Hof: geen aansprakelijk wegens onvoldoende informeren over thermografische monitoring bij opsporing borstkanker

Samenvatting:

Medische aansprakelijkheid. Appellante stelt geïntimeerde, die thermografische monitoring van de borstgezondheid aanbiedt, aansprakelijk, omdat zij haar niet juist zou hebben geïnformeerd over de beperkte betrouwbaarheid en preventieve werking van thermografie. Zij stelt dat zij daardoor dacht dat thermografie een goed alternatief was voor reguliere vormen van opsporing van borstkanker en dat daardoor haar borstkanker later dan nodig is ontdekt. Het hof oordeelt dat niet is gebleken dat geïntimeerde appellante onjuist heeft geïnformeerd over de beperkingen van thermografie, in het bijzonder over het feit dat thermografie niet als vervanging voor reguliere screeningsmethoden kan worden gebruikt. Ook niet gebleken dat het de thermografische kliniek duidelijk moest zijn dat appellante in dat opzicht een onjuiste voorstelling van zaken had, zodat zij appellante daarover nogmaals uitdrukkelijk diende te informeren.

ECLI:NL:GHAMS:2022:1172, Gerechtshof Amsterdam, 200.287.179/01 (rechtspraak.nl)

ECLI:NL:GHAMS:2022:1172

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak

19-04-2022

Datum publicatie

16-05-2022

Zaaknummer

200.287.179/01

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Hoger beroep

Inhoudsindicatie

Geneeskundige behandelingsovereenkomst. Schending informatieverplichting. Thermografie.

Niet is gebleken dat thermografische kliniek appellante onjuist heeft geïnformeerd over de beperkingen van thermografie, in het bijzonder over het feit dat thermografie niet als vervanging voor reguliere screeningsmethoden kan worden gebruikt. Ook niet gebleken dat het de thermografische kliniek duidelijk moest zijn dat appellante in dat opzicht een onjuiste voorstelling van zaken had, zodat zij appellante daarover nogmaals uitdrukkelijk diende te informeren.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.287.179/01

zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/666635/HA ZA 19-541

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 april 2022

inzake

[appellante]

wonende te [woonplaats 1] ,

appellante,

advocaat: mr. I.D. Degenaar-Kuijpers te Alkmaar,

tegen

[geïntimeerde ] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. J.H. Fellinger te Amsterdam.

1Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde ] genoemd.

[appellante] is bij dagvaarding van 22 september 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 juni 2020, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde ] als gedaagde.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

– memorie van grieven, met producties;

– memorie van antwoord.

Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, na eisvermeerdering – uitvoerbaar bij voorraad – voor recht zal verklaren dat [geïntimeerde ] jegens [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op [geïntimeerde ] krachtens de geneeskundige behandelingsovereenkomst rustende verplichtingen en daaruit voortvloeiende zorgplicht, subsidiair op grond van dwaling en meer subsidiair op grond van het voeren van een oneerlijke dan wel misleidende handelspraktijk en dat [geïntimeerde ] uit dien hoofde aansprakelijk is voor de dientengevolge door [appellante] geleden schade en [geïntimeerde ] zal veroordelen tot vergoeding aan [appellante] van geleden en te lijden schade ter hoogte van € 89.737,83, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de memorie van grieven en met veroordeling van [geïntimeerde ] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.

[geïntimeerde ] heeft geconcludeerd tot (naar het hof begrijpt:) bekrachtiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vorderingen van [appellante] met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2De zaak in het kort

Bij [appellante] zijn op een mammografie van haar rechterborst microcalcificaties (kalkspatten) geconstateerd en haar is geadviseerd om een stereotactische biopsie te laten uitvoeren om de kalkspatten nader te onderzoeken. [appellante] heeft dat advies niet opgevolgd omdat zij dit een akelige procedure vond. In plaats daarvan heeft zij zich tot [geïntimeerde ] gewend die – onder meer via haar website – thermografische monitoring van de borstgezondheid aanbood. In twee jaar tijd heeft [appellante] vijf thermogrammen laten uitvoeren door [geïntimeerde ] . In de tussentijd is, na verwijzing door de huisarts, een MRI-scan gemaakt, maar daarop was geen maligniteit te zien. Na twee jaar is bij [appellante] borstkanker geconstateerd met uitzaaiingen naar de wachtschildklier in de oksel. Zij heeft een ingrijpende operatie moeten ondergaan.

[appellante] verwijt [geïntimeerde ] dat zij haar niet juist heeft geïnformeerd over de beperkte betrouwbaarheid en preventieve werking van thermografie. Daardoor heeft [appellante] gedacht dat thermografie een goed alternatief was voor reguliere vormen van opsporing van borstkanker. Als gevolg daarvan is haar borstkanker later dan nodig ontdekt. Zij vordert schadevergoeding. [geïntimeerde ] zegt dat zij [appellante] steeds juist heeft geïnformeerd.

3Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.14 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen.

Met haar eerste grief heeft [appellante] geklaagd over het onder 2.13 vastgestelde feit: “De radioloog heeft [appellante] medegedeeld dat hij graag wilde weten hoe het ervoor stond met de microcalcificaties die in 2015 op de mammografie waren gezien. [appellante] heeft opnieuw geen stereotactische biopsie willen laten uitvoeren.” Volgens [appellante] geeft dit een onjuist beeld omdat de radioloog haar nooit heeft gevraagd om een stereotactische biopsie te laten uitvoeren; dit behoort ook niet tot zijn taak maar tot die van de behandelend specialist.

Het hof stelt vast dat [appellante] niet weerspreekt dat de radioloog in 2016 geïnteresseerd was te weten hoe het ervoor stond met de microcalcificaties die in 2015 te zien waren geweest op het mammogram. Dit heeft zij ook zelf gesteld in de inleidende dagvaarding. Evenmin is in geschil dat [appellante] in 2016 niet alsnog een biopsie heeft laten uitvoeren. Naar het hof begrijpt, ziet het bezwaar van [appellante] op de suggestie dat de radioloog haar in 2016 zou hebben geadviseerd alsnog een stereotactische biopsie te laten uitvoeren en dat zij dat advies zou hebben genegeerd. Hoewel dit niet direct volgt uit 2.13, zal de formulering in het hiernavolgende worden aangepast, zodanig dat de suggestie waartegen [appellante] bezwaar heeft daarin niet langer kan worden gelezen.

De feiten zijn overigens niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.

3.1.

In maart 2015 werden op een mammografie microcalcificaties (kalkspatten) bij [appellante] geconstateerd in haar rechterborst. Dr. P.H.J.M. Veldman, chirurg in het Tjongerschans Ziekenhuis te Heerenveen (hierna: dr. Veldman), schreef hierover bij brief van 17 november 2017 aan de advocaat van [appellante] : “ [appellante] zagen we in maart 2015 op de polikliniek. Een mammografie toonde nieuw ontstane microcalcificaties centraal in de rechter borst. Deze werden geclassificeerd als BIRADS IV, hetgeen suspect maligne betekent. Nader onderzoek door biopsie was nodig om deze diagnose te bevestigen dan wel uit te sluiten. Patiënte gaf er zelf de voorkeur aan om dit door middel van thermografie te laten evalueren; dit uitdrukkelijk tegen ons advies.”

3.2.

[appellante] heeft over de uitslag van de mammografie en de suggestie van dr. Veldman om een stereotactische biopsie te laten doen met haar huisarts gesproken. Daarbij heeft [appellante] ook de mogelijkheid van thermografisch onderzoek ter sprake gebracht. De huisarts heeft [appellante] daarop meegedeeld dat dit niet zijn voorkeur had.

3.3.

[geïntimeerde ] houdt een praktijk onder de naam [praktijk] . [geïntimeerde ] staat ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel onder vermelding van “overige paramedische praktijken (geen fysiotherapie en psychologie)”. [geïntimeerde ] heeft geen BIG-registratie.

3.4.

Op de website van [praktijk] stond in de hier relevante periode onder meer het volgende:

“Medische Thermografie is een niet-invasieve infrarood-scanning van de fysiologie. Borst Thermografie is een toepassing die de mogelijkheid beidt om iemand zonder straling en zonder aan te raken op een volledig pijnloze manier te scannen op aanwijzingen van borstaandoeningen. Dit kan bovendien in een veel vroeger stadium dan mogelijk is (geweest) door middel van borstzelfonderzoek, medisch onderzoek of mammografie alleen.”

en ook, onder het kopje “Vroege detectie en Preventie!”:

“Medische Thermografie detecteert de subtiele fysiologische veranderingen die gepaard gaan met borst-pathologie. Uw arts of specialist kan aan de hand van deze kennis stappen ondernemen en een zorgvuldig programma uitrollen om verder te diagnosticeren en/of u te monitoren tijdens én na een behandeling. Medische thermografie is een aanvullende techniek en niet bedoeld als screeningsmethode op kankerrisico of vervanger van andere screeningsmethoden zoals bijvoorbeeld zelfonderzoek, echografie, MRI en mammografie.”

3.5.

Op de website van [praktijk] staat eveneens onderstaande tabel:

3.6.

[appellante] heeft, na raadpleging van de website van [praktijk] en contact met [geïntimeerde ] , besloten de door dr. Veldman aangeraden biopsie niet te laten uitvoeren, en haar borstgezondheid door middel van thermografie bij [geïntimeerde ] te laten controleren en monitoren.

3.7.

In het door [appellante] ingevulde intakeformulier, ten behoeve van een afspraak met [geïntimeerde ] , heeft [appellante] op de vraag “wat is de reden van uw bezoek?” als volgt geantwoord:

“Aanwezigheid kalkspatten in rechterborst die door radioloog en chirurg als ‘verdacht’ beschouwd worden, waarop een stereotactische mammabiopsie bijna afgedwongen wordt. Dit onderzoek voelt niet goed en mijn intuïtie zegt: niet doen.”

3.8.

In de periode van 2 april 2015 tot en met 4 april 2017 heeft [appellante] in totaal vijf thermogrammen bij [geïntimeerde ] laten maken op 2 april 2015, 8 juli 2015, 30 januari 2016, 7 februari 2017 en 4 april 2017.

3.9.

De door [geïntimeerde ] gemaakte beelden, gemaakt met een infraroodcamera, werden opgestuurd naar een bedrijf in de Verenigde Staten, Meditherm. De beelden werden beoordeeld door artsen van Meditherm, die een opleiding tot medisch thermoloog hebben gevolgd. Meditherm maakte vervolgens een rapport op.

3.10.

In de “Verslagen medische thermografie” die [appellante] van [geïntimeerde ] ontving stond steeds onder andere het volgende:

“Please note that thermography should not be used to preclude further evaluation of suspicious mammographic findings”

en ook:

“Thermography will not show any cancers from a structural or pathological perspective. It will show positive physiological findings in 83% of malignancy (specificity), leaving 17% of cancers that present as thermographically silent due to the type of pathology, long term cancer which the body has accommodated or encapsulation and age of patient. The utility for including thermography as an adjunctive screening test in previously confirmed malignancy is for the establishment of a baseline and detection of any physiological change over time, correlation with other tests and the monitoring of response to treatment. Breast thermography screening is an adjunctive test to mammography, ultrasound and MRI and is a specialized physiological test designed to detect angiogenesis, hyperthermia from nitric oxide, estrogen dominance, lymph abnormality and inflammatory processes including inflammatory breast disease, all of which cannot be detected with structural tests.”

3.11.

Begin maart 2016 constateerde [appellante] een wijziging van het uiterlijk van de borst. Zij heeft op 3 maart 2016 de huisarts bezocht.

3.12.

Naar aanleiding van het bezoek van [appellante] aan de huisarts heeft de volgende e-mailcorrespondentie tussen partijen plaatsgevonden.

Op 8 maart 2016 schreef [appellante] aan [geïntimeerde ] :

“Ik ben in een jaar tijd 3 of 4 keer bij jou geweest voor foto’s en dat zag er prachtig uit. Nou zie ik sinds een week een langwerpig verticaal gleufje (héél minimaal hoor) boven de rechtertepel. Eigenlijk kan er niks ernstigs aan de hand zijn natuurlijk, maar ik schrok toch een beetje. Huisarts (afgelopen do.) adviseert nog weekje/10 dagen aan te kijken. Maar ik vraag me af welk soort proces in de borst zo’n (kleine) afwijking kan veroorzaken? Dit is de borst waarin een jaar geleden micro calcificaties gevonden zijn. Reden voor mij toen om voor een stereotactische biopsie te bedanken en naar jou toe te komen. Ik hoop dat je me iets verder kan helpen.”

Het antwoord van [geïntimeerde ] daarop van 9 maart 2016 luidt:

“Moeilijk om zo iets over te zeggen [appellante] . Lijkt me idd goed om het even aan te kijken maar mocht het niet weggaan zou ik toch onderzoek laten doen. Omdat de thermografische beelden geen afwijkingen waar hebben genomen denk ik aan een echografie. Overleg even met je huisarts maar mocht dit niet lukken in het ziekenhuis dan is dit natuurlijk ook particulier mogelijk.”

Daarop heeft [appellante] aan [geïntimeerde ] , eveneens op 9 maart 2016, gereageerd:

“Ik vroeg ook niet om hier specifiek iets over te zeggen, maar over welke processen zich kunnen afspelen in een borst die bij het lichaam horen en mogelijk helemaal onschuldig zijn. Ik heb geen idee of inkapseling merkbare activiteit geeft bijvoorbeeld”.

Het antwoord van [geïntimeerde ] daarop, ook op 9 maart 2016 is:

“Dat weet ik ook niet [appellante] .”

3.13.

[appellante] heeft zich vervolgens opnieuw bij de huisarts gemeld en heeft een doorverwijzing naar de radioloog gekregen. Zij heeft in maart 2016 de radioloog bezocht. De radioloog respecteerde de keuze van [appellante] om geen röntgenopnamen te laten maken. Er is een echografisch onderzoek verricht. Op advies van de radioloog is vervolgens op 3 mei 2016 aanvullend een MRI-scan gemaakt. Op deze scan waren geen aanwijzingen voor maligniteit zichtbaar. De radioloog heeft [appellante] meegedeeld dat hij graag wilde weten hoe het ervoor stond met de microcalcificaties die in 2015 op de mammografie waren gezien.

[appellante] heeft, ook in 2016, geen stereotactische biopsie laten uitvoeren.

3.14.

Op 6 april 2017 bezocht [appellante] haar huisarts, omdat zij een verandering voelde in de borst waarin in 2015 de microcalcificaties waren gezien. De huisarts verwees haar door naar een specialist. Deze heeft na een biopsie in beide borsten borstkanker geconstateerd, met uitzaaiing naar de schildwachtklieren in haar oksels. Op 18 mei 2017 vond een dubbele borstamputatie plaats, inclusief verwijdering van de schildwachtklieren.

4Beoordeling

4.1

In eerste aanleg vorderde [appellante] veroordeling van tot betaling van € 89.737,83, vermeerderd met rente en kosten. Daaraan heeft [appellante] ten grondslag gelegd – kort samengevat – dat [geïntimeerde ] haar heeft doen geloven dat thermografie een geschikt zelfstandig middel was om te monitoren of de in 2015 bij een mammografie geconstateerde microcalcificaties in de rechterborst van [appellante] zich zouden ontwikkelen tot kankercellen. De rechtbank heeft dat verwijt ongegrond geoordeeld en de vordering van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.

4.2

Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met vier grieven op. Tevens heeft zij in hoger beroep haar vorderingen uitgebreid met een verklaring voor recht dat [geïntimeerde ] haar uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst voortvloeiende zorgplicht heeft geschonden en op grond daarvan aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden schade, subsidiair op grond van dwaling en meer subsidiair op grond van een oneerlijke en misleidende handelspraktijk.

4.3

De eerste grief is hierboven onder 3 reeds besproken.

4.4

Grief 2 klaagt over de overweging van de rechtbank dat er geen basis is voor de conclusie dat [geïntimeerde ] aan [appellante] onjuiste informatie heeft gegeven of essentiële informatie heeft onthouden over de beperkte betrouwbaarheid en beperkte werking van thermografie of wat thermografie wel of niet kan ten aanzien van de ontwikkeling van microcalcificaties. Verder bestrijdt [appellante] de conclusie van de rechtbank dat evenmin kan worden geconcludeerd dat [geïntimeerde ] [appellante] in de veronderstelling heeft gelaten dat zij de biopsie niet hoefde uit te voeren omdat [geïntimeerde ] mogelijke kankercellen vroegtijdig met thermografie kon detecteren.

Zij voert daartoe het volgende aan.

4.5

De tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst is een geneeskundige behandelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:446 BW, op grond waarvan op [geïntimeerde ] een zorgplicht rust jegens [appellante] , waaronder de informatieplicht.

Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde ] daaraan niet voldaan. [appellante] heeft haar immers benaderd met een specifieke hulpvraag waaraan [geïntimeerde ] geen invulling kon geven, te weten het monitoren van de gesignaleerde kalkspatten. [geïntimeerde ] had de overeenkomst dan ook niet mogen aangaan. [geïntimeerde ] heeft in plaats daarvan door middel van de informatie op haar website, waaronder gepubliceerde reviews, de indruk gewekt dat thermografie een goed alternatief was en dat [appellante] geen biopsie hoefde te ondergaan. Zij verwijst naar een door haar overgelegde brief van de Inspectie van de Volksgezondheid naar aanleiding van door haar gestelde vragen over thermografie, waarin kort gezegd wordt geconcludeerd dat zorgvuldige voorlichting noodzakelijk is en de aanbieder niet de schijn mag wekken dat thermografie een alternatief vormt voor borstkankerscreening, noch de indruk mag wekken dat de uitkomsten van het thermografieonderzoek reden zijn om af te zien van regulier onderzoek.

Ook gedurende de behandeling heeft [geïntimeerde ] haar informatieplicht verzaakt. Uit het thermogram van 2 april 2015 blijkt immers dat er enig risico bestond op afwijkingen in de borst. [geïntimeerde ] had op dat moment aan [appellante] moeten laten weten dat zij zich nader moest laten onderzoeken door middel van stereotactische biopsie. Door dit na te laten heeft zij [appellante] ten onrechte in de waan gelaten dat nader onderzoek niet was geïndiceerd, aldus [appellante] .

4.6

[geïntimeerde ] betwist dat zij [appellante] onjuist of onvolledig heeft geïnformeerd. Haar is nooit gevraagd om door middel van thermografie de aanwezigheid van kalkspatten te onderzoeken of te monitoren, hetgeen ook niet mogelijk zou zijn geweest. De aanwezigheid daarvan was al bekend, zij het dat de ernst daarvan (BIRADS IV) nooit met [geïntimeerde ] is gedeeld. Er was dus ook geen aanleiding de opdracht te weigeren.

[geïntimeerde ] stelt dat zij nimmer de indruk heeft gewekt dat thermografie een vervanging zou zijn van reguliere screeningsmethoden. Integendeel, op haar website is uitdrukkelijk vermeld dat dit niet het geval is. Ook volgens de brief van de Inspectie heeft [geïntimeerde ] daarmee aan haar informatieplicht voldaan. [appellante] heeft naar eigen zeggen die informatie op de website gelezen en was dus op de hoogte van het feit dat thermografie geen vervanging was voor reguliere screening op borstkanker. [appellante] heeft de thermografiebehandelingen ook daadwerkelijk als aanvulling op de reguliere screening beschouwd, want [appellante] bleef ook onder behandeling van haar huisarts en een radioloog (en daarnaast consulteerde zij een iriscopist).

Verder wijst [geïntimeerde ] erop dat in de rapportages naar aanleiding van de thermogrammen uitdrukkelijk wordt geadviseerd om klinische follow-up onderzoeken te doen. [appellante] heeft deze rapportages gelezen en begrepen, aldus [geïntimeerde ] .

4.7

Tussen partijen is niet in geschil dat de tussen hen tot stand gekomen overeenkomst een geneeskundige behandelingsovereenkomst is. Evenmin staat ter discussie dat daaruit verschillende verplichtingen van [geïntimeerde ] voortvloeien, te beginnen met de informatieplicht als bedoeld in artikel 7:448 BW. Deze plicht houdt in dat de hulpverlener de patiënt op duidelijke wijze inlicht over de voorgestelde behandeling, de te verwachten gevolgen en de risico’s voor de gezondheid van de patiënt, met als doel te bewerkstelligen dat de patiënt daarvoor goed geïnformeerd toestemming kan verlenen (informed consent).

