Rb: achteropkomende, ervaren skiër aansprakelijk voor botsing met onervaren skiër op indoorskibaan
Ervaren skiër (gedaagde) komt op indoorskibaan in botsing kwam met een onervaren skiër (eiseres). 1. De rechtbank acht eiseres met de verklaring van de skileraar geslaagd in het bewijs dat de botsing heeft plaats gevonden. Dat betekent, zoals in het tussenvonnis is overwogen, dat gedaagde een zorgvuldigheidsnorm heeft overtreden. 2. Geen eigen schuld. Eiseres mocht immers op grond van de FIS-regels verwachten dat zij als voorligger voorrang had en dat een achteropkomende skiër haar veilig zou passeren of op afstand bleef en zijn of haar spoor zo koos dat hij of zij de voor hem of haar skiënde persoon niet in gevaar bracht.
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
13-01-2021
Datum publicatie
15-01-2021
Zaaknummer
C/13/665441 / HA ZA 19-456
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Een ervaren skiër die in januari 2018 op een indoorskibaan in Spaarnwoude in botsing kwam met een onervaren vrouwelijke skiër is aansprakelijk voor de schade die de vrouw lijdt als gevolg van het ongeluk.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/665441 / HA ZA 19-456
Vonnis van 13 januari 2021
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.A.C. Bruin te Haarlem,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.S. Avagyan te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het tussenvonnis van 29 april 2020 waarin de opdracht tot het leveren van bewijs aan [eiseres] is gegeven;
–
de akte overleggen bewijs van 27 mei 2020;
–
de akte van antwoord van 15 juni 2020;
–
het proces-verbaal van getuigenverhoor van 29 september 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis van 29 april 2020 (hierna: het tussenvonnis) is in rechtsoverweging 4.4 het volgende overwogen:
‘Ter discussie staat of [gedaagde] met [eiseres] in botsing is gekomen. De stelling van [eiseres] is dat zij is gevallen doordat [gedaagde] tegen haar aan is geskied waarbij [gedaagde] haar op haar rechter onderbeen heeft geraakt. Dit wordt door [gedaagde] betwist. Hij voert aan dat er in het geheel geen contact heeft plaatsgevonden, dat hij zelf niet gevallen is en gewoon door kon gaan met skiën. Hij heeft een afstand van een meter aangehouden bij het passeren. Ook staat ter discussie of [gedaagde] nu heeft gezien of had moeten zien dat [eiseres] deelnam een skiklas.’
2.2.
Rechtsoverweging 4.5 van het tussenvonnis licht vervolgens verder toe wanneer er in de gegeven omstandigheden sprake is van onzorgvuldig handelen:
‘Van het overtreden van een zorgvuldigheidsnorm is naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden in ieder geval sprake indien vast komt te staan dat [gedaagde] als van bovenkomende skiër bij het inhalen van [eiseres] met haar in botsing is gekomen, ongeacht of het voor [gedaagde] al dan niet duidelijk is geweest of had moeten zijn dat [eiseres] deelnam aan een skiklas. In dat geval heeft [gedaagde] [eiseres] blootgesteld aan een groter gevaar dan [eiseres] in de gegeven omstandigheden behoefde te verwachten nu [eiseres] op grond van (in ieder geval) de geldende FIS-regels, weergegeven onder 2.9 van de vaststaande feiten, mocht verwachten dat zij als voorligger voorrang had en dat een achteropkomende skiër haar veilig zou passeren of op afstand bleef en zijn/haar spoor zo koos dat hij/zij de voor haar skiënde persoon niet in gevaar bracht. Ook binnen de onderhavige sport- en spelcontext, had [gedaagde] dus naar maatstaven van zorgvuldigheid een botsing moeten voorkomen. Dit wordt niet anders doordat [gedaagde] dacht dat [eiseres] naar links zou gaan maar opeens naar rechts gegaan zou zijn, zoals [gedaagde] heeft verklaard. Hij dient immers als een van boven komende skiër voldoende afstand te houden, zeker nu het hier gaat om een skiër met slechts een beperkte vaart.’
2.3.
Om aan te kunnen tonen dat [gedaagde] onzorgvuldig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade als gevolg van de val tijdens haar skiklas, heeft [eiseres] in het tussenvonnis onderstaande bewijsopdracht gekregen:
‘…draagt [eiseres] op te bewijzen dat [gedaagde] met haar in botsing is gekomen, althans feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat [gedaagde] onzorgvuldig jegens haar heeft gehandeld’
2.4.
Ter uitvoering van deze bewijsopdracht heeft [eiseres] een akte genomen en een verklaring van skileraar [skileraar] (hierna: [skileraar] ) ingebracht.
2.5.
Na een akte van antwoord van [gedaagde] heeft [eiseres] [skileraar] als getuige doen horen. [skileraar] heeft tijdens het getuigenverhoor – onder meer – het volgende verklaard:
(…)Wij waren bezig met het maken van ruime en langzame bochten. Als skileraar skiede ik zelf voorop aan de groep. Zelf had ik evenals een deel van de groep twee bochten gemaakt. Mevrouw [eiseres] was de laatste in de groep en nog bezig aan haar eerste bocht. Ik was zelf in beweging en keek naar boven naar de groep of zij mij volgden. Wij bevonden ons nog aan het bovenste deel van de piste.(…)
(…)Vervolgens zag ik de heer [gedaagde] vanaf boven richting de groep skiën. Het leek er op alsof hij om de groep heen wilde skiën, maar hij heeft mevrouw [eiseres] aan de rechterzijde geraakt. Waar hij mevrouw [eiseres] exact geraakt heeft, durf ik niet te zeggen. Het was niet slechts schampen, maar er was ook geen sprake van een frontale botsing. Door het raken van de heer [gedaagde] van mevrouw [eiseres] kwam zij ten val. De heer [gedaagde] is niet gevallen. Het viel mij op dat de heer [gedaagde] ongecontroleerd skiede. U vraagt mij of de heer [gedaagde] mij eerder die dag was opgevallen. Daarvan heb ik geen herinnering. Ook vraagt u mij of het skigedrag van mevrouw [eiseres] als beginnend skiër afwijkend was. Dat was niet het geval. Mevrouw [eiseres] volgde haar spoor netjes.(…)
2.6.
De vraag die voorligt is of [eiseres] , met hetgeen zich thans in het procesdossier bevindt, in het te leveren bewijs is geslaagd. De rechtbank overweegt als volgt.
2.7.
Uit de verklaring van [skileraar] tijdens het getuigenverhoor komt naar voren dat hij heeft waargenomen dat [gedaagde] [eiseres] aan de rechterzijde heeft geraakt waardoor zij ten val is gekomen. Met de verklaring van [skileraar] is duidelijk geworden dat [gedaagde] met [eiseres] in botsing is gekomen. Dat betekent, zoals in het tussenvonnis is overwogen, dat [gedaagde] een zorgvuldigheidsnorm heeft overtreden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] in het te leveren bewijs is geslaagd. Nu vaststaat dat [gedaagde] onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld leidt dit tot de conclusie dat tevens de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de door [eiseres] geleden schade als gevolg van de val tijdens haar skiklas kan worden vastgesteld.
Eigen schuld
2.8.
Voor zover vast komt te staan dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade is volgens [gedaagde] sprake van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 lid 1 BW aan de zijde van [eiseres] . Omdat [gedaagde] zich beroept op eigen schuld van [eiseres] , ligt het op zijn weg feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, ter onderbouwing van zijn stelling. [gedaagde] voert aan dat [eiseres] door als onervaren skiër op de steile piste bochten te gaan maken meerdere FIS-regels heeft overtreden. Zij heeft FIS-regel 1 overtreden door geen rekening te houden met [gedaagde] . Door tijdens het skiën geen veilig spoor te kiezen en niet op te letten bij het oversteken en invoegen is zij op het spoor van [gedaagde] terechtgekomen waardoor een (potentieel) gevaarlijke situatie is gecreëerd waardoor [eiseres] FIS-regels 3 en 4 heeft overtreden. Naast het overtreden van de voornoemde FIS-regels heeft [eiseres] conform FIS-regel 8 aanvaard dat het zich op de piste wagen voor eigen risico komt en dat het beoefenen van de skisport risico’s met zich meebrengt, aldus steeds [gedaagde] . Tot slot merkt [gedaagde] op dat [eiseres] in strijd met haar schadebeperkingsplicht heeft gehandeld door zich niet door een ambulance naar het ziekenhuis te laten vervoeren maar in een rolstoel per auto. [gedaagde] stelt dat gezien voornoemde feiten en omstandigheden een billijkheidscorrectie toegepast dient te worden bij een eventuele vergoedingsplicht. [eiseres] betwist dat sprake is van eigen schuld.
2.9.
Artikel 6:101 BW geeft allereerst als uitgangspunt dat de schade over de benadeelde en de aansprakelijke wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Toepassing van die primaire maatstaf houdt een causaliteitsafweging in, die in een geval als het onderhavige, erop neerkomt dat moet worden beoordeeld in welke mate enerzijds het gedrag van [gedaagde] en anderzijds het gedrag van [eiseres] aan het ontstaan van het letsel heeft bijgedragen. Daarnaast is de benadeelde in geval van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding gehouden om de schade te beperken, voor zover dit redelijkerwijze van hem of haar kan worden verlangd. Wat in redelijkheid van de benadeelde gevergd kan worden, wordt in hoge mate ingekleurd door de feiten en omstandigheden. Daarbij zij in zijn algemeenheid bedacht dat het de aansprakelijke is geweest die door zijn onrechtmatig handelen de benadeelde in deze positie heeft gebracht. Dit rechtvaardigt dat terughoudendheid moet worden betracht bij beantwoording van de vraag wat vervolgens van de benadeelde verlangd kan worden. Indien [eiseres] niet heeft voldaan aan haar schadebeperkingsplicht kan dit tot gevolg hebben dat de vergoedingsplicht op de voet van art. 6:101 BW wordt verminderd. De stelplicht en bewijslast van het door [eiseres] schenden van haar schadebeperkingsplicht rusten op [gedaagde] als de aansprakelijke partij.
2.10.
Ingevolge FIS-regel 1 dient iedere skiër zich op dusdanige wijze te gedragen dat andere skiërs niet in gevaar gebracht worden of schade wordt toegebracht. Voorts blijkt uit FIS-regel 3 dat de van achter komende skiër zijn of haar skispoor zo moet kiezen, dat hij of zij de voor hem of haar bewegende skiërs niet in gevaar brengt. Uit FIS-regels 4 volgt dat inhalen van boven of van beneden en van rechts of van links is toegestaan, maar alleen met een afstand die de ingehaalde skiër genoeg ruimte laat voor al zijn of haar bewegingen. Tot slot verplicht FIS-regel 8 iedere skiër acht te slaan op de aanwezige markering en signalering.
2.11.
In het tussenvonnis is reeds vastgesteld dat [eiseres] de beginnende skiër is en [gedaagde] de meer ervaren skiër. Terwijl het niet druk was op de piste en [eiseres] vaart minderde om een bocht naar links te maken naderde [gedaagde] haar als van bovenkomende skiër van achteren. In de beperkte ruimte tussen waar [eiseres] zich bevond en de skiliften haalde hij [eiseres] van rechts in waarbij getuige [skileraar] heeft waargenomen dat [gedaagde] [eiseres] aan de rechterzijde heeft geraakt waardoor zij ten val is gekomen.
2.12.
Nergens blijkt uit dat het gedrag van [eiseres] aan het ontstaan van het letsel heeft bijgedragen. Dat [eiseres] rekening had moeten houden met [gedaagde] door een veilig spoor te kiezen wordt niet gevolgd. [eiseres] mocht immers op grond van de FIS-regels verwachten dat zij als voorligger voorrang had en dat een achteropkomende skiër haar veilig zou passeren of op afstand bleef en zijn of haar spoor zo koos dat hij of zij de voor hem of haar skiënde persoon niet in gevaar bracht. Bovendien viel volgens de getuige op dat [gedaagde] ongecontroleerd skiede en [eiseres] haar spoor netjes volgde en als beginnend skiër geen afwijkend gedrag vertoonde. De rechtbank merkt voorts op dat volgens vaste jurisprudentie (HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0300) het enkele feit van deelname aan een sport, terwijl de benadeelde weet dat sommige deelnemers zich in strijd met de regels schuldig plegen te maken aan gedragingen die onnodig gevaarlijk zijn voor mededeelnemers, nog geen eigen schuld oplevert. Nu [gedaagde] zijn bewering dat [eiseres] haar schadebeperkingsplicht heeft geschonden niet nader heeft onderbouwd en volgens eigen zeggen van [gedaagde] niet duidelijk wordt of zich tijdens de reis naar het ziekenhuis met de auto omstandigheden hebben voorgedaan waardoor [eiseres] letsel heeft opgelopen of waardoor het door haar opgelopen letsel verergerd is, wordt hieraan voorbij gegaan. Al het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat er van de zijde van [eiseres] geen sprake is van eigen schuld of schending van haar schadebeperkingsplicht zodat de rechtbank het beroep van [gedaagde] op een billijkheidscorrectie afwijst.
Verwijzing naar de schadestaatprocedure
2.13.
[eiseres] vordert verwijzing naar de schadestaatprocedure. [gedaagde] meent dat de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure onvoldoende is gespecifieerd. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is voldoende dat het bestaan of de mogelijkheid van schade aannemelijk is en daaraan is blijkens het tussenvonnis voldaan. De rechtbank wijst de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure toe.
Voorschot immateriële schade
2.14.
Tevens vordert [eiseres] een voorschot van € 5.000,00 op de immateriële schade. [gedaagde] meent dat ook deze vordering onvoldoende is gespecificeerd.
2.15.
Immateriële schade wordt omschreven als ander nadeel (dan vermogensschade) in de zin van artikel 6:95 BW. Artikel 6:106 BW bepaalt dat de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
2.16.
Uit de overlegde medische informatie blijkt dat als gevolg van de val op de piste bij [eiseres] een fractuur aan de knie is veroorzaakt waardoor zij op 16 maart 2018 en 27 juli 2018 aan haar knie is geopereerd. De rechter stelt op basis hiervan vast dat er in het onderhavige geval sprake is van immateriële schade, te weten lichamelijk letsel aan de zijde van [eiseres] .
2.17.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor toewijzing van de vordering tot betaling van een voorschot is plaats, als het bestaan van immateriële schade als gevolg van het ongeval voldoende aannemelijk is. Nu vaststaat dat het ongeval heeft geleid tot lichamelijk letsel heeft [eiseres] op grond van artikel 6:106 BW lid 1 en onder b BW recht op een naar billijkheid vast te stellen voorschot op vergoeding van immateriële schade. Bij de vaststelling van de hoogte van de aan [eiseres] toekomende vergoeding dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor [eiseres] . Tevens dient gelet te worden op in vergelijkbare gevallen toegewezen bedragen. Hoewel de volledige omvang van de schade in de schadestaatprocedure zal moeten worden vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de reeds vastgestelde aansprakelijkheid van [gedaagde] er voldoende gronden aanwezig zijn voor veroordeling van [gedaagde] tot het betalen van een voorschot op de immateriële schadevergoeding. Gelet op hetgeen partijen op dit punt over en weer hebben gesteld, zal de rechtbank een bedrag van € 2.500,00 toewijzen.
Proceskosten
2.18.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
griffierecht € 914,00
explootkosten € 101,52
salaris advocaat € 1.900,50 (3,5 punten × tarief € 543,00)
______
totaal € 2.916,02
inclusief eventueel verschuldigde btw;
2.19.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
Nakosten
2.20.
[gedaagde] wordt verder in de nakosten veroordeeld. Deze worden begroot op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
3De beslissing
De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is jegens [eiseres] voor de schade die zij als gevolg van het ongeval op 15 januari 2018 heeft geleden en nog zal lijden;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, die [eiseres] als gevolg van het ongeval op 15 januari 2018 lijdt en nog zal lijden, inclusief de wettelijke rente;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot het betalen van een voorschot van € 2.500,00 op de immateriële schade;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.916,02 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf vijftien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te verhogen met een bedrag van € 82,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wiewel en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2021.1
1type: coll: