Hof: voetballer niet aansprakelijk voor zwaar letsel door overtreding tijdens amateurwedstrijd

Samenvatting:

Appellant loopt tijdens een voetbalwedstrijd een zware blessure op, die leidt tot het verlies van het linker onderbeen. Het hof verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 28 juni 1991; hieruit volgt dat de overtreding van de spelregels, zeker wanneer die (zoals hier) gericht zijn op de veiligheid van de medespelers, een factor is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een actie bij een sportwedstrijd, maar dat het enkele overtreden van de spelregels de actie nog niet onrechtmatig maakt. Naar het oordeel van het hof was de actie van geïntimeerde, die inderdaad een overtreding van de spelregels vormde, niet zo buitensporig dat deze viel buiten de kaders van wat deelnemers aan een voetbalwedstrijd in redelijkheid mogen verwachten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat wie deelneemt aan een voetbalwedstrijd op amateurniveau in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede, onvoldoende doordachte handelingen of andere gedragingen waartoe het spel uitlokt kan verwachten. (zie r.o. 4.17 en 4.28). Het hof komt evenals de rechtbank tot de conclusie dat geïntimeerde niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens appellant.

ECLI:NL:GHARL:2020:319

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
14-01-2020
Datum publicatie
16-01-2020
Zaaknummer
200.231.728/01
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie

Appellant loopt tijdens een voetbalwedstrijd een zware blessure op, die uiteindelijk leidt tot het verlies van het linker onderbeen. In hoger beroep oordeelt het hof, net als de rechter in het deelgeschil, dat de blessure is veroorzaakt door een overtreding van geïntimeerde 1, maar dat van een onrechtmatige daad geen sprake is.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.231.728/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 179560)

arrest van 14 januari 2020

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [A] ,

appellant in het principaal hoger beroep,

geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: eiser,

hierna: [appellant],

advocaat: mr. A. Kolder, kantoorhoudend te Groningen,

tegen
1 [geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,

hierna: [geïntimeerde1],

2. Reaal Schadeverzekeringen N.V.,

gevestigd te Amstelveen,

hierna: Reaal,

geïntimeerden in het principaal hoger beroep,

appellanten in het incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: gedaagden,

hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] c.s.,

advocaat: mr. P.J. klein Gunnewiek, kantoorhoudend te Utrecht.

Het hof neemt het tussenarrest van 30 juli 2019 hier over.
1 Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
1.1

In genoemd tussenarrest heeft het hof bepaald dat een comparitie van partijen zal plaatsvinden. De comparitie is gehouden op 5 december 2019. Bij de comparitie waren ook twee partijdeskundigen – [C] aan de zijde van [appellant] en [D] aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. – aanwezig. Het proces-verbaal van de comparitie (met de daaraan gehechte notitie van mr. klein Gunnewiek) maakt deel uit van de processtukken.
1.2

Aan het slot van de comparitie is een datum voor arrest bepaald.
1.3

De advocaat van [appellant] heeft in een brief van 23 december 2019 op het proces-verbaal gereageerd.
De advocaat van [geïntimeerden] c.s. heeft in een brief van 30 december 2019 bezwaar gemaakt tegen deze brief. Volgens haar gaat de brief veel verder dan het opmerken van onjuistheden of onvolledigheden in het proces-verbaal.
1.4

In de brief van de advocaat van [appellant] worden in bladzijde 1 vijf onvolkomenheden/onduidelijkheden in het proces-verbaal vermeld. De daar vermelde punten zijn met uitzondering van wat in het tweede punt is vermeld, terecht opgemerkt. Dat geldt ook voor het derde punt van bladzijde 2. Het hof gaat daarvan uit.
Het eerste punt van bladzijde 2 bevat een uitvoerig betoog over de vraag of een grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de groepsaansprakelijkheid. Dat betoog is ter comparitie niet gevoerd. Het hof zal het dan ook buiten beschouwing laten.
Het tweede punt bevat aanvullende informatie. Ook die aanvullende informatie zal het hof buiten beschouwing laten.
Het tweede punt van bladzijde 1, ten slotte, betreft de weergave van de verklaringen van partijdeskundige [C] . De partijdeskundige heeft zelf een reactie gegeven op het proces-verbaal. Die reactie is aan de brief gehecht. De reactie bevat vier inhoudelijke opmerkingen.
De eerste opmerking wordt terecht gemaakt.
De tweede opmerking betreft wat de partijdeskundige [C] heeft gezien, waar het proces-verbaal een weergave geeft van wat het hof heeft gezien.
De derde en de vierde opmerking bevatten aanvullende informatie en worden om die reden niet in aanmerking genomen.
2 De vaststaande feiten
2.1

Het gaat er in deze zaak om of [geïntimeerden] c.s. aansprakelijk zijn voor de schade die het gevolg is van een complexe fractuur van de linkerenkel/het linker onderbeen van [appellant] . De fractuur is ontstaan tijdens een voetbalwedstrijd die op 10 april 2005 werd gehouden tussen FVV, het team van [appellant] , en VV Muntendam, het team van [geïntimeerde1] . Beide amateurteams kwamen toen uit in de 3e klasse KNVB. Voor FVV stond er niets meer op het spel, Muntendam moest winnen om nacompetitie (en mogelijk degradatie) te ontlopen.
2.2

In de 55ste minuut van de wedstrijd kreeg [appellant] (met rugnummer [00] ), bij een counter van FVV de bal net buiten het 16 meter gebied en voor het doel vanaf links en schuin van achteren aangespeeld door een medespeler, die de keeper van Muntendam had omspeeld.
2.3

[geïntimeerde1] (met rugnummer [01] ) en een teamgenoot met rugnummer [02] (hierna: nummer [02] ) hebben zonder succes geprobeerd te voorkomen dat [appellant] zou scoren. [appellant] heeft de bal met zijn rechtervoet in het (lege) doel geschoten, maar is wel ten val gekomen en aan zijn linkerbeen zwaar geblesseerd op het veld achtergebleven. Hij is vervolgens per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. De scheidsrechter heeft daarop het duel gestaakt. Hij heeft [geïntimeerde1] noch zijn teamgenoot bestraft voor hun actie.
2.4

Als gevolg van de fractuur heeft [appellant] een groot aantal operaties ondergaan. Uiteindelijk is zijn linker onderbeen geamputeerd.
2.5

Een van de toeschouwers van de wedstrijd heeft de wedstrijd op video vastgelegd. Op deze opname is ook het ontstaan van de blessure bij [appellant] te zien.
2.6

[appellant] heeft aangifte van zware mishandeling tegen [geïntimeerde1] gedaan. De strafzaak tegen [geïntimeerde1] is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.
2.7

[appellant] heeft [geïntimeerde1] en diens aansprakelijkheidsverzekeraar Reaal aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade. [geïntimeerden] c.s. hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.8

