Hof: Verzoek deskundigenbericht toegewezen.
Verzoeker verwijt enkele behandelend artsen dat zij niet hebben onderkend dat hij een streptokokkeninfectie had. In de procedure bij de rechtbank heeft verzoeker een verzoek tot een voorlopig deskundigenbericht ingediend, welk verzoek door de rechtbank is toegewezen. De door de rechtbank benoemde deskundige heeft zich na het indienen van zijn concept-rapport teruggetrokken. Daarop heeft verzoeker verzocht om één andere deskundige te benoemen. Dit verzoek werd door de rechtbank geweigerd, nu deze ene deskundige niet in staat zou zijn om het handelen van artsen uit meerdere disciplines te beoordelen zonder zich buiten het terrein van het vakgebied te begeven en omdat verzoeker niet instemde met de benoeming van meerdere deskundigen. Aangezien verzoeker daar in hoger beroep wel mee kan instemmen, wijst het hof het verzoek om een deskundigenbericht te bevelen toe.
ECLI:NL:GHARL:2023:9482
Instantie | Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden |
Datum uitspraak | 09-11-2023 |
Datum publicatie | 16-11-2023 |
Zaaknummer | 200.305.514/01 |
Rechtsgebieden | Civiel recht |
Bijzondere kenmerken
Inhoudsindicatie |
Hoger beroep
Tussenuitspraak Beroep tegen afwijzing verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht in een medische zaak. Omdat de advocaat van appellant (de oorspronkelijk verzoeker) zich heeft onttrokken, geeft het hof appellant de gelegenheid een nieuwe advocaat voor zich te laten stellen. |
Vindplaatsen | Rechtspraak.nl |
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.305.514/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/124302)
Beschikking van 9 november 2023
in de zaak van
[verzoeker] , hierna: [verzoeker], wonende te [woonplaats1] , verzoeker in hoger beroep, bij de rechtbank: verzoeker, advocaat was: mr. A.E.A. Breekland, die kantoor houdt te Assen,
tegen
1 [verweerder1] , hierna: [verweerder1] , wonende te [woonplaats2] ,
advocaat: mr. L. Beij, die kantoor houdt te Utrecht,
- [verweerster2] ,hierna: [verweerster2] , wonende te [woonplaats1] ,
advocaat: mr. L. Beij, die kantoor houdt te Utrecht,
- de naamloze vennootschap VvAA Schadeverzekeringen N.V.,
hierna: VvAA, gevestigd te Utrecht, advocaat: mr. L. Beij, die kantoor houdt te Utrecht,
- [verweerder4], hierna: [verweerder4],
woonplaats kiezend te [woonplaats1] ,
advocaat: mr. M. van Gool, kantoorhoudend te Utrecht,
- de heer [verweerder5], hierna: [verweerder5], woonplaats kiezend te [woonplaats1] , advocaat: mr. M. van Gool te Utrecht, 6. de heer [verweerder6], hierna: [verweerder6], woonplaats kiezend te [woonplaats1] , advocaat: mr. M. van Gool te Utrecht,
- De stichting Stichting Wilhelmina Ziekenhuis Assen, hierna: het ziekenhuis, gevestigd te Assen,
advocaat: mr. M. van Gool te Utrecht,
- de onderlinge waarborgmaatschappij onderlinge waarborgmaatschappij voor Instellingen in de gezondheidszorg MediRisk B.A., hierna: MediRisk, gevestigd te Utrecht, advocaat: mr. M. van Gool te Utrecht, verweerders in hoger beroep, bij de rechtbank: verweerders
hierna gezamenlijk te noemen: [verweerders]
- De procedure bij de rechtbank
Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de beschikkingen van 25 april
2019, 16 mei 2019, 22 oktober 20211 en 17 februari 2022 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen (hierna: de rechtbank).
- De procedure bij het hof
- Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van [verzoeker] van 19 januari 2022,
- het verweerschrift van [verweerder1] , [verweerster2] en VvAA van 21 maart 2022,
- het verweerschrift (met producties) van het ziekenhuis, [verweerder4] , [verweerder5] ,[verweerder6] en MediRisk van 21 maart 2022.
- Vervolgens heeft op 27 september 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het verslag (proces-verbaal) van deze mondelinge behandeling bevindt zich bij de processtukken. In het proces-verbaal is abusievelijk de naam van mr. R. Koolhoven vermeld als jongste raadsheer, in plaats van de naam van mr. W.P.M. ter Berg.
- Op 16 april 2023 heeft mr. Breekland het hof laten weten zich te onttrekken als advocaat van [verzoeker] . Er heeft zich geen andere advocaat voor [verzoeker] gemeld.
- Ten slotte heeft het hof een datum vastgesteld waarop deze beschikking wordt uitgesproken.
- Het verloop van de procedure blijkt uit:
- Waar gaat het in deze zaak om
- [verzoeker] heeft zich op 20 en 22 juli 2015 bij de huisartsenpraktijk van [verweerder1] en [verweerster2] gemeld met (onder meer) keelklachten. In de nacht van 22 op 23 juli 2015 is hij door een arts van de huisartsenpost verwezen naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis. Vervolgens is hij onder meer behandeld door de medisch specialisten [verweerder4] , [verweerder5] en [verweerder6] . Op 23 juli 2015 is hij overgeplaatst naar het UMCG, waar is vastgesteld dat hij een streptokokkeninfectie had, waardoor bij hem fasciitis necroticans (een ontsteking van de huid en het onderhuidse weefsel waardoor het weefsel afsterft) en een septische shock is ontstaan. [verzoeker] heeft diverse medische ingrepen ondergaan. Bij die ingrepen zijn onder meer de beide onderbenen en de vingertoppen van de linkerhand geamputeerd.
- [verzoeker] verwijt enkele behandelend artsen dat zij een beroepsfout hebben gemaakt door niet te onderkennen dat hij een streptokokkeninfectie had. Hij heeft bij de rechtbank een verzoek tot een voorlopig deskundigenbericht ingediend. De rechtbank heeft dat verzoek toegewezen en heeft een deskundige benoemd. Nadat de deskundige zijn concept-rapport had ingediend en partijen op dat concept hadden gereageerd, heeft de deskundige zich teruggetrokken. [verzoeker] heeft daarop verzocht één andere deskundige te benoemen. De rechtbank heeft dat in de beschikking van 22 oktober 2021 geweigerd. [verzoeker] is het niet met deze beslissing eens.
- Het hof vindt, anders dan de rechtbank, dat het (in hoger beroep gewijzigde) verzoek van [verzoeker] om een deskundigenbericht te bevelen in beginsel toewijsbaar is. Het hof wilde niet één, maar twee deskundigen benoemen, een deskundige per expertise van de betrokken artsen. Het hof wilde ook andere vragen formuleren dan de rechtbank heeft gedaan. Omdat het voordat mr. Breekland zich onttrokken had niet gelukt was een deskundige op het punt van de huisartsgeneeskunde te vinden en overleg daarover met [verzoeker] niet langer mogelijk is, zal een termijn worden gesteld waarbinnen [verzoeker] alsnog een nieuwe advocaat kan stellen. Als hij dat niet doet zal zijn, in hoger beroep aangepaste, verzoek worden afgewezen. Het hof zal
deze beslissing hierna motiveren, door eerst de relevante feiten te vermelden en door vervolgens de geschilpunten van partijen te bespreken.
- De relevante feiten
- [verzoeker] , geboren [in] 1977, heeft zich op maandagmiddag 20 juli 2015 gewend tot de Huisartsenpraktijk van [verweerder1] & [verweerster2] te [woonplaats1] , omdat hij in het weekend van
18 en 19 juli 2015 pijn in zijn keel had gekregen en moeite had bij het slikken. [verzoeker] is die dag gezien door huisarts [de huisarts1] (hierna te noemen: [de huisarts1] ), die tijdelijk de praktijk waarnam in verband met de zomervakantie. [de huisarts1] heeft – kort gezegd – na onderzoek prednisolon en diclofenac voorgeschreven. [de huisarts1] heeft aangegeven dat [verzoeker] , als er geen verbetering optreedt, weer contact op moet nemen met de huisartsenpraktijk.
