerster] een eigen recht op schadevergoeding.
[verweerster] is gehouden de door [verzoeker 1] en [verzoeker 2] gemaakte kosten van het deelgeschil te vergoeden op grond van het bepaalde in artikel 1019aa Rv.
3.3.
[verweerster] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken. Ten aanzien van de door [verzoeker 1] en [verzoeker 2] verzochte begroting van de kosten van het deelgeschil is door [verweerster] aangevoerd dat de kosten van het rapport van Baan Hofman niet voor vergoeding in aanmerking komen. Verder dient volgens [verweerster] op de kosten een correctie plaats te vinden gelijk aan het eigen schuld percentage. Op de inhoud van het verweer zal zo nodig in het navolgende worden ingegaan.
4De beoordeling
4.1.
In de eerste plaats ligt ter beantwoording de vraag voor of sprake is van een deelgeschil als bedoeld in de wet. Ingevolge het bepaalde in artikel 1019w lid 1 Rv moet het gaan om een geschil over of in verband met een deel van hetgeen ter zake de aansprakelijkheid voor schade door dood en letsel als rechtens geldt tussen de benadeelde en degene die aansprakelijk wordt gehouden en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering van de benadeelde. In artikel 1019z Rv is bepaald dat de rechter het verzoek afwijst voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij dient de rechtbank te beoordelen of de bijdrage van de verzochte beslissing zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.
4.2.
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben verzocht om voor recht te verklaren dat [verweerster] gehouden is tot volledige vergoeding van de schade. [verweerster] stelt zich op het standpunt dat zij niet gehouden is om meer dan 50% van de schade te vergoeden. Daarmee is de vraag ten aanzien van de mate van eigen schuld aan de rechtbank voorgelegd. Dit maakt dat het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Beoordeling van de mate van eigen schuld kan immers bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 185 WVW, hetgeen met zich brengt dat [verweerster] gehouden is de schade van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht. [verweerster] beroept zich niet op overmacht, zodat in beginsel de hoofdregel van artikel 185 WVW geldt.
4.4.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt in een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een verkeersongeval waarbij een motorrijtuig en een voetganger betrokken zijn en waarbij deze laatste schade oploopt, de zogenaamde 50%-regel. Deze regel houdt kort gezegd in dat de eigenaar van het motorrijtuig (of diens WAM-verzekeraar) op billijkheidsgronden gehouden is tenminste 50% van de schade te vergoeden, wegens de verwezenlijking van het aan motorrijtuigen ten opzichte van kwetsbare verkeerdeelnemers verbonden gevaar (“Betriebsgefahr”).
4.5.
In dit deelgeschil ligt de vraag voor of [verweerster] gehouden is meer dan 50% van de schade van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] te vergoeden, zoals [verzoeker 1] en [verzoeker 2] stellen en [verweerster] bestrijdt.
4.6.
Daartoe dient in de eerste plaats te worden beoordeeld de mate waarin de aan [verzoeker 1] en [verzoeker 2] dan wel verzekerde toe te rekenen omstandigheden aan het ongeval hebben bijgedragen, de wederzijdse causaliteit (artikel 6:101 BW). Het is daarbij aan [verweerster] om te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting, te bewijzen, dat er aan de zijde van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] sprake is geweest van gedragingen die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade.
4.6.1.
[verweerster] heeft in dit kader gesteld dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] een verkeersfout hebben gemaakt door zonder te kijken het kruispunt over te steken, terwijl het voor hen bestemde voetgangersverkeerslicht op rood stond. Hun aandacht was gericht op het eten van frietjes en niet op het verkeer om hen heen. Ook hadden zij alcohol gedronken. Anders dan verzoekers menen, reed verzekerde ten tijde van het ongeval niet te hard. Causaal gezien is de aanrijding dus volledig toe te rekenen aan [verzoeker 1] en [verzoeker 2] , aldus [verweerster] .
4.6.2.
De rechtbank is op basis van de stukken, waaronder de processen-verbaal van de politie en de verkeersongevallenanalyses, alsmede de daarop ter zitting door partijen gegeven nadere toelichting, van oordeel dat er in dit geval sprake is geweest van een verkeersfout van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] . [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn ondanks een rood verkeerslicht het kruispunt op gelopen. Zij stellen weliswaar dat zij daarbij hebben vertrouwd op de inschatting van hun twee vrienden, die vlak voor hen liepen en goed hebben uitgekeken, maar, ook als dat waar is, is dat een omstandigheid die voor hun rekening moet blijven. Door de weg over te steken zonder zich er behoorlijk van te vergewissen of de verkeerssituatie dat toeliet, hebben zij een voor zichzelf gevaarlijke situatie in het leven geroepen. Dit verkeersgedrag heeft bijgedragen aan het gevaar voor het ontstaan van het ongeval. Als [verzoeker 1] en [verzoeker 2] goed hadden uitgekeken en/of het rode licht niet zouden hebben genegeerd, zouden zij immers niet op dat moment zijn overgestoken en zou het ongeval niet plaats hebben gehad.
4.6.3.
In het kader van de wederzijdse causaliteit (artikel 6:101 BW) is verder van belang in welke mate het verkeersgedrag van verzekerde heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Partijen verschillen in dat kader van mening over de snelheid waarmee verzekerde heeft gereden. De politie heeft geconcludeerd dat verzekerde met een snelheid van 58 à 60 km/h de ongevalslocatie is genaderd. Vervolgens hebben partijen, eerst [verweerster] en vervolgens [verzoeker 1] en [verzoeker 2] , zelf verkeersongevallenanalyses laten verrichten door respectievelijk Bosscha en Baan Hofman. Bosscha concludeert in zijn rapport dat de snelheid van verzekerde naar alle waarschijnlijkheid maximaal 50 km/h is geweest, terwijl Baan Hofman in zijn rapport concludeert dat verzekerde de ongevalsplaats is genaderd met een snelheid van ongeveer 65 km/h. Partijen betwisten over en weer de in voormelde partijrapporten getrokken conclusies, alsmede de daarvoor gegeven motiveringen. Bosscha is in zijn rapport uitgegaan van een lagere remvertraging dan de gemiddelde remvertraging zoals die door de politie is berekend, zonder dat daarvoor door Bosscha een solide verklaring is gegeven. Baan Hofman heeft, anders dan de politie en Bosscha, de snelheid berekend van een auto die blijkens de logbestanden van de verkeersregelinstallatie om 00:01:48 uur de kruising is opgereden. Dit stemt echter niet overeen met het tijdstip waarop het ongeval is gemeld. De verklaring van Baan Hofman dat de klok van de VRI en de systeemtijd van de centrale meldkamer niet gelijk lopen is niet nader onderbouwd. Door [verweerster] is dan ook betwist dat dit de auto van verzekerde is. Tegen het argument van Baan Hofman dat het niet mogelijk is dat kort na de aanrijding een ander voertuig met een dergelijke snelheid is komen aanrijden zonder met de auto van verzekerde in botsing te komen is ter zitting door [verweerster] ingebracht dat dit mogelijk een ambulance is geweest die na het ongeval ter plaatse is gekomen. Een en ander is door [verzoeker 1] en [verzoeker 2] onvoldoende weerlegd. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen van beide rapporten in dit deelgeschil tot uitgangspunt kan worden genomen. Voor nadere bewijslevering is in een deelgeschilprocedure geen plaats. Aldus zijn de conclusies van de VOA van de politie onvoldoende weerlegd en wordt overeenkomstig de conclusie van de VOA tot uitgangspunt genomen dat verzekerde de ongevalslocatie met een snelheid van 58 à 60 km/h is genaderd. Daarmee heeft verzekerde de ter plaatse geldende maximale snelheid van 50 km/h overschreden. Daar komt bij dat van verzekerde, mede gelet op zijn bekendheid ter plaatse, verwacht had mogen worden dat hij bij het naderen van de oversteekplaats snelheid zou hebben geminderd. Dit geldt te meer omdat er vanwege Koningsnacht meer voetgangers aanwezig waren op en rond de oversteekplaats, die is gelegen op de route van het stadscentrum naar het station. De rechtbank is van oordeel dat verzekerde zijn rijgedrag onvoldoende heeft aangepast aan de omstandigheden ter plaatse. Dit is een verkeersfout die verzekerde kan worden aangerekend. Als verzekerde zijn snelheid voldoende aan de omstandigheden had aangepast, had hij meer tijd gehad om maatregelen te nemen teneinde het ongeval te voorkomen.
