HR: hof heeft essentiële omstandigheid niet meegewogen bij beoordeling aansprakelijkheid tandarts

Samenvatting:

Benadeelde, patiënt met tandartsangst, heeft na tandheelkundige behandelingen een te hoge beethoogte. Het hof oordeelde – anders dan de rechtbank – dat de tandarts tekortgeschoten was bij het uitvoeren van de tandheelkundige behandeling. In cassatie klaagt benadeelde dat het hof ten onrechte heeft vooropgesteld dat het enkele feit dat na de behandeling sprake was van een beethoogte die 5 mm afweek van de natuurlijke beethoogte, niet kan leiden tot de conclusie dat de tandarts toerekenbaar is tekortgeschoten. Benadeelde stelt dat het hof daarbij had moeten betrekken dat de beet toen al dramatisch was ingeslepen. De Hoge Raad acht deze klacht terecht. De afwijking van de beethoogte moet aanvankelijk (voor het inslijpen) aanzienlijk groter moet zijn geweest. De Hoge Raad oordeelt dat uit het arrest van het hof niet blijkt niet of het deze omstandigheid – die in ieder geval van essentieel belang is voor de beoordeling van de zorgvuldigheid van de behandeling – in aanmerking heeft genomen. Het hof heeft zijn beslissing ontoereikend gemotiveerd. Volgt verwijzing naar een ander hof.

ECLI:NL:HR:2014:217
Instantie Hoge Raad
Datum uitspraak: 31-01-2014
Datum publicatie: 31-01-2014
Zaaknummer: 13/00875
Formele relaties: Conclusie:
ECLI:NL:PHR:2013:1148, Gevolgd
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Cassatie
Inhoudsindicatie: Schadevordering jegens tandarts wegens toerekenbaar tekortschieten. Motiveringsklacht, in aanmerking nemen van essentiële omstandigheid.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

Uitspraak

31 januari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/00875
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

1. [eiseres 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaten: mr. B.J. van Dorp en mr. S. Kousedghi,

t e g e n

[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers] en [verweerster].

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 114825/HA ZA 06-1041 van de rechtbank Maastricht van 18 juli 2007, 1 oktober 2008, 9 december 2009 en 29 juni 2011;
b. het arrest in de zaak 200.091.917/01 van het gerechtshof te ′s-Hertogenbosch van 23 oktober 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor [eisers] toegelicht door zijn advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.

3 Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Eiseres tot cassatie onder 1 (hierna: [eiseres 1]) heeft in de periode van december 2003 tot en met januari 2004 een uitgebreide sanering van haar gebit ondergaan op grond van een met [verweerster] gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst. De sanering bestond eruit dat op het ondergebit kronen zijn geplaatst en op het bovengebit gouden kappen met (uitneembare) frameprotheses.
(ii) Doordat [eiseres 1] een ernstige vorm van tandartsenangst had, was haar gebit slecht bijgehouden. Bovendien moest vanwege die angst het merendeel van de door [verweerster] uitgevoerde handelingen plaatsvinden onder volledige narcose.
(iii) Na uitvoering van de tandheelkundige aanpassingen bleek bij [eiseres 1] sprake te zijn van een onjuiste beethoogte in die zin dat de lengte van de tanden in de boven- en onderkaak te groot was. Daardoor werden bijten, kauwen, spreken en slikken belemmerd. Na vergeefs pogingen te hebben gedaan om het probleem met bijslijpen te verhelpen, heeft [verweerster] [eiseres 1] verwezen naar een ziekenhuis voor verdere behandeling. Daar heeft tandarts [de tandarts 1] na de vaststelling dat de beethoogte 5 mm te hoog was, die hoogte verlaagd.

3.2 [eisers] hebben in dit geding gevorderd [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [eiseres 1] van een bedrag van € 7.000,– voor vergoeding van immateriële schade, en tot betaling aan haar echtgenoot, eiser tot cassatie onder 2 (hierna: [eiser 2]) van een bedrag van € 1.309,96 wegens gemaakte reiskosten en gederfde vakantiedagen. [eisers] hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat [verweerster] jegens [eiseres 1] is tekortgeschoten bij het uitvoeren van de tandheelkundige behandeling.
De rechtbank heeft [verweerster] veroordeeld tot betaling aan [eiseres 1] respectievelijk [eiser 2] van bedragen groot € 1.000,– respectievelijk € 1.015,76.

3.3 Het heeft in rov. 4 vooropgesteld dat het enkele feit dat er na de behandeling van het gebit van [eiseres 1] door [verweerster] sprake was van een beethoogte die 5 mm afweek van de natuurlijke beethoogte, niet kan leiden tot de conclusie dat [verweerster] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst, gegeven de concrete omstandigheden waaronder [verweerster] de behandelingen moest uitvoeren. Daarbij heeft het hof van belang geacht dat tandarts [de tandarts 1] als getuige heeft verklaard dat het bepalen van de juiste beethoogte een kwestie van proberen is, waarbij een beredeneerde keuze op basis van een afweging van uiterlijk en functie vereist is, hetgeen volgens [de tandarts 1] in de situatie van [eiseres 1] een tijdrovend proces zou zijn geweest. Gesteld noch gebleken is dat [verweerster] deze handelwijze niet heeft gevolgd, aldus het hof. Voorts heeft het hof betekenis gehecht aan het feit dat [verweerster] ervoor heeft gekozen om nog tijdens de behandeling [eiseres 1] door te verwijzen naar een – zoals [verweerster] heeft gesteld – nog meer gespecialiseerde tandarts, die alleen bijzondere tandheelkundige behandelingen uitvoert. Het hof heeft gewezen op het betoog van [eiseres 1] dat [verweerster] haar heeft doorverwezen op het moment waarop [verweerster] “ook niet meer [wist] wat te doen”, maar het hof is daaraan voorbijgegaan omdat [eiseres 1] niet heeft betwist dat de behandeling door [verweerster] ten tijde van de doorverwijzing nog niet was afgerond.
Na in rov. 5 nog een argument van [eisers] te hebben verworpen, heeft het hof in rov. 6 geoordeeld dat [verweerster] niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Het hof heeft het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van [eisers] alsnog afgewezen.

3.4.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft vooropgesteld dat het enkele feit dat na de behandeling door [verweerster] sprake was van een beethoogte die 5 mm afweek van de natuurlijke beethoogte, niet kan leiden tot de conclusie dat [verweerster] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Het onderdeel betoogt dat het hof daarbij had moeten betrekken dat volgens [verweerster] de beet toen al dramatisch was ingeslepen.

3.4.2 Deze klacht slaagt. Nu het hof geen feiten heeft vastgesteld die afwijken van de door de rechtbank vastgestelde feiten, moet in cassatie uitgangspunt zijn dat, zoals de rechtbank in rov. 2.3.1 van haar eindvonnis heeft overwogen, sprake was van een afwijking van 5 mm nadat [verweerster] de beet “dramatisch” had ingeslepen zonder enige verbetering. Hieruit volgt dat de afwijking aanvankelijk aanzienlijk groter moet zijn geweest. Uit het arrest van het hof blijkt niet of het deze omstandigheid – die in ieder geval van essentieel belang is voor de beoordeling van de zorgvuldigheid van de behandeling door [verweerster] – in aanmerking heeft genomen bij zijn beoordeling of [verweerster] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de behandelingsovereenkomst. Aldus heeft het hof zijn beslissing ontoereikend gemotiveerd.

3.5 Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 23 oktober 2012;

verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;

veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres 1] begroot op € 483,– aan verschotten en € 2.600,– voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de vicepresident F.B. Bakels op 31 januari 2014.

ECLI:NL:PHR:2013:1148
Parket bij de Hoge Raad
Datum conclusie: 01-11-2013
Datum publicatie: 31-01-2014
Zaaknummer: 13/00875
Formele relaties: Arrest Hoge Raad:
ECLI:NL:HR:2014:217, Gevolgd
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: –
Inhoudsindicatie: Schadevordering jegens tandarts wegens toerekenbaar tekortschieten. Motiveringsklacht, in aanmerking nemen van essentiële omstandigheid.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

Conclusie

Zaaknummer: 13/00875

Roldatum: 1 november 2013

mr. Wuisman
CONCLUSIE inzake:

1. [eiseres 1]

2. [eiser 2],
eisers tot cassatie,
advocaten: mrs. S. Kousedghi en B.J. van Dorp,

tegen:

[verweerster],

verweerster in cassatie,

niet verschenen.

In de voorliggende zaak speelt in cassatie de vraag of terecht is geoordeeld dat een tandheelkundige behandeling ‘lege artis’ is uitgevoerd.

1 Feiten en procesverloop

1.1 In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:(1)
(i) Eiseres tot cassatie onder 1 (hierna: [eiseres 1]) heeft in de periode van december 2003 tot en met januari 2004 een uitgebreide sanering van haar gebit ondergaan waartoe met verweerster in cassatie (hierna: [verweerster]) een geneeskundige behandelingsovereenkomst was aangegaan. De sanering bestond eruit dat op het ondergebit kronen zijn geplaatst en op het bovengebit gouden kappen met (uitneembare) frameprotheses.
(ii) Doordat [eiseres 1] een ernstige vorm van tandartsenangst had, was haar gebit slecht bijgehouden. Bovendien moest vanwege die angst het merendeel van de door [verweerster] uitgevoerde handelingen onder volledige narcose gebeuren.
(iii) Na uitvoering van de tandheelkundige aanpassingen bleek er bij [eiseres 1] sprake te zijn van een onjuiste beethoogte in die zin dat de lengte van de tanden in de boven en onderkaak te groot was. Daardoor werden bijten, kauwen, spreken en slikken bij [eiseres 1] belemmerd. [verweerster] heeft, na vergeefs pogingen te hebben gedaan om het probleem met bijslijpen te verhelpen, [eiseres 1] op een gegeven moment doorverwezen naar een ziekenhuis voor verdere behandeling. Daar heeft tandarts [de tandarts 1] na de vaststelling dat de beethoogte 5 mm te hoog was, die hoogte verlaagd.

1.2 Op 30 oktober 2006 hebben [eiseres 1] en haar echtgenoot, eiser tot cassatie onder 2 (hierna: [eiser 2]; beide te samen te noemen: [eisers]) [verweerster](2) gedagvaard voor de rechtbank te Maastricht. Zij hebben, na vermindering van eis, gevorderd [verweerster] te veroordelen om aan [eiseres 1] een immateriële schadevergoeding van € 7.000,- te betalen en aan [eiser 2] een bedrag van € 1.309,96 wegens gemaakte reiskosten en gederfde vakantiedagen, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. Aan hun vordering hebben zij ten grondslag gelegd dat [verweerster] jegens [eiseres 1] is tekort geschoten bij het uitvoeren van de tandheelkundige behandeling.

1.3 Bij tussenvonnis van 18 juli 2007 oordeelt de rechtbank voorlichting door een onafhankelijke deskundige wenselijk. Na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich over de te benoemen deskundige en de aan deze te stellen vragen uit te laten, gaat de rechtbank bij opvolgend tussenvonnis van 1 oktober 2008 over tot benoeming van een deskundige. Hem wordt een negental vragen ter beantwoording voorgelegd.
1.4
De deskundige, die op 12 januari 2009 zijn rapport heeft uitgebracht, heeft de vragen over de toestand van het gebit van [eiseres 1] zoals die was na de behandelingen door [verweerster] niet kunnen beantwoorden, aangezien er na de behandelingen door [verweerster] nog behandelingen door de tandartsen [de tandarts 1] en [de tandarts 2] zijn uitgevoerd (vervanging van frame in de bovenkaak en bijslijpen van brug in onderkaak). Daardoor kon de deskundige niet meer vaststellen hoe de toestand van het gebit van [eiseres 1] was na de behandelingen door [verweerster]. De rechtbank ziet hierin aanleiding om bij tussenvonnis van 9 december 2009 [eiseres 1] toe te staan om door het horen van getuigen aan te tonen hoe de toestand van haar gebit was direct na de beëindiging van de behandelingen door [verweerster].

1.5 Na getuigen in enquête en contra-enquête te hebben gehoord, komt de rechtbank in haar eindvonnis van 29 juni 2011 tot de slotsom dat [verweerster] de behandeling van [eiseres 1] niet ‘lege artis’ heeft uitgevoerd. Zij veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [eiseres 1] van een vergoeding voor door haar geleden immateriële schade (€ 1000,-) aan [eiseres 1] en aan [eiser 2] van een vergoeding voor reiskosten en opgenomen verlofdagen (€ 1.015,76).

1.6 Tegen het vonnis van 29 juni 2011 heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch en drie grieven aangevoerd. [eisers] hebben de grieven bestreden.

1.7 Bij arrest van 23 oktober 2012 heeft het hof, na tot de conclusie te zijn gekomen dat [verweerster] niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst, het vonnis van 29 juni 2011 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eisers] alsnog afgewezen.

1.8 Tegen dit arrest hebben [eisers] – tijdig – op 23 januari 2013 beroep in cassatie ingesteld. Tegen [verweerster] is verstek verleend. [eisers] hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht.

2 Bespreking van het cassatiemiddel

2.1 Er is een uit zeven onderdelen bestaand cassatiemiddel aangevoerd.

2.2 Bij het navolgende kan tot uitgangspunt worden genomen dat tussen partijen niet in geschil is dat de tandheelkundige behandelingen van [verweerster] aan de onder- en bovenkaak van [eiseres 1] in een te hoge beethoogte hebben geresulteerd en dat de vraag of [verweerster] de tandheelkundige behandelingen ‘lege artis’ heeft uitgevoerd, op die te hoge beethoogte betrekking heeft.
Onderdeel I

2.3 De strekking van onderdeel I is te bestrijden dat het hof bij de beantwoording van de vraag of de door [verweerster] bij [eiseres 1] uitgevoerde tandheelkundige behandelingen als uitgangspunt heeft aangehouden de vaststelling van tandarts [de tandarts 1], na de behandeling van [eiseres 1] te hebben overgenomen, dat er sprake was van een te hoge beethoogte van 5 mm. Dat uitgangspunt wordt niet correct geacht. Er wordt op gewezen dat de rechtbank bij de beoordeling van de zojuist genoemde vraag mede in aanmerking heeft genomen dat [verweerster] “de beet al dramatisch ingeslepen had zonder enige verbetering”. Dit feit is in appel niet bestreden, hetgeen betekent dat de door [verweerster] aan de onder- en bovenkaak van [eiseres 1] doorgevoerde aanpassingen tot een hogere beethoogte dan 5 mm hebben geleid. Op basis hiervan wordt betoogd dat het hof zijn slotsom dat [verweerster] bij de behandeling van [eiseres 1] jegens haar niet toerekenbaar is tekort geschoten in ieder geval niet voldoende heeft gemotiveerd door niet in zijn overwegingen te betrekken het hiervoor vermelde feit dat de beethoogte vóór de overname van de behandeling door [de tandarts 1] meer dan 5 mm was.

2.4 Bij de beantwoording van de vraag of de door tandarts [de tandarts 1] geconstateerde 5 mm te hoge beethoogte een toerekenbaar tekortschieten van [verweerster] jegens [eiseres 1] vormt, neemt het hof in rov. 4 in aanmerking dat tandarts [de tandarts 1] als getuige heeft verklaard dat het bepalen van de juiste beethoogte een kwestie van proberen is waarbij een beredeneerde keuze op basis van een afweging van uiterlijk en functie vereist is. Deze verklaring is, naar het voorkomt, in deze zin te verstaan dat bij het aanbrengen van vernieuwingen of aanpassingen aan de onder- en/of bovenkaak de bij de betrokken patiënt meest passende beethoogte vooraf niet precies is vast te stellen. Er zal bij een dergelijke behandeling ten aanzien van de gewenste beethoogte een inschatting moeten worden gemaakt en vervolgens zal na doorvoering van de aanpassingen proefondervindelijk moeten worden vastgesteld of en in hoeverre nadere corrigerende handelingen moeten worden verricht om tot de voor de betrokken patiënt juiste beethoogte te komen. In het licht van die aard van de bij [eiseres 1] toegepaste behandelingswijze, waarvan aldus het hof niet is gebleken dat [verweerster] die niet heeft gevolgd, is het hof kennelijk van oordeel dat het feit dat de beethoogte 5 mm te hoog bleek niet de conclusie rechtvaardigt dat de door [verweerster] uitgevoerde behandeling niet ‘lege artis’ is geweest. Daaraan voegt het hof nog toe dat de behandeling van [verweerster] op het moment van verwijzing nog niet was afgerond; verdere behandeling was nog nodig, maar [verweerster] achtte het geraden het verdere behandelen van [eiseres 1] over te laten aan een nog meer gespecialiseerde tandarts.

2.5 Ook indien zou kunnen worden aangenomen dat de door het hof gebezigde argumentatie voor het geval van een te hoge beethoogte van 5 mm de slotsom kan dragen dat [verweerster] jegens [eiseres 1] niet is tekortgeschoten, dan rijst niettemin de vraag of deze argumentatie ook die slotsom kan dragen, indien de beethoogte, zoals in het kader van onderdeel 1 wordt betoogd, meer dan 5 mm te hoog is geweest. Hoeveel meer is in rechte niet komen vast te staan, maar van een verwaarloosbaar meer lijkt, althans voorshands, niet te kunnen worden gesproken, nu er van een nog 5 mm te hoge beethoogte sprake was nadat, naar eigen zeggen van [verweerster], de beet al dramatisch was ingeslepen zonder enige verbetering. Dan is de zojuist opgeworpen vraag, zo komt het voor, niet, althans niet zonder meer, bevestigend te beantwoorden. Hoewel de bepaling vooraf van de beethoogte stoelt op een inschatting daarvan en dat meebrengt dat een zekere beoordelingsmarge bij het vooraf bepalen van de beethoogte moet worden aanvaard, zal ook die marge toch aan grenzen zijn gebonden. Daarbij zal mede een rol spelen dat de mogelijkheid om door middel van corrigerende handelingen als inslijpen tot de voor de betrokken patiënt juiste beethoogte te komen ook begrensd zal zijn. Voor wat het onderhavige geval betreft, is van belang dat uit de processtukken blijkt dat de door [verweerster] aan de onder- en bovenkaak aangebrachte voorzieningen los van de beethoogte in orde zijn bevonden, maar dat, hoewel tandarts [de tandarts 1] nog eens 3 mm had weggeslepen, de problemen met de beethoogte nog niet voorbij waren en er vervolgens een nieuwe prothetische voorziening voor de bovenkaak is vervaardigd.(3) Dit wijst op een aanvankelijk in die mate te hoge beethoogte dat deze niet op de gebruikelijke wijze van inslijpen ongedaan was te maken en daarmee op een inschatting vooraf van de beethoogte die buiten de nog te aanvaarden marge viel. Hierop wijst ook dat de tandarts [verweerster] tijdens de bij de rechtbank gehouden comparitie van partijen heeft verklaard dat hij had beoogd een 3 mm beethoogte toe te voegen en dat hij op de comparitie voor het eerst hoorde dat de beethoogte in totaal 6 mm te hoog zou zijn. Een en ander komt hierop neer dat het hof bij de beoordeling of [verweerster] jegens [eiseres 1] is tekortgeschoten, – evenals de rechtbank – mede in aanmerking had dienen te nemen dat [verweerster] naar eigen zeggen zelf de beethoogte al dramatisch had ingeslepen zonder enige verbetering, voordat [de tandarts 1] de behandeling overnam. Door dat niet (kenbaar) te doen heeft het hof zijn oordeel dat [verweerster] jegens [eiseres 1] niet tekort is geschoten, onvoldoende gemotiveerd.

2.6 Reeds het terecht voorgedragen zijn van onderdeel I brengt mee dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven. De overige onderdelen behoeven bijgevolg geen bespreking meer.

3 Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden (A-G)
1. Zie rov. 2.1 van het tussenvonnis van de rechtbank te Maastricht van 18 juli 2007. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft in zijn arrest van 23 oktober 2012 geen feiten vastgesteld.
2. Mede gedagvaard werd de tandarts [de tandarts 3] in persoon. Omdat hij in hoger beroep en in cassatie geen rol meer speelt, wordt hij hier verder buiten beschouwing gelaten.
3. Zie de getuigenverklaring van [de tandarts 1] in het proces-verbaal van het op 9 december 2009 bij de rechtbank gehouden getuigenverhoor, alsmede het op verzoek van de rechtbank uitgebrachte deskundigenbericht, blz. 2 , antwoord op vraag h: “Tandarts [de tandarts 1]

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey