Hof: werknemer valt van trap, schending zorgplicht art. 7:658 BW, werkgever aansprakelijk

Samenvatting:

In deze kwestie gaat het om de vraag of de werkgever jegens de werknemer (appellant) aansprakelijk is voor de schade die appellant stelt te hebben geleden door de val van de trap naar de toiletten en het pauzelokaal van het busstation op 23 november 2012. Volgens appellant is de werkgever hiervoor aansprakelijk. De werkgever heeft niet aan de zorgplicht voldaan omdat de trap glad was en heeft nagelaten maatregelen te treffen om gladheid van de trap te voorkomen en/ daar voor te waarschuwen. De werkgever betwist dat zij aansprakelijk is. De werkgever stelt dat 1. de trap niet nat was omdat er op die dag niet was schoongemaakt 2. Alleen de toiletruimte en de hal tussen de toiletruimte waren schoongemaakt 3. de ruimtes waren met klamvochtige moppen schoongemaakt 4. er lag een droogloopmat over de gehele breedte en lengte van de hal om te voorkomen dat werknemers met natte zolen de trap zouden afdalen. De kantonrechter heeft bij eindvonnis de werkgever opgedragen bewijs te leveren voor de stelling dat zij zodanige maatregelen had getroffen om te voorkomen dat de werknemer schade zou lijden bij het afdalen van de trap. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever hierin was geslaagd zodat zij niet op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die de werknemer heeft geleden. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat de werkgever niet aan haar zorgplicht van art. 7:658 BW heeft voldaan. Van belang zijn de omstandigheden van het geval 1. De werknemer heeft schade opgelopen tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden 2. ten aanzien van de zorgplicht is de conclusie dat het ontbreken van twee noppen de trap niet ondeugdelijk of onveilig maakte 3. Trap glad door schoonmaakwerkzaamheden? Met de verklaringen en het ontbreken van het schoonmaakrooster staat niet vast dat de trap die bewuste dag niet (ook) met schoonmaakmiddel is schoongemaakt 4. tenslotte heeft de werkgever geen melding van het ongeval gedaan bij de arbeidsinspectie terwijl dat op grond van art. 9 Arbeidsomstandighedenwet wel in de rede had gelegen. Indien dit wel was gebeurd was er meer duidelijkheid over de exacte toedracht. Nu de toedracht niet is komen vast te staan door omstandigheden die in de risicosfeer van de werkgever liggen, is de conclusie dat de werkgever is tekortgeschoten in de zorgplicht van art. 7:658 BW. De grieven die betrekking hebben op het schenden van de zorgplicht slagen. Het hof vernietigt de vonnissen van de rechtbank en doet opnieuw recht, verklaart voor recht dat de werkgever aansprakelijk is voor de door appellant geleden en nog te lijden schade en veroordeelt de werkgever tot betalen van de schade nader op te maken bij staat, die appellant als gevolg van het door hem overkomen arbeidsongeval heeft geleden en nog zal lijden.

ECLI:NL:GHARL:2023:593

Instantie                          Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak              24-01-2023

Datum publicatie             26-01-2023

Zaaknummer                   200.257.826

Rechtsgebieden              Civiel recht

Bijzondere kenmerken    Hoger beroep

Inhoudsindicatie              Aansprakelijkheid werkgever voor bedrijfsongeval

Vindplaatsen                   Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.257.826

zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 6376740

arrest van 24 januari 2023

in de zaak van

[appellant]

die woont in [woonplaats1]

die hoger beroep heeft ingesteld

en bij de kantonrechter optrad als eiser

hierna [appellant] te noemen

appellant

vertegenwoordigd door mr. H.C.J. Coumou

tegen

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

die is gevestigd in Amsterdam

en bij de kantonrechter optrad als gedaagde

hierna Connexxion te noemen

geïntimeerde

vertegenwoordigd door mr. L.C. Dufour

1Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 25 april 2018 en 8 augustus 2018 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:

de dagvaarding in hoger beroep

de memorie van grieven met producties

de memorie van antwoord met een productie

het tussenarrest van dit hof van 19 oktober 2021

een schriftelijke verklaring van 21 februari 2022 die [appellant] nog heeft ingebracht

het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 8 maart 2022 is gehouden met daaraan gehecht de spreekaantekeningen van de kant van Connexxion.

