Hoge Raad: werkgevers zijn niet aansprakelijk voor huis- tuin- en keukenongeval
Op 24 maart 2017 is een werknemer ten val gekomen in het bedrijf waaraan hij was uitgeleend, waardoor hij ernstig rugletsel heeft opgelopen. Werknemer heeft voor het sluiten van de deur van de nooduitgang twee treden moeten oplopen. Nadat werknemer de deur had gesloten liep hij de treden weer af waarbij hij ten val is gekomen. In de onderhavige procedure vordert werknemer een verklaring voor recht dat zowel zijn materiële als formele werkgever aansprakelijk zijn voor zijn schade.
Zowel de kantonrechter als het hof wijzen de vorderingen van werknemer af. Volgens het hof ging het hier om twee treden die geen bijzondere hoogte overbrugden. Bovendien hoefde de werknemer bij het op- en afgaan van de treden geen bijzondere verrichtingen uit te voeren, waardoor van de werkgever voor deze dagelijkse bezigheid geen nadere instructie kon worden verlangd. Tot slot waren de beide treden duidelijk zichtbaar. Het hof bekrachtigt dan ook het vonnis van de kantonrechter.
De Hoge Raad verwerpt het door de werknemer ingestelde beroep en doet de kwestie af middels een art. 81 RO-arrest.
ECLI:NL:HR:2023:966
Instantie | Hoge Raad |
Datum uitspraak | 23-06-2023 |
Datum publicatie | 23-06-2023 |
Zaaknummer | 22/02507 |
Formele relaties | In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2022:1242, Bekrachtiging/bevestiging Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:454, Gevolgd |
Rechtsgebieden | Arbeidsrecht |
Bijzondere kenmerken
Inhoudsindicatie |
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie Art. 81 lid 1 RO. Arbeidsrecht. Werkgeversaansprakelijkheid (art. 7:658 BW). Val bij afdalen twee treden na sluiten deur nooduitgang. Stelplicht en bewijslast werkgever. |
Vindplaatsen | Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2023-0771 PS-Updates.nl 2023-0316 |
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/02507
Datum 23 juni 2023
ARREST
In de zaak van
[eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep, hierna: [eiser], advocaat: M.J. van Basten Batenburg,
tegen
[verweerster 1] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], VERWEERSTER in cassatie, hierna: [verweerster 1], advocaten: P.A. Fruytier en H. Boom,
en
ATTERO B.V., gevestigd te Zwolle,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep, hierna: Attero, advocaten: J. Streefkerk.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
- de vonnissen in de zaak 7816972/CV EXPL 19-5395 van de kantonrechter te Eindhoven van 3oktober 2019, 12 december 2019 en 27 februari 2020;
- het arrest in de zaak 200.278.751/01 van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 19 april 2022.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerster 1] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
Attero heeft een verweerschrift tot verwerping tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingediend.
[eiser] heeft geconcludeerd tot verwerping van het voorwaardelijke incidentele beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
2 Beoordeling van het middel in het principale beroep
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.
3 Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het principale beroep;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van[verweerster 1] begroot op € 857,– aan verschotten en € 2.200,– voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan, en aan de zijde van Attero begroot op € 857,– aan verschotten en € 2.200,– voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron, F.J.P. Lock, S.J. Schaafsma en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 23 juni 2023.