- Op 22 juli 2015 heeft [verzoeker] , omdat er geen verbetering was opgetreden en er sprake was van verhoging, opnieuw contact opgenomen met Huisartsenpraktijk [verweerder1] &
[verweerster2] te [woonplaats1] . [verzoeker] is op die dag gezien door huisarts [verweerster2] , die hem heeft onderzocht.
- [verzoeker] heeft zich, omdat hij zich slechter voelde, op 22 juli 2015 omstreeks 23.15 uur tot de Centrale Huisartsendienst Drenthe gewend. [verzoeker] is daar onderzocht door huisarts
[de huisarts2] , die hem na onderzoek heeft doorverwezen naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis.
- [verzoeker] is in het ziekenhuis op de spoedeisende hulp op 22 juli 2015 gezien door de ANIOS (arts niet in opleiding tot specialist) [naam1] (hierna: [naam1] ), die de amnese heeft afgenomen, [verzoeker] lichamelijk heeft onderzocht en ter zake een cardioloog heeft geconsulteerd. Er is aanvullend onderzoek (laboratoriumonderzoek, ECG en een X-thorax) gedaan. Naast [naam1] , zijn bij het onderzoek en de behandeling van [verzoeker] in het ziekenhuis de volgende artsen betrokken geweest: de longartsen [verweerder4] en
[naam2] , internist [verweerder5] , de radiologen [verweerder6] en [naam3] en SEH-arts, [naam4]
.
- Na telefonisch overleg met de dienstdoende longarts van het UMCG is besloten
[verzoeker] op 23 juli 2015 acuut over te plaatsen naar het UMCG voor een verdere beoordeling. Daar is de diagnose “fasciitis necroticans” en sepsis/septische shock als gevolg van een streptokokken-C-infectie gesteld.
- [verzoeker] heeft vervolgens diverse medische behandelingen ondergaan in het UMCG, waarbij onder meer de beide onderbenen en de vingertoppen van de linkerhand zijn verwijderd. Ook heeft hij een revalidatietraject ondergaan.
- Op 24 september 2015 heeft de revalidatiearts van het UMCG, dr. [naam5] huisarts [verweerder1] onder meer schriftelijk op de hoogte gebracht van de verwijzing en de reden van verwijzing van [verzoeker] naar het UMCG Centrum voor revalidatie, locatie Beatrixoord.
- Bij brieven van 24 september 2015 heeft [verzoeker] de maatschap [verweerder1] &
[verweerster2] , de
Centrale Huisartsendienst Drenthe, het ziekenhuis en de bij de behandeling van [verzoeker] betrokken artsen aansprakelijk gesteld.
- De verzekeraar van de Huisartsenpraktijk [verweerder1] & [verweerster2] , de Centrale Huisartsendienst Drenthe en de daaraan verbonden huisartsen, de VvAA, heeft bij brieven van 3 december 2015 – kort gezegd – de aansprakelijkheid voor de gestelde schade van
[verzoeker] afgewezen.
- Als verzekeraar van het ziekenhuis en de aangesproken specialisten heeft MediRisk een onderzoek ingesteld en in dat verband een reactie van het ziekenhuis gevraagd. Hierop hebben de longartsen [verweerder4] en [naam2] schriftelijk een reactie gegeven, net als radioloog [verweerder6] en de arts [naam1] .
- MediRisk heeft het medisch dossier en de reacties voorgelegd aan twee medische adviseurs, te weten dr. [naam6] (longarts) en drs. [naam7] (chirurg). Dr. [naam6] heeft op 9 oktober 2015 een medisch advies uitgebracht over het handelen van de betrokken longarts en drs. [naam7] op 28 oktober 2015 over het handelen van de betrokken ANIOS.
- MediRisk heeft [verzoeker] bij brief van 19 november 2015 meegedeeld dat zij na onderzoek tot de conclusie is gekomen dat de verzekerden niet aansprakelijk zijn en heeft dat standpunt in latere correspondentie gehandhaafd.