Met deze vaststelling van de feiten heeft het hof grief 1 in het principaal appel (waarin [appellant] opkomt tegen de vaststelling door de rechtbank dat het incident in de 25ste minuut van de rechtbank plaatsvond) behandeld.
3 De beslissing van de rechtbank
3.1

[appellant] heeft een deelgeschil aanhangig gemaakt bij de rechtbank. Hij heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat [geïntimeerden] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het hem overkomen sportongeval en om hen te veroordelen tot vergoeding van de door hem daardoor geleden schade en in de kosten van de deelgeschilprocedure.
3.2

De rechtbank heeft in haar beschikking van 11 maart 2016 – kort gezegd – het volgende overwogen en beslist:

a. het causaal verband tussen het letsel van [appellant] en de actie van [geïntimeerde1] staat voldoende vast. Het letsel is niet veroorzaakt door de verdedigende actie van de speler van Muntendam met rugnummer [02] ;

b. [geïntimeerde1] heeft bij zijn verdedigende actie niet onrechtmatig gehandeld tegenover [appellant] . Er is ook geen sprake van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW (onrechtmatige daad in groepsverband);
c. de advocaatkosten van [appellant] in verband met het deelgeschil kunnen worden begroot op
€ 12.146,58.
3.3

De vordering van [appellant] in hoger beroep strekt ertoe dat het hof de beschikking in het deelgeschil vernietigt, voor recht verklaart dat [geïntimeerde1] op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor het door [appellant] op 10 april 2005 opgelopen beenletsel, [geïntimeerden] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot schadevergoeding op te maken bij staat, tot betaling van de kosten van het deelgeschil van € 12.146,58 en tot afgifte van een deugdelijke fiscale garantie, een en ander met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten.
4 De beoordeling in hoger beroep

Wat is de oorzaak van het letsel van [appellant] ?
4.1 [geïntimeerden] c.s. zijn het niet eens met het hiervoor onder a. weergegeven oordeel van de rechtbank over het causaal verband tussen de actie van [geïntimeerde1] en het letsel van [appellant] . Volgens hen valt niet vast te stellen dat [geïntimeerde1] [appellant] bij zijn actie heeft geraakt, dan wel dat het letsel van [appellant] door de actie van [geïntimeerde1] is veroorzaakt.
4.2

[geïntimeerden] c.s. voeren allereerst aan dat niet vaststaat dat het letsel van [appellant] is veroorzaakt door een geweldsinwerking vanuit de linker achterzijde. Een geweldsinwerking vanuit de rechterzijde zou volgens hen een vergelijkbare fractuur kunnen veroorzaken. Bovendien is niet uitgesloten dat de fractuur is ontstaan doordat [appellant] met grote kracht op de grond is terechtgekomen met een afwijkende voetstand. [geïntimeerden] c.s. beroepen zich voor dit standpunt op hun medisch adviseurs drs. [E] (hierna: [E] ) en dr. [F] (hierna: [F] ).
4.3

Op basis van het medisch dossier, röntgenfoto’s en de beschikbare videobeelden heeft dr. A.D.P. [G] (hierna [G] ), traumachirurg bij het Medisch Centrum Twente, op verzoek van de advocaat van [appellant] de oorzaak van het letsel van [appellant] onderzocht. In zijn rapport van 12 juli 2015 heeft hij onder meer het volgende geschreven:
“Het traumamechanisme van dit letsel kan gefaseerd als volgt beschreven worden:
1. Betrokkene staat op linker been.
2. Er vindt een hoog energetisch direct trauma plaats met een impact van links achter juist

boven de enkel.
3. Door dit directe letsel treed een verbrijzeling breuk op van het kuitbeen boven het enkelgewricht.
[01] . Door de inwerkende kracht wordt het onderbeen naar binnen gedrukt terwijl de voet van het standbeen in de grond blijft staan waardoor de enkel naar buiten kantelt.
5. Door deze geforceerd kantel beweging van de enkel naar buiten treedt een dwarse afscheuring breuk op van de binnenknokkel van de enkel waardoor de enkel nog verder naar buiten schuift en kantelt.
6. Hierdoor scheuren vervolgens de banden die het scheenbeen en het kuitbeen boven het enkelgewricht aan elkaar verbinden.
7. Hierdoor ontstaat vervolgens een volledige ontwrichting van het enkelgewricht plaats naar buiten.
8. Door deze complete ontwrichting perforeert het onderste uiteinde van het scheenbeen aan de binnenzijde door de huid naar buiten.

Causaliteitsvraag
Met betrekking tot de causaliteit van het onderhavige letsel kan, op basis van bovenstaande bevindingen, met een aan zekerheid grenzende stelligheid vastgesteld worden dat hier sprake is geweest van een direct letsel ten gevolge van hoog energetisch direct inwerkend geweld. Dit leidt tot de vaststelling dat, in de fictieve situatie waarbij geen sprake zou zijn geweest van direct contact, dit letsel niet opgetreden zou zijn. De luxatiestand naar lateraal, de dorso-laterale angulatie stand van de fibula, de avulsie fractuur van de mediale malleolus, de perforatie van de distale tibia aan de mediale zijde van de enkel, duiden vervolgens op direct inwerkend geweld van dorso-laterale zijde van de linker enkel; in dit geval dus van links achter.

Conclusie
Het letsel van de linker enkel van betrokkene was het gevolg van een hoog energetisch direct trauma met uitwendig inwerkend geweld vanaf de linker achter zijde van betrokkene.
4.4

[F] komt in zijn rapport van 12 januari 2016 tot de conclusie dat op basis van de videobeelden het ongevalsmechanisme niet nauwkeurig is vast te stellen. Hij schrijft onder meer:
“Hoewel enerzijds zeker suspect voor een direct trauma en een mogelijke krachtsinwerking vanuit lateraal ten opzichte van het getroffen linker been van betrokkene, is een ander mechanisme niet uit te sluiten. Dit houdt in dat betrokkene al vallend – en met het linker been belastend – met grote klacht met zijn mediale voetrand de grond aanraakte, waarna de enkel luxeerde en de fibula, zoals zo vaak, in meerdere fragmenten fractureerde.
Dat een direct inwerkend geweld door een voet/been van een medespeler zou hebben plaatsgevonden, is door mij niet vast te stellen en zeker niet welke tegenspeler van de 2 betrokken waren bij de actie dit dan zal zijn geweest.”
Volgens [F] is dan ook niet uitgesloten dat geen sprake is van een direct trauma (letsel ter hoogte van de locatie van het direct inwerkend geweld), maar van een indirect trauma (letsel op een andere hoogte dan de inwerkende kracht, zoals het geval zou zijn bij in de grond trappen).
4.5

