Hof: werkgever aansprakelijk voor uitglijden werkneemster bij boodschappen doen na werktijd
Hoger beroep deelgeschil. Werkneemster in supermarkt glijdt uit over even tevoren door haarzelf gedweilde vloer. 1. Het hof acht Aldi als werkgever ex art 7:658 BW aansprakelijk voor val van werkneemster, ook als zij gevallen is bij het doen van privé boodschappen na werktijd/sluitingstijd. 2. Het hof oordeelt dat Aldi niet aan haar zorgplicht heeft gedaan. Schoonmaakprotocol ontbreekt, er is geen Risico Inventarisatie en Evaluatie (RIE) opgesteld.
ECLI:NL:GHDHA:2019:1266
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
21-05-2019
Datum publicatie
19-06-2019
Zaaknummer
200.237.113/01
Rechtsgebieden
Arbeidsrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Hoger beroep deelgeschil. Werkgever aansprakelijk voor val werkneemster in supermarkt, ook als zij gevallen is na het doen van prive boodschappen na werktijd/sluitingstijd.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.237.113/01
Zaaknummer rechtbank : 6158362 RP VERZ 17-50415
arrest van 21 mei 2019
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. P.E. Schuchmann-Mooijman te Oud-Beijerland,
tegen
Aldi Zoetermeer B.V.,
gevestigd te Bleiswijk,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Aldi,
advocaat: mr. N.C. Haase te Utrecht.
Het geding
Bij exploot van 4 april 2018 is [appellante] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag, team kanton, locatie Den Haag (hierna: de kantonrechter) tussen partijen in deelgeschil ex art. 1019w Rv gewezen beschikking van 8 november 2017. De rechtbank heeft na het aanbrengen van de procedure ten principale, met toepassing van art. 1019cc lid 3 sub a Rv, bij brief van 20 maart 2018 aan [appellante] verlof verleend voor het instellen van hoger beroep tegen deze beschikking.
Bij memorie van grieven met producties heeft [appellante] vier grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft Aldi de grieven bestreden. Vervolgens heeft [appellante] nog een akte houdende overlegging producties genomen. Aldi heeft daarop gereageerd door middel van een akte uitlating producties.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
De feiten
- De door de rechtbank in de beschikking van 8 november 2017 onder 2.1 tot en met 2.6 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan. Het hof zal de feiten, voor zover deze niet in het geschil zijn en voor zover in hoger beroep relevant, ook zelf vaststellen. Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1
Op 7 september 2010 heeft een ongeval plaatsgevonden waarbij [appellante] letsel heeft opgelopen.
2.2
[appellante] was op de dag van het ongeval in (tijdelijke) dienst bij Aldi in de functie van caissière. Zij verrichtte haar werkzaamheden in het filiaal te Alphen aan den Rijn. In dat filiaal is [appellante] ten val gekomen. Na het ongeval is [appellante] naar huis gegaan. De dag na het ongeval heeft [appellante] zich ziek gemeld en heeft zij haar huisarts [huisarts] ([huisarts]) bezocht. Zij heeft haar werkzaamheden voor het einde van het dienstverband (27 september 2010) niet meer hervat.
2.3
Bij brief van 11 oktober 2010 heeft [appellante] Aldi aansprakelijk gesteld voor het ongeval.
2.4
Een collega van [appellante], [collega 1] (hierna: [collega 1]), thans oud-werkneemster van Aldi, heeft op 14 oktober 2010 de volgende handgeschreven verklaring afgelegd aan de districtsmanager:
“Ze [[appellante]; toevoeging hof] heeft een pot worteltjes en erwtjes laten vallen en heeft dat zelf schoongemaakt met water en later kwam ze boodschappen afrekenen en liep terug naar de tafel en viel glee uit met haar rug tegen de tafel en bleef liggen 5 minuten en daarna liep ze de winkel uit.”
2.5
De verzekeraar van Aldi, Allianz, heeft een toedrachtonderzoek laten uitvoeren door Schaderegelingsburo R.P. van Dijk B.V. Voor het onderzoek is op 9 december 2010 de situatie ter plekke opgenomen. Op 9 december 2010 heeft [collega 1] aan de toedrachtonderzoeker, de volgende – door haar ondertekende – verklaring afgelegd (voor zover relevant):
“Een klant die ik zojuist met de afrekening had bediend aan de kassa, was boodschappen aan het inpakken aan de inpaktafel. Daarbij liet de klant een glazen pot met wortelen/erwten vallen. Ik heb [appellante] [[appellante]; toevoeging hof] gevraagd om dit op te ruimen en de vloer schoon te maken. Dit was omstreeks 19:00 uur, er waren toen nog twee klanten binnen. De winkel sluit om 19:00 uur.
(…)
Vervolgens is [appellante], na sluitingstijd, bij mij aan de kassa gekomen om artikelen voor eigen gebruik af te rekenen. Na te hebben afgerekend, is [appellante] naar de inpaktafel gelopen – zij liep op ballerina’s – waarbij zij op de natte vloer is gevallen waar zij circa 10 minuten daarvoor de vloer zelf had gedweild vanwege de gevallen pot erwten/wortelen.”
2.6
Op 21 november 2015 heeft [collega 1] een schriftelijke verklaring opgesteld en onder andere geschreven: “Op 7 september 2010 was ik als caissiere werkzaam op kassa nummer 6, bij Aldi te Alphen a/d Rijn. Mevrouw [appellante] [[appellante]; toevoeging hof] is tijdens het uitvoeren van reguliere schoonmaakwerkzaamheden uitgegleden over een stukje groente. Eerder op de dag ik meen rond de middaguur heeft een klant een potje groente laten vallen. Mevrouw H. [appellante] heeft dit toen opgeruimd. Dit heeft geen relatie tot de val later op de dag. Mevrouw [appellante] is omstreeks 1850 uitgegleden over een stukje groente. Ik meen dat mevrouw [appellante] achterover gevallen is met haar rug tegen de inpaktafel. Er waren nog 3 klanten twee klanten hielpen haar overeind. Na de val ben ik naar mevr. [appellante] om te vragen hoe het gaat daarna ben ik naar de leidinggevende gegaan en heb verteld wat er zojuist gebeurd was. De leidinggevende was druk met werkzaamheden had geen tijd te komen.”.
2.7
[appellante]’s huisarts [huisarts] schrijft in zijn brief van 4 mei 2011: “Patiënte is 07 september 2010 uitgegleden op het werk. Zij viel op haar stuit en rug, niet op haar hoofd. Toen zij thuis kwam werd zij misselijk en duizelig. Bij onderzoek van het hoofd/halsgebied en bij neurologisch onderzoek zijn geen bijzonderheden gevonden, de thorax, wervelkolom, schouders waren niet drukpijnlijk. Zij had geen bewegingsbeperking. Aan de heup is geen belastingsbeperking en geen standafwijking te zien. De extoratie links is wat pijnlijk. Patiënte krijgt het advies paracetamol en ibuprofen te nemen.
Zij komt op 17 september terug omdat zij nog last van de rug heeft. Zij heeft geen uitstralende pijn en gebruikt de 3 pijnstillers per dag niet altijd. Patiënte heeft paravertebraal (hele WK) drukpijn en hypertonie. Er bestaat geen kloppijn wervels. Het advies wordt gegeven om 3 dd pijnstilling te nemen en zo nodig naar de fysiotherapeut te gaan. Op 30 september 2010 klaagt patiënte over nekpijn / thoracale pijn en pijn in de linker knie sinds de val 07-09. De klachten worden weinig minder. Patiënte houdt pijn in de nek/thoracale wervelkolom. Zij heeft geen tintelingen in de armen. Bij onderzoek opnieuw cervicaal en thoracaal: paravertebrale pijn, geen kloppijn/drukpijn wervels, alle bewegingen goed mogelijk bij onderzoek van de linker knie zijn geen duidelijke afwijkingen te zien, patiënte krijgt nogmaals advies om naar de fysiotherapeut te gaan. Indien de klachten blijven bestaan zal zij naar de specialist verwezen worden. Nadien is patiënte niet meer voor bovengenoemde klachten op het spreekuur geweest”.
Bij brief van 30 juni 2011 schrijft [huisarts]: “Patiente is van september 2010 tot en met heden nog zesmaal op consult geweest in verband met aanhoudende klachten van de nek, schouder links en rug. Bij onderzoek wordt hypertonie van de nek/schouder en arm musculatuur links gezien met forse drukpijn in datzelfde gebied. Patiente is sinds september in behandeling bij de fysiotherapeut waar zij begeleid wordt en oefentherapie/fysiofitness krijgt ter stabilisatie van haar klachten. Klachten bestaan heden nog steeds”.
2.8
Bij brief van 1 juli 2015 schrijft [huisarts]: “Patiënte overkwam op 7 september 2010 een ongeval, zij gleed uit op het werk omdat de vloer nat was. Zij heeft daarbij letsel aan rechter schouder en linker lies/heup opgelopen. Patiënte houdt continu last van haar rechter schouder en voelt bij traplopen soms een stekende pijn in de linker lies. Patiënte heeft pijn bij heffen van de rechter arm. De pijnklachten van de schouder zijn onveranderd sinds 2010. De heupklachten zijn flink verminderd met behulp van fysiotherapie. Op 29-05-2015 is een x-schouder en echo schouder rechts gemaakt. Conclusie is geen ossale afwijkingen en geen rotatorcuff letsel. De klachten zijn sinds 2010 onveranderd, een grote verandering is niet te verwachten. Of de afwijkingen als enige en rechtstreeks ongevalsgevolg te beschouwen zijn kan ik niet beoordelen”.
2.9
Blijkens de brief met bijlagen van de behandelend fysiotherapeuten van [appellante] [fysiotherapeut 1], [fysiotherapeut 2] en [fysiotherapeut 3] van 6 februari 2015 is [appellante] behandeld in therapie van 7 oktober 2010 tot 1 juni 2011 (37 behandelingen) en is de therapie weer hervat op 10 augustus 2011 vanwege schouderklachten en geëindigd op 22 september 2011 (4 behandelingen). In 2010 (bijlage 1) luidde de conclusie diagnostische verrichtingen: “De klachten zijn verklaarbaar vanuit het houdings- en bewegingsapparaat. Er is sprake van a-specifieke nekklachten met een verminderde functie van de diepe nekflexoren, door huisarts gediagnosticeerde kneuzing van ribben, bursitis linker heup, bursitis rechter schouder en distorsie rechter knie na achterover te zijn gevallen 5 weken geleden”. Bijlage 3 (na de behandeling in augustus/september 2011) vermeldt als “Behandelresultaat tot nu toe”: “Er is een goed behandelresultaat bereikt. Er zijn geen pijnklachten meer aanwezig in de schouder, (Numeric Pain Rating Scale 5 -> 1). De mobiliteit van de schouder is volledig hersteld, belastbaarheid van de rotatorcuff is verbeterd (testen zijn negatief). Ze ervaart geen beperkingen meer in uitvoering van ADL (Shoulder Pain AND Disability index 61 -> 10). De verwachting is dat verdere therapie niet meer noodzakelijk is en het dossier is afgesloten”. In de periode van 6 maart 2014 tot en met 16 mei 2014 is [appellante] opnieuw in behandeling gekomen voor schouderklachten. De hiervoor genoemde brief vermeld ter zake: “De conclusie is na de laatste behandeling dat de belastbaarheid van de schouder lager is, maar niet leidt tot beperkingen om de activiteiten”.
2.10
Op 13 juli 2016 heeft de kantonrechter Den Haag in het kader van een door [appellante] verzocht (voorlopig) getuigenverhoor de volgende getuigen gehoord: [appellante], [collega 1], de heer [echtgenoot] (echtgenoot), de heer [filiaalmanager] (filiaalmanager van het filiaal Alphen aan den Rijn) en mevrouw [collega 2] en mevrouw [collega 3] (beiden destijds werknemer van Aldi en gewoonlijk werkzaam in het filiaal in Alpen aan den Rijn). Op 30 november 2016 zijn de heer [assistent filiaalmanager] (assistent filiaalmanager) en mevrouw [collega 4] (werknemer van Aldi en gewoonlijk werkzaam in het filiaal in Alpen aan den Rijn) gehoord. Ten slotte is op 13 februari 2017 mevrouw [districtmanager] gehoord. Zij was destijds districtsmanager van Aldi en had onder andere het filiaal in Alpen aan den Rijn onder zich.
2.11
Aldi heeft de aansprakelijkheid afgewezen.
Het deelgeschil
3.1
Tegen de achtergrond van voormelde feiten heeft [appellante] in eerste aanleg bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, de kantonrechter verzocht te bepalen dat Aldi aansprakelijk is jegens [appellante] voor de ten gevolge van het ongeval van 7 september 2010 door haar geleden en nog te lijden schade, te bepalen dat Aldi aan [appellante] bij wijze van voorschot op de schade een bedrag van € 2.500,- voldoet en verder te bepalen dat Aldi een bedrag van € 2.500,- als voorschot op de buitengerechtelijke kosten aan [appellante] voldoet, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, met begroting van die kosten op € 6.670,59.
3.2
De kantonrechter heeft de verzoeken van [appellante] afgewezen en de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv begroot op € 2.377,77 (inclusief kantoorkosten, btw en griffierecht). De kantonrechter heeft daartoe – kort gezegd – overwogen dat het ongeval [appellante] niet is overkomen in de uitoefening van haar werkzaamheden, dat evenmin sprake is van een schending van de zorgplicht ex artikel 7:658 BW, van een gebrekkige opstal als bedoeld in artikel 6:174 BW, of van een onrechtmatige daad. Er is (slechts) sprake geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Het hoger beroep
4.1
[appellante] kan zich met de beschikking van de kantonrechter niet verenigen. Zij heeft bij dagvaarding van 8 februari 2018 een eis in de procedure ten principale ingesteld en tevens bij brief van 12 maart 2018 verlof gevraagd voor het instellen van hoger beroep tegen de beschikking. Na verkregen schriftelijk verlof daartoe van de kantonrechter Den Haag bij brief van 20 maart 2018, verzoekt [appellante] in deze hoger beroep procedure de beschikking te vernietigen en te bepalen dat Aldi aansprakelijk is voor de door haar geleden schade en nog te lijden schade ten gevolge van het ongeval van 7 september 2010, en te bepalen dat Aldi aan haar voldoet, voor de door haar geleden materiele schade, immateriële schade en gemaakte kosten van rechtsbijstand een voorschot van in totaal 3 x € 2.500,- = € 7.500,-, alsmede aan haar te betalen de kosten van het deelgeschil van € 2.377,77 en de kosten van het hoger beroep.
4.2
[appellante] heeft vier grieven gericht tegen de beschikking van de kantonrechter die beogen het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Grief 1 bestrijdt het oordeel van de kantonrechter dat het ongeval [appellante] niet is overkomen tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden. Grief 2 houdt in dat Aldi aansprakelijk is voor het ongeval op grond van artikel 7:658 BW (werkgeversaansprakelijkheid) en op grond van artikel 7:611 BW (goed werkgeverschap) omdat Aldi niet voldaan heeft aan haar zorgplicht. Grief 3 stelt, subsidiair, dat Aldi aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad. Grief 4 ten slotte bestrijdt de overweging van de kantonrechter dat er (slechts) sprake is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
De beoordeling
5.1
Het hof stelt voorop dat een werknemer die op grond van artikel 7:658 lid 2 BW schadevergoeding vordert, zal moeten stellen en zo nodig bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Daarbij geldt dat niet van de werknemer kan worden verlangd dat hij ook aantoont wat de toedracht of de oorzaak is geweest van het ongeval (Hoge Raad 4 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1430). Als vaststaat dat de werknemer in de uitoefening van haar werkzaamheden schade heeft geleden, is de werkgever aansprakelijk, tenzij de werkgever aantoont dat hij de in artikel 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgverplichting is nagekomen. Deze bepaling impliceert dat op de werkgever de bewijslast van de toedracht van het ongeval rust, voor zover de werkgever zich wil beperken tot het bewijs dat hij de op de aard van het ongeval toegespitste verplichtingen is nagekomen (HR 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2432). De werknemer zal op zijn beurt de omvang van de schade moeten stellen en bewijzen c.q. aannemelijk maken.
In de uitoefening van de werkzaamheden
5.2
Niet in geschil tussen partijen is dat [appellante] op 7 september 2010 in de vestiging van de Aldi te Alpen aan den Rijn, waar zij die dag uit hoofde van haar arbeidsovereenkomst te werk was gesteld, een ongeval is overkomen, namelijk dat zij daar bij een inpaktafel ten val is gekomen. [appellante] stelt dat zij na afloop van haar werkzaamheden als caissière is gaan schoonmaken, dat zij aan het vegen was en bij de inpaktafel is uitgegleden, achterover is gevallen en als gevolg van dit ongeval letsel heeft opgelopen en schade heeft geleden. Aldi stelt – als meest verstrekkende verweer – dat [appellante] pas ten val is gekomen na sluitingstijd en na het doen van privé boodschappen, dat zij de betreffende artikelen voor eigen gebruik had afgerekend bij de kassa waar haar collega [collega 1] werkzaam was, vervolgens naar de inpaktafel is gelopen en ten val kwam op de natte vloer waar zij 10 minuten daarvoor zelf had gedweild vanwege een gevallen pot erwten/wortelen. Aldi verwijst ter onderbouwing van haar stelling in het bijzonder naar de door [collega 1] afgelegde verklaringen zoals genoemd onder 2.4. en 2.5.
5.3
Ten aanzien van het bovenstaande verweer van Aldi oordeelt het hof dat zelfs indien er veronderstellenderwijs vanuit moet worden gegaan dat [appellante] ten val is gekomen nà sluitingstijd – hoewel er kennelijk nog klanten in de winkel waren – en nà het afrekenen van haar privé boodschappen – hetgeen door [appellante] wordt betwist en welke betwisting steun vindt in de verklaring die [collega 1] in het voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank op 13 juli 2016 onder ede heeft afgelegd, inhoudende dat [appellante] gevallen is tijdens het verrichten van reguliere schoonmaakwerkzaamheden – dit verweer moet worden verworpen. Het hof stelt voorop dat zowel het begrip ‘werkzaamheden’ als het begrip ‘werkplek’ ruim moet worden opgevat, zoals blijkt uit Hoge Raad 15 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9051 (Van Uitert/Jalas) en Hoge Raad 1 juli 1993, NJ 1993/687 (Power/Ardross). In laatst genoemd arrest was de werkgever aansprakelijk voor schade die een werknemer had opgelopen op het moment dat hij zich, na afloop van zijn werkzaamheden, van zijn eigenlijke werkplek op het bouwterrein, te voet naar de keet had begeven om zich om te kleden. Verder bepaalt artikel 3.2. van het Arbobesluit dat arbeidsplaatsen veilig toegankelijk moeten zijn en veilig (moeten) kunnen worden verlaten. Ontegenzeggelijk kwalificeert het filiaal van Aldi waar [appellante] op 7 september 2010 haar werkzaamheden verrichtte als een lokaal/werkplek/arbeidsplaats zoals bedoeld in artikel 7:658 BW respectievelijk artikel 3.2 van het Arbobesluit. Ook was dit een werkplek waar Aldi zeggenschap over had, in die zin dat zij aanwijzingen kon geven over de staat en toestand daarvan. Daarnaast geldt dat [appellante] die dag aanwezig was in het Aldi-filiaal voor het verrichten van haar werkzaamheden als caissière. Als ervan wordt uitgegaan dat zij na afronding van haar werkzaamheden en na sluitingstijd boodschappen heeft gedaan – hetgeen haar door Aldi ook was toegestaan – dan geldt dat zij die boodschappen op haar werkplek heeft gedaan, en in ieder geval heeft gedaan vóórdat zij het filiaal, na afronding van haar werkzaamheden die dag, had verlaten. Het hof is van oordeel dat deze handelingen zo nauw in relatie staan tot [appellante]’s dienstverband bij Aldi en de uitoefening van haar werkzaamheden op de werkplek, welke werkplek zij die dag nog niet had verlaten, dat het ongeval dat haar is overkomen heeft te gelden als een ongeval in de uitoefening van haar werkzaamheden (vergelijk hof Den Haag 25 september 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BX8919). In aansluiting op artikel 3.2. van het Arbobesluit waarin is bepaald dat de arbeidsplaats ook veilig moet kunnen worden verlaten, rust op Aldi de zorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW voor haar werknemer totdat zij de werkplek, in dit geval het Aldi-filiaal, na afronding van haar werkzaamheden heeft verlaten. Daarbij maakt het geen verschil of [appellante] al dan niet boodschappen heeft gedaan op de werkplek voorafgaand aan het verlaten van de werkplek, waarbij het hof in aanmerking neemt dat het doen van boodschappen door een werkneemster niet als bijzonder of extra gevaarzettend handelen kan worden beschouwd. Gesteld noch gebleken is van enige opzet of roekeloosheid aan de zijde van [appellante]. Grief 1 slaagt dan ook.
Schade
5.4
[appellante] heeft zich de dag na haar val, op 8 september 2010, ziekgemeld en heeft haar huisarts bezocht. Deze heeft blijkens zijn brief van 30 juni 2011 geconstateerd dat de extoratie (uitdraai naar buiten) van haar heup links pijnlijk was. Verder blijkt dat [appellante] op 17 september 2010 bij haar huisarts is teruggekomen en geconstateerd is dat zij over de hele wervelkolom (“hele WK”) last heeft van drukpijn en hypertonie. Op 30 september 2010 is [appellante] weer naar de huisarts gegaan en heeft zij geklaagd over nekpijn/thoracale pijn en pijn in de linker knie na haar val op 7 september 2010. Het hof is van oordeel dat in elk geval ten aanzien van de kneuzing van de linker heup, sprake is van door een arts geconstateerd letsel waarvan voldoende aannemelijk is dat dit een gevolg is van het ongeval dat [appellante] is overkomen op 7 september 2010. Hiermee staat vast dat [appellante] tenminste enige schade, in de vorm van pijn, heeft geleden als gevolg van het ongeval dat haar is overkomen in de uitoefening van haar werkzaamheden. Aldi is in beginsel voor die schade aansprakelijk tenzij Aldi aantoont dat zij haar zorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW is nagekomen. Ten aanzien van die zorgplicht geldt dat op Aldi de bewijslast van de toedracht van het ongeval rust en van de stelling dat Aldi haar, op de aard van het ongeval – zoals zich dat heeft voorgedaan – toegespitste, verplichtingen is nagekomen.
Toedracht
5.5
Aldi heeft voor de toedracht van het ongeval verwezen naar de schriftelijke verklaringen die [collega 1] op 14 oktober 2010 (de eerste verklaring) en 9 december 2010 (de tweede verklaring) heeft afgelegd. Die verklaringen komen er samengevat op neer dat bij de inpaktafel een pot wortelen/erwten was gevallen, [appellante] deze heeft opgeruimd en de vloer met water heeft schoongemaakt, zij later boodschappen is gaan doen en na het afrekenen naar de inpaktafel is gelopen en daar is uitgegleden. De twee verklaringen verschillen van elkaar, nu in de eerste verklaring [appellante] zelf de pot zou hebben laten vallen terwijl in de tweede verklaring een klant de pot kort (zo’n 10 minuten) voor het ongeval zou hebben laten vallen. In de tweede verklaring verklaart [collega 1] bovendien dat de vloer nat was toen [appellante] uitgleed terwijl daar in de eerste verklaring geen melding van wordt gemaakt. [collega 1] heeft – op verzoek van [appellante] – nog een derde schriftelijke verklaring afgelegd d.d. 21 november 2015. Daarin verklaart zij dat [appellante] tijdens het uitvoeren van reguliere schoonmaakwerkzaamheden is uitgeleden over een stukje groente. Tenslotte heeft [collega 1], blijkens het proces-verbaal d.d. 13 juli 2016 ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor, verklaard: “Ik was werkzaam in het filiaal van Aldi in Alphen aan den Rijn waar ook mevrouw [appellante] werkzaam was op de dag dat zij viel. Dat was op 7 september 2010 (…). Die dag waren mevrouw [appellante] en ik aan het werk in de winkel en [filiaalmanager] [[filiaalmanager]; toevoeging hof] was werkzaam in het magazijn. Ik was bezig om klanten te helpen aan de kassa. Mevrouw [appellante] wilde eerst boodschappen doen en ging toen schoonmaken. Toen zij aan het schoonmaken was, gleed zij uit en kwam terecht tegen de bank. (…) Twee andere klanten hielpen mevrouw [appellante] overeind en zij is toen op de bank gaan zitten. Ik ben nog naar [filiaalmanager] gelopen om te vertellen wat er gebeurd was maar [filiaalmanager] kwam toen niet mee. (…) Mevrouw [appellante] viel doordat zij uitgleed. Ik dacht eerst dat dat kwam doordat er een potje wortelen was gevallen. Later heb ik mij gerealiseerd dat dat potje wortelen ’s middags al was gevallen. (…) Ik weet niet waarover mevrouw [appellante] is uitgegleden. Ik heb dat ook niet kunnen zien”. [appellante] zelf heeft als getuige verklaard dat zij bij het vegen van de vloer bij de kassa met de bezem naar de inpaktafel liep en daar is uitgegleden over een stukje groente. In het kader van de bewijswaardering kent het hof geen doorslaggevend gewicht toe aan de eerste twee verklaringen van [collega 1] die weliswaar kort na het ongeval zijn afgelegd, maar die ten aanzien van de toedracht, zoals hiervoor uiteengezet, toch ook nogal van elkaar afwijken. Gelet bovendien op de sterk wisselende verklaringen van [collega 1] nadien, en in het bijzonder haar onder ede tijdens het getuigenverhoor afgelegde verklaring waarin zij zegt niet te weten waarover [appellante] is uitgegleden, kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [appellante] is uitgegleden doordat de vloer ter plaatse – al dan niet door haar eigen toedoen – nat was. Er zijn geen andere getuigen die de val hebben waargenomen zodat hun tijdens het getuigenverhoor afgelegde verklaringen op dit onderdeel niet van belang worden geacht. Dit betekent dan ook dat op basis van de getuigenverklaringen de toedracht van het ongeval onvoldoende is komen vast te staan. De toedracht kan ook niet anderszins worden vastgesteld. Aldi heeft niet kort na het ongeval een onderzoek verricht naar de werkomstandigheden van [appellante], de specifieke werkzaamheden of handelingen die zij verrichtte en de mogelijke oorzaak van het ongeval. Dit terwijl zowel [collega 1] als [appellante] tijdens het getuigenverhoor hebben verklaard dat [collega 1] direct na het ongeval naar de in het filiaal aanwezige filiaalmanager [filiaalmanager] is gelopen en hem heeft verteld wat er gebeurd was, maar dat deze niet is meegekomen of naar [appellante] is toegekomen. [filiaalmanager] heeft aldus niet zelf de toestand van [appellante] na het ongeval in ogenschouw genomen, noch heeft hij de plek van het ongeval geïnspecteerd of daartoe opdracht gegeven. Het toedrachtonderzoek dat op 9 december 2010 op initiatief van de verzekeraar van Aldi heeft plaatsgevonden bestaat, voor zover in deze procedure overgelegd, slechts uit één foto op die dag genomen van de inpaktafel/bank (productie 1 verweerschrift) en de verklaring van [collega 1] zoals genoemd onder 2.5 hierboven. Daaruit blijkt onvoldoende van de feitelijke omstandigheden ter plaatse op het tijdstip dat het ongeval plaatsvond. De conclusie is dan ook dat de toedracht van het ongeval, mede doordat Aldi – als werkgever – niet vlak na het ongeval een onderzoek heeft uitgevoerd, onvoldoende is komen vast te staan.
Zorgplicht
5.6
Nu de toedracht van het ongeval onvoldoende is komen vast te staan kan Aldi – op wie de bewijslast rust dat zij haar verplichtingen toegespitst op de aard van het ongeval is nagekomen – niet volstaan met de getroffen algemene maatregelen zoals die door haar zijn benoemd onder a. tot en met h. in de memorie van antwoord, te weten het iedere avond – dus één keer per dag – tegen sluitingstijd schoonmaken van de vloer, het mondeling verstrekken van instructies (onder andere bij het inwerken) aan personeel om onregelmatigheden direct op te ruimen en de vloer dan schoon te maken, dan wel een ander daartoe in te schakelen, het houden van toezicht op naleving van de instructies door de filiaalmanager, alsmede de instructie dat een natte vloer zoveel mogelijk wordt drooggemaakt en/of er een geel waarschuwingsbord geplaatst wordt, en dat voor het opruimen en schoonmaken materiaal beschikbaar is.
5.7
Ingevolge artikel 3.11. van het Arbobesluit moeten vloeren van arbeidsplaatsen zo veel mogelijk vrij zijn van oneffenheden en moeten zij verder zo veel mogelijk vast, stabiel en stroef zijn. Inherent aan het werken in een supermarkt is dat er een groot aantal producten aanwezig is en het aantal verplaatsingen van producten eveneens groot is, met een verhoogde kans dat een product valt en op de vloer terechtkomt. Dit geldt naar ervaringsregels in het bijzonder bij het inpakken van producten (boodschappen) bij een inpaktafel/bank. Dat klemt temeer nu het hof op basis van de als productie 1 bij het verweerschrift in eerste aanleg overgelegde foto moet constateren dat de betreffende inpaktafel/bank, smal is (er kan net een boodschappentas in de breedte op staan) en slechts tot ongeveer kniehoogte komt. Niet gesteld of gebleken is dat bij deze inrichting op enigerlei wijze rekening is gehouden met het voorkomen van het vallen van boodschappen tijdens het inpakken. Als gevolg van het vallen van producten kan de vloer ter plaatse glad of nat zijn of kan er op de vloer iets van het gevallen product zijn blijven liggen waarover een werknemer kan vallen of uitglijden. Er van uitgaande dat de vloer in de regel één keer per dag tegen sluitingstijd in de avond wordt schoongemaakt met een boenapparaat c.q. mop, zoals Aldi stelt, betekent dit dat het risico op oneffenheden/onregelmatigheden op de vloer bij de inpaktafel/bank rondom sluitingstijd, toen [appellante] ten val is gekomen, het grootst is (nu niet is gesteld of gebleken dat de dagelijkse schoonmaak toen feitelijk al had plaatsgevonden). Niet gesteld of gebleken is dat de vloer in het filiaal dan wel bij de inpaktafel/bank periodiek, meerdere keren per dag op reguliere basis wordt geïnspecteerd op onregelmatigheden of dat de vloer meerdere keren per dag op reguliere basis wordt schoongemaakt. Een daartoe opgesteld schoonmaakprotocol ontbreekt. Aldi heeft weliswaar een document overgelegd waar “schoonmaakplan” en “februari” op staat (productie 3 memorie van antwoord) en waaruit zou blijken dat de vloer dagelijks moet worden schoongemaakt, maar hieruit volgt nog niet dat de winkel ten tijde van het ongeval op 7 september 2010 conform een degelijk schoonmaakplan werd schoongemaakt. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat de vloer van het filiaal specifieke kenmerken bevat die slip- of valgevaar zoveel mogelijk beperken. Ten aanzien van de vloer – die voorzien is van een 3-laags epoxycoating – heeft Aldi gesteld dat deze “van nature niet glad is”, maar in hoeverre hiervan daadwerkelijk een anti-slip werking uitgaat en de vloer voldoet aan het vereiste dat deze zoveel mogelijk stroef moet zijn, is onvoldoende onderbouwd. Aan bewijsvoering op dit punt wordt daarom niet toegekomen. De conclusie van Aldi dat er geen gladde tegelvloer is en zij dus haar zorgplicht niet heeft geschonden, gaat in haar algemeenheid niet op. Verder heeft Aldi, als werkgever, ook geen schoenen verstrekt of eisen gesteld aan het schoeisel van personeel – zoals een deugdelijk profiel aan de onderzijde van de schoen en/of de aanwezigheid van een antislipzool – teneinde het valgevaar op de vloer van het filiaal te beperken (bij afwezigheid van een winkelvloer met voldoende anti-slip werking). De stelling dat klanten ook niet altijd deugdelijk schoeisel dragen, is overigens niet van belang nu deze – anders dan het personeel van Aldi – niet voortdurend in de winkel (werkzaam) zijn en zij vanzelfsprekend niet onder instructie van Aldi – als werkgever – staan. Het gaat in deze zaak om de veiligheid van werknemers op de arbeidsplaats ter zake waarvan de zorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW van de werkgever een hoog veiligheidsniveau vereist (zie o.m. HR 11 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9225
5.8
Aldi heeft bovendien geen Risico Inventarisatie en Evaluatie (RIE) zoals voorgeschreven in artikel 5 lid 1 Arbowet overgelegd waaruit kan blijken welke veiligheids- en omgevingsrisico’s er in het filiaal zijn ten aanzien van valgevaar en er is evenmin een plan van aanpak ter zake opgesteld. Ook ontbreken schriftelijke instructies aan het personeel over hoe in het filiaal Alphen aan den Rijn, ten aanzien van valgevaar op de vloer, veilig moet worden gewerkt of schoongemaakt. Dat het personeel bekend is met de noodzaak om onregelmatigheden zo spoedig mogelijk te verwijderen, kan als zodanig niet als afdoende worden beschouwd. Uit de verklaringen van de getuigen [collega 2] en [collega 3] blijkt dat als een klant iets in de buurt van de kassa of inpaktafel heeft laten vallen de caissière niet zelf de kassa kan verlaten om schoon te maken, maar moet bellen om een ander collega dat te laten opruimen, en dat dat soms even kan duren. [collega 2] heeft verklaard: “Als ik zag dat er iets de grond lag, ruimde ik dat op. Sommige collega’s deden dat ook en ander collega’s deden dat niet. Als een klant iets liet vallen in de buurt van de kassa of de inpaktafel dan moest de caissière bellen en dan kwam er iemand – als het meezat – omdat op te ruimen. Als het te druk was in de winkel kwam er niemand en dan moest de caissière het zelf opruimen”. [collega 3] heeft verklaard: “Als er iets bij de kassa of bij de inpaktafel viel, werd meestal een collega geroepen om dat schoon te maken. Ik deed dat niet zelf want ik kon niet zomaar bij de kassa weglopen. (…) Het duurde soms even maar niet heel lang voordat er een collega kwam om schoon te maken”. Ook uit de eigen stellingen van Aldi blijkt dat het filiaal in Alphen aan den Rijn een drukbezocht filiaal is waarbij niet voorkomen kan worden dat er wel eens wat op de vloer valt. Het hof is dan ook van oordeel dat het feit dat de vloer van het filiaal één keer per dag rond sluitingstijd wordt schoongemaakt en medewerkers ervan op de hoogte zijn dat onregelmatigheden zo spoedig mogelijk moeten worden opgeruimd, daartoe materiaal aanwezig is, en de filiaalleider op die instructies toeziet, ook in algemene zin niet als voldoende kan worden beschouwd om valgevaar te voorkomen. Ten slotte is ook niet gesteld of gebleken dat een geel waarschuwingsbord op de vloer bij de plek van het ongeval was neergezet. Het hof is er niet van overtuigd dat een waarschuwingsbord (hier) geen toegevoegde waarde zou hebben gehad omdat de Aldi-medewerkers bekend zijn met het risico dat er onregelmatigheden op de vloer kunnen liggen, zoals Aldi heeft betoogd. Zeker in een supermarkt waar producten veelal in schappen op verschillende hoogtes boven de vloer geplaatst zijn en er veel verschillende klanten en medewerkers zijn die zich door het filiaal verplaatsen, al dan niet met een mandje of winkelwagen, kan niet van werknemers worden verwacht dat zij hun blik telkens op de vloer richten om daar kleine onregelmatigheden op te merken. Zelfs indien er sprake van zou zijn geweest dat [appellante] de vloer zelf had schoongemaakt en dus kon weten dat deze glad was (hetgeen niet vast is komen te staan) – moet rekening worden gehouden met het ervaringsfeit dat het regelmatig verkeren in bepaalde werksituaties ertoe kan leiden dat de werknemer minder voorzichtig is dan ter voorkoming van ongevallen raadzaam is. Een geel waarschuwingsbord heeft de bedoeling de aandacht te trekken en zal doorgaans minder snel over het hoofd worden gezien.
5.9
Tenslotte heeft Aldi niet dan wel niet voldoende gemotiveerd gesteld dat maatregelen zoals hiervoor genoemd (RIE en plan van aanpak, een schoonmaakprotocol dat ziet op meerdere inspectie- en schoonmaakrondes per dag, een vloer met anti-slip kenmerken dan wel voorschriften aan de medewerkers over schoeisel met deugdelijk profiel, en/of het verstrekken van duidelijke schriftelijke instructies aan de medewerkers over veilig werken ter voorkoming van valgevaar) bezwaarlijk van haar kunnen worden gevergd. Het hof is van oordeel, gelet op het voorgaande, dat Aldi niet bewezen heeft dat zij deze voornoemde maatregelen of andere toereikende maatregelen toegespitst op de aard van het ongeval, heeft genomen. Het hof concludeert dan ook dat Aldi niet aan haar zorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW heeft voldaan. Aldi heeft nog betoogd dat nakoming van haar zorgplicht het ongeval niet had kunnen voorkomen maar deze stelling is niet aannemelijk geworden nu de toedracht van het ongeval niet is komen vast te staan, mede als gevolg van nalatigheid van Aldi om direct nadat zij van het ongeval op de hoogte was gesteld ter plaatse een onderzoek uit te (laten) voeren. Dat het ongeval van [appellante] (slechts) het gevolg is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden (al dan niet in combinatie met haar eigen onoplettendheid) is, gelet op de schending van de zorgplicht door Aldi, een conclusie die niet kan worden getrokken, althans die niet aan de vorenbedoelde aansprakelijkheid van Aldi in de weg staat. Dit betekent dat ook de grieven 2 en 4 slagen. Grief 3 (beroep op aansprakelijkheid als goed werkgever en – meer – subsidiair op onrechtmatige daad) behoeft daarmee geen behandeling meer.
5.10
Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van Aldi, nu geen dan wel onvoldoende (concrete en specifieke) feiten en omstandigheden zijn gesteld die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere beslissing. Overigens zijn er door de kantonrechter al getuigen gehoord en heeft Aldi in hoger beroep niet aangevoerd waarover de getuigen meer of anders kunnen verklaren.
5.11
Gelet op het voorgaande, zal het hof voor recht verklaren dat Aldi aansprakelijk is voor de door [appellante] ten gevolge van het ongeval op 7 september 2010 geleden en nog te lijden schade. Het hof heeft in deze procedure (een tussentijds appel tegen de voornoemde beschikking in deelgeschil), die is toegespitst op de vaststelling van de aansprakelijkheid, slechts in beperkte mate kunnen vaststellen dat [appellante] schade heeft geleden als gevolg van het ongeval, namelijk dat zij tenminste haar linker heup heeft gekneusd. De nadere vaststelling van de schade en de causaliteit met betrekking tot het ongeval zal in de inmiddels aanhangige procedure ten principale moeten plaatsvinden. Gelet hierop wijst het hof thans toe een beperkt voorschot onder algemene titel van € 3.000,-. Ook wijst het hof toe de kosten van het deelgeschil, door de kantonrechter bij beschikking begroot op € 2.377,77. Aldi wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
De beslissing
Het hof:
– vernietigt de tussen partijen gewezen beschikking van de kantonrechter Den Haag van 8 november 2017, met uitzondering van de begroting van de kosten van het deelgeschil,
en opnieuw rechtdoende:
– verklaart voor recht dat Aldi aansprakelijk is voor de door [appellante] ten gevolge van het ongeval op 7 september 2010 geleden en nog te lijden schade;
–
veroordeelt Aldi tot betaling aan [appellante] van een voorschot op de schade, onder algemene titel, van € 3.000,-;
–
veroordeelt Aldi tot betaling aan [appellante] van de kosten van het deelgeschil door de kantonrechter begroot op € 2.377,77;
–
veroordeelt Aldi in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 318,- aan verschotten en € 1.074,- aan salaris advocaat;
–
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
–
wijst de zaak terug naar de rechtbank Den Haag teneinde verder recht te doen in de zaak ten principale met inachtneming van dit arrest;
– wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.D. Ruizeveld, P.M. Verbeek en M.J. van der Ven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.