- De bespreking van het geschil tussen partijen De partijen bij het hof
- Het bij de rechtbank ingediende verzoekschrift was ook gericht tegen [naam1] en tegen [de huisarts2] en de instelling die de huisartsenpost exploiteert. Het hof stelt vast dat [verzoeker] hen niet in het hoger beroep betrokken heeft en zij dus nu geen partij meer zijn in het geschil.
De omvang van het geschil bij het hof
5.2 De rechtbank heeft in de beschikking van 16 mei 2019 prof. dr. [naam8] , hoogleraar chirurgie, tot deskundige benoemd. Nadat prof. [naam8] zijn taak had neergelegd, heeft de rechtbank in de beschikking van 22 oktober 2021 geweigerd een andere deskundige te benoemen. Volgens de rechtbank was uit de ervaringen met het door Prof. [naam8] gedane onderzoek gebleken dat één deskundige niet in staat is om het medisch handelen van artsen uit meerdere disciplines te beoordelen zonder zich buiten het terrein van het eigen vakgebied te begeven. De nieuwe door [verzoeker] voorgestelde deskundige, een traumachirurg, zou de voorgestelde vragen dan ook niet (ten aanzien van alle betrokken artsen) kunnen beantwoorden, aldus de rechtbank. Ook omdat [verzoeker] niet instemde met de benoeming van meerdere deskundigen die bekwaam zijn op het terrein van de in deze procedure betrokken artsen, wees de rechtbank het verzoek van [verzoeker] daarom af.
5.3 Inmiddels kan [verzoeker] instemmen met een deskundigenonderzoek door vakgenoten. Partijen zijn het er over eens dat het hof deze deskundigen alsnog kan benoemen, ook al is door de rechtbank slechts één deskundige benoemd. Het hof is dat met partijen eens. Artikel 194 lid 4 Rv (dat ook van toepassing is op het voorlopig deskundigenbericht, zie artikel 205 lid 1 Rv) geeft de rechter de bevoegdheid om een deskundige die zijn taak niet afrondt te vervangen. Die
bevoegdheid sluit de bevoegdheid in om één deskundige te vervangen door meerdere deskundigen.
5.4 Het gaat in deze fase van de procedure nog slechts om de vraag welke deskundigen benoemd moeten worden en welke vragen aan hen moeten worden voorgelegd. Het hof is daarbij overigens niet gebonden aan de door de rechtbank aan prof. [naam8] voorgelegde vragen. Daarnaast dient het hof te beslissen op wat kleinere geschilpunten over de wijze waarop de deskundigen hun onderzoek moeten verrichten. Het hof heeft bij de mondelinge behandeling vastgesteld dat partijen het er inmiddels (overigens terecht) over eens zijn dat [verzoeker] de kosten van het onderzoek door de deskundigen zou moeten voorschieten.
5.5 Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof heeft de advocaat van [verzoeker] gesteld dat het verzoek tegen [verweerder5] en [verweerder6] als ingetrokken beschouwd kan worden. Dat betekent dat het verzoek van [verzoeker] nu alleen nog betrekking heeft op het handelen van de betrokken huisartsen en longartsen. Voor zover het verzoek was gericht tegen [verweerder5] en [verweerder6] is het niet toewijsbaar.
5.6 Het hof stelt vast dat huisarts [de huisarts1] en longarts [naam2] niet door [verzoeker] in de procedure betrokken zijn. Dat betekent niet dat hun handelen geen onderwerp van onderzoek kan zijn. [verzoeker] heeft [verweerder1] en [verweerster2] en het ziekenhuis wel in de procedure betrokken. Zij zijn als respectievelijk de werkgever of opdrachtgever van [de huisarts1] en als het ziekenhuis waarin de verrichtingen van [naam2] hebben plaatsgevonden (zie artikel 7:462 lid 2 BW) mogelijk mede aansprakelijk voor eventuele fouten van [de huisarts1] en/of [naam2] . Zowel [verzoeker] , [verweerder1] en [verweerster2] als het ziekenhuis hebben er dan ook belang bij dat ook het handelen van [de huisarts1] en [naam2] onderwerp van onderzoek is.