Op verzoek van de advocaat van [appellant] heeft [G] in een aanvullend rapport van 16 januari 2016 gereageerd op het rapport van [F] . [G] schrijft onder meer:
“Is sprake van een direct of indirect trauma?
Bij een direct trauma treedt letsel op de hoogte van de locatie van het direct inwerkend geweld, (bijvoorbeeld onderbeenfractuur door bumperletsel bij aanrijding). Bij een indirect trauma treedt het letsel op een andere hoogte op dan de inwerkende kracht (bijvoorbeeld onderbeenfractuur bij rotatieletsel skiën).
Video
Ik deel de mening van collega [F] dat de video geen direct uitsluitsel geeft welk been van welke speler eventueel de oorzaak is geweest van een trauma van het onderbeen van betrokkene. Er zijn op de video echter wel aanwijzingen dat er sprake was van een indirect [het hof leest: direct] trauma met geweld inwerking van een tegenspeler op de betrokkene. Immers, de video laat duidelijk zien dat betrokkene, nadat hij op het doel geschoten heeft, ten gevolge van een actie van twee tegenspelers ten val wordt gebracht. Logischerwijs moet er dus sprake zijn geweest van een vorm van direct lichamelijk contact tussen de tegenspeler(s) en betrokkene. Ook collega [F] stelt terecht dat een direct trauma hier zeker suspect is. Echter collega [F] stelt ook dat er ook sprake zou kunnen zijn van een indirect ongevalsmechanisme waarbij betrokkene al vallend – en het linker been belastend – met grote kracht met zijn mediale voetrand de grond aanraakte, waarna de enkel luxeerde. Dit indirecte ongevalsmechanisme dunkt mij echter uiterst onaannemelijk daar betrokkene immers op het moment van de actie van de twee tegenspelers stond op zijn linker voet en pas na de actie van de tegenspelers ten val kwam en daarbij niet op zijn linker voet terecht kwam maar op zijn linker zijde/rug.
Röntgenfoto
Er bestaat onder andere een uiterst comminutieve (verbrijzeling) fractuur van de fibula boven de syndesmose van de enkel. De mate van de comminutie is goed te zien op de eerste voor-achterwaartse Röntgenfoto postoperatief. De comminutie van de fractuur, met vele losse fractuur fragmenten en splinters past bij een direct hoogenergetisch letsel ten gevolge van direct lokaal uitwendige contact. Collega [F] stelt zonder de Röntgenfoto te beschrijven, dat een dergelijke fractuur van de fibula (kuitbeen) ook zou kunnen ontstaan door een indirect trauma. Ik deel de mening dat door een indirect trauma inderdaad ook een meervoudige fractuur van de fibula kan optreden. De mate van comminutie (verbrijzeling) van fractuur van betrokkene is echter dermate ernstig dat er sprake is van versplintering van de fibula hetgeen uiterst suggestief is voor direct inwerkend hoogenergetisch geweld. Dit in tegenstelling tot indirecte letsel van de fibula welke veelal gekenmerkt wordt door een spiraalfractuur, korte schuine fracluur van de fibula of een zogenaamd vlinderfragment maar in ieder geval niet door ernstige comminutie. Verder is de zeer forse diastase (verwijding) tussen de tibia (scheenbeen) en fibula (kuitbeen) ter hoogte van de syndesmose (duidend op een ruptuur van zowel de voorste als achterste syndesmose van de enkel) indicatief voor een hoogenergetisch letsel en derhalve passend bij een direct trauma dan een indirect trauma.

3. Wat was locatie van het directe trauma?
Video
De video toont dat beide tegenspelers laag inkomen op enkel niveau of juist daarboven. Ook collega [F] stelt dat er was gewelds-/krachtinwerking op het linker been van betrokkene met als punctum maximum de linker enkelregio.
Röntgenfoto’s
Het betreft een uiterst comminutieve (verbrijzeling) fractuur van de fibula boven de syndesmose van de enkel. Dit past bij het laag inkomen op de enkel van betrokkene.

4. Wat was de richting van het directe trauma?
Video
De video toont een actie van twee tegenspelers die beide laag van achteren inkomen, één van de linker achterzijde en één van rechtsachter, op het moment dat betrokkene juist met zijn rechter been op het doel geschoten heeft en terwijl zijn linker been zijn standbeen is.

Door deze actie wordt betrokkene ten val gebracht waarbij hij naar links achter valt en op zijn linker zij/rug terecht komt. Deze richting van de val van betrokkene is uiterst suggestief voor laag inwerkend geweld van links/achter ten opzichte van betrokkene. De video toont direct na de val een forse standsafwijking van linker enkel van betrokkene waarbij de voet naar buiten verplaatst is ten opzichte van het onderbeen. Ook collega [F] beaamt dat het mechanisme zeker suspect voor een direct trauma met een mogelijke krachtstinwerking vanuit lateraal ten opzichte van het getroffen linker been van betrokkene.
Röntgenfoto
Bij de fibulafractuur is er sprake van een standsafwijking in de vorm van een translatie ad axim met een forse angulatie (hoekstand van het distale (onderste) botdeel ten opzichte van het praximale botdeel). Op de voor-achterwaartse Röntgenopnames is te zien dat er sprake is van angulatie van het distale botdeel naar lateraal: een valgus stand. Op de zijdelingse Röntgenopnames is te zien dat er sprake is van een angulatie van het distale botdeel naar dorsaal; een antecurvatie stand. Er is dus sprake van een samengestelde angulatie naar lateraal-dorsaal. De richting van de hoekstand van de fibula, met een angulatie van het distale botdeel naar lateraal en dorsaal, leidt tot de conclusie dat de richting van het uitwendige inwerkende geweld van dorso-lateraal is gekomen; met andere woorden van links achter ten opzichte van betrokkene. Tevens is er sprake van een avulsie fractuur van de mediale malleolus (binnenste enkelknokkel) welke passend is bij een eversie (naar

buiten kantelen) letsel van de enkel.
Foto’s van letsel op SEH
Deze foto’s tonen een gecompliceerde (open) luxatie (ontwrichting) waarbij de enkel naar lateraal (naar buiten) geluxeerd staat en de distale tibia (onderste gedeelte van het scheenbeen) aan de mediale (binnen) zijde van de enkel door een dwarse traumatische wond naar buiten perforeert. Ook dit past bij uitwendig geweld komend vanaf linksachter op het enkelgebied van betrokkene.
Beschouwing
Gezien bovenstaande analyse van het traumamechanisme kom ik (wederom) tot de volgende conclusies:
1. Het letsel van betrokkene is ontstaan door toedoen van een tegenspeler.
2. Hel letsel is opgetreden ten gevolge van een direct trauma door uitwendig inwerkend uitwendig geweld.
3. Het uitwendig geweld greep aan juist boven de enkel van betrokkene.
[01] . De richting van waarmee het uitwendig geweld aangreep ten opzichte van betrokkene kwam van links achter.
4.6

Het hof vindt de hiervoor vermelde conclusies van [G] overtuigend. Zij zijn gebaseerd op een uitvoerige analyse van alle beschikbare gegevens, te weten de medische informatie betreffende [appellant] , röntgenfoto’s en foto’s die zijn gemaakt op de afdeling spoedeisende hulp, waar [appellant] na het incident is binnengebracht. Het rapport van [F] is uiterst summier en het is de vraag of het is gebaseerd op de medische informatie waar [G] zijn oordeel op heeft gebaseerd.
4.7

In hoger beroep is een aanvullend rapport van [F] van 19 januari 2016 en een rapport van [E] van 17 oktober 2017 overgelegd.
[F] schrijft onder meer:
“Of het letsel, in acht nemend de comminutie van de fibula en de diastase van fibula en tibia, daardoor per se een gevolg is van direct inwerkend geweld vanaf de buitenzijde ter hoogte van de enkelregio is geen uitgemaakte zaak. Meerfragmenten fracturen van de fibula kunnen ook optreden door een zoals door mij genoemde indirecte krachtsinwerking. Zeker de diastase is puur een gevolg van de luxatie van de talus, onafhankelijk op welke wijze deze tot stand is gekomen. Niet door direct geweld op de fibula – mocht dit er geweest zijn – maar door het mechanisme dat leidde tot een ruptuur van de enkelvorkstructuren is dit tot stand gekomen. De beelden zijn niet, althans door mij niet, te interpreteren als een directe geweldsinwerking van een voet (schoen) of been op het laterale deel van de enkel van betrokkene. Laat staan dat kan worden bepaald welk been hierbij betrokken was en van welke aanvaller. Betrokkene valt, dat lijkt evident maar of de val kwam door toedoen van een beencontact van één van de aanvallers of anderszins is niet evident. Een val met een rotatie en eversie van de voet. Bij een belast been (mediale voetrand) van betrokkene is een optie die zeer aannemelijk is en mijns inziens niet minder waarschijnlijk dan een direct trauma, zoals wordt aangenomen door collega [G] . Ook röntgenbeelden, zoals de malleolus medialisfractuur, passen hierbij. De argumenten van collega [G] sluiten een ander mechanisme dan een direct inwerkend geweld vanuit dorsolateraal niet uit.”
[E] schrijft onder meer:

“6. Het valt niet te ontkennen dat gezien de aard van het initiële röntgenologische beeld een door [G] geschetste geweldsinwerking van linksachter-lateraal primair het meest voor de hand ligt (dat wil zeggen een kracht in de richting van de pijl.
(…)
7. Dat dat het enige denkbare mechanisme is staat echter wat mij betreft niet zonder meer vast. Ik kan me althans ook een rechtszijdig mechanisme voorstellen (hetgeen uiteraard meer relevant is voor zover aangenomen wordt dat één van de betrokken tegenspelers van rechts kwam) dat ziet op een geweldsinwerking mediaal waarbij de voet als het ware met grote kracht uit het bovenste spronggewricht van de enkel wordt geduwd terwijl het naar lateraal luxerende sprongbeen in combinatie met de remmende werking van de syndesmose (de verbinding tussen kuitbeen en scheenbeen) vervolgens de kuitbeenbreuk veroorzaakt. En wellicht is ook het met grote kracht op de grond terecht gekomen in een afwijkende voetstand (in- of eversie) een niet imaginaire mogelijkheid.”
4.8

[G] heeft op verzoek van de advocaat van [appellant] gereageerd op de hiervoor vermelde rapporten van [F] en [E] . In een aanvullend rapport van

11 augustus 2018 schrijft hij over het rapport van [E] onder meer:
“6. Hier bevestigt collega [E] dat het niet te ontkennen valt dat gezien de aard van de initiële röntgenfoto’s een geweldsinwerking van linksachter-lateraal primair het meest voor de hand ligt. Hier ben ik het geheel mee eens. Dit wijst als gezegd op speler 4 als veroorzaker van het letsel.
7. Hier tracht dhr. [E] aannemelijk te maken dat het echter ook denkbaar is dat letsel ontstaan zou kunnen zijn door geweldsinwerking van mediaal. De onderbouwing van deze “niet imaginaire mogelijkheid” is pathofysiologisch echter nogal speculatief. Met alle respect moet ik moet ik hierbij ook constateren dat collega [E] , als verzekeringsarts, zich hier begeeft op een terrein dat ver ligt buiten zijn expertise gebied. Verwijzend naar mijn eerdere adviezen d.d. 12 juli 2015 en 16 januari 2016 pleiten de volgende argumenten tegen de “niet imaginaire mogelijkheid” dat het enkelletsel van betrokkene ontstaan zou kunnen zijn geweldsinwerking van mediaal.
a. Gezien de aard van het letsel is hier sprake geweest van fors inwerkend geweld op de linker enkel. Indien dit forse geweld van de mediale (binnen) zijde van de enkel ingewerkt zou hebben zou er sprake zijn geweest van inversie letsel de enkel waarbij de enkel naar binnen kantelt.
b. De video opname laat echter zien dat na het trauma sprake is een forse standsafwijking van de linker enkel waarbij de voet naar buiten verplaatst is ten opzichte van het onderbeen. Dit pleit tegen een inversieletsel en tegen inwerkend geweld aan mediale zijde van de enkel. c. De SEH foto’s tonen een gecompliceerde (open) luxatie (ontwrichting) waarbij de enkel naar lateraal (naar buiten) geluxeerd staat en de distale tibia (onderste gedeelte van het scheenbeen) aan de mediale (binnen) zijde van de enkel door een dwarse traumatische wond naar buiten perforeert. Dit pleit tegen een inversieletsel en tegen inwerkend geweld aan mediale zijde van de enkel.
d. De primaire röntgenfoto’s tonen een uiterst comminutieve (verbrijzeling) fractuur van de fibula (kuitbeen) boven de syndesmose van de enkel. De comminutie van de fractuur, met vele losse fractuur fragmenten passen bij een direct hoogenergetisch letsel ten gevolge van direct lokaal uitwendige contact. Dit in tegenstelling tot indirecte letsels waarbij geen sprake is van direct contact en welke gekenmerkt worden door een spiraalfractuur, of korte schuine fractuur van de fibula. De aard van de fibulafractuur pleit tegen een inversieletsel en tegen inwerkend geweld aan mediale zijde van de enkel.
e. De hoekstand van de fibula met een angulatie van het distale botdeel naar lateraal en dorsaal, leidt tot de conclusie dat de richting van het uitwendige in werkende geweld van dorso- lateraal is gekomen; met andere woorden van links achter ten opzichte van betrokkene. Deze standsafwijking van de fibula pleit tegen een inversieletsel en tegen inwerkend geweld aan mediale zijde van de enkel.
f. Er is sprake van een avulsie fractuur van de mediale malleolus (binnenste enkel knokkel) welke passend is bij een eversie (naar buiten kantelen) letsel van de enkel. Bij een inversie letsel wordt geen avulsiefractuur verwacht maar een fractuur ter hoogte van de basis van de mediale malleolus met een meer verticaal verloop. De aard van de fractuur van de mediale malleolus pleit tegen een inversieletsel en tegen inwerkend geweld aan mediale zijde van de enkel.

Conclusie: De richting van de traumatische luxatie, de locatie van het traumatische weke delen letsel, de aard van de fibulafractuur en de dislocatie van de fibulafractuur pleiten alle tegen inwerkend geweld aan mediale zijde van de linker enkel van betrokkene maar zijn alle passend bij van (dorso)lateraal inwerkend geweld.”

Over het rapport van [F] schrijft hij onder meer:
“Ik ben met collega [F] eens dat bij een indirect trauma ook tot een meerfragmenten fibula fractuur in combinatie met een diastase (verwijding) tussen de tibia en de fibula kan leiden. Echter bij een indirect trauma bestaat de meerfragmenten fibula fractuur uit een beperkt aantal grotere (vlinder) fragment. In deze casus is er sprake van een zeer comminutieve (versplinterde) fibulafractuur met talloze kleine botfragmenten; duidend op een direct trauma ten gevolge van direct lokaal inwerkende geweld ter hoogte van de fibula (dus van lateraal/buitenzijde). Ook kan bij een indirect trauma enige diastase (verwijding) tussen de fibula en tibia ontstaan door ligamentair letsel van de syndesmose (banden die de tibia en de fibula aan elkaar verbinden). In deze casus is de mate van diastase zo extreem dat dit niet met een indirect letsel verklaard kan worden. Er is niet alleen sprake van een diastase maar ook van een luxatie (ontwrichting) van de enkel naar lateraal. De mate van deze ontwrichting is daarbij zo ernstig dat het distale uiteinde van de tibia (scheenbeen) aan de mediale zijde (binnen zijde) door de huid geperforeerd is en door de traumatische wond naar buiten steekt. Het is illusoir om aan te nemen dat dit letsel veroorzaakt zou kunnen zijn door een indirect letsel. De grote verbrijzeling van de fibula, de extreme diastase, de luxatie van het enkelgewricht in combinatie van mediale perforatie van de tibia; dit alles wijst in de richting van een direct letsel vanaf de buitenzijde van de enkel.”
4.9

Met zijn reactie heeft [G] de kanttekeningen van [F] en [E] bij zijn rapport overtuigend weerlegd. Daarbij moet worden opgemerkt dat ook volgens [E] de door [G] aangewezen oorzaak van het letsel, te weten een geweldsinwerking van linksachter, het meest aannemelijk acht. Hij acht die oorzaak alleen niet “het enig denkbare mechanisme”. Dat sluit aan bij [F] , die aangeeft dat de argumenten van [G] een andere oorzaak niet uitsluiten.
Voor het bewijs van de oorzaak van het letsel is echter niet nodig dat de door [G] aangewezen oorzaak de enig denkbare oorzaak is en ook niet dat andere oorzaken met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn uitgesloten. Voldoende is dat deze oorzaak met een redelijke mate van zekerheid de oorzaak van het letsel is. Aan dat vereiste is, gelet op de zorgvuldige rapporten van [G] , waarin alle beschikbare gegevens op een rij zijn gezet en geanalyseerd, ruimschoots voldaan.
4.10

De slotsom is dan ook dat het hof ervan uitgaat dat het letsel bij [appellant] is ontstaan door een geweldsinwerking vanaf linksachter op de enkel van [appellant] .

Wie heeft het letsel van [appellant] veroorzaakt?
4.11 De vraag die nu moet worden beantwoord is van wie die geweldsinwerking afkomstig is. Partijen zijn het erover eens dat er twee mogelijke veroorzakers zijn, [geïntimeerde1] en nummer [02] . Zij verschillen van mening over het antwoord op de vraag wie van deze beiden het is geweest.
4.12

Tijdens de comparitie van partijen heeft het hof met partijen, hun advocaten en de deskundigen de videobeelden uitgebreid bestudeerd en besproken. Op die beelden is te zien dat [geïntimeerde1] en nummer [02] ongeveer gelijktijdig een sliding inzetten. Daarbij bevindt [geïntimeerde1] zich links van en iets achter [appellant] . Nummer [02] bevindt zich rechts van [geïntimeerde1] en achter (iets rechtsachter) [appellant] . Als nummer [02] (hard rennend) zijn sliding inzet, bevindt zijn rechterbeen zich in voorwaartse richting rechts van het rechterbeen van [appellant] . Zijn linkeronderbeen heeft hij ingevouwen en bevindt zich onder zijn lichaam.
[geïntimeerde1] zet (eveneens hard rennend) zijn sliding in met het linkerbeen. Het rechteronderbeen heeft hij ingetrokken en bevindt zich onder het lichaam.
Op de beelden is niet te zien welk been (of welke benen) de linkerenkel van [appellant] linksachter raakt (raken). Maar het is zeer onwaarschijnlijk dat een been van nummer [02] hem daar heeft geraakt. Allereerst komt nummer [02] van achter en heeft hij zijn rechterbeen naar voren. Bovendien blijkt uit de beelden dat na de sliding (wanneer zowel [appellant] , [geïntimeerde1] als nummer [02] op de grond liggen, dat het rechterbeen van nummer [02] rechts van het linkerbeen van [appellant] is gesitueerd.
Wanneer het rechterbeen van nummer [02] naar alle waarschijnlijkheid niet de linkerenkel linksachter heeft geraakt, blijft het linkerbeen van [geïntimeerde1] over. Het is ook aannemelijk dat het dat been is geweest, omdat [geïntimeerde1] van links(achter) kwam en zijn linkerbeen naar voren had.
4.13

De conclusie is dat [geïntimeerden] c.s., gelet op de in het geding gebrachte videobeelden, onvoldoende hebben weersproken dat [geïntimeerde1] (en niet nummer [02] ) [appellant] linksachter op de enkel heeft geraakt. Daarmee kan er, gelet op wat hiervoor is overwogen over de oorzaak van het letsel, van worden uitgegaan dat het letsel van [appellant] is veroorzaakt door de actie van [geïntimeerde1] . Dat betekent dat de grief in het incidenteel appel faalt.

Heeft [geïntimeerde1] een onrechtmatige daad gepleegd?
4.14 [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde1] geen onrechtmatige daad heeft gepleegd. De grieven 2 tot en met 5 in het principaal appel zijn tegen dit oordeel gericht. Het hof zal het geschil tussen partijen over dit onderwerp in volle omvang beoordelen en in dat verband de grieven, die ook met elkaar samenhangen, niet afzonderlijk bespreken.
4.15

Ook voor het antwoord op de vraag of [geïntimeerde1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] is van belang wat (wel en niet) op de videobeelden zichtbaar is. Zichtbaar is dat:
– het team van [geïntimeerde1] een snelle counter uitvoert, waarbij een medespeler van [appellant] vanaf links de keeper passeert en de bal laag voorzet in de richting van [appellant] die zich recht voor het doel bevindt;
– [geïntimeerde1] (van linksachter) en nummer [02] (van achter [appellant] ) komen aangerend en zetten beiden een sliding in ( [geïntimeerde1] van links met het linkerbeen, nummer [02] van achter met het rechterbeen). Beiden hebben het andere been ingetrokken onder het lichaam;
– op het moment dat de sliding wordt ingezet, is de bal in beweging van links in de richting van [appellant] . [appellant] heeft de bal dan nog niet gespeeld;
– [appellant] valt een fractie nadat de bal van richting verandert, in de richting van het doel (en zichtbaar meer snelheid krijgt), klaarblijkelijk omdat [appellant] de bal met de rechtervoet heeft geraakt. Het linkerbeen is op dat moment het standbeen van [appellant] ;
– [appellant] , [geïntimeerde1] en nummer [02] liggen daarna op de grond.
4.16

Anders dan [appellant] stelt, is op de beelden niet te zien dat:
– [geïntimeerde1] met twee benen in de richting van [appellant] springt – [geïntimeerde1] glijdt met het linkerbeen vooruit en het rechterbeen onder zich over de grond;
– [geïntimeerde1] zijn sliding pas inzet nadat [appellant] de bal al heeft gespeeld – op het moment dat [geïntimeerde1] zijn sliding inzet, bevindt de bal zich nog tussen de medespeler van [appellant] aan de linkerzijde van het veld en [appellant] , waarbij de bal dichtbij [appellant] is, maar nog niet voor zijn rechtervoet.
4.17

In zijn arrest van 28 juni 1991 (ECLI:NL:HR:1991:ZC0300, NJ 1992, 622) heeft de Hoge Raad overwogen dat de vraag of de deelnemer aan een sport als voetbal onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging waardoor aan een andere deelnemer letsel is toegebracht minder snel bevestigend moet worden beantwoord dan wanneer die gedraging niet in het kader van de sportbeoefening zou hebben plaatsgevonden. Deelnemers aan een sport als voetbal hebben tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, ook als vergelijkbare gedragingen buiten het kader van de sport niet aanvaardbaar zijn. Verder overwoog de Hoge Raad dat het enkele overtreden van de spelregels, waaronder regels ter bevordering van de veiligheid van de speler, niet onrechtmatig is, maar dat overtreding van een spelregel wel een factor is die meeweegt bij de beoordeling van de rechtmatigheid. In latere arresten heeft de Hoge Raad deze lijn (die overigens ook was terug te vinden in zijn arrest van 19 oktober 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1456, NJ 1992/621) bevestigd. In zijn arrest van 20 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1239, NJ 2004/238) overwoog de Hoge Raad in dit verband ook dat deelnemers aan het spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede, onvoldoende doordachte handelingen of andere gedragingen waartoe het spel uitlokt van elkaar hebben te verwachten.
4.17

Uit de hiervoor weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat de vraag of [geïntimeerde1] met zijn actie een spelregel heeft overtreden een factor is die meeweegt bij de beoordeling van de rechtmatigheid van zijn actie. Vaststaat dat [geïntimeerde1] geen sanctie (gele of rode kaart) voor zijn actie heeft gekregen van de scheidsrechter. Dat betekent niet dat geen sprake was van een (zware) overtreding. [appellant] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de scheidsrechter ten tijde van de actie niet in de buurt was. Op de beelden is te zien dat de scheidsrechter enige tijd na het incident ter plaatse is. Dat sluit aan bij de verklaring van de scheidsrechter in een televisieprogramma op 12 april 2017, inhoudende dat hij op een afstand van wel 30 meter stond en de situatie niet (goed) kon beoordelen. Aan het uitblijven van een sanctie kan dan ook (zoals [appellant] terecht opmerkt) niet de conclusie worden verbonden dat [geïntimeerde1] geen overtreding heeft gemaakt.
4.18

De Spelregels veldvoetbal, uitgave juli 2011 van de KNVB maken, wat betreft de ernst, onderscheid tussen drie soorten overtredingen, te weten onvoorzichtig (geen sanctie), onbesuisd (een waarschuwing – gele kaart) en met buitensporige inzet (de speler wordt weggestuurd – rode kaart).
Bij “onvoorzichtig” gaat de speler een duel ondoordacht aan of handelt hij onbezonnen.
Bij “onbesuisd” handelt de speler zonder het gevaar of de gevolgen voor de tegenstander in ogenschouw te nemen.
Bij “buitensporige inzet” overschrijdt de speler de noodzakelijke inspanning ver en loopt hij het risico zijn tegenstander te blesseren.
Partijen zijn het erover eens dat dit onderscheid in ernst van de overtreding ook al in 2005 werd gehanteerd.
Verder bepalen deze Spelregels, voor zover van belang, dat een rode kaart op zijn plaats is bij – onder meer – “ernstig gemeen spel” en “gewelddadig gedrag”.
4.19

Volgens de Aanvullende instructies spelregels veldvoetbal van juli 2015 moet een reglementaire sliding (‘sliding tackle” in de terminologie van de aanvullende instructies) aan de volgende voorwaarden voldoen:
“Een reglementaire “sliding tackle” moet aan een aantal voorwaarden voldoen. Het woord “sliding” komt van het Engelse “to slide”, wat glijden betekent. Het enige wat dus geoorloofd is, is glijdend met een of beide benen over de grond, de bal voor de voeten van de tegenstander weg te spelen. Daarbij moet dan de bal gespeeld/geraakt worden. Indien dit laatste niet gebeurt zal de scheidsrechter deze tackle moeten bestraffen met een directe vrije schop. Bij het maken van een sliding tackle loopt de speler altijd bewust het risico dat hij de bal niet speelt of raakt en dus te laat komt en daardoor zijn tegenstander bewust ten val brengt. Bedenk ook dat voor een “sliding tackle” ruimte nodig is, namelijk ruimte om een glijdende beweging over de grond te kunnen uitvoeren. Als de “sliding tackle” van te dichtbij wordt ingezet, valt de aangevallen speler vrijwel zeker over het (uitgestoken) been van zijn tegenstander.”
4.20

Uit deze omschrijving volgt dat een sliding aan de volgende voorwaarden moet voldoen om reglementair te zijn:
– over de grond met een of twee benen naar voren;
– de bal spelen;
– voldoende ruimte.
Vaststaat dat [geïntimeerde1] niet de bal, maar wel de tegenstander heeft geraakt. De sliding was dan ook niet reglementair en vormde een overtreding van de spelregels. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat niet vaststaat dat [geïntimeerde1] niet over de grond gleed; uit de beelden volgt dat hij niet springt, maar glijdt. Uit de beelden volgt evenmin dat [geïntimeerde1] onvoldoende ruimte had.
4.21

Ten aanzien van de sanctie op een niet correcte sliding bepalen de aanvullende instructies onder meer:
“Als de tegenstander wordt geraakt, dan is dat altijd een overtreding, maar ook nog een gevaarlijke actie. Dat geldt in nog sterkere mate als dit soort ‘sliding tackle” met het nodige geweld gepaard gaat. De disciplinaire straf zal afhangen van de daarbij gepaard gaande inzet. Bij een “onvoorzichtig” en niet correcte tackle zal de scheidsrechter kunnen volstaan met alleen een directe vrije schop. Indien deze onbesuisd is zal er een gele kaart getoond moeten worden. Als de overtreding gepaard gaat met buitensporige inzet of de veiligheid van de tegenstander in gevaar wordt gebracht zal er een rode kaart worden getoond.”
De aanvullende instructies beëindigen dit onderwerp met de volgende observatie:
“In feite is een groot deel van de zogenaamde “sliding tackles” strafbaar. Het aantal blessures ten gevolge van acties die “sliding tackles” worden genoemd, is groot en het is de taak van de scheidsrechter op dit punt streng op te treden.”
4.22

De door partijen ingeschakelde deskundigen verschillen sterk van mening over de vraag of sprake is van een overtreding en, zo ja, hoe ernstig de overtreding is. Volgens de door [appellant] ingeschakelde deskundigen [H] , docent aan de scheidsrechtersopleiding van de KNVB, is sprake van een ernstige overtreding. [geïntimeerde1] heeft zijn actie “met buitensporige inzet op [appellant] uitgevoerd, en daarbij de veiligheid van [appellant] op onacceptabele wijze in gevaar gebracht. De betreffende verdediger heeft de noodzakelijke inspanning ver overschreden, waarbij hij het risico heeft genomen zijn tegenstander (dhr. [appellant] ) te blesseren, aldus [H] . [H] gaat er daarbij, zo blijkt uit zijn rapport, vanuit dat [geïntimeerde1] met beide benen vooruit, en niet glijdend over de grond, vooruit is gesprongen met zijn gewicht in de richting van [appellant] . De actie van [geïntimeerde1] is buitensporig en kan in redelijkheid niet geacht verbonden te zijn met de voetbalsport, meent [H] .
De heer [C] , adviseur spelregelzaken van de KNVB en oud internationaal scheidsrechter, komt tot een vergelijkbaar oordeel. Over de actie van [geïntimeerde1] schrijft hij:
“in plaats van met één of twee benen glijdend over de grond, sprong deze verdediger als het ware met beide benen vooruit naar het onderbeen van zijn tegenstander, dhr. [appellant] . Deze verdediger was als gezegd te laat om – vanuit zijn positie – redelijkerwijs de bal nog te kunnen spelen.(…) Van een reglementaire sliding tackle was geen sprake: een overtreding van de spelregels is zonder meer gegeven. De verdediger vanaf linksachter gooide ook nog eens zijn gewicht ín de strijd’. Al met al neem je dan een groot risico om de tegenstander ernstig te blesseren. Dit geldt zeker gelet op de snelheid en de intensiteit die overigens gepaard gingen met de acties van beide verdedigers.”
Volgens [C] valt de overtreding in de categorie “ernstig gemeen spel”, een categorie die een rode kaart rechtvaardigt. [C] merkt daarbij op dat de sliding van achteren kwam, waardoor deze nog gevaarlijker was – [appellant] kon er geen rekening mee houden. Bovendien kon [geïntimeerde1] volgens [C] de bal niet meer bereiken, omdat [appellant] zich tussen [geïntimeerde1] en de bal bevond.
4.23

De beide partijdeskundigen gaan er, blijkt uit hun rapport vanuit, dat [geïntimeerde1] naar [appellant] sprong en zich dus niet glijdend over de grond verplaatste. [C] gaat er bovendien vanuit dat [geïntimeerde1] per definitie niet meer bij de bal kon komen, omdat die zich rechts van [appellant] bevond, waardoor [appellant] , vanuit [geïntimeerde1] bezien, zich tussen hem en de bal bevond.
Hiervoor heeft het hof al vastgesteld dat uit de beelden niet blijkt dat [geïntimeerde1] naar [appellant] sprong en evenmin dat de bal zich ten tijde van het inzetten van de sliding rechts van [appellant] bevond. De bal bevond zich toen nog links(voor) van [appellant] . Als de bal zich toen al rechts van [appellant] bevond, had [appellant] de bal niet (iets later) kunnen raken. Het oordeel van de beide deskundigen is dan ook gebaseerd op een lezing van de feiten die niet alleen niet vaststaat, maar die op cruciale punten ook verschilt van wat het hof op grond van de beelden van het incident heeft vastgesteld.
4.24

Ook [geïntimeerden] c.s. hebben twee deskundigen gevraagd hun licht te laten schijnen over het incident. Oud internationaal scheidsrechter [I] meent dat [geïntimeerde1] het duel om de bal aangaat en om die reden geen overtreding begaat. Oud internationaal scheidsrechter [D] denkt daar wat anders over. Hij schrijft:
“Op het moment dat de bal voor het doel binnen speelbereik van [hof: [appellant] ] en [hof: [geïntimeerde1] ] deden beide spelers een poging de bal te spelen. [ [appellant] ] was een fractie eerder bij de bal en kon deze daardoor in het doel schieten. [ [geïntimeerde1] ] was een fractie later en miste daardoor de bal. Deze poging om de bal te spelen was naar mijn mening een “voetbalactie”. Doordat niet de bal werd gespeeld is er wel sprake van een overtreding. Echter een overtreding die ik kwalificeer als “onvoorzichtig” dan wel “onbesuisd”. Het is voor mij in deze beelden niet komen vast te staan dat de overtreding opzettelijk dan wel met buitensporige inzet werd gemaakt.”
4.25

Het oordeel van [D] is gebaseerd op een lezing van de feiten die overeenkomt met wat het hof op grond van de beelden van het hof heeft vastgesteld. [appellant] heeft niet gesteld dat wanneer van deze lezing van de feiten moet worden uitgegaan, de conclusie van [D] over de ernst van de overtreding – onvoorzichtig (geen sanctie) of onbesuisd (gele kaart) – onjuist is. In zijn reactie op het rapport van [D] gaat [C] ook uit van zijn eigen lezing van de feiten – [geïntimeerde1] sprong en kon niet meer bij de bal – en gaat hij niet in op de vraag wat de conclusie zou moeten zijn uitgaande van de juistheid van de lezing van [D] van de feiten.
4.26

Gelet op het voorgaande kan er weliswaar van worden uitgegaan dat [geïntimeerde1] een overtreding heeft gemaakt, maar heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat deze overtreding zo ernstig was dat deze een rode kaart rechtvaardigde vanwege “buitensporige inzet” of “ernstig gemeen spel”.
4.27

[appellant] heeft nog de vergelijking gemaakt tussen de overtreding van [geïntimeerde1] en de geruchtmakende overtreding van Bouaouzan op Kokmeijer. In die zaak is Bouaouzan strafrechtelijk veroordeeld voor zware mishandeling (vgl. Hoge Raad 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7087). Volgens [appellant] is de overtreding van [geïntimeerde1] op hem zwaarder dan die van Bouaouzan. Het hof volgt hem hierin niet. Bouaouzan zette geen sliding in, maar kwam met grote kracht en snelheid met zijn been ongeveer een halve meter boven de grond in op het been van Kokmeijer. Ook de andere door [appellant] aangevoerde gevallen verschillen van de situatie die hier aan de orde is.
4.28

Uit de hiervoor aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de overtreding van de spelregels, zeker wanneer die (zoals hier) gericht zijn op de veiligheid van de medespelers, een factor is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een actie bij een sportwedstrijd, maar dat het enkele overtreden van de spelregels de actie nog niet onrechtmatig maakt. Naar het oordeel van het hof was de actie van [geïntimeerde1] , die inderdaad een overtreding van de spelregels vormde, niet zo buitensporig dat deze viel buiten de kaders van wat deelnemers aan een voetbalwedstrijd in redelijkheid mogen verwachten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat wie deelneemt aan een voetbalwedstrijd op amateurniveau (in de woorden van de Hoge Raad) in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede, onvoldoende doordachte handelingen of andere gedragingen waartoe het spel uitlokt kan verwachten. Bij voetbal betekent dit dat een deelnemer door een dergelijke actie geraakt kan worden. Dat in dit geval van een dergelijke actie geen sprake was, heeft [appellant] , op wie stelplicht en bewijslast ten aanzien van de onrechtmatigheid rusten, onvoldoende onderbouwd, omdat niet vaststaat dat:
– [geïntimeerde1] met twee benen vooruit op hem afsprong;
– de bal niet kon spelen, omdat deze per definitie onbereikbaar voor hem was zodat hij [appellant] wel moest raken.
Dat [geïntimeerde1] van schuin achter [appellant] zijn sliding inzette, leidt niet tot een ander oordeel, omdat er niet van kan worden uitgegaan dat Bijholt de bal vanuit deze positie niet had kunnen raken wanneer hij zijn sliding niet een fractie eerder zou hebben ingezet, dan wel beter zou hebben ‘gericht’.
Dat [appellant] zeer ernstig letsel heeft opgelopen door de actie van [geïntimeerde1] , maakt de actie ook niet onrechtmatig, zoals de advocaat van [appellant] bij gelegenheid van de comparitie van partijen

ook heeft bevestigd. Het hof volgt (de advocaat van) [appellant] niet in het betoog dat de ernst van het letsel in dit geval een argument vormt voor de ernst van de overtreding; een geringe overtreding kan tot ernstig letsel leiden en andersom.
4.29

[appellant] heeft nog een algemeen bewijsaanbod gedaan. Maar aan bewijslevering komt het hof, gelet op het oordeel dat [appellant] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, niet toe. Bovendien is het bewijsaanbod onvoldoende gespecificeerd.
Het hof ziet geen reden een deskundige te benoemen om na te gaan of de videobeelden zo bewerkt kunnen worden, bijvoorbeeld tot een 3D-weergave, dat de toedracht nog beter kan worden beoordeeld. De beelden geven op belangrijke punten voldoende informatie. Bovendien staat niet vast dat een dergelijk onderzoek resultaat zal hebben.
4.30

De conclusie is dat het hof, net als de rechtbank, tot de conclusie komt dat [geïntimeerde1] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] . Dat betekent dat de grieven van [appellant] over dit onderwerp falen.
4.31

In de procedure in deelgeschil heeft [appellant] zich ook nog op groepsaansprakelijkheid beroepen. De rechtbank heeft deze grondslag van aansprakelijkheid afgewezen (r.o. 6.17). Tegen dit oordeel zijn geen grieven gericht. Het hof leest op dit punt ook geen verholen grief in de memorie van grieven. Voor zover uit de stellingen van [appellant] bij gelegenheid van de comparitie moet worden afgeleid dat [appellant] dit oordeel in hoger beroep alsnog ter discussie heeft willen stellen, is sprake van een nieuwe grief. Volgens vaste rechtspraak dient appellant al zijn grieven in de memorie van grieven te formuleren. Een uitzondering op deze regel doet zich hier niet voor. Aan deze grondslag gaat het hof dan ook als niet voorliggend voorbij.

De kosten van het deelgeschil
4.32 De rechtbank heeft [geïntimeerden] c.s. niet veroordeeld in de kosten van het deelgeschil. Met grief 6 in het principaal appel bestrijdt [appellant] dit oordeel. De grief heeft naast de hiervoor verworpen grieven geen zelfstandige betekenis. Omdat geen sprake is van een onrechtmatige daad, heeft [appellant] ook geen aanspraak op vergoeding van zijn schade, waaronder de kosten van het deelgeschil, door [geïntimeerden] c.s.

De conclusie
4.33 Zowel het beroep in het principaal appel als dat in het incidenteel appel zal worden verworpen. Het appel is in beide gevallen gericht tegen een tussenvonnis. Het hof zal de zaak dan ook terugverwijzen naar de rechtbank voor verdere behandeling.
4.34

In het principaal appel zal [appellant] worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep (2 punten, tarief II), te vermeerderen met nasalaris en wettelijke rente zoals gevorderd en te betalen binnen de termijn als gevorderd. In het incidenteel appel worden [geïntimeerden] c.s. veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep (1 punt, tarief II).
5 De beslissing

Het gerechtshof:

wijst het principaal en het incidenteel appel af;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal appel en bepaalt deze kosten, voor zover tot nu toe aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. gevallen, op € 726,- aan verschotten en op € 2.148,- voor geliquideerd salaris van de advocaat, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit arrest en met de nakosten van € 131,-, te vermeerderen met € 68,- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden;

veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de kosten van het incidenteel appel en bepaalt deze kosten, voor zover tot nu toe aan de zijde van [appellant] gevallen, op € 1.074,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;

verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mr. W.F. Boele, mr. H. de Hek en mr. M.M.A. Wind en is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2020 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey