Rb: art. 185 WVW, ongeval met tussen (stilstaande) auto’s overstekende voetganger en auto: overmacht

Samenvatting:

Voetganger steekt tussen stilstaande auto’s, nabij een voetgangersoversteekplaats met stoplichten straat weg over en wordt aangereden door auto. De auto reed maximaal 25-30 km per uur reed, waar 50 km/uur was toegestaan. De rechtbank oordeelt dat, hoewel discussie bestaat over de exacte toedracht verzekeraar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de bestuurder rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt t.a.v. de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen.  Fe kantonrechter acht daarbij van belang dat dichtbij de plek van het ongeval een zebrapad is. Verder is [ verzoeker tussen al dan niet stilstaande auto’s door de weg overgestoken, wat op zich al gevaarlijk is, terwijl zij toen zij overstak  het verkeer van rechts niet zag, omdat er een hoge bus haar het zicht ontnam.

RECHTBANK OVERIJSSEL 

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Almelo

zaaknummer / rekestnummer: C/08/260175 / HA RK 21-2

Beschikking van 29 april 2021 

in de zaak van

[ verzoeker ],
wonende te [ woonplaats ],
verzoekster,
hierna te noemen [ verzoeker ],
advocaat mr. T. de Haan te Bussum,

tegen

de naamloze vennootschap
N.V. NOORDHOLLANDSCHE VAN 1816,
gevestigd te Oudkarspel,
verweerster,
hierna te noemen Nh1816,
advocaat mr. S.D. Palper te Amersfoort.

  1. De procedure 

Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift met producties
– het verweerschrift met producties
– de op voorhand toegezonden pleitnota van mr. De Haan
– de mondelinge behandeling die op 1 april 2021 heeft plaatsgevonden via Skype.

  1. De feiten 

2.1. Op 23 maart 2019 heeft een ongeval plaatsgevonden op de Sterrebosstraat in [ woonplaats ]. Daarbij waren [ verzoeker ] als voetgangster en de heer [ X ] als automobilist betrokken. De auto van [ X ] is in aanraking gekomen met [ verzoeker ] (hierna: het ongeval) toen [ verzoeker ] de Sterrebosstraat overstak vanaf het trottoir naar de overzijde in de richting van de Brink, tussen op de weg staande auto’s door. Ongeveer vijftig meter van het punt, waar [ verzoeker ] de weg overstak, staan stoplichten en ligt een voetgangersoversteekplaats (zebrapad).

2.2. [ X ] had zijn auto ten tijde van het ongeval voor de wettelijke aansprakelijkheid ingevolge de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) verzekerd bij Nh1816.

2.3. Univé Rechtshulp heeft Nh1816, namens haar verzekerde [ verzoeker ], aansprakelijk gesteld bij brief van 15 mei 2019.

2.4. Nh1816 heeft namens haar verzekerde geen aansprakelijkheid erkend.

2.5. [ verzoeker ] heeft ten gevolge van het ongeval letsel opgelopen, onder andere meerdere breuken in haar rechtervoet en een verbrijzelde teen, die later geamputeerd is.

  1. Het deelgeschil 

3.1. [ verzoeker ] verzoekt de rechtbank bij beschikking: I. voor recht te verklaren dat Nh1816 aansprakelijk is voor de schade van [ verzoeker ], II. onder de vaststelling dat de kosten van deze procedure voor vergoeding in aanmerking komen op de voet van artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek (BW), te begroten op een bedrag van € 4.985,20, en Nh1816 te veroordelen tot betaling daarvan.

3.2. [ verzoeker ] stelt zich op het standpunt dat zij door het ongeval schade heeft geleden, dat [ X ] hiervoor aansprakelijk is op grond van artikel 185 Wegenverkeerswet (WVW) en dat Nh1816 als verzekeraar op grond van artikel 6 WAM gehouden is de schade te vergoeden.

3.3. [ verzoeker ] betwist het standpunt van Nh1816 dat er sprake is geweest van overmacht van de zijde van [ X ]. [ X ] passeerde een druk punt met winkelend publiek op de Sterrebosstraat. Hij had kennelijk geen goed zicht op de verkeerssituatie omdat op de linker rijbaan (gezien vanuit de rijrichting van [ X ]) een stilstaande rij auto’s stond, waaronder een SUV met een hoge aanhanger. [ X ] had in die situatie rekening moeten houden met de mogelijkheid dat er iemand vanachter de stilstaande auto zou kunnen oversteken. Hij had extra voorzichtigheid in acht moeten nemen. Dat heeft [ X ] niet gedaan. [ X ] is na groen licht, over een afstand van enkele meters, snel opgetrokken naar 25 à 30 kilometer per uur zonder voldoende acht te slaan op de verkeerssituatie ter plaatse.

3.4. Er is ook geen sprake van opzet of een aan opzet grenzende roekeloosheid van [ verzoeker ]. [ verzoeker ] is misschien onvoorzichtig geweest, maar een zeer aanzienlijk gevaar waarvan [ verzoeker ] zich bewust was vlak voordat zij overstak is niet aan de orde. Als de rechtbank van oordeel zou zijn dat een deel van de schade voor rekening komt van [ verzoeker ], dan wordt de ondergrens bepaald door de billijkheidscorrectie op de voet van artikel 6:101 BW, zodat Nh1816 in ieder geval voor een deel van de schade aansprakelijk is.

3.5. Nh1816 verweert zich en concludeert tot afwijzing van het verzoek. [ X ] kan rechtens geen enkel verwijt worden gemaakt van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, zodat hem een beroep op overmacht toekomt. Hij had zijn snelheid gematigd tot ongeveer 50% van de toegestane maximale snelheid ter plaatse. Hij trok rustig op bij het zojuist op groen gesprongen verkeerslicht om zijn weg te vervolgen op de voorrangsweg, waarop hij reed. Tijdens het rijden werd hij plotseling geconfronteerd met een voetgangster die pas op het allerlaatste moment zichtbaar werd voor hem, omdat zij tussen stilstaande voertuigen door liep en die zonder te kijken en te stoppen zijn weghelft op liep.

3.6. Subsidiair stelt Nh1816 zich op het standpunt dat het ongeval te wijten is aan opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van [ verzoeker ]. Als gevolg daarvan dient de schade op grond van artikel 6:101.BW voor 100% voor rekening van [ verzoeker ] te blijven. [ verzoeker ] is, ondanks het gebrek aan uitzicht, de voorrangsweg overgestoken. Dit terwijl zij zonder enige moeite gebruik had kunnen maken van de verderop gelegen voetgangersoversteekplaats. [ verzoeker ] heeft een aanzienlijk risico in het leven geroepen door zo te handelen. [ verzoeker ] had in deze situatie anders kunnen en moeten handelen.

3.7. Meer subsidiair stelt Nh1816 zich op het standpunt dat een eventuele vergoedingsplicht de 50% niet te boven gaat. De vergoedingsplicht is op grond van de causale verdeling nul, althans minimaal. [ X ] kan geen enkel verwijt gemaakt worden bij het ontstaan van het ongeval. Een eventueel beroep van [ verzoeker ] op de billijkheidscorrectie kan [ verzoeker ] niet baten. Los van de vraag of een dergelijk beroep [ verzoeker ] in de gegeven omstandigheden toekomt, staat vast dat [ verzoeker ] zeer gevaarzettend heeft gehandeld. Zij heeft grove en ernstige verkeersfouten gemaakt.

3.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

  1. De beoordeling 

4.1. Een deelgeschil is een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter żake tussen partijen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Rv). Met andere woorden: de rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.

4.2. Het verzoek van [ verzoeker ] strekt er in essentie toe dat in deze deelgeschilprocedure wordt vastgesteld dat Nh1816 als WAM-verzekeraar gehouden is de door [ verzoeker ] ten gevolge van het ongeval op 23 maart 2019 geleden en nog te lijden schade te vergoeden. Dat valt binnen de omschrijving van artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Met een oordeel over de aansprakelijkheidsvraag (die partijen tot nu toe verdeeld houdt) kunnen partijen eventueel verder onderhandelen over de (omvang van de) door. [ verzoeker ] geleden en nog te lijden schade. [ verzoeker ] is daarom ontvankelijk in haar verzoek.

4.3. De rechtbank komt daarmee toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Uitgangspunt daarbij is dat de verzochte beslissing voldoende dient bij te kunnen dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat daarbij de investering in tijd, geld en moeite moet worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.

4.4. Artikel 185 WVW bepaalt dat de bestuurder van een motorrijtuig aansprakelijk is voor de schade die hij bij een verkeersongeval heeft toegebracht aan niet-gemotoriseerde verkeersdeelnemers, behoudens situaties van overmacht. Nh1816 doet hier een beroep op overmacht. Gaat dat beroep op, dan is van aansprakelijkheid op grond van artikel 185 WVW dus geen sprake en heeft [ verzoeker ] geen eigen schadevergoedingsrecht jegens Nh1816 ex artikel 6 WAM.

4.5. Ter beoordeling van het overmachtsverweer dient te worden vastgesteld of [ X ] rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, doordat de aanrijding is te wijten aan fouten van [ verzoeker ] die voor [ X ] zo onwaarschijnlijk waren dat hij bij het bepalen van zijn verkeersgedrag daarmee geen rekening hoefde te houden.

4.6. Partijen hebben, naast de verklaring van [ verzoeker ] en [ X ] zelf, een viertal getuigenverklaringen in het geding gebracht, te weten van de broers [ A ], die bestuurder en inzittende waren van de auto voor welke [ verzoeker ] de weg is overgestoken, mevrouw [ B ], de schoonzus van [ verzoeker ] die het ongeval vanaf het trottoir heeft zien gebeuren en eerste hulp heeft verleend bij het ongeval, en mevrouw [ C ], die ten tijde van het ongeval bij [ X ] in de auto zat.

4.7. De getuigen van het ongeval verklaren niet (op alle punten) eenduidig over het gebeurde. Zo verklaart de schoonzus [ B ] dat zij [ verzoeker ] tot het midden van de weg heeft zien lopen, toen naar links heeft gekeken naar de rij auto’s die stond te wachten voor het verkeerslicht om zich vervolgens weer op [ verzoeker ] te richten, die toen op de grond aan het vallen was, terwijl de getuigen [ A ] verklaren dat [ verzoeker ] plotseling de weg overstak zonder op het verkeer te letten. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er geen andere bekende getuigen van het ongeval zijn.

4.8. Gelet op de overgelegde getuigenverklaringen kan in deze procedure worden uitgegaan van het volgende:
– [ verzoeker ] en de auto van [ X ] zijn in botsing gekomen op de Sterrebosstraat;
– [ X ] reed op een voorrangsweg waar ter plaatse de maximale toegestane snelheid 50 km per uur is;
– de snelheid van [ X ] bedroeg maximaal 25-30 km per uur;
– [ verzoeker ] is de Sterrebosstraat te voet overgestoken waar geen gemarkeerde oversteekplaats voor voetgangers is, terwijl er circa 50 meter verderop een voetgangersoversteekplaats met stoplichten is;
– [ verzoeker ] is tussen twee stilstaande auto’s door eerst één rijbaan van de Sterrebosstraat overgestoken alvorens zij op de rijbaan is gekomen waar het ongeval heeft plaatsgevonden met de voor haar van rechts komende [ X ];
– de voorste van de twee stilstaande auto’s waar tussendoor [ verzoeker ] is overgestoken was een auto (SUV) met gesloten aanhanger, dan wel een hoge bus, althans in ieder geval een voertuig waar [ verzoeker ] – blijkens haar eigen verklaring – niet overheen kon kijken in de richting van de rijbaan met van rechts naderend verkeer;
– [ verzoeker ] is in botsing gekomen met de auto van [ X ] ter hoogte van de zijkant van het linker voorwiel van de auto van [ X ] en bevond zich toen dus nog maar net op de rijbaan waar [ X ] reed;
– de kruising van de Sterrebosweg met de Brink is een druk kruispunt met veel winkelend publiek;
– het was druk op de weg en op het moment van het ongeval reden meerdere auto’s op de Sterrebosstraat;
– het was helder weer.

4.9. Hoewel tussen partijen in discussie is of het verkeer op de rijbaan van de Sterrebosstraat die [ verzoeker ] het eerst heeft gepasseerd stilstond of (alweer) in beweging was gekomen en of – in het verlengde daarvan – het verkeerslicht op de Sterrebosstraat in de richting van de Zeedijk, op rood ([ verzoeker ]) dan wel op groen (Nh1816) stond, alsmede met welke snelheid [ X ] heeft gereden, of wel of niet hard is geremd en of [ verzoeker ] wel of niet een sprintje heeft getrokken bij het oversteken, is de rechtbank van oordeel dat Nh1816 voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [ X ] rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de wijze waarop hij destijds aan het verkeer heeft deelgenomen. Uit de hiervoor onder 4.8. weergegeven feiten en omstandigheden afzonderlijk en in samenhang bezien, is genoegzaam komen vast te staan dat hij er op geen enkele wijze rekening mee hoefde te houden dat hij geconfronteerd zou worden met een overstekende voetganger. Daarbij is van belang dat op de Sterrebossstraat, dichtbij de plek van het ongeval, een zebrapad is gecreëerd waar voetgangers kunnen oversteken. Verder is [ verzoeker ] tussen al dan niet stilstaande auto’s door de weg overgestoken, wat op zich al gevaarlijk is, terwijl zij nota bene blijkens haar eigen verklaring toen zij overstak wel het verkeer van links maar niet van rechts (de kant vanaf welke [ X ] naderde) zag, omdat er een hoge bus haar het zicht ontnam: omgekeerd werd hierdoor ook het zicht van naderend verkeer op haar ontnomen. Daarmee heeft [ verzoeker ] een risico genomen waar [ X ] in de gegeven omstandigheden geen rekening mee hoefde te houden. Onvoldoende gesteld of gebleken is op welke wijze [ X ] op dit verkeersgedrag van [ verzoeker ] had kunnen en moeten anticiperen. Het standpunt van [ verzoeker ] dat hij maar zijn snelheid had moeten aanpassen en stapvoets had moeten rijden, wordt verworpen door de rechtbank. De Sterrebosstraat is een doorgaande 50 kilometerweg. In de gegeven verkeerssituatie is stapvoets rijden ‘na opgetrokken te zijn bij groen licht ongebruikelijk, zodat dat zelfs een gevaarlijke situatie had kunnen opleveren in verband met eventueel achteropkomend verkeer. Het moet er, met deze stand van zaken, voor worden gehouden dat het ongeval alleen is ontstaan doordat [ verzoeker ] de verkeerssituatie verkeerd heeft ingeschat, met welke inschattingsfout [ X ] geen rekening behoefde te houden.

4.10. De rechtbank is van oordeel dat Nh1816 in deze procedure voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is geweest van overmacht. Dit betekent dat het verzoek reeds op grond hiervan moet worden afgewezen. De rechtbank komt niet toe aan de bespreking van de overige stellingen van partijen.

4.11. De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

4.12. De gemaakte kosten komen niet voor begroting in aanmerking als [ verzoeker ] met het indienen van het verzoekschrift misbruik zou hebben maakt van de deelgeschilprocedure. Een dergelijk misbruik acht de rechtbank niet aanwezig. Er is geen sprake van een volstrekt onnodig of onterecht ingediend verzoek.

4.13. Nh1816 heeft verweer gevoerd tegen de omvang van het door de raadsman van [ verzoeker ] opgevoerde aantal aan dit verzoek bestede uren en tegen het door hem gehanteerde uurtarief.

Zij heeft aangevoerd dat de kosten – mede gelet op de niet al te grote mate van complexiteit van de zaak en op de bijna gelijkluidende tekst van de aansprakelijkheidsstellingbrief en het verzoekschrift – dienen te worden begroot op € 3.327,50, inclusief BWT, uitgaande van 12,5 uur en een uurtarief van € 220,00. De rechtbank zal de kosten van dit deelgeschil begroten uitgaande van 12,5 uren en een uurtarief van € 220,00, nu deze kosten de rechtbank in deze hoogte niet onredelijk voorkomen en de raadsman van [ verzoeker ] zich ter zitting, na het aangevoerde verweer van Nh1816 op dit punt, ook op het standpunt heeft gesteld dat hij zich terzake de kosten refereert aan het oordeel van de rechtbank. Dit bedrag moet nog worden vermeerderd met het door [ verzoeker ] betaalde griffierecht van € 309,00. In totaal komt dat neer op een bedrag van € 3.636,50.

4.14. Het verzoek van [ verzoeker ] om Nh1816 te veroordelen in de kosten van het deelgeschil wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, reeds niet omdat artikel 289 Rv dat daarvoor de grondslag zou moeten zijn, in artikel 1019aa lid 3 Rv buiten toepassing is verklaard.

  1. De beslissing 

De rechtbank

5.1. begroot de kosten ex artikel 1019aa lid 1 Rv op € 3.636,50,

5.2. wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking. is gegeven door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2021.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey