Hof: werkgever niet aansprakelijk voor val werknemer over ovenrek, ongelukkige samenloop
Werkneemster valt over ovenrek dat collega even daarvoor heeft laten vallen. 1. Het hof acht de werkgever niet aansprakelijk ex art 7:658 BW. Het hof ziet ook niet in dat door ongebruikte ovenrekken altijd in een opbergrek te plaatsen ongelukken in het algemeen voorkomen kunnen worden. 2. Geen aansprakelijkheid ex art 6:170 BW. Daarbij is van belang of de aan de collega verweten gedraging – namelijk het laten vallen van het ovenrek waardoor reëel gevaar ontstond – een ongeval als het onderhavige onder alle omstandigheden zodanig waarschijnlijk maakt, dat de collega zich daarvan had behoren te onthouden (HR 12 mei 2000, ECLI:HR:2000:AA5784). Het hof oordeelt dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
ECLI:NL:GHARL:2020:2136
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10-03-2020
Datum publicatie
17-03-2020
Zaaknummer
200.233.518
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Bedrijfsongeval. Geen schending van de zorgplichtwerkgever. Geen onrechtmatige daad werknemer. Werkgever niet aansprakelijk.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.233.518
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 3920285 en 5435733)
arrest van 10 maart 2020
in de zaak van:
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. F.L. Joosten (voorheen mr. S.C. Fijen),
tegen:
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Albron Nederland B.V,
gevestigd te De Meern (gemeente Utrecht),
- de vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
Royal & Sun Alliance Insurance PLC,
gevestigd te Cardiff, in Nederland handelend onder de naam RSA Nederland,
mede gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerden,
advocaat: mr. H.M. Kruitwagen.
Geïntimeerde sub 1 zal hierna Albron, geïntimeerde sub 2 RSA en geïntimeerden gezamenlijk zullen (in enkelvoud) Albron cs worden genoemd.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de deelbeschikking van 1 juli 2015 en het vonnis van 8 november 2017, die de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Utrecht) heeft gewezen.
2 Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaardingen in hoger beroep van 31 januari 2018 en 6 februari 2018,
– de memorie van grieven,
– de memorie van antwoord,
– de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities,
– het bericht van beide partijen van 26 november 2019 dat zij geen schikking hebben bereikt en waarin zij het hof om arrest vragen.
2.2
[appellante] vordert in hoger beroep dat het hof de beschikking van 1 juli 2015 en het vonnis van 8 november 2017 zal vernietigen en bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest het verzoek/de eis van [appellante] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Albron cs in de (na)kosten van de procedure in beide instanties.
3 De feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.1
[appellante] is vanaf 1 september 2005 via een uitzendbureau werkzaam geweest bij Albron. Per 1 september 2006 is [appellante] voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Albron in de functie van cateringmedewerker B. Albron exploiteert op circa duizend locaties in Nederland (bedrijfs)restaurants. RSA is de aansprakelijkheidsverzekeraar van Albron.
3.2
[appellante] werkte in het bedrijfsrestaurant van Mars Food Europa C.V. in Oud-Beijerland. Haar werkzaamheden bestonden uit het opruimen van bestellingen, het assisteren van de kok, het maken van kleine gerechten, het bijvullen van de counter, het klaarzetten van servies, het aanzetten van apparaten, het verkopen van zuivel en brood, het verwarmen van producten en kassawerkzaamheden.
3.3
Op 2 februari 2010 is [appellante] een ongeval overkomen tijdens haar werk. Op die dag werkte de heer [B] (hierna: [B] ) samen met [appellante] in de keuken.
3.4
Een ongevalsrapportage van 3 februari 2010, opgesteld door [B] , heeft voor zover hier van belang de volgende inhoud:
“Geef een toelichting over het letsel, de oorzaak en toedracht van het ongeval
[B] pakte rekje onder de oven uit. Hierdoor viel er nog een rekje op de grond. [B] draaide zich om om zijn handen vrij te maken. Op dat moment stapt betrokkene op het rekje en verzwikt enkel.
Welke maatregelen zijn getroffen om herhaling te voorkomen
Volgende keer een rekje wat gevallen is terug plaatsen en dan door met werkzaamheden.”
3.5
Een expertiserapport van 21 september 2011 opgesteld door Andriessen Expertise bevat een toedrachtonderzoek en heeft, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“(…)
Evenement : val over ovenrooster
Aard letsel : linkerenkelletsel
(…)
III. TOEDRACHTONDERZOEK
(…)
- Korte beschrijving toedracht
Een collega van mevrouw [appellante] had een ovenrekje op de grond laten vallen. Net voordat hij dat kon oprapen, kwam mevrouw [appellante] langslopen en kwam over het ovenrekje ten val.
(…)
- Lezing betrokkene
De lezing van mevrouw [appellante] is niet opgenomen.
- Getuigen
Op 16 september 2011 sprak ik telefonisch met de heer [B] . (…) De heer [B] vertelde dat hij met een handdoek een ovenrekje met daarop producten uit de hete oven wilde halen. Daarbij bleef hij haken achter een rekje dat daaronder zat. Dat rekje viel toen op de grond. Niemand was op dat moment in de keuken aanwezig. Mevrouw [appellante] bevond zich in de achter de keuken gelegen spoelkeuken. Hij heeft nog wel geroepen om op te passen. Direct nadat het rekje op de grond was gevallen wilde hij het rekje met producten op de tegenover de ovens staande snijtafel leggen, om vervolgens het gevallen rekje van de grond op te rapen. Net op het moment dat hij zich omdraaide richting de snijtafel, kwam plotseling vanuit de spoelkeuken mevrouw [appellante] aanlopen en liep achter de heer [B] langs en gleed toen over het ovenrekje uit.
(…)”
3.6
[B] heeft op 18 november 2011 een schriftelijke verklaring afgelegd over de toedracht van het ongeval (productie 1 bij conclusie van antwoord).
3.7
Bij brief van 30 juni 2011 heeft (de rechtsbijstandverzekeraar van) [appellante] Albron aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt als gevolg van het ongeval. RSA heeft namens Albron aansprakelijkheid afgewezen.
4 Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1
[appellante] heeft in eerste aanleg een deelgeschilprocedure en daarna een hoofdprocedure aanhangig gemaakt. In beide procedures heeft zij (samengevat) verzocht/gevorderd te verklaren voor recht dat Albron cs op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor alle geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan haar overkomen bedrijfsongeval en te verklaren voor recht dat Albron cs haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade dient te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, onder veroordeling van Albron cs in de kosten van de procedure.
4.2
De kantonrechter heeft bij deelbeschikking van 1 juli 2015 en bij vonnis van 8 november 2017 het verzoek/de vordering afgewezen. De kantonrechter heeft [appellante] in de hoofdzaak veroordeeld in de proceskosten.
5 De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. Op 2 februari 2010 is [appellante] een ongeval overkomen tijdens haar werkzaamheden. Op deze dag was de ingeroosterde kok uitgevallen wegens ziekte. [B] , zelf kok en thans overkoepelend manager van een aantal locaties van Albron, heeft de werkzaamheden van de kok die dag overgenomen. Rond 9:30 uur was [appellante] werkzaam in de spoelkeuken en [B] in de warme keuken, waar de ovens zich bevinden. Op enig moment heeft [B] met een koksdoek een rek met producten uit de hete oven gehaald en daarbij viel een ander, leeg, ovenrek, dat zich ook in de oven bevond, op de grond. Kort hierop kwam [appellante] de keuken inlopen en is zij uitgegleden over het gevallen ovenrek. Inzet van de procedure is de vraag of Albron aansprakelijk is voor de schade die [appellante] heeft geleden als gevolg van het haar overkomen bedrijfsongeval. [appellante] meent dat dat het geval is en baseert haar vordering op twee grondslagen:
( i) schending van de zorgplicht van artikel 7:658 BW door Albron, en
(ii) aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW voor een fout van een ondergeschikte van Albron ( [B] ).
Het hof zal deze beide grondslagen hierna behandelen en daarbij de bezwaren (grieven) van [appellante] tegen de beslissingen van de kantonrechter aan bod laten komen per onderwerp. Ook het hof komt tot de conclusie dat Albron niet aansprakelijk is voor de schade van [appellante] . Het hof licht dit oordeel toe. Daaraan voorafgaand overweegt het hof dat, anders dan [appellante] in grief 1 aanvoert, het de rechter vrijstaat een keuze te maken uit de door een partij gestelde en door de ander niet weersproken feiten. Daarom volgt het hof [appellante] niet in haar stelling dat de kantonrechter de ongevalsrapportage (3.4) en de verklaring van [B] (3.6) onvoldoende aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd. Het hof neemt deze stukken hierna mee in de beoordeling.
(i) aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW
5.2
In artikel 7:658 BW is de aansprakelijkheid van de werkgever voor arbeidsongevallen geregeld. Lid 1 van dit artikel legt een zorgplicht op de werkgever om de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee de arbeid wordt, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden en voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Op grond van lid 2 van dit artikel is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de zorgplicht van lid 1 is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
5.3
Uit de rechtspraak over dit artikel blijkt het volgende. De enkele omstandigheid dat een bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden betekent op zichzelf nog niet dat de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk is voor de schade. Daarvoor is het antwoord op de vraag of de werkgever haar zorgplicht heeft geschonden relevant. Deze zorgplicht verplicht de werkgever niet alleen om aanwijzingen te verstrekken om zoveel mogelijk te voorkomen dat de werknemer schade lijdt, maar ook om daartoe geëigende veiligheidsmaatregelen te treffen. De zorgplicht beoogt niet een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, maar gelet op de ruime strekking van de zorgplicht mag niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan. Artikel 7:658 BW vergt dus een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen, gereedschappen en kleding en van de organisatie van de werkzaamheden, en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies. Ook dient een werkgever ermee rekening te houden dat werknemers wel eens nalaten de voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is (vergelijk HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5223 en HR 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7590).
5.4
Omdat vaststaat dat [appellante] schade heeft geleden als gevolg van een bedrijfsongeval, brengt het systeem van de wet mee dat Albron moet aantonen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Albron alle veiligheidsmaatregelen heeft getroffen die redelijkerwijze van haar konden worden verwacht en dat onvoldoende is gebleken dat zij bepaalde maatregelen had kunnen nemen om het ongeval te voorkomen. [appellante] richt zich in grief 5 op één aspect van de overwegingen die de kantonrechter aan die oordeel ten grondslag heeft gelegd, namelijk die betreffende een geschikte opbergplek voor de rekjes (4.6 van het vonnis). [appellante] voert in dat verband het volgende aan. Het gaat om een werkplek waar werknemers veel heen en weer lopen van de ene keuken naar de andere keuken, waarbij zij veelal hun handen vol hebben. Daarom is het zicht op de grond beperkt. Zo’n werkplek is niet veilig als zaken eenvoudig op de grond (kunnen) vallen en daardoor valgevaar opleveren. Albron heeft niet aan haar zorgplicht voldaan door niet te voorzien in adequate opbergruimte voor de ovenrekken en/of in de instructie van haar werknemers over het juiste gebruik daarvan en/of niet toe te zien op de naleving van deze instructies. Albron cs betwist een en ander gemotiveerd. Het hof overweegt als volgt.
5.5
Tussen partijen staat wel vast dat in de warme keuken, waar het ongeval heeft plaatsgevonden, een apart opbergrek voor ongebruikte ovenrekken aanwezig is. Het betoog van [appellante] komt erop neer dat ongebruikte ovenrekken altijd in dat opbergrek geplaatst moeten worden en dat in de oven geen ongebruikte ovenrekken geplaatst mogen worden. [appellante] onderbouwt niet dat er (algemeen geldende) veiligheidsvoorschriften bestaan die een dergelijke handelwijze voorschrijven of die meebrengen dat het gegeven dat er in een (warme) oven een ongebruikt ovenrek zit de werkplek in zijn algemeenheid onveilig zou maken. Het hof ziet ook niet in dat door ongebruikte ovenrekken altijd in een opbergrek te plaatsen ongelukken in het algemeen voorkomen kunnen worden. Als een ovenrek (dat na gebruik ook warm kan zijn) uit het opbergrek gehaald wordt, kan het immers evenzeer gebeuren dat er een ander rek mee schuift en op de grond valt. Dat dit specifieke ongeval niet zou hebben plaatsgevonden als zich geen ongebruikt ovenrek in de oven had bevonden, maakt het voorgaande niet anders, hoe spijtig dat voor [appellante] ook is.
5.6
[appellante] voert in hoger beroep geen andere gronden aan voor haar stelling dat Albron de zorgplicht heeft geschonden. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat van schending van de zorgplicht geen sprake is.
(ii) aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW
5.7
Tussen partijen is niet in geschil dat Albron aansprakelijk is voor de schade van [appellante] , als zou komen vast te staan dat [B] een fout heeft gemaakt in de zin van artikel 6:170 BW. Onder fout wordt verstaan een toerekenbare onrechtmatige daad. Dit betekent dat voor toepasselijkheid van het artikel [B] ten opzichte van [appellante] zelf aansprakelijk moet zijn op grond van artikel 6:162 BW. Volgens [appellante] heeft [B] gevaarzettend gehandeld door het ovenrek uit de oven te laten vallen. Hij was zich bewust van de nabije aanwezigheid van [appellante] en van het gevaar dat door het gevallen ovenrek was ontstaan, of hij had zich daarvan bewust moeten zijn. Daarnaast verwijt [appellante] [B] dat hij het ovenrek niet zo snel als mogelijk van de vloer heeft verwijderd en dat hij haar niet, althans niet adequaat, heeft gewaarschuwd voor valgevaar. Albron cs betwist een en ander gemotiveerd. Het hof overweegt als volgt.
5.8
De vraag of de veroorzaking van schade door gevaarzetting onrechtmatig is, kan niet alleen worden beantwoord aan de hand van de vraag of schade is ingetreden dan wel of sprake is van de mogelijkheid van een ongeval, maar dient te worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Daarbij is van belang of de aan [B] verweten gedraging – namelijk het laten vallen van het ovenrek waardoor reëel gevaar ontstond en waardoor het letsel van [appellante] uiteindelijk is veroorzaakt – een ongeval als het onderhavige onder alle omstandigheden zodanig waarschijnlijk maakt, dat [B] zich naar de eisen van de hem ten opzichte van [appellante] betamende zorgvuldigheid daarvan had behoren te onthouden (HR 12 mei 2000, ECLI:HR:2000:AA5784).
5.9
In deze zaak sprake van een ongeluk: bij het uit de oven halen van een ovenrek met hete producten is een ongebruikt ovenrek uit de oven op de grond gevallen. [B] heeft in de onder 3.6 genoemde verklaring verklaard dat hij, toen dit gebeurde iets heeft geroepen als ‘Pas op, heet’, dat hij zich direct heeft omgedraaid om het rekje met hete producten op de werkbank (tegenover de oven) te zetten, dat hij zich hierna direct weer omdraaide om het gevallen hekje op te rapen en dat op dat moment [appellante] , die de keuken was ingelopen, ten val is gekomen. [appellante] betwist dat [B] haar heeft gewaarschuwd en stelt dat [B] het ovenrekje niet onmiddellijk van de vloer heeft opgeraapt. Hij had het rekje ook nog kunnen wegschoppen terwijl hij het ovenrek met hete producten in zijn hand had, aldus [appellante] .
5.10
Het hof stelt vast dat, nu het hier gaat om een ongeluk, sprake is van een dynamische situatie, waarbij de gebeurtenissen elkaar snel opvolgen en gehandeld wordt in de hectiek van het moment. Dat [B] het gevallen ovenrek niet zo snel als mogelijk heeft verwijderd volgt, anders dan [appellante] stelt, niet uit de ongevalsrapportage (3.4), waarin hij onder het (voorgedrukte) kopje: “Welke maatregelen zijn getroffen om herhaling te voorkomen” heeft opgeschreven: “Volgende keer een rekje wat gevallen is terug plaatsen en dan door met werkzaamheden”. In dit geval staat vast dat [B] nog een (heet) rek met producten vasthield toen het lege rekje viel. Als [appellante] al bedoelt dat [B] ook met het rek met hete producten nog in de hand het gevallen rek had kunnen en moeten oprapen is het hof het daar niet mee eens. [B] kan niet worden verweten dat hij als eerste het ovenrek met hete producten heeft weggezet op de werkbank, zodat dit rek tenminste veilig stond en hij beide handen weer vrij had. Van hem kon evenmin worden gevergd om (tegelijkertijd) het gevallen ovenrek met zijn been weg te schoppen. Gelet op de hectiek van de situatie waarin [B] zich bevond, waarin naar is aan te nemen al het nodige van zijn coördinatie werd gevergd, en de nabijheid van de werkbanken die, naar Albron cs onbetwist stelt, pootjes hebben, is het niet reëel om te denken dat het [B] op dat moment had moeten invallen om het gevallen rek gelijktijdig uit de weg te schoppen en dat dit ook goed zou zijn gelukt. [appellante] heeft voor het eerst tijdens de zitting in hoger beroep gezegd dat [B] niet meer in de warme keuken was en dat hij daaruit was weg gelopen. Deze (door Albron cs betwiste) lezing is echter niet te verenigen met de mededeling van [appellante] (ook ter zitting) dat zij langs [B] liep toen zij vanuit de spoelkeuken de warme keuken inliep. [appellante] heeft verder niet onderbouwd dat en waarom [B] niet snel genoeg gehandeld zou hebben, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
5.11
De warme keuken is op de plek waar het ovenrek is gevallen smal, zodat het risico dat een ander daarover zou vallen aanwezig was. Daar staat tegenover dat medewerkers die de keuken betreden oplettend zullen moeten zijn, omdat in een keuken waar wordt gewerkt wel vaker iets op de grond kan liggen (zoals vocht of vet) waarover gevallen kan worden. Op het moment waarop het ovenrek viel, was er niemand anders dan [B] in de keuken aanwezig. [appellante] was in de spoelkeuken. [B] kon wel rekening houden met de mogelijkheid dat [appellante] de warme keuken in zou lopen, omdat hij die ochtend samen met haar aan het werk was. Met het oog daarop was het wenselijk dat [B] waarschuwde voor het gevallen rekje. Niet duidelijk is geworden of hij dat gedaan heeft, omdat partijen elkaar op dat punt tegenspreken. Als hij wel heeft geroepen, bestaat ook nog de mogelijkheid dat [appellante] dat niet gehoord heeft. Maar zelfs als [B] niet gewaarschuwd zou hebben, maakt dit zijn gedragingen nog niet onrechtmatig. Daarbij is van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, het gaat om een dynamische ongevalssituatie, waarin snel gehandeld wordt en uit de aard geen sprake is van weloverwogen en in rust genomen beslissingen. Dat achteraf bezien ander gedrag beter was in geweest, maakt nog niet dat het getoonde gedrag onrechtmatig is. Bovendien mocht ook van [appellante] de nodige oplettendheid gevraagd worden bij het betreden van de keuken. Dit betekent ook dat de stellingen van [appellante] met betrekking tot het niet adequaat waarschuwen door [B] geen doel treffen.
5.12
Al met al komt het hof tot het oordeel dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en dat de [B] verweten gedragingen een ongeval als het onderhavige niet onder alle omstandigheden zodanig waarschijnlijk maakt, dat [B] zich naar de eisen van de hem jegens [appellante] betamende zorgvuldigheid daarvan had behoren te onthouden.
6 Slotsom
6.1
Het hof is het eens met de conclusie van de kantonrechter dat Albron cs niet aansprakelijk is voor de gevolgen van het [appellante] overkomen ongeval. Het hoger beroep slaagt dus niet en het hof zal de deelbeschikking en het vonnis bekrachtigen.
6.2
[appellante] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Albron cs vastgesteld op € 726,- voor griffierecht en € 3.222,- (3 punten tarief II) voor salaris van de advocaat.
7 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de deelbeschikking van 1 juli 2015 en het vonnis van 8 november 2017 van de rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Utrecht)
veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Albron cs tot op heden vastgesteld op € 726,- voor verschotten en € 3.222,- voor salaris conform het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellante] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, K. Mans en P.L.R. Wefers Bettink en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2020.