Hof: botsing bestel auto die tegen verkeer in reed en auto uit parkeervak: omkeringsregel, 50/50
Aanrijding tussen bestelbus met aanhanger die in de verboden rijrichting reed (geïntimeerde) en een auto, die achteruit uit parkeervak reed. Het hof oordeelt Door tegen de voorgeschreven rijrichting in te rijden, heeft geïntimeerde onrechtmatig gehandeld, omdat hij daarmee de veiligheid op de weg in gevaar bracht. Rijden in een verboden richting schept immers het risico dat de overige verkeersdeelnemers niet of in mindere mate bedacht zijn op het tegen het verkeer inrijdende voertuig, met als gevolg dat de kans op ongevallen daarmee aanmerkelijk wordt verhoogd, welk risico zich heeft verwezenlijkt. Het causaal verband tussen de verkeersovertreding van geïntimeerde en het ongeval is daarmee in beginsel gegeven. 2. Art. 54 RVV bepaalt, dat appellante voorrang diende te verlenen, ook al reed hij tegen de voorgeschreven rijrichting in. Dat betekent echter niet dat de aansprakelijkheid van geïntimeerde op grond van zijn eigen verkeersfout daarmee wordt opgeheven. Het feit dat appellante aan geïntimeerde geen voorrang heeft verleend levert 50% eigen schuld op.
ECLI:NL:GHAMS:2020:1384
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19-05-2020
Datum publicatie
29-06-2020
Zaaknummer
200.245.347/01
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Aanrijding tussen een bestelbus met aanhanger en een auto. De bestelbus met aanhanger reed in de verboden rijrichting. Stond de auto nog geparkeerd of reed de auto reeds achteruit? Vermindering schadevergoedingsplicht tot de helft.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.245.347/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/636373/ HA ZA 17-1016
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 mei 2020
inzake
[appellante] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. A. Quispel te Oud-Beijerland,
tegen
1[geïntimeerde sub 1] ,
wonend te [woonplaats] ,
- ALLIANZ BENELUX N.V.,
mede handelend onder de naam Allianz Nederland Schadeverzekering,
kantoorhoudend te Rotterdam,
geïntimeerden,
advocaat: mr. H.A. Kragt te Arnhem.
1Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellante] , [geïntimeerde sub 1] en Allianz genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 24 augustus 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 augustus 2018 gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde sub 1] en Allianz als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
– memorie van grieven;
– memorie van antwoord, met producties;
– akte uitlating producties van [appellante] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
–
voor recht zal verklaren dat [geïntimeerde sub 1] jegens [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld en dat [geïntimeerde sub 1] en Allianz hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [appellante] geleden schade;
–
[geïntimeerde sub 1] en Allianz hoofdelijk zal veroordelen tot vergoeding van de door [appellante] geleden en te lijden schade, op te maken bij staat;
–
[geïntimeerde sub 1] en Allianz hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van het geding.
[geïntimeerde sub 1] en Allianz hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.
De partijen aan beide zijden hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2Feiten
2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.16 feiten vastgesteld. Die feiten zijn ook in hoger beroep niet in geschil. Kort samengevat komen de feiten neer op het volgende.
2.2
Op 2 februari 2017 heeft in de [naam straat] een aanrijding plaatsgevonden tussen een auto bestuurd door [appellante] (hierna: de Suzuki) en een bestelbus met aanhanger bestuurd door [geïntimeerde sub 1] (hierna: de Mercedes). De Suzuki stond geparkeerd in een diagonaal parkeervak aan de linkerzijde van de rijbaan, bezien vanuit de toegestane rijrichting. In de [naam straat] geldt eenrichtingsverkeer voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen. De Mercedes met aanhanger reed in de verboden rijrichting. De voorzijde van de aanhanger is in botsing gekomen met de rechter achterzijde van de Suzuki. De Suzuki is met de linker achterhoek tegen een Volkswagen gebotst die naast de Suzuki geparkeerd stond.
3Beoordeling
Inleiding
3.1
Inzet van het geschil is de vraag of [geïntimeerde sub 1] en zijn WAM-verzekeraar Allianz aansprakelijk zijn voor de schade van [appellante] als gevolg van de aanrijding tussen [appellante] en [geïntimeerde sub 1] .
3.2
[appellante] heeft gesteld dat zij achteruit wilde gaan rijden, maar nog stilstond in het parkeervak en dat de aanhanger haar auto heeft geraakt omdat deze is gaan slingeren doordat [geïntimeerde sub 1] te hard over een verkeersdrempel reed. Ook indien zou komen vast te staan dat [appellante] reeds achteruit reed, zijn [geïntimeerde sub 1] en Allianz volgens [appellante] aansprakelijk omdat [geïntimeerde sub 1] in de verkeerde rijrichting reed en met te hoge snelheid. [appellante] stelt dat zij als gevolg van het ongeval hoofd-, nek- en schouderklachten en rugpijn heeft en last van haar gehoor, duizeligheid, misselijkheid en verkeersangst. Zij vordert verwijzing naar de schadestaatprocedure.
3.3
Volgens [geïntimeerde sub 1] en Allianz is de oorzaak van de botsing dat [appellante] achteruit uit het parkeervak reed, zonder voorrang te verlenen aan [geïntimeerde sub 1] . Zij betwisten dat [geïntimeerde sub 1] te hard reed.
3.4
De rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerde sub 1] en Allianz niet aansprakelijk zijn. Volgens de rechtbank heeft [appellante] haar stelling dat zij nog stilstond in het parkeervak toen de botsing plaatsvond, onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank is ervan uitgegaan dat [appellante] vanuit het parkeervak achteruit de weg is opgereden en daarbij geen voorrang heeft verleend aan [geïntimeerde sub 1] . [appellante] moest voorrang verlenen op grond van artikel 54 RVV 1990: “Bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals (…) achteruitrijden (…) moeten het overige verkeer voor laten gaan.” Het feit dat [geïntimeerde sub 1] tegen de toegestane rijrichting in reed, betekent niet dat [geïntimeerde sub 1] en Allianz aansprakelijk zijn omdat artikel 54 RVV 1990 naar aard en strekking absoluut is in die zin dat die voorrangsregel geldt ten opzichte van iedere weggebruiker die op een normale wijze aan het verkeer deelneemt, zoals [geïntimeerde sub 1] (ook al reed hij tegen de richting in), aldus de rechtbank.
Bespreking van de grieven
3.5
Met haar eerste drie grieven bestrijdt [appellante] het oordeel van de rechtbank (a) dat zij haar stelling dat zij nog stilstond in het parkeervak onvoldoende heeft gemotiveerd, (b) dat aangenomen moet worden dat zij vanuit het parkeervak achteruit is gereden en (c) dat zij in strijd heeft gehandeld met de voorrangsregel van artikel 54 RVV 1990. Deze grieven hebben betrekking op de vraag of [appellante] ten tijde van de botsing nog stilstond in het parkeervak dan wel al achteruit reed om het parkeervak te verlaten.
3.6
[geïntimeerde sub 1] en Allianz hebben in hoger beroep een rapport van Meuwissen Verkeers Ongevallen Analyse (hierna: MVOA) van 17 december 2018 in het geding gebracht, dat is opgesteld in opdracht van (de advocaat van) [geïntimeerde sub 1] en Allianz. Het rapport van MVOA houdt over de toedracht van de botsing onder meer het volgende in:
“Wat betreft de afmetingen van de Suzuki en de Volkswagen heb ik de daarvoor geldende/bekende afmetingen aangehouden, dat geldt ook voor de Mercedes Vito, die volgens de productbeschrijving een breedte heeft van ± 1,93 meter. De aanhangwagen heeft een eigen kenteken en volgens RDW heeft deze aanhangwagen een breedte van 1,82 meter (…); de aanhangwagen blijft binnen de contouren van de Mercedes. (…)
(…)
Beschouwing wel/geen stilstand Suzuki tijdens de botsing :
(…) de omstandigheid, dat de Suzuki zich tijdens de botsing met de aanhangwagen met de achterzijde op de rijbaan bevond (dus buiten het parkeervak) (…) kan herleid worden uit de botsing die de Suzuki met de Volkswagen had. (…) foto’s laten zien, dat de Suzuki met het linker achterwiel bij het rechter achterwiel van de Volkswagen staat (na de botsing). Daar is ook de schade tussen de beide voertuigen ontstaan. De Volkswagen staat nog steeds op zijn geparkeerde positie, omdat deze niet of zeer weinig tijdens de botsing is verplaatst.
Zou de Suzuki zijn geraakt terwijl dit voertuig nog in het parkeervak stond dan zal de Suzuki niet met de achterflank c.q. het achterwiel van de Volkswagen in contact zijn gekomen, maar een stuk naar voor bijvoorbeeld bij het voorportier c.q. de overgang van voor- naar achterportier. (…) De Suzuki zal de achterflank c.q. het achterwiel van de Volkswagen wel raken als de Suzuki verder naar achteren staat en daarbij met de achterzijde al buiten het parkeervak; aldus op de rijbaan.
(…)
Dit betekent dat we nu nog twee situaties te beoordelen hebben. De 1e is als de Suzuki met de achterzijde op de rijbaan stilstaat als de Mercedes met aanhangwagen passeren. De 2e als de Suzuki vanuit het parkeervak achteruitrijdt als de Mercedes met aanhangwagen passeren.
Wat betreft de eerstgenoemde situatie weten we dat de aanhangwagen qua breedte binnen de contouren van de trekkende Mercedes blijft (…). Dat betekent dat als de Mercedes zonder contact met de Suzuki achterlangs de stilstaande Suzuki kan rijden dan moet de aanhangwagen dat ook hebben gedaan. Onder deze omstandigheid kan er aldus geen botsing c.q. contact tussen de Suzuki en de aanhangwagen hebben plaatsgevonden. (…)
De botsing kan wel plaats hebben gevonden onder omstandigheid waarbij de Suzuki vanuit het parkeervak achteruit is gereden en tegen de achterlangs rijdende aanhangwagen is gebotst. (…)
Eerst de omstandigheid, waarbij de voorflank van de Mercedes de Suzuki achterlangs passeert en de Suzuki vanuit stilstand en vanuit het parkeervak achteruit gaat rijden. (…) Dan volgt er een fase waarbij de flank van de Mercedes achterlangs de Suzuki passeert en de Suzuki achteruit rijdt en nog (net) niet de flank van de Mercedes raakt (…). Een volgend moment komt de rechter achterhoek van de nog steeds achteruitrijdende Suzuki in de vrije ruimte tussen de Mercedes en de aanhangwagen en beweegt als het ware verder richting deze vrije ruimte zonder contact (…) Totdat de hoek van de (voorwaarts bewegende) aanhangwagen de achterflank van de Suzuki raakt (…).
Door de botsing die er dan ontstaat wordt de achterkant van de Suzuki als het ware door de aanhangwagen meegenomen c.q. meegedrukt en roteert de achterkant van de Suzuki met de achterkant richting de Volkswagen. ”
3.7
In eerste aanleg heeft [appellante] zich beroepen op een “Quickscan Rapportage” van Dekra Automotive (hierna: Dekra) van 13 oktober 2017, opgesteld in opdracht van haar rechtsbijstandsverzekeraar. Dekra concludeert dat de Suzuki op het moment van de botsing stil heeft gestaan waarbij een deel van het voertuig zich op de rijbaan bevond en dat de aard van de schade goed past bij een aanhanger die heen en weer bewoog ten gevolge van de hoge snelheid van de combinatie tijdens het passeren van de verkeersdrempel. Zou er gereden zijn met 15 km/h dan zou Suzuki niet zover zijn weggeduwd dat de Volkswagen geraakt werd, aldus Dekra. Dekra baseert deze conclusie in belangrijke mate op de schade aan de Suzuki. Zo schrijft Dekra:
“De Suzuki raakte op de rechter achterhoek beschadigd. (…)
Opvallend is dat de achterkant van de Suzuki geen contactschade vertoont. Alleen het achterscherm onder en naast het achterlicht is gedeformeerd en een klein deel van de zijkant van de achterbumper. (…) Opvallend is verder dat wieldop in het geheel geen schade vertoont. (…) Zou de Suzuki zich in een achteruit rijdende beweging hebben bevonden op het moment van de botsing dan zou er een deformatie van het achterscherm zichtbaar moeten zijn welke verder naar voren doorloopt. Immers tijdens het achteruitrijden verplaatst de achterzijde van de Suzuki zich steeds verder richting de aanhanger.”
3.8
MVOA schrijft in haar rapportage dat de conclusies van Dekra over de gestelde stilstand van de Suzuki, het slingergedrag van de aanhangwagen en de gesuggereerde snelheid van de Mercedes onjuist zijn.
MVOA schrijft over de vraag of de schade aan de Suzuki een reden is om aan te nemen dat de Suzuki stilstond onder meer het volgende:
“[Dekra] ziet (…) geen schade aan de wieldop van het rechter achterwiel van de Suzuki. Dit wordt als opvallend gezien. Dit is niet zo opvallend, maar eerder begrijpelijk. Het betreft hier immers een aanhangwagen waarbij de wielen onder de laadbak staan, waardoor de laadbak relatief hoog boven het wegoppervlak reikt (…).
Ik verwacht ook dat het de rechtervoorhoek van de aanhangwagen is geweest die als 1e in contact met de rechter achterflank van de Suzuki is gekomen. De relatief stijve (sterke) opbouw van de aanhangwagen (laadbak) kan ik namelijk goed plaatsen bij de relatief grillige schade in de achterflank van de Suzuki. (…) Ook als de Suzuki in een achterwaarts gerichte beweging door de aanhangwagen wordt geraakt is sprake van een bij de Suzuki voor naar achter gerichte schade bij de rechter achterflank. Tevens hoeft er dan geen contact tussen de achterzijde van de Suzuki en de aanhangwagen te zijn. (…) Vanwege de onderlinge hoek is er dan geen sprake van een contact tussen de achterzijde van de Suzuki en de aanhangwagen (dit komt vanwege de schuin op de rijbaan gesitueerde parkeervakken) (…). Vanwege de anders gerichte snelheid van de aanhangwagen ten opzichte van de snelheidsrichting van de Suzuki zal de aanhangwagen de rechter achterflank als het ware “meetrekken”. Dat resulteert aldus bij de Suzuki op een krachtsinwerking van voor naar achter (…). Dit is ook de basis voor het roteren van de achterzijde van de Suzuki naar de naast hem staande Volkswagen (…). Kortom de in de rechter achterflank zichtbare krachtsinwerking, die van voor naar achter is gericht, is zeker geen aanwijzing voor de gedachte dat de Suzuki niet achteruit reed tijdens de botsing.”
Over de mogelijkheid dat de aanhanger slingerde als gevolg van het rijden met hoge snelheid over de verkeersdrempel, schrijft MVOA aan de hand van foto’s van de situatie ter plaatse dat er geen echte verkeersdrempel aanwezig is maar een verhoging over een grotere lengte met relatief “zacht” aangelegde op- en afritten (“geen relatief steile voor en achterzijde”). Het is daarom niet te verwachten dat een aanhangwagen tijdens het op- en afrijden van dit plateau zal gaan slingeren, aldus MVOA.
Met betrekking tot de opvatting van Dekra dat de snelheid van de Mercedes beduidend hoger moet zijn geweest dan 15 km/h schrijft MVOA het volgende:
“Vanwege de verhaking van de hoek van de aanhangwagen met de achterflank van de Suzuki werd de achterkant van de Suzuki als het ware mee “omgetrokken”. Deze achterzijde van de Suzuki kent relatief minder massa dan de voorzijde van de Suzuki en laat zich daardoor vrij “gemakkelijk” mee omduwen, met de linker achterflank richting de ernaast staande Volkswagen. Er is derhalve geen beduidend hoge(re) snelheid nodig om dit alles te realiseren.”
3.9
Het hof acht de rapportage van MVOA overtuigend, zowel voor wat betreft de beschreven toedracht van de botsing – in het bijzonder de omstandigheid dat [appellante] achteruit reed – als voor wat betreft de bestrijding van de door Dekra getrokken conclusies over het slingeren van de aanhanger en de snelheid van de Mercedes. Dit oordeel wordt bevestigd in de volgende stukken:
- Het door [appellante] en [geïntimeerde sub 1] ondertekende aanrijdingsformulier vermeldt dat de Suzuki achteruit reed.
- Ook het door [appellante] en de eigenaar van de Volkswagen ondertekende aanrijdingsformulier van de botsing tussen de Suzuki en de Volkswagen vermeldt dat de Suzuki achteruit reed.
- In het door de politie opgemaakte proces-verbaal staat dat [appellante] op het moment van de botsing uitparkeerde.
- [geïntimeerde sub 1] heeft op 5 februari 2017 aan zijn verzekeraar geschreven dat [appellante] achteruit reed.
3.10
De overige gegevens brengen het hof niet tot een ander oordeel.
- [appellante] heeft wisselend verklaard: op 3 februari 2017 schreef zij aan haar verzekeraar dat zij stilstond en op 6 februari 2017 heeft [appellante] op het intakeformulier van haar letselschadeadviseur ingevuld dat zij achteruit reed.
- De schriftelijke verklaring van [A] van 8 februari 2017, inhoudende dat de Mercedes hard over een drempel reed, dat als gevolg daarvan de aanhanger slingerde en de geparkeerd staande Suzuki raakte, vindt geen steun in verklaringen van anderen, strookt niet met de situatie ter plaatse – er is geen echte verkeersdrempel maar een verhoging over een grotere lengte met relatief “zacht” aangelegde op- en afritten – en wordt weersproken door de bevindingen van MVOA. De positie van waaruit [A] volgens zijn verklaring de botsing waarnam was bovendien zodanig dat ten tijde van de botsing zijn zicht op de Suzuki werd geblokkeerd door de Mercedes met aanhanger.
- De schriftelijke verklaring van [B] van 10 mei 2017 houdt in dat de Mercedes met aanhanger ten tijde van de botsing achteruit reed en dat is onverenigbaar met alle overige gegevens omtrent de botsing en met de standpunten van partijen. Haar verklaring van 12 mei 2017 houdt in dat zij niet kan bevestigen dat een van de voertuigen voorafgaand aan de aanrijding stilstond.
3.11
Het hof zal [appellante] niet toelaten tot getuigenbewijs van haar stelling dat zij ten tijde van de botsing nog stilstond in het parkeervak. In het licht van de bevindingen van MVOA had het op de weg van [appellante] gelegen om in haar akte uitlating producties (nader) toe te lichten op welke wijze de botsing kon plaatsvinden indien [appellante] nog stilstond in het parkeervak. Het enige scenario dat [appellante] heeft gesteld – dat de aanhanger was gaan slingeren doordat [geïntimeerde sub 1] met te hoge snelheid over een verkeersdrempel reed – is genoegzaam weerlegd door het rapport van MVOA. Ook het hof oordeelt daarom dat [appellante] haar stelling dat zij nog stilstond in het parkeervak onvoldoende heeft gemotiveerd. De grieven 1 tot en met 3 falen dus.
3.12
De grieven 4 en 5 hebben betrekking op de vraag of [geïntimeerde sub 1] en Allianz aansprakelijk zijn in de situatie dat [appellante] achteruit reed en [geïntimeerde sub 1] tegen de voorgeschreven rijrichting in reed. [appellante] stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde sub 1] een gevaarzettende verkeersfout heeft gemaakt door tegen het verkeer in te rijden en dat daarmee het causale verband tussen dat gedrag en het ongeval in beginsel is gegeven en dat het aan [geïntimeerde sub 1] is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat het ongeval ook zou hebben plaatsgevonden als hij niet onrechtmatig zou hebben gehandeld. [appellante] bestrijdt voorts het oordeel van de rechtbank dat het feit dat [appellante] achteruit reed en daarbij geen voorrang heeft verleend aan [geïntimeerde sub 1] meebrengt dat de door haar geleden schade geheel voor haar rekening moet blijven.
3.13
Het hof oordeelt als volgt. Door tegen de voorgeschreven rijrichting in te rijden, heeft [geïntimeerde sub 1] onrechtmatig gehandeld tegenover de overige verkeersdeelnemers ter plaatse, waaronder [appellante] , omdat hij daarmee de veiligheid op de weg in gevaar bracht. Rijden in een verboden richting schept immers het risico dat de overige verkeersdeelnemers niet of in mindere mate bedacht zijn op het tegen het verkeer inrijdende voertuig, met als gevolg dat de kans op ongevallen daarmee aanmerkelijk wordt verhoogd, welk risico zich heeft verwezenlijkt. De overtreden norm strekt ter voorkoming van dit gevaar op ongevallen. Het causaal verband tussen de verkeersovertreding van [geïntimeerde sub 1] en het ongeval is daarmee in beginsel gegeven en [geïntimeerde sub 1] en Allianz hebben geen feiten gesteld waaruit volgt dat de botsing ook zou hebben plaatsgevonden indien [geïntimeerde sub 1] niet tegen de voorgeschreven rijrichting in zou hebben gereden. De onrechtmatige daad is aan [geïntimeerde sub 1] toerekenbaar reeds omdat hij heeft verklaard dat hij opzettelijk tegen de voorgeschreven rijrichting inreed omdat hij met de aanhanger ter plaatse niet kon keren. Dat alles betekent dat [geïntimeerde sub 1] op de voet van artikel 6:162 BW en Allianz op de voet van artikel 6 lid 1 WAM aansprakelijk zijn voor de schade van [appellante] , behoudens eigen schuld van [appellante] .
3.14
[appellante] heeft gesteld dat [geïntimeerde sub 1] sneller reed dan ter plaatse toegestaan. [geïntimeerde sub 1] en Allianz hebben dat betwist. In het midden kan blijven of ter plaatse een adviessnelheid van 15 km/h (ten opzichte van de maximumsnelheid van 30 km/h) geldt in verband met de basisschool in de straat. Op grond van de beschikbare gegevens, waaronder het rapport van MVOA, oordeelt het hof dat niet kan worden aangenomen dat [geïntimeerde sub 1] aanzienlijk sneller reed dan 15 km/h. [appellante] heeft niet gesteld hoe snel [geïntimeerde sub 1] reed en geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan met betrekking tot de door [geïntimeerde sub 1] gereden snelheid. Bij de beoordeling van de aansprakelijkheid zal het hof daarom als uitgangspunt nemen dat [geïntimeerde sub 1] niet sneller heeft gereden dan toegestaan of verantwoord was.
3.15
Artikel 54 RVV 1990 bepaalt, toegesneden op dit geval, dat [appellante] voorrang diende te verlenen aan [geïntimeerde sub 1] , ook al reed hij tegen de voorgeschreven rijrichting in. Artikel 54 RVV 1990 geeft een bijzondere voorrangsregel die voorgaat boven andere voorrangsregels. Dat betekent echter niet dat de aansprakelijkheid van [geïntimeerde sub 1] op grond van zijn eigen verkeersfout daarmee wordt opgeheven (een zo “absolute aard en strekking” van de verplichting van artikel 54 RVV 1990 kan ook niet worden afgeleid uit het door de rechtbank aangehaalde arrest HR 17 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4201). Het feit dat [appellante] aan [geïntimeerde sub 1] geen voorrang heeft verleend betekent wel dat het beroep van [geïntimeerde sub 1] en Allianz op eigen schuld van [appellante] als bedoeld in artikel 6:101 lid 1 BW slaagt in die zin dat de schade van [appellante] deels voor haar eigen rekening blijft.
3.16
De over en weer aan [geïntimeerde sub 1] en [appellante] toe te rekenen gedragingen hebben naar het oordeel van het hof in gelijke mate aan het ongeval bijgedragen, wat een causaliteitsverdeling van 50-50 rechtvaardigt. Het hof ziet geen aanleiding om met toepassing van de billijkheidscorrectie tot een andere verdeling te komen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de mate van verwijtbaarheid van de gedragingen niet sterk uiteen loopt; [geïntimeerde sub 1] reed (opzettelijk) tegen het verkeer in terwijl niet kan worden aangenomen dat hij aanzienlijk sneller reed dan 15 km/h, terwijl [appellante] , naar moet worden aangenomen door onvoldoende oplettendheid, aan [geïntimeerde sub 1] geen voorrang heeft verleend.
3.17
De grieven 4 en 5 slagen in zoverre.
3.18
[appellante] heeft verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd ter vaststelling van de schade. [geïntimeerde sub 1] en Allianz hebben hun aanvankelijk verweer daartegen ingetrokken nadat [appellante] medische informatie heeft overgelegd. Het hof oordeelt dat [appellante] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij mogelijk schade heeft geleden. De zaak leent zich daarom voor verwijzing naar de schadestaatprocedure.
Slotsom en kosten
3.19
De conclusie is dat [geïntimeerde sub 1] en Allianz verplicht zijn tot vergoeding van de helft van de door [appellante] als gevolg van de botsing geleden en nog te lijden schade. De desbetreffende vordering zal het hof alsnog in zoverre toewijzen. Daarnaast heeft [appellante] geen belang bij een verklaring voor recht dat [geïntimeerde sub 1] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en [geïntimeerde sub 1] en Allianz aansprakelijk zijn.
3.20
[geïntimeerde sub 1] en Allianz zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
4Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde sub 1] en Allianz hoofdelijk tot vergoeding van de helft van de door [appellante] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de botsing op 2 februari 2017, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt [geïntimeerde sub 1] en Allianz hoofdelijk in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 384,31 aan verschotten en € 1.704 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 726 aan verschotten en € 1.611 voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Makkink, G.C.C. Lewin en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2020.