Hoge Raad: geen gebrekkige medische hulpzaak nu er sprake was van ‘state of the art’
Appellant is op 6 juli 1992 in het Radboudumc geopereerd i.v.m. een netvliesloslating. Bij appellant is een Miragelplombe opgehecht. Appellant heeft in de jaren daarna veel klachten en beperkingen ondervonden als gevolg van de Miragelplombe, waarvoor hij het Radboudumc aansprakelijk stelt.
De rechtbank wijst de vorderingen af. Volgens de rechtbank wist het ziekenhuis niet of kon het ziekenhuis in 1992 niet weten van het gebrek aan de Miragelplombe. In die tijd was de Miragelplobme ‘state of the art’. Het hof oordeelt echter anders. Volgens het hof is er hier op grond van artikel 6:77 BW sprake van een risicoaansprakelijkheid. Dat het Radboudumc in 1992 niet wist van de complicaties maakt aldus niet uit. Volgens het hof kan de tekortkoming dan ook aan het Radboudumc worden toegerekend.
Appellant komt tegen dit oordeel op en in cassatie oordeelt de Hoge Raad dat artikel 6:77 BW hier toepassing mist nu de Miragelplombe in 1992 ‘state of the art’ was. Van een gebrekkige medische hulpzaak in de zin van artikel 6:77 BW was aldus geen sprake. De zaak is doorverwezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Appellant slaagt niet in zijn bewijs om aan te tonen dat er geen sprake was van ‘state of the art’. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch bekrachtigt de beslissing van de rechtbank.
De Hoge Raad verwerpt het door appellant ingestelde beroep en doet de kwestie af middels een art. 81 RO-arrest.
ECLI:NL:HR:2023:1002
Instantie | Hoge Raad |
Datum uitspraak | 30-06-2023 |
Datum publicatie | 30-06-2023 |
Zaaknummer | 22/02449 |
Formele relaties | Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:488, Gevolgd
In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2022:1080, Bekrachtiging/bevestiging |
Rechtsgebieden | Verbintenissenrecht |
Bijzondere kenmerken
Inhoudsindicatie |
Artikel 81 RO-zaken Cassatie
Art. 81 lid 1 RO. Verbintenissenrecht. Medische behandelingsovereenkomst. Vervolg op HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1082 (Miragelplombe). Was plombe in 1992 “state of the art”? Stelplicht en bewijslast. |
Vindplaatsen | Rechtspraak.nl |
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/02449
Datum 30 juni 2023
ARREST
In de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [eiser], advocaat: J. van Weerden,
tegen
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT NIJMEGEN (UMC ST. RADBOUD ZIEKENHUIS), gevestigd te Nijmegen, VERWEERSTER in cassatie, hierna: Radboudumc, advocaat: N.T. Dempsey.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
- zijn arrest in de zaak 19/00962 van 19 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1082);
- het arrest in de zaak 200.287.326/01 van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 5 april 2022.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Radboudumc heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor Radboudumc mede door L.A. Burwick.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
- Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
- Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde vanRadboudumc begroot op € 857,– aan verschotten en € 2.200,– voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 30 juni 2023.