4.6.4.
De wederzijdse causaliteitsbijdragen afwegend, is de rechtbank van oordeel dat het verkeersgedrag van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] voor 50% en dat van verzekerde eveneens voor 50% aan het gevaar voor het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen.
4.6.5.
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] stellen zich op het standpunt dat de billijkheid in dit concrete geval vereist dat de schade geheel voor rekening van [verweerster] komt. [verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben daartoe onder meer gewezen op de uiteenlopende ernst en verwijtbaarheid van de gemaakte verkeersfouten, op de ernst van het opgetreden letsel en op het feit dat verzekerde voor de door hem veroorzaakte schade verzekerd is. De rechtbank stelt voorop dat het bij een beroep op de billijkheidscorrectie gaat om de aanwezigheid van specifieke, individuele factoren die tot gevolg hebben dat de billijkheid in dit concrete geval een andere verdeling eist dan de uitkomst van de verdeling op basis van de wederzijdse causaliteit. In de ernst en verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte verkeersfouten ziet de rechtbank geen aanleiding voor een billijkheidscorrectie. De door verzekerde gemaakte fout weegt niet zwaarder dan de door [verzoeker 1] en [verzoeker 2] gemaakte fout. Wel heeft in het onderhavige geval zich het aan het motorrijtuig voor andere verkeersdeelnemers verbonden gevaar (Betriebsgefahr) verwezenlijkt, in die zin dat de ernst van het letsel, welk letsel voor [verzoeker 1] bovendien blijvend van aard is, typisch is voor schade veroorzaakt door een aanrijding van een kwetsbare verkeersdeelnemer met een gemotoriseerd voertuig. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de 50%-regel in dit geval niet heeft geleid tot een verhoging van de schadevergoedingsverplichting van [verweerster] , omdat reeds op basis van de wederzijdse causaliteit sprake was van een vergoedingsplicht van 50%. Verder is van belang dat verzekerde is verzekerd voor de door hem veroorzaakte schade, alsmede dat de gevolgen voor hem relatief beperkt zijn gebleven. Alles afwegende leidt dit de rechtbank tot de slotsom dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker 1] , waaronder de blijvende verandering in negatieve zin van zijn persoonlijk leven en beroepsleven, 20% van zijn schade voor zijn rekening moet blijven en dat [verweerster] gehouden is 80% van de schade van [verzoeker 1] te vergoeden. Ten aanzien van [verzoeker 2] geldt dat, gelet op haar persoonlijke omstandigheden, 40% van haar schade voor haar rekening moet blijven en dat [verweerster] gehouden is 60% van de schade van [verzoeker 2] te vergoeden. Het verzoek is in zoverre toewijsbaar.
4.7.
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben verzocht de kosten van het deelgeschil te begroten overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019aa Rv. Hierbij geldt de dubbele redelijkheidstoets in die zin dat het redelijk dient te zijn dat deze kosten gemaakt zijn en dat de hoogte van die kosten eveneens redelijk is. Dat betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Van deze laatste situatie is in dit geval geen sprake.
4.7.1.
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben de kosten voor het deelgeschil begroot op een bedrag van € 5.737,50 (25,5 uur x € 225,00 per uur), te vermeerderen met 21% btw. [verweerster] heeft aangevoerd dat daarop een correctie dient plaats te vinden gelijk aan het eigen schuld percentage.
4.7.2.
De hoogte van het uurloon wordt door de rechtbank redelijk geacht, zodat daarvan zal worden uitgegaan. Gelet op de omvang van het dossier komt het aantal opgevoerde uren de rechtbank echter hoog voor. Het betreft hier een beperkt en overzichtelijk deelgeschil. Een urenaantal van 25,5 bestede uren – ten behoeve van enkel de deelgeschilprocedure – tegen een specialistentarief als in deze zaak aan de orde, past daar niet bij. Al met al wordt een totale tijdbesteding van 18 uur redelijk geacht. Dat betekent dat de kosten van het deelgeschil zullen worden begroot op € 4.900,50 (18 uur x € 225,00,vermeerderd met 21% btw) en een bedrag van € 309,00 aan griffierecht. Ook de kosten ad € 3.236,75 voor het onderzoek van Baan Hofman zullen daarbij in aanmerking worden genomen, nu [verzoeker 1] en [verzoeker 2] na het eenzijdig door [verweerster] ingewonnen deskundigenrapport in redelijkheid tot het inwinnen van een contra-expertise hebben kunnen overgaan en de kosten voor het deskundigenrapport ook naar omvang redelijk zijn. Dit betekent dat het totaal aan kosten voor het deelgeschil uitkomt op een bedrag van € 8.446,25.
4.7.3.
Wanneer een schadevergoedingsplicht zoals in deze zaak ook is gebeurd op de voet van artikel 6:101 BW wordt verminderd, wordt ook de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde kosten te vergoeden, in beginsel in dezelfde mate verminderd
(HR 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7624, NJ 2008/241). In beginsel zou dit uitgangspunt ook moeten gelden voor de kosten van de behandeling van het deelgeschil, nu deze kosten op grond van artikel 1019aa lid 2 Rv hebben te gelden als kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. De rechtbank overweegt dat het hiervoor aangehaalde arrest is gewezen vóór de inwerkingtreding van de Wet Deelgeschillen voor letsel- en overlijdensschade, maar dat dit arrest door de deelgeschilwetgever niet onder ogen is gezien. De vraag rijst of de deelgeschilwetgever bedoeld heeft om dit uitgangspunt eveneens van toepassing te laten zijn op de kosten van de behandeling van het deelgeschil. Van belang daarbij is dat de wetgever met artikel 1019aa Rv heeft beoogd de financiële drempel te verlagen voor de benadeelde om een oordeel van de rechter te vragen, door uit te sluiten dat de benadeelde in de proceskosten wordt veroordeeld en door voor te schrijven dat zijn proceskosten niet forfaitair maar volledig in aanmerking worden genomen. Dit past bij de deelgeschilprocedure als onderdeel van afwikkeling buiten rechte, aldus de wetgever. (Vergelijk TK 2007–2008, 31 518, nr. 3, p. 4, 12/13, 18/19 en nr. 13.) Tegen de hiervoor geschetste achtergrond eist de billijkheid dan dat de verplichting van [verweerster] om de kosten te vergoeden die [verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben gemaakt om dit geschil door de rechter beslist te krijgen, niet wordt verminderd.
4.7.4.
Nu de aansprakelijkheid vast staat, zal [verweerster] worden veroordeeld tot betaling van de op een bedrag van € 8.446,25 begrote kosten. De verzochte wettelijke rente over deze kosten zal, als op de wet gegrond, eveneens worden toegewezen.
5De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [verweerster] gehouden is 80% van de door [verzoeker 1] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade aan hem te vergoeden;
5.2.
verklaart voor recht dat [verweerster] gehouden is 60% van de door [verzoeker 2] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade aan haar te vergoeden;
5.3.
begroot de kosten van het deelgeschil op een bedrag van € 8.137,25 en een bedrag van € 309,00 aan griffierecht en veroordeelt [verweerster] tot betaling van deze kosten binnen veertien dagen na heden door overmaking op de bankrekening met het nummer [bankrekeningnummer] ten name van Du Plessis Letselschade Advocatuur en, indien [verweerster] niet binnen deze termijn heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf die termijn tot aan de dag der voldoening;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022.
(mk)