Nieuwe ontwikkelingen
5.7 Partijen zijn het eens over de benoeming van prof. dr. [naam9] , longarts en hoofd van de afdeling longziekten van het Maastricht UMC+, tot de deskundige die het medisch handelen van de betrokken longartsen moet onderzoeken. Hij heeft aangegeven bereid te zijn een benoeming tot deskundige te aanvaarden. Hij zou in beginsel tot deskundige benoemd kunnen worden.
5.8 Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de benoeming van prof. dr. [naam10] , hoogleraar huisartsgeneeskunde aan het UMCG tot de deskundige die het medisch handelen van de betrokken huisartsen moet onderzoeken.
Zij heeft echter aangegeven niet bereid te zijn een benoeming tot deskundige te aanvaarden, omdat zij de betrokken huisartsen te goed kent. Op advies van prof. [naam10] heeft het hof een mogelijke andere deskundige benaderd en via die deskundige weer anderen. Zij waren geen van allen bereid om als deskundige op te treden. Partijen zelf hebben ook nog pogingen ondernomen om overeenstemming te bereiken over een andere deskundige. Dat heeft ook niet tot resultaat geleid.
5.9 Vervolgens heeft de advocaat van [verzoeker] zich onttrokken. Er heeft zich nog steeds geen nieuwe advocaat voor hem bij het hof gemeld (‘gesteld’). Het gevolg daarvan is dat [verzoeker] geen proceshandelingen kan verrichten. Concreet betekent dit dat hij niet in staat is zich uit te laten over de huidige stand van zaken met betrekking tot de benoeming van een deskundige huisartsgeneeskunde. Een dergelijke uitlating is echter wel noodzakelijk voordat het hof tot benoeming van een dergelijke deskundige of het afzien daarvan kan besluiten. Te voorzien is daarnaast dat, indien en zodra deskundigen benoemd zijn, verdere proceshandelingen noodzakelijk zijn, zoals het contact van [verzoeker] met de deskundigen en met het hof over de voortgang van het onderzoek, over de kosten van het onderzoek, over de noodzaak van een mondelinge of schriftelijke toelichting of aanvulling (vgl. artikel 205 lid 1 in combinatie met artikel 194 lid 5 Rv), etc. Bij gebreke van advocaat is te voorzien dat [verzoeker] ook deze verdere proceshandelingen niet zal kunnen verrichten.
5.10 Indien de situatie blijft zoals deze is zal, bij gebreke van door [verzoeker] nu te verrichten proceshandeling (benoeming deskundige huisartsgeneeskunde) en te voorzien in gebreke blijven bij, na eventuele benoeming van deskundigen, te verrichten verdere proceshandelingen niet kunnen worden overgegaan tot benoeming van deskundigen.
Vanuit het standpunt van [verzoeker] bezien is dat een zeer ingrijpend gevolg dat verbonden is aan het gegeven dat zich tot op heden geen nieuwe advocaat voor hem heeft gesteld.
Dat is aanleiding om aan [verzoeker] een termijn te stellen waarbinnen zich alsnog een nieuwe advocaat voor hem kan stellen. Die termijn loopt tot 1 februari 2024. Indien zich dan nog steeds geen andere advocaat voor [verzoeker] heeft gesteld, zal het, in hoger beroep aangepaste, verzoek van [verzoeker] worden afgewezen. Indien zich wel een andere advocaat stelt, zullen na overleg met partijen over een deskundige op het gebied van de huisartsgeneeskunde deskundigen worden benoemd.
6
- De beslissing
Het hof:
houdt de behandeling van de zaak aan tot 1 februari 2024, of zoveel eerder als zich een advocaat voor [verzoeker] stelt bij het hof;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. de Hek, M. Willemse en W.P.M. ter Berg en is in aanwezigheid van de griffier uitgesproken op 9 november 2023.