4.8

De stelling van [appellante] dat zij een specifieke hulpvraag heeft voorgelegd aan [geïntimeerde ] , te weten het onderzoeken en monitoren van de – bij eerder mammografisch onderzoek waargenomen – microcalcificaties, is door [geïntimeerde ] betwist. Zij stelt dat de aanwezigheid van de kalkspatten een gegeven was, en dat [appellante] , na lang onderzoek naar de werking van thermografie, slechts wenste dat door middel van thermografie haar borstgezondheid werd gemonitord. In het licht van die betwisting heeft [appellante] haar stelling onvoldoende onderbouwd. Uit de enkele vermelding op het intakeformulier dat bij haar microcalcificaties waren vastgesteld (zie hierboven onder 3.7), volgt de door haar gestelde specifieke hulpvraag niet. Evenmin is gesteld dat deze hulpvraag met zoveel woorden aan de orde is gesteld tijdens het intakegesprek. Die stelling wordt daarom verworpen.

4.9

Ook kan [appellante] kan niet worden gevolgd in haar stelling dat [geïntimeerde ] via haar website de indruk heeft gewekt dat thermografie een betrouwbaar alternatief zou zijn voor reguliere opsporing van borstkanker. Op de website is uitleg gegeven over de werking van thermografie en daarbij is uitdrukkelijk vermeld dat thermografische monitoring van de borstgezondheid een aanvulling is op reguliere screening van borstkanker (zie hierboven onder 3.4).

Uit de reviews op de website, zoals door [appellante] geciteerd, kon door haar in redelijkheid niet worden afgeleid dat thermografie, in tegenstelling tot deze uitdrukkelijke mededeling, toch een betrouwbaar alternatief voor reguliere borstkankerscreening kan vormen, meer in het bijzonder dat de ontwikkeling van microcalcificaties met deze methode kon worden gevolgd. Uit deze reviews volgt immers niet dat de bewuste vrouwen thermografie als vervanging voor reguliere screeningsmethoden hebben gebruikt. In een specifiek door [appellante] geciteerde review van Ivani, bij wie kennelijk ook kalkspatjes waren gesignaleerd, is weliswaar vermeld dat twee goede uitslagen van de borstthermografie haar op dat moment bevestiging gaven van haar vertrouwen, maar ook dat zij zich realiseerde “dat niet is bewezen dat er mogelijk geen onrustige cellen zouden zijn, en dat het uiterst belangrijk is zelfonderzoek te blijven doen en dat ik bij enige onzekerheid opnieuw t.z.t. afwegingen zal moeten maken welke vervolgstappen/onderzoeken nodig zijn”. Ook deze review kon derhalve niet leiden tot het gerechtvaardigd vertrouwen van [appellante] dat met de thermografische behandeling nader regulier onderzoek naar de microcalcificaties niet langer nodig zou zijn.

4.10

Ook tijdens de behandeling is door [geïntimeerde ] niet die indruk gewekt. Na elk thermogram ontving [appellante] een verslag van de Amerikaanse arts die het thermogram had beoordeeld. In deze verslagen is, zoals ook door [appellante] gesteld, geconstateerd dat “the thermal findings in both breasts are considered to be at some risk”. Daarin is ook vermeld dat een ‘follow up’ werd geadviseerd: “Suggest clinical follow-up as recommended based on previous mammographic findings along with ongoing annual themographic imaging to monitor stability”. Ook is in deze verslagen de algemene waarschuwing opgenomen: “Please note that thermography should not be used to preclude further evaluation of suspicious mammographic findings”

Vast staat dat [appellante] deze verslagen heeft gelezen. Zij heeft [geïntimeerde ] destijds zelfs aangeboden om de vertaling ervan te redigeren, zodat moet worden aangenomen dat zij de inhoud ervan heeft begrepen. Dit strookt niet met de stelling van [appellante] dat [geïntimeerde ] haar ook tijdens de behandeling in de waan heeft gelaten dat geen nadere reguliere borstkankerscreening nodig zou zijn. Immers, in dit verslag wordt concreet geadviseerd om, in het licht van de uitslag van het mammogram, nader klinisch onderzoek te laten doen.

4.11

Nadat [appellante] zelf in maart 2016 een verandering in haar borst waarnam, heeft [geïntimeerde ] per e-mail geadviseerd om nader onderzoek te laten doen en daarover te overleggen met de huisarts. Ook heeft zij haar aangemoedigd de voorgestelde MRI-scan te laten maken. Deze adviezen om nader onderzoek te laten doen ondersteunen de stelling van [geïntimeerde ] dat zij thermografie steeds als aanvulling en niet als vervanger van reguliere borstkankerscreening heeft gepresenteerd.

4.12

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [geïntimeerde ] [appellante] niet onjuist heeft geïnformeerd over de thermografische behandeling en meer in het bijzonder over het feit dat thermografie niet kan worden beschouwd als een betrouwbaar alternatief voor reguliere screening van borstkanker. [appellante] kan derhalve niet op grond van uitlatingen van [geïntimeerde ] in de gerechtvaardigde veronderstelling hebben verkeerd dat een nader onderzoek naar de microcalcificaties niet langer nodig zou zijn.

4.13

Het voorgaande sluit niet uit dat [appellante] daadwerkelijk in deze onjuiste veronderstelling heeft verkeerd. Als het [geïntimeerde ] bekend was geweest dat [appellante] in dit opzicht een onjuiste voorstelling van zaken had, en derhalve op onjuiste gronden instemde met de behandeling, lag het op haar weg om [appellante] daarop uitdrukkelijk te wijzen. [appellante] heeft echter onvoldoende gesteld om te concluderen dat het [geïntimeerde ] duidelijk was of kon zijn dat [appellante] haar thermografische behandeling beschouwde als een betrouwbaar alternatief voor de reguliere opsporing van kanker. Daarbij overweegt het hof dat niet is gesteld dat [appellante] dit ooit met zoveel woorden aan [geïntimeerde ] heeft medegedeeld, zodat het [geïntimeerde ] niet duidelijk kon zijn dat [appellante] ten aanzien van de beperkingen van thermografie een onjuist beeld had. [geïntimeerde ] kende de aanbeveling van de Amerikaanse arts aan [appellante] om, mede in het licht van de resultaten van het mammogram, nader klinisch onderzoek te laten doen en het was [geïntimeerde ] bekend dat [appellante] ook daadwerkelijk contact had met de reguliere behandelend sector en dat zij adviezen kreeg van haar huisarts en van artsen in het ziekenhuis. Desgevraagd heeft [geïntimeerde ] zelfs aangedrongen op nader onderzoek door reguliere artsen.

Er was dan ook geen aanleiding voor [geïntimeerde ] om te concluderen dat zij [appellante] nogmaals uitdrukkelijk nader diende te informeren over de beperkingen van thermografie.

4.14

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde ] haar informatieplicht jegens [appellante] niet heeft geschonden. Grief 2 faalt.

4.15

Met grief 4 klaagt [appellante] over de constatering van de rechtbank dat aan de diverse door [appellante] aangevoerde rechtsgronden steeds hetzelfde verwijt ten grondslag is gelegd, zodat de verwerping van dat verwijt leidt tot afwijzing van de vordering. [appellante] heeft evenwel ter toelichting op deze grief slechts verwezen naar al hetgeen zij heeft aangevoerd met betrekking tot de grieven 1 tot en met 3. Zij heeft aldus niets aangevoerd dat tot het welslagen van deze grief kan leiden. Ook deze grief faalt. Daarmee is ook de in hoger beroep gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar.

4.16

Grief 3 heeft betrekking op de overweging ten overvloede van de rechtbank onder 4.8 van het bestreden vonnis, die ziet op het causaal verband tussen de veronderstelde schending van de informatieplicht en de door [appellante] gevorderde schade. Aangezien geen schending van de informatieplicht is komen vast te staan, komt het hof aan de bespreking van het causaal verband niet toe. Deze grief kan reeds daarom niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.

4.17

Op grond van het voorgaande falen alle grieven. [appellante] heeft geen concrete feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die tot een andere uitkomst kunnen leiden. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd en haar in hoger beroep gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

wijst af de in hoger beroep gewijzigde vordering van [appellante] ;

veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde ] begroot op € 760 aan verschotten en € 2.031 voor salaris.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Aalders, J.W. Hoekzema en T. Riyazi en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey