Rb: arts en het ziekenhuis niet aansprakelijk voor lekkende borstprothese
Benadeelde stelt de behandelend arts, het ziekenhuis en de fabrikant aansprakelijk voor de schade als gevolg van een lekkende borstprothese in 2004. 1. De rechtbank oordeelt dat voldoende vast staat dat de arts en het ziekenhuis de door benadeelde gestelde klachten als mogelijke gevolgen van een scheurend implantaat niet kenden en ook niet konden kennen. De rechtbank vraagt daarom geen deskundigenbericht en stelt vast dat de behandelend arts en het ziekenhuis niet op grond van het gebruik van een ondeugdelijke hulpzaak aansprakelijk zijn. 2. Ten aanzien van de aansprakelijkheid van de fabrikant acht de rechtbank een deskundigenbericht noodzakelijk.
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Zittingsplaats: Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/12/86475 / HA ZA 12-297
Vonnis van 15 januari 2014
in de zaak van
[Eiseres],
wonende te [Woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M.R. Minekus te Middelburg,
tegen
1. [Gedaagde 1],
wonende te [Woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.J.J. de Ridder te Utrecht,
2. de naamloze vennootschap WAA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Utrecht, gedaagde,
advocaat mr. M.J.J. de Ridder te Utrecht,
3. de vennootschap naar buitenlands recht EURO SILICONE S.A.S.,
gevestigd te Apt, Frankrijk, gedaagde,
advocaten mr. J.M. Luycks en mr. C.C.M. de Smet te Amsterdam.
Eiseres zal hierna [ ] worden genoemd, gedaagden ieder voor zich respectievelijk [Gedaagde 1], VvAA en Eurosilicone en gezamenlijk [Gedaagde 1] c.s.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 27 maart 2013
– het proces-verbaal van comparitie van 27 mei 2013
– de akte uitlating producties van [Gedaagde 1] en VvAA
– de akte uitlaten producties van Eurosilicone.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [Gedaagde 1] is plastisch chirurg. In 2004 was hij op freelance basis werkzaam voor Medisch Centrum Scheveningen B.Y. (hierna: MCS). Na een consult bij hem in het MCS op 6 februari 2004 is [Eiseres] op 18 maart 2004 door [Gedaagde 1] geopereerd. Er zijn toen bij haar twee, door Eurosilicone geproduceerde, borstimplantaten van 300 cc geplaatst,
2.2. In 2009 kreeg [Eiseres] klachten; met name ontstond er een (progressieve) zwelling van de rechterborst. Zij heeft zich (onder meer) gewend tot [Gedaagde 1], inmiddels werkzaam voor de Bergman Kliniek. Na onderzoek is op 19 mei 2010 het implantaat door [Gedaagde 1] uit de rechterborst verwijderd. Het implantaat bleek in zijn geheel overdwars te zijn gescheurd en rond het gescheurde implantaat was een forse ontsteking ontstaan.
2.3. Op 31 januari 2011 heeft [Gedaagde 1] ook het rechterimplantaat verwijderd en zijn in beide borsten – in overeenstemming met de wens van [Eiseres] – nieuwe implantaten, weer geproduceerd door Eurosilicone, geplaatst. Voor deze ingrepen zijn bij [Eiseres] geen kosten in rekening gebracht.
2.4. VvAA is de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van MCS. MCS is op 29 juni 2009 failliet verklaard.
3. Het geschil
3.1. [Eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat gedaagden (naar ter comparitie is toegelicht: primair [Gedaagde 1] en VvAA, subsidiair Eurosilicone) jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld en gehouden zijn de daardoor door [Eiseres] geleden en nog te lijden schade – zowel materieel als immaterieel – te vergoeden, met verwijzing naar een schadestaatprocedure. [Eiseres] vordert voorts hoofdelijke veroordeling van de gedaagden in de kosten van de procedure.
3.2. Zij stelt het volgende. Als gevolg van de scheuring van het implantaat heeft zij klachten ontwikkeld en verscheidene hersteloperaties moeten ondergaan, waarvan het resultaat beduidend minder goed is dan het resultaat in 2004. Voorts heeft de scheuring ook andere (medische) problemen (waaronder oogproblemen) veroorzaakt, met name doordat de siliconen zich in het lichaam van [Eiseres] hebben verspreid. Er is nog geen sprake van een eindtoestand. Voor deze schade acht [Eiseres] primair [Gedaagde 1] en VvAA (als verzekeraar van MCS, door [Eiseres] op grond van art. 7:462 BW j° 7:954 BW rechtstreeks aan te spreken) en subsidiair Eurosilicone aansprakelijk.
[Gedaagde 1] heeft in de uitvoering, op 18 maart 2004, van de tussen hem en [Eiseres] gesloten behandelingsovereenkomst gebruik gemaakt van een hulpzaak (het implantaat). Het implantaat bleek in 2010 (dus al na 6 jaar, terwijl de gebruikelijke levensduur 10-12 jaar is) op uitzonderlijke wijze (nl. over 360°) te zijn gescheurd en heeft een ernstige ontsteking teweeg gebracht. Het implantaat was dus ongeschikt. Voor de geschiktheid van het implantaat dienden [Gedaagde 1] en het MCS, gelet op art. 6:77 BW, in te staan. Daarbij is van belang dat de keuze van soort en merk van het implantaat uitsluitend door hen, en buiten medeweten van [Eiseres], is geschied. Voorts kennen zij de producent, kunnen zij de hulpzaak (laten) onderzoeken en kunnen zij zich tegen aansprakelijkheid verzekeren (zoals feitelijk ook is gedaan). Nu niet blijkt dat [Gedaagde 1] een voor- en nacontrole van het implantaat heeft gedaan, kan niet worden volgehouden dat hij en het MCS mochten uitgaan van de deugdelijkheid van de prothese.
[Eiseres] is tevoren niet van het risico van scheuren en lekken – dat zeker destijds niet van algemene bekendheid was – op de hoogte gesteld en is er ook niet voor gewaarschuwd. Haar is juist gezegd dat de implantaten niet kapot konden. Zij heeft geen brochure en ook geen bijsluiter ontvangen en eventuele behandelalternatieven zijn niet met haar besproken. Aan de informatievoorziening dienen, nu het ging om een ingreep om vooral cosmetisch-esthetische redenen, hoge eisen te worden gesteld. De door [Gedaagde 1] geschetste wijze waarop [Eiseres] is geïnformeerd, voldoet niet aan die eisen. Was [Eiseres] adequaat geïnformeerd, dan zou zij de behandelovereenkomst niet hebben gesloten. Dat zij in 2010 wederom implantaten van Eurosilicoen heeft laten plaatsen doet daaraan niet af; zij was toen ziek en wilde er weer normaal uitzien. Inmiddels heeft ze geen vertrouwen meer in de implantaten. [Gedaagde 1] en MCS zijn tekort geschoten in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst en hebben jegens [Eiseres] onrechtmatig gehandeld, immer haar lichamelijke integriteit aangetast.
Voor het geval [Gedaagde 1] en VvAA aantonen dat sprake was van een gebrekkig product en hen geen verwijt valt te maken van de scheuring/lekkage, stelt [Eiseres] dat Eurosilicone als producent aansprakelijk is voor de schade (art. 6:186 BW). Zij heeft een gebrekkig gebleken implantaat – immers een implantaat dat niet de veiligheid bezat die [Eiseres] ervan mocht verwachten – in het handelsverkeer gebracht. Het scheuren van het implantaat (waarvan de oorzaak niet bekend is) en de daardoor ontstane ontsteking en andere problemen behoefde [Eiseres] (ook gelet op wat haar voorafgaand aan de plaatsing in 2004 is verteld) niet te verwachten. Dat Eurosilicone voor de risico’s heeft gewaarschuwd in een bijsluiter, maakt dat niet anders. [Eiseres] heeft die bijsluiter nooit gezien, terwijl voorts de te verwachten veiligheid niet door in een bijsluiter opgenomen exoneratieclausules kan worden bepaald.
3.3. [Gedaagde 1] en VvAA voeren verweer. Zij betwisten allereerst dat de op 18 maart 2004 geplaatste implantaten gebrekkig waren. De implantaten waren voorzien van een CE-markering en hebben het strengste toelatingsregime dat de (Europese) regelgeving van medische hulpmiddelen kent, doorlopen. Voorts kleeft aan ieder borstimplantaat een zeker risico van scheuren (en lekken) en op dat risico werden en worden patiënten gewezen. Dat na 6 j aar een implantaat is gaan lekken, betekent niet dat sprake is van een gebrekkig product en het rechtvaardigt evenmin het bewijsvermoeden dat het implantaat gebrekkig was. Scheuren en lekkages komen vaker voor; ook een scheuring van de omvang zoals die zich bij [Eiseres] heeft voorgedaan, komt (ook binnen 6 jaar) meer voor. Wel was bij [Eiseres] de ontstekingsreactie ongebruikelijk ernstig.
Als moet worden aangenomen dat wel sprake was van een gebrekkig implantaat, dan is Eurosilicone als producent daarvoor aansprakelijk en is er geen grond voor (mede-) aansprakelijkheid van [Gedaagde 1] en MCS. Gelet op de CE-markering, het strenge toelatingsregime en het feit dat de implantaten van Eurosilicone wereldwijd worden toegepast, was die gebrekkigheid voor deskundige gebruikers niet te onderkennen. MCS mocht vertrouwen op de deugdelijkheid van de implantaten van Eurosilicone; er was geen aanleiding om in dit geval een gebrek te veronderstellen. Voorts heeft [Gedaagde 1] de operatie op de voorgeschreven wijze en conform state of art uitgevoerd. Het is dan niet redelijk het gebrek aan MCS (en aan [Gedaagde 1] als haar hulppersoon) als haar tekortkoming (in de door MCS met [Eiseres] gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst) toe te rekenen; dat zou ook niet stroken met (de parlementaire geschiedenis van) art. 6:77 BW en de wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst.
[Gedaagde 1] en VvAA betwisten voorts dat er sprake is geweest van een tekortkoming in de informatievoorziening. [Eiseres] is vooraf uitvoerig geïnformeerd over de ingreep en de daaraan verbonden risico’s, waaronder het risico van het lekken van het implantaat. Lekkage werd toen benoemd als een zelden voorkomend risico. Aan [Eiseres] is vooraf een brochure verstrekt (deze lag in de wachtkamer), waarin op dat risico werd gewezen. Bovendien is het van algemene bekendheid dat borstimplantaten kunnen scheuren. Tenslotte kan niet worden gezegd dat [Eiseres] van de ingreep zou hebben afgezien, als zij op het risico was gewezen. [Eiseres] was zeer gemotiveerd voor borstvergroting. De praktijk wijst uit dat vele vrouwen, het risico van lekkages kennend, toch voor plaatsing van implantaten kiezen. Dat geldt ook voor [Eiseres]: zij heeft in 2010, nadat het risico zich bij haar had verwezenlijkt, er opnieuw voor gekozen implantaten te laten plaatsen.
Ten aanzien van de door [Eiseres] genoemde gevolgen van de verspreiding van de siliconen in haar lichaam stellen [Gedaagde 1] en VvAA dat naar huidige wetenschappelijke inzichten er geen relatie kan worden gelegd tussen siliconen en door [Eiseres] genoemde systemische klachten.
[Gedaagde 1] en VvAA concluderen tot afwijzing van de vorderingen en stellen dat in elk geval verwijzing naar een schadestaatprocedure achterwege dient te blijven. [Eiseres] moet in staat worden geacht haar schade binnen deze procedure te concretiseren en te begroten.
3.4. Eurosilicone voert verweer. Zij stelt dat er geen sprake is (geweest) van een gebrekkig product in de zin van art. 6:186 BW (dat wil zeggen: een product dat niet de veiligheid biedt die men – dat wil zeggen: het grote publiek – daarvan mag verwachten). Eurosilicone voegt bij haar implantaten een bijsluiter waarin (onder meer) de mogelijke complicaties worden beschreven en waarin wordt aangegeven dat de arts de patiënte daarvan op de hoogte dient te brengen en haar geïnformeerde toestemming dient te ontvangen. De bijsluiter noemt onder meer het risico op scheuring wordt en wijst er op dat gel zich dan in het lichaam kan verspreiden en een zwelling/ontsteking kan veroorzaken. De chirurg dient volgens de bijsluiter dan ook postoperatieve zorg met de patiënte te bespreken. Eurosilicone heeft aldus aan haar informatieplicht als producent voldaan; ze mag ervan uitgaan dat de voor- en nadelen van implantatie met de patiënte worden besproken en dat daarbij de risico’s aan de orde komen. De te verwachten veiligheid wordt mede bepaald door de inhoud van de bijsluiter. Eurosilicone borstimplantaten voldoen aan de voor medische hulpmiddelen geldende veiligheids- en kwaliteitsnormen. Zij hadden in 2004 (en hebben nog steeds) een CE-markering en het door Eurosilicone gehanteerde proces ter garantie van de kwaliteit ter zake de constructie, productie en distributie voldeed in 2004 (en voldoet nog steeds) aan de daarvoor geldende Europese normen. Het verloop van de fabricage wordt voor ieder implantaat nauwkeurig bijgehouden in een traceersysteem; uit onderzoek is gebleken dat het bij [Eiseres] geplaatste implantaat dat in 2009 gescheurd bleek, is geproduceerd overeenkomstig de Eurosilicone’s kwaliteitseisen.
In eik geval op het tijdstip van in het verkeer brengen was het implantaat dus niet gebrekkig. Dat het implantaat (na 6 jaar) is gescheurd impliceert niet zonder meer dat sprake is van een productiefout. Onderzoek naar de precieze oorzaak van de scheur is (bij Eurosilicone) niet gedaan; daar is ook niet om gevraagd. Eurosilicone betwist de conclusies van (de medisch adviseur van) [Eiseres] omtrent de gevolgen van de scheuring van het implantaat.
Voor zover [Eiseres] Eurosilicone ook op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk heeft willen stellen, is niet voldaan aan de eisen die de wet daaraan stelt: Eurosilicone kan, gelet op het vorenstaande, van de scheuring van het implantaat geen enkel verwijt worden gemaakt. Voorts kan van hoofdelijkheid ten aanzien van Eurosilicone geen sprake zijn.
4. De beoordeling
4.1. Hoewel niet met zoveel woorden in de vordering verwoord, heeft [Eiseres] in haar vordering kennelijk – en zo hebben gedaagden het blijkens hun verweren ook begrepen – de aansprakelijkheid van [Gedaagde 1] en MCS (althans haar verzekeraar VvAA) primair gebaseerd
op een gestelde tekortkoming in de nakoming van de tussen haar en MCS (en [Gedaagde 1]) gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst. Die gestelde tekortkoming houdt in, dat [Gedaagde 1] en MCS gebruik hebben gemaakt van een niet deugdelijke hulpzaak (het na 6 jaar gescheurde rechterimplantaat). De eerste vraag die dan dient te worden beantwoord is, of sprake was van een voor de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst ongeschikt implantaat in de zin van art. 6:77 BW.
4.2. In dat kader is allereerst van belang dat vast staat dat de gebruikte implantaten van Eurosilicone voorzien zijn van een CE-markering (en derhalve voldoen aan de strenge eisen die in Europees verband aan medische hulpmiddelen worden gesteld) en dat de betreffende implantaten veelvuldig werden en worden gebruikt. Van een ontwerp- of productiefout van het betreffende implantaat is niet gebleken. [Eiseres] stelt zo’n fout wel, maar brengt tegenover de stellingen van gedaagden dat de productie geheel volgens de gecertificeerde processen heeft plaatsgevonden geen argumenten naar voren waaruit een dergelijke fout zou kunnen blijken. Mede gelet op de ter zake op de comparitie door [Gedaagde 1] gegeven toelichting gaat de rechtbank er voorts van uit dat het ontstaan van een scheur een aan een implantaat inherent risico is, dat zich in een gering aantal gevallen realiseert. Dat zo’n scheuring kan optreden brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat het betreffende implantaat zonder meer als ongeschikt moet worden beschouwd. Of daadwerkelijk sprake is van ongeschiktheid is, hangt dan af van het antwoord op de vragen (a) of de gevolgen van het scheuren van een implantaat voldoende bekend en voor een patiënte niet al te bezwarend zijn en (wanneer het antwoord op deze vraag positief is) (b) of een patiënte voorafgaand aan de plaatsing van het implantaat van de risico’s op de hoogte was gesteld zodat zij bij de beslissing een implantaat te laten plaatsen, die risico’s kan laten meewegen. Daarbij geldt voorts dat als het antwoord op vraag (a) negatief is, voor aansprakelijkheid van [Gedaagde 1] en MCS (en VvAA) nog moet worden vastgesteld dat [Gedaagde 1] en MCS met die omstandigheid bekend waren of bekend hadden behoren te zijn.
4.3. Bij de beantwoording van vraag (a) overweegt de rechtbank dat een (lichte) ontsteking als gevolg van het scheuren van een implantaat, welke ontsteking na verloop van tijd weer geneest, niet tot het oordeel kan leiden dat sprake is van zodanig bezwarende gevolgen van de realisering van het aan implantaten inherente risico van scheuren, dat van een ongeschikte zaak moet worden gesproken. Ook de omstandigheid dat plaatsing van nieuwe implantaten na verloop van tijd noodzakelijk is en dat mogelijk het resultaat van de nieuwe plaatsing minder mooi is dan de eerste plaatsing, kan niet als een zodanig ernstig gevolg worden gezien. [Eiseres] stelt echter ook andere en ernstigere, systemische gevolgen van de scheuring (en de door die scheuring ontstane verspreiding van siliconen in haar lichaam), onder meer oogklachten. Deze klachten en het causale verband tussen die klachten en de scheuring van het implantaat wordt door gedaagden uitdrukkelijk betwist en staat derhalve niet vast. Ter vaststelling van de door [Eiseres] gestelde klachten, de ernst ervan en het causale verband tussen die klachten en de scheuring van het implantaat zal daarom nader onderzoek door (een) deskundigen(n) moeten worden gedaan.
4.4.Als op grond van een nog te verkrijgen deskundigenbericht zou komen vast te staan dat de door [Eiseres] gestelde klachten het gevolg zijn van de scheuring van het implantaat en de daarop gevolgde verspreiding van siliconen in haar lichaam, en deze klachten zodanig zijn, dat moet worden gezegd dat ze voor een patiënte als [Eiseres] te bezwarend zijn, zal nog moeten worden vastgesteld of [Gedaagde 1] en/of MCS van deze mogelijke gevolgen op de hoogte was/waren. Als dat zo is, kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ongeschikte zaak; in dat geval is het ook niet onredelijk de schade aan hen toe te rekenen. [Eiseres] heeft over wetenschap van de hier bedoelde gevolgen van scheuring van het implantaat bij [Gedaagde 1] en/of MCS niets gesteld. [Gedaagde 1] en VvAA hebben de gestelde klachten en het causale verband tussen de scheuring van het implantaat en die klachten uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist, daarbij verwijzend naar huidige wetenschappelijke inzichten. Dit leidt tot het oordeel dat voldoende vast staat dat [Gedaagde 1] en MCS de thans door [Eiseres] gestelde klachten als mogelijke gevolgen van een scheurend implantaat niet kenden en ook niet konden kennen. Voor zover de gestelde aansprakelijkheid van [Gedaagde 1] en MCS is gebaseerd op het gebruik van een ongeschikte hulpzaak, zal dan het antwoord op de hiervoor geformuleerde vraag (a) – en als gevolg daarvan ook niet het antwoord op vraag (b) – niet behoeven te worden afgewacht. Een deskundigenbericht zal daarom niet worden gevraagd. Reeds nu kan worden vastgesteld dat [Gedaagde 1] en MCS (en dus ook VvAA) niet op grond van het gebruik van een ondeugdelijke hulpzaak aansprakelijk zijn voor de door [Eiseres] gestelde schade. In zoverre zal de vordering moeten worden afgewezen.
4.5. Los van het vorenstaande baseert [Eiseres] aansprakelijkheid aan de zijde van het MCS (althans haar verzekeraar VvAA) en [Gedaagde 1] op de omstandigheid dat zij voorafgaand aan het sluiten van de medische behandelingsovereenkomst onvoldoende van de risico’s van het implantaat is voorgelicht. Gelet op hetgeen door [Eiseres] wordt gesteld ook na het hiervoor onder 4.4 gegeven oordeel over de ernstiger klachten, moeten worden bezien of zij voorafgaand aan het aangaan van de medische behandelingsovereenkomst door MSC en [Gedaagde 1] over de mogelijkheid van scheuren van het implantaat en de als gevolg daarvan mogelijke ontsteking (en noodzaak tot vervangen met mogelijk minder mooi resultaat) voldoende is voorgelicht. Immers, [Eiseres] stelt dat zij (ook) daarover niet is voorgelicht en dat zïj, had zij geweten dat scheuring kon plaatsvinden, zij niet voor implantatie zou hebben gekozen. VvAA en [Gedaagde 1] betwisten beide stellingen van [Eiseres]. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de betreffende informatie niet is gegeven, oordeelt de rechtbank de stelling dat, was [Eiseres] van de mogelijkheid van scheuren op de hoogte geweest, zij niet tot de plaatsing ervan zou hebben beslist, onvoldoende onderbouwd. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank de omstandigheid dat zij, nadat beide implantaten na scheuring van een ervan waren verwijderd, opnieuw heeft gekozen voor het doen plaatsen van twee implantaten van hetzelfde merk. Nu zij aldus, door eigen ervaring bekend met de risico’s van de implantaten, toch (opnieuw) voor plaatsing ervan heeft gekozen, is niet zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, duidelijk dat zij in 2006, zou zij toen door MCS en [Gedaagde 1] van het risico op scheuren op de hoogte was gesteld, van de voorgenomen ingreep zou hebben afgezien.
Gelet hierop is het niet meer nodig te onderzoeken of [Eiseres] destijds daadwerkelijk van de risico’s op de hoogte is gesteld (zoals VvAA en [Gedaagde 1] stellen, terwijl [Eiseres] dat betwist). Ook de hier besproken grond van de gestelde aansprakelijkheid van MCS (en dus VvAA) en [Gedaagde 1] moet dus worden afgewezen.
4.6. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de vorderingen voor zover die zijn gericht tegen VvAA en [Gedaagde 1] moeten worden afgewezen. In de verhouding tussen [Eiseres] enerzijds en [Gedaagde 1] en VvAA anderzijds zal de rechtbank reeds nu een veroordeling in de proceskosten uitspreken. [Eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in die kosten, tot op heden aan de zijde van [Gedaagde 1] en VvAA begroot op:
– vastrecht |
€ 575,– |
|
– salaris advocaat |
€ 1.130,– |
(2,5 x tarief II, € 452,–) |
Totaal |
€ 1.705,– |
|
4.7. De rechtbank dient thans te oordelen over de subsidiair ingediende vordering, gebaseerd op productaansprakelijkheid aan de zijde van Eurosilicone. [Eiseres] stelt dat Enrosilicone een implantaat heeft geleverd, dat niet de veiligheid bezat dat zij van dat implantaat mocht verwachten. Voor de beoordeling van de bedoelde veiligheid is van belang hetgeen hiervoor onder 4.2 en 4.3 is overwogen. Zoals daar al is overwogen, mocht [Eiseres] naar het oordeel van de rechtbank verwachten dat het implantaat bij eventuele scheuring niet de thans door haar gestelde ernstige (systemische) klachten zou veroorzaken. Indien een implantaat na scheuring die ernstige klachten wel veroorzaakt (terwijl daarvoor geen bijzondere oorzaak is, de gelegen zou zijn in juist deze patiënte), dan kan niet worden gezegd dat het een voldoende veilig implantaat is. Dat mogelijk deze gevolgen van het implantaat in 2004 niet bekend waren, maakt dat niet anders. Van een producent van implantaten mag immers worden verwacht dat zij ten behoeve van het door haar in het handelsverkeer te brengen product tevoren zodanige research doet, dat klachten als waar het hier om gaat niet kunnen voorkomen. Doen die klachten zich wel voor, dan is – kennelijk – die research onvoldoende geweest. Eurosilicone heeft echter de stellingen over aard en ernst van de door [Eiseres] gestelde klachten en het causale verband tussen die klachten en de scheuring van het implantaat betwist. Dat betekent dat thans niet vast staat welke klachten [Eiseres] precies ervaart, wat de ernst daarvan is, of en zo ja in welke mate die klachten het gevolg zijn van de scheuring van het implantaat en de verspreiding van de siliconen in haar lichaam. Voorts dient te worden bezien of deze klachten zich mogelijk om een bij [Eiseres] zelf gelegen oorzaak, alleen bij haar voordoen. De rechtbank is van oordeel dat ter vaststelling van een en ander een onderzoek noodzakelijk is door (een) deskundige(n).
4.8. De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, een deskundigenbericht gelasten. Aan de deskundige zat in ieder geval de vraag dienen te worden gevraagd de door [Eiseres] gestelde klachten en de ernst ervan te onderzoeken en (nader) vast te stellen en voorts van die klachten te onderzoeken en vast te stellen of en zo ja, in welke mate zij het gevolg zijn van de scheuring van het implantaat en de daarop gevolgde verspreiding van siliconen in haar lichaam. Ook dient te worden onderzocht of deze klachten zich mogelijk om een bij [Eiseres] zelf gelegen oorzaak, alleen bij haar voordoen. [Eiseres] en Eurosilicone zullen in de gelegenheid worden gesteld zich – bij akte – over dit voornemen uit te laten en daarbij tevens aantal en zo mogelijk namen te noemen van (een) te benoemen deskundige(n) en aan die deskundige(n) voor te leggen vragen op te geven. Ook kunnen zij zich uitlaten over wie van partijen vooruitlopend op de proceskostenveroordeling de kosten van het onderzoek zou kunnen/moeten voorschieten. De rechtbank zal de zaak voor het nemen van die aktes verwijzen naar de rol.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen, ingesteld tegen [Gedaagde 1] en VvAA af;
veroordeelt [Eiseres] in de proceskosten, gemaakt door [Gedaagde 1] en VvAA, tot op heden begroot op € 1705,-;
verwijst de zaak ten aanzien van de vorderingen tegen Eurosilicone naar de rol van woensdag 5 februari 2014 voor het nemen van een akte als bedoeld onder 4.8, eerst door [Eiseres] en daarna door Eurosilicone;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2014.