2Achtergrond van het geschil en de beslissing

2.1

In deze zaak gaat het om de vraag of Connexxion jegens [appellant] aansprakelijk is voor de schade die [appellant] stelt te hebben geleden door de val van de trap naar de toiletten en het pauzelokaal van het busstation in Amstelveen op 23 november 2012.

2.2

Volgens [appellant] is Connexxion hiervoor als werkgever aansprakelijk. Connexxion heeft niet aan haar zorgplicht voldaan omdat de trap nat en glad was en zij heeft nagelaten maatregelen te treffen om gladheid van de trap te voorkomen en/of daarvoor te waarschuwen. Connexxion betwist dat zij aansprakelijk is. Zij stelt zich daartoe op het standpunt dat de trap niet nat was omdat die op de bewuste dag niet was schoongemaakt. Alleen de toiletruimte en de hal tussen de toiletruimte en de trap waren schoongemaakt. Daarbij zijn die ruimtes met klamvochtige moppen schoongemaakt én lag er een droogloopmat over vrijwel de gehele breedte en lengte van de hal, om te voorkomen dat werknemers met eventuele natte zolen de trap zouden afdalen. Maar ook al zou de trap nat zijn geweest, dan heeft zij voldoende maatregelen getroffen om uitglijden op de trap te voorkomen. Zij heeft rubberen noppen op de traptreden geplaatst en er was een trapleuning aanwezig.

beslissing kantonrechter en hof

2.3

De kantonrechter heeft in zijn tussenvonnis Connexxion bewijs opgedragen van haar stelling dat zij voorafgaand aan het ongeval op 23 november 2012 de trap in het busstation in Amstelveen op zodanige wijze heeft ingericht en onderhouden en zodanige maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat [appellant] bij het afdalen van de trap schade zou lijden.

Bij eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat Connexxion hierin is geslaagd, zodat zij niet op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die [appellant] als gevolg van het ongeval heeft geleden. Daartoe heeft de kantonrechter in de kern overwogen dat de toiletruimte en de hal met klamvochtige moppen zijn schoongemaakt en er een droogloopmat aanwezig was, zodat die ruimtes niet erg nat kunnen zijn geweest. Maar ook al zou de trap ten tijde van het ongeval nat zijn geweest, dan nog heeft Connexxion voldoende aangetoond dat de traptreden, ook als zij nat waren, als gevolg van de rubberen noppen niet glad werden. Bovendien had de trap een trapleuning, waaraan werknemers zich bij het gebruik van de trap konden vasthouden. Dat Connexxion niet heeft gewaarschuwd voor eventuele gladheid na schoonmaakwerk, leidt er volgens de kantonrechter niet toe dat Connexxion, door dit na te laten, niet aan haar zorgplicht heeft voldaan omdat niet is komen vast te staan dat de trap ten tijde van het ongeval als gevolg van schoonmaakwerk glad was. Van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW/6:171 BW en artikel 7:611 BW (de overige grondslagen die [appellant] had aangevoerd) is volgens de kantonrechter evenmin sprake, zodat de vorderingen van [appellant] zijn afgewezen.

2.4

Het hof is het niet eens met deze beslissing en zal deze vernietigen en de vorderingen van [appellant] alsnog toewijzen. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat Connexxion niet aan haar zorgplicht van artikel 7:658 BW heeft voldaan. Het hof legt hieronder uit hoe het tot zijn oordeel is gekomen.

3De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1

De vordering van [appellant] op Connexxion is primair gebaseerd op artikel 7:658 BW. Ingevolge artikel 7:658 lid 1 BW is de werkgever verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Ingevolge lid 2 van dit artikel is de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij – de werkgever – aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:658 BW beoogt niet een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen gevaar. De werkgever dient op grond van dit artikel die maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Wat van de werkgever in redelijkheid mag worden verwacht, hangt af van de omstandigheden van het geval.

uitoefening werkzaamheden

3.2

Tussen de partijen staat vast dat [appellant] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. [appellant] was immers op 23 november 2012 aanwezig op het busstation in Amstelveen in het kader van vervangende werkzaamheden die hij met het oog op zijn re-integratie zou verrichten. Verder staat vast dat hij die ochtend via een wenteltrap naar het pauzelokaal en de toiletten op de eerste verdieping is gelopen en enige tijd later bij het afdalen van de trap is gevallen. Dat betekent dat zijn werkgever, Connexxion, in beginsel aansprakelijk is voor de schade die [appellant] daardoor heeft geleden. Connexxion heeft niet gesteld dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van [appellant] . Wél heeft zij gesteld dat zij de in lid 1 van artikel 7:658 BW genoemde verplichtingen is nagekomen. De bewijslast ten aanzien van die stelling rust op Connexxion. Ter beoordeling ligt dan allereerst voor of Connexxion aan haar zorgplicht als werkgever in genoemd artikel heeft voldaan. Verder ontbreekt volgens Connexxion het causaal verband tussen de val en de klachten die [appellant] door de val stelt te hebben opgelopen (nekklachten, hoofdpijnklachten en oorsuizingen) omdat [appellant] die klachten al vóór het ongeval had dan wel dat hij deze klachten simuleert.

schending zorgplicht

3.3

Connexxion voert ter onderbouwing van haar stelling dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan aan dat (i) de trap was uitgerust met een groot aantal rubberen noppen die voor stroefheid zorgden, (ii) het pauzelokaal en de toiletten regelmatig werden schoongemaakt, (iii) tussen de toiletruimte en de trap een brede droogloopmat lag en (iv) een leuning aanwezig was.

noppen

3.4

Volgens Connexxion was de trap uitgerust met dicht naast elkaar geplaatste rubberen noppen – in totaal 51 per trede – die voor de nodige stroefheid zorgden waardoor gebruikers niet van de trap konden glijden, waarbij zij heeft verwezen naar de foto’s van de trap zoals zij die ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor heeft ingebracht. Connexxion heeft erkend dat er twee noppen ontbraken: één in het midden van de bovenste trede en één aan de zijkant van de derde trede van boven.

Volgens [appellant] is de trap op de foto een andere dan de trap waarvan hij is gevallen. Op die trap ontbraken er zeker tien noppen per trede.

3.5

[appellant] heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat de overgelegde foto’s niet de situatie weergeven ten tijde van het ongeval en dat het niet om de bewuste trap zou gaan. Verder heeft hij onvoldoende onderbouwd weersproken dat er meer dan twee noppen ontbraken zodat het hof, mede gelet op de overgelegde foto’s van de trap, ervan uit gaat dat er in totaal twee noppen ontbraken en niet tien noppen per trede zoals [appellant] heeft verklaard.

Het hof acht het hiervan uitgaande niet aannemelijk dat [appellant] daardoor is gevallen. Het ontbreken van de eerste nop is niet relevant gelet op de verklaring van [appellant] zelf dat hij na de 2e of 3e trede is uitgegleden en evenmin is aannemelijk dat de val zou zijn veroorzaakt door het ontbreken van de tweede nop helemaal aan het uiteinde van de derde traptrede onder de trapleuning. Connexxion heeft voldoende toegelicht dat ook al zou [appellant] zijn voet op de ontbrekende nop hebben gezet, er direct daarnaast noppen liggen, zodat zijn voet altijd in contact komt met noppen.

De conclusie luidt dan ook dat het ontbreken van twee noppen de trap niet ondeugdelijk of onveilig maakte.

trap glad door schoonmaakwerkzaamheden

3.6

Partijen twisten over de vraag of de trap op de bewuste dag nat was. Connexxion stelt zich op het standpunt dat, anders dan [appellant] naar voren heeft gebracht, de trap niet nat/glad kan zijn geweest door een lekkage van een toilet omdat die al eerder, namelijk op 20 november 2012 was verholpen. Verder zijn op de bewuste dag alleen de toiletruimte en de hal tussen de toiletruimte en de trap schoongemaakt en niet de trap zelf.

3.7

Connexxion heeft voldoende gemotiveerd (met verwijzing naar een werkbon van RRS Nederland BV) gesteld dat de lekkage op 20 november 2012 was verholpen. [appellant] heeft hiertegen niets dan wel onvoldoende ingebracht zodat het hof ervan uitgaat dat de trap niet door de lekkage nat/glad kan zijn geweest.

3.8

Connexxion heeft na het ongeval een interne rapportage, uitgevoerd door de heer [naam1] , in de vorm van een incidentenformulier opgesteld. Zij heeft de Arbeidsinspectie niet ingeschakeld. Eind 2014 heeft Connexxion een extern bureau/schaderegelaar – Andriessen Expertises – ingeschakeld om onderzoek te doen naar de toedracht van het ongeval in verband met de door [appellant] verzochte schadevergoeding. De heer [naam2] heeft op 20 mei 2015 een verslag hierover uitgebracht.

Uit dit verslag blijkt onder meer dat [naam2] in februari 2015 samen met [naam1] de situatie ter plaatse heeft bezocht. Verder blijkt dat [naam2] er in zijn onderzoek, gebaseerd op het interne rapport van [naam1] , van uit is gegaan dat op de bewuste dag sprake is geweest van schoonmaakwerkzaamheden, maar dat de trap niet is schoongemaakt. Zo schrijft hij:

In dit verband zij voorts opgemerkt dat de trap niet is schoongemaakt, aangezien de schoonmaakwerkzaamheden volgens rooster alleen betrekking hadden op de toiletruimte, de hal en het pauzelokaal’.

[naam2] heeft in het kader van zijn onderzoek samen met [naam1] een stroefheidsonderzoek verricht. Zij hebben de trap vochtig gemaakt en vervolgens de stroefheid resp. gladheid beproefd. Zijn conclusie is:

Op grond van mijn eigen waarneming kom ik tot de conclusie dat de trap niet glad wordt als gevolg van het aanbrengen van een vochtige laag water. Er is nog steeds voldoende stroefheid als gevolg van de vele rubber noppen op de treden, zichtbaar op de foto’s.

3.9

Connexxion heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de trap die bewuste dag niet was schoongemaakt verwezen naar het schoonmaakrooster. Ook [naam2] heeft dit schoonmaakrooster als uitgangspunt genomen. Vaststaat echter dat het schoonmaakrooster ontbreekt. Niet alleen blijkt dit uit het interne incidentenformulier van [naam1] (‘Aanvang schoonmaak tussen 13-14 uur (exact tijdstip schoonmaak niet te achterhalen -schoonmaakrooster afwezig’)), maar Connexxion heeft ook op de zitting bij het hof desgevraagd geantwoord dat zij het schoonmaakrooster niet heeft kunnen vinden hoewel zij daar vele malen navraag naar heeft gedaan.

Dit betekent dat niet uitgesloten is dat de trap nat/glad was door schoonmaakwerkzaamheden en evenmin is uitgesloten dat schoonmaakmiddelen zijn gebruikt. Dit betekent dat het stroefheidsonderzoek van verkeerde uitgangspunten is uitgegaan. Bij de schoonmaakwerkzaamheden op de trap kunnen immers schoonmaakmiddelen zijn gebruikt, terwijl [naam2] en [naam1] voor hun onderzoek alleen water hebben gebruikt. Dat blijkt ook uit de getuigenverklaring van [naam2] ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor waarin hij verklaart dat voor het bevochtigen van de mop alleen kraanwater is gebruikt en er verder niets aan het water is toegevoegd. [naam2] en [naam1] lichten niet verder toe dat en waarom er alleen water is gebruikt. Niet wordt gesteld dat de trap toen alleen met water was schoongemaakt terwijl ook niet is gesteld dat de trap nooit anders dan met water werd schoongemaakt.

Getuige [getuige1] heeft verklaard dat de trap was schoongemaakt en dat alles en alles drijfnat was.

Getuige [getuige2] heeft verklaard dat het halletje beneden en de trap nat waren. Hij wist niet meer of het halletje en de toiletten boven ook nat waren. Ten slotte heeft ook [appellant] als getuige verklaard dat de trap nat was.

3.10

Uit het bovenstaande volgt dat niet althans onvoldoende is komen vast te staan dat de trap niet nat was, terwijl getuigen verklaren dat de trap wel nat/schoongemaakt was. Connexxion is er niet in geslaagd het tegendeel (trap was niet nat zodat [appellant] daardoor niet kan zijn uitgegleden) aannemelijk te maken omdat

* een schoonmaakrooster ontbreekt waaruit blijkt dat op de dag van het ongeval de trap niet is schoongemaakt

* dan wel een logboek voorhanden is waaruit blijkt wat er die dag precies is schoongemaakt

* geen afdoende rapport direct na het ongeval is opgemaakt (het hof acht het interne rapport van Connexxion/ [naam1] te mager en te eenzijdig) en

* pas 2,5 jaar nadien een extern onderzoek naar de toedracht van het ongeval heeft plaatsgevonden. Aan dat onderzoek kan bovendien, als gezegd, wat betreft de gladheid van de trap en de stroefheid door de noppen geen waarde worden gehecht in verband met het gebruik van alleen kraanwater. Met de verklaringen van [naam2] en [naam1] en het ontbreken van het schoonmaakrooster staat dan ook niet vast dat de trap die bewuste dag niet (ook) met schoonmaakmiddel is schoongemaakt.

Ten slotte heeft Connexxion geen melding van het ongeval gemaakt aan de Arbeidsinspectie terwijl dat op grond van artikel 9 van de Arbeidsomstandighedenwet wel in de rede had gelegen. Was dit wel gebeurd, dan was er meer duidelijkheid gekomen over de precieze toedracht van het ongeval.
Nu de exacte toedracht van het ongeval niet is komen vast te staan door omstandigheden die in de risicosfeer van Connexxion liggen, is de conclusie dat Connexxion is tekortgeschoten in haar zorglicht van artikel 7:658 BW.

droogloopmat, afstand en leuning

3.11

Hetgeen Connexxion heeft aangevoerd ten aanzien van de droogloopmat, de afstand tussen de toiletruimte/hal en de trap en de leuning is, gelet op wat hierboven is overwogen over de mogelijkheid dat de trap nat was door schoonmaakwerkzaamheden, niet relevant meer.

3.12

Omdat Connexxion haar stellingen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan onvoldoende concreet heeft onderbouwd wordt niet aan bewijslevering toegekomen, nog daargelaten dat haar bewijsaanbod niet concreet genoeg is. Connexxion heeft immers nagelaten aan te geven waarover [naam2] en [naam1] nog meer of anders kunnen verklaren dan zij al eerder tijdens het voorlopig getuigenverhoor hebben gedaan.

conclusie en schadestaatprocedure

3.13

Het bovenstaande leidt ertoe dat de grieven die betrekking hebben op het schenden van de zorgplicht door Connexxion slagen (met name de grieven II, III en V en VII) en de grieven I (schending artikel 21 Rv) en IX (schending artikel 7:611 BW) geen bespreking behoeven. De vorderingen van [appellant] zullen alsnog worden toegewezen.

Gelet op deze vorderingen (een verklaring voor recht dat Connexxion aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van het door hem overkomen arbeidsongeval op 23 november 2012 en verwijzing naar de schadestaatprocedure) ligt niet aan het hof voor de vraag naar de toerekening en het causaal verband tussen het ongeval en de klachten van [appellant] . Connexxion betwist immers dat [appellant] letsel heeft opgelopen als gevolg van de val van de trap omdat de val zou zijn veroorzaakt door zijn medicijngebruik en hij vóor het ongeval al vanwege soortgelijke klachten was uitgevallen dan wel dat hij deze klachten simuleert. Deze vragen zullen in de schadestaatprocedure aan de orde kunnen komen.

slotsom

3.14

De slotsom luidt dat het hoger beroep van [appellant] slaagt en dat de bestreden vonnissen zullen worden vernietigd. Connexxion zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [appellant] in de eerste aanleg zullen worden vastgesteld op € 78,- voor griffierecht en op € 500,- voor salaris gemachtigde en voor het hoger beroep op € 324,- voor griffierecht en op € 2.228,- voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten x tarief II hoger beroep). De kostenveroordeling levert ook voor de nakosten (en de wettelijke rente daarover) een executoriale titel op, zodat afzonderlijke vermelding ervan in het dictum achterwege blijft.

4De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

4.1

vernietigt de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) van 25 april 2018 en 8 augustus 2018, en doet opnieuw recht:

4.2

verklaart voor recht dat Connexxion aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden en nog te lijden schade, vermeerderd met de rente en kosten, als gevolg van het door hem overkomen arbeidsongeval op 23 november 2012;

4.3

veroordeelt Connexxion tot betaling van de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, die [appellant] als gevolg van het door hem overkomen arbeidsongeval op 23 november 2012 heeft geleden en nog zal lijden;

4.4

veroordeelt Connexxion tot terugbetaling van de eventuele proceskosten die [appellant] heeft voldaan ter uitvoering van het vonnis in eerste aanleg, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling tot de dag van algehele terugbetaling;

4.5

veroordeelt Connexxion in de kosten van de procedure bij de kantonrechter aan de zijde van [appellant] , vastgesteld op € 78,- voor griffierecht en op € 500,- voor salaris gemachtigde;

4.6

veroordeelt Connexxion in de kosten van het hoger beroep vastgesteld op € 324,- voor griffierecht en op € 2.228,- voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief;

4.7

verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. van Rossum, M.P.C.J. van Bavel en R.J.A. Dil en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey