Rb: BGK in 7 zaken grotendeels afgewezen: vele contacten met client en uurtarief specialist voor eenvoudige werkzaamheden onredelijk

Samenvatting:

Belangenbehartiger vordert in 7 letselzaken BGK (vorderingen zijn gecedeerd). 1. De rechtbank wijst in 3 zaken beperkt extra bedrag toe en wijst het grootste deel af. Belangenbehartiger wordt in proceskosten veroordeeld. Enkele overwegingen: 1. Kosten vele clientcontacten: kosten moeten redelijk zijn, ook als zij voortkomen uit predispositie. Belangenbehartiger is in stelplicht tekortgeschoten, omdat zij niet heeft uitgelegd waarom elke minuut aandacht die haar cliënt van haar vroeg redelijk was om door te berekenen en niet heeft uitgelegd waarom zijzelf geen taak heeft om die tijd binnen de voor verzekeraar redelijke perken te houden (r.o. 2.15). 2. BGK voor enkel doorsturen medische gegevens zonder commentaar. Zulk werk rechtvaardigt geen inzet van een specialist met een daarbij horend uurtarief (r.o.2.25). 3. Onredelijke opstelling belangenbehartiger (ongemotiveerd overvragen). Kosten die zijn gemaakt in verband met die opstelling zijn niet redelijk en laat rechtbank buiten beschouwing (r.o 2.33). 4. Werk op administratief niveau: uurtarief van € 300,- tot € 350,- apert onredelijk, kosten volledig afgewezen (r.o. 2.34).

ECLI:NL:RBMNE:2019:3894

Instantie

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak

17-04-2019

Datum publicatie

23-08-2019

Zaaknummer

C/16/460997 / HA ZA 18-44

Rechtsgebieden

Verbintenissenrecht

Bijzondere kenmerken

Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie

Buitengerechtelijke kosten in letselschadezaken.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

handelskamer

locatie Utrecht

zaaknummer / rolnummer: C/16/460997 / HA ZA 18-44

Vonnis van 17 april 2019

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiseres] BV,

gevestigd te Vught,

eiseres,

advocaat mr. W.R.M. Voorvaart te Breda,

tegen

naamloze vennootschap

ASR SCHADEVERZEKERING,

gevestigd te Utrecht,

gedaagde,

advocaat mr. J. Kruijswijk Jansen te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [eiseres] en ASR genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het incidenteel vonnis van 9 mei 2018

de conclusie van repliek

de conclusie van dupliek

de akte (brief) van [eiseres] van 17 januari 2019

de antwoordakte van ASR van 13 februari 2019.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De beoordeling

Waar gaat het over en wat is het oordeel van de rechtbank?

2.1.

Het gaat in deze zaak om vergoeding van buitengerechtelijke kosten door ASR aan [eiseres] . Die kosten zijn gemaakt voor zeven cliënten van [eiseres] , die slachtoffer zijn van steeds op zichzelf staande verkeersongevallen of andere gebeurtenissen waarbij verzekerden van ASR waren betrokken. ASR heeft in alle gevallen aansprakelijkheid erkend.

2.2.

[eiseres] heeft aan voorschotten in alle zeven dossiers méér gedeclareerd dan ASR wil betalen. In één dossier is intussen een eindregeling bereikt tussen ASR en het slachtoffer. De andere dossiers zijn nog niet gesloten. [eiseres] wil dat de rechtbank in redelijkheid begroot welk extra bedrag aan voorschotten haar per dossier toekomt en ASR veroordeelt de som van deze extra bedragen aan [eiseres] te betalen.

2.3.

De rechtbank zal in drie dossiers een beperkt extra bedrag toewijzen. Verreweg het grootste deel van wat onbetaald bleef, hoeft ASR niet alsnog te betalen. [eiseres] is daarom te beschouwen als de in het ongelijk gestelde partij. Zij zal in de proceskosten worden veroordeeld.

Hoe dit vonnis is ingedeeld

2.4.

ASR heeft twee formele verweren gevoerd, die de rechtbank hierna als eerste zal beoordelen. De rechtbank zal deze verweren verwerpen. Zij komt dus toe aan een inhoudelijke beoordeling.

2.5.

Partijen hebben grote delen van hun conclusies gewijd aan algemene beschouwingen over wat de normen zijn of zouden moeten zijn bij het berekenen van buitengerechtelijke kosten en of [eiseres] zich aan die gestelde normen houdt. Daarvóór en daarna zijn zij in hun conclusies ingegaan op de zeven voorliggende gevallen. De rechtbank zal in dit vonnis die zeven gevallen na elkaar beoordelen en niet afzonderlijk aandacht besteden aan algemene beschouwingen of uitgangspunten. Voor zover van belang komen die aan bod bij de beoordeling van elk geval.

Formele verweren

2.6.

De rechtbank is het geheel met ASR eens dat de dagvaarding in deze zaak ver beneden het detailleringsniveau is dat in een zaak als deze verwacht mag worden. [eiseres] is in de dagvaarding zonder meer tekortgeschoten in haar stelplicht. Maar in de conclusie van repliek is zij veel gedetailleerder. Ondanks de veel te oppervlakkige dagvaarding heeft ASR zich uitgebreid verweerd in de conclusie van antwoord. Ook heeft zij een conclusie van dupliek genomen. Zij heeft zich dus adequaat kunnen verdedigen. Aan de veel te oppervlakkige dagvaarding verbindt de rechtbank daarom geen procesrechtelijke gevolgen.

2.7.

ASR heeft bij gebrek aan wetenschap betwist dat de vorderingen van de zeven slachtoffers zijn gecedeerd aan [eiseres] . Bij repliek heeft [eiseres] de onderbouwing daarvan met producties gegeven en voor één geval gewezen op de cessie die al uit de producties bij dagvaarding blijkt. Daarna heeft ASR haar verweer niet herhaald bij dupliek. De rechtbank gaat ervan uit dat ASR het verweer niet heeft willen handhaven. Als dat anders is, verwerpt de rechtbank het verweer als onvoldoende onderbouwd.

Het dossier [A]

2.8.

Op 28 oktober 2012 is [A] rijdend op zijn scooter van rechts (bijna) aangereden door een auto, bestuurd door een verzekerde van ASR. [A] viel door zijn ontwijkmanoeuvre. ASR erkende aansprakelijkheid. [A] wendde zich tot een belangbehartiger die – zo is het beeld van ASR – niet veel deed. Aan [A] betaalde ASR een voorschot van € 3.000,- op een moment dat de schadeomvang niet duidelijk was, omdat de belangenbehartiger van [A] nog weinig van zich had laten horen. Aan deze belangenbehartiger keerde ASR in totaal € 3.205,33 uit aan buitengerechtelijke kosten.

2.9.

Eind 2013/begin 2014 nam [eiseres] de belangbehartiging voor [A] over en meldde zij zich bij ASR. [A] stelde diverse medische klachten te hebben, waaronder knieklachten. De wederzijdse medisch adviseurs waren het er in april/mei 2014 over eens dat deze klachten geen ongevalsgevolg waren, althans dat er onvoldoende informatie was om anders te oordelen. Uit op 15 april 2014 voorhanden gekomen informatie bleek dat [A] acht dagen na het ongeval (dus begin december 2012) bij de behandelend arts liet weten geen knieklachten te hebben, terwijl de arts constateerde dat [A] een normaal looppatroon had.

2.10.

[A] bleef zich op het standpunt stellen dat hij wel degelijk knieklachten had. ASR heeft meegewerkt aan een nieuw medisch onderzoek hiernaar. In april/juli 2017 concludeerden de wederzijdse medisch adviseurs dat van een ongevalsgevolg geen sprake was.

2.11.

ASR heeft, blijkbaar omdat op geen enkel moment medisch is vastgesteld dat [A] knieklachten of andere klachten ondervond als gevolg van het ongeluk, geen voorschotten aan [A] betaald in aanvulling op de al betaalde € 3.000,-. Aan [eiseres] heeft ASR in of kort na oktober 2014 aan buitengerechtelijke kosten betaald € 1.478,19 en later (wanneer dat was blijkt niet uit het dossier van de rechtbank) nog een of meer betalingen ter hoogte van € 576,92. In totaal is dus aan buitengerechtelijke kosten in het dossier [A] betaald aan [eiseres] € 2.055,11 en aan diens voorganger € 3.205,33. Samen is dat € 5.260,44. De betalingen aan [eiseres] zijn voor de rechtbank niet te herleiden tot bedragen in de nota’s die zij uitbracht aan ASR in het dossier [A] . De som van die nota’s sluit op een bedrag dat € 14.217,76 hoger ligt dan wat ASR haar heeft betaald aan buitengerechtelijke kosten.

2.12.

[eiseres] vraagt de rechtbank een redelijk bedrag te bepalen aan aanvullende voorschotten, waarbij het plafond blijkbaar gevormd wordt door de openstaande som van

€ 14.217,76. ASR meent dat zij voldoende betaald heeft. Zij heeft daarvoor de volgende argumenten naar voren gebracht:

De schade is niet hoger dan € 3.000,- en de buitengerechtelijke kosten moeten in een aanvaardbare verhouding tot dat bedrag staan. Die aanvaardbare verhouding raakt zoek als er meer betaald wordt aan buitengerechtelijke kosten dan al is gedaan.

Het dossier had heel vroeg gesloten kunnen worden, want al in december 2012 ondervond [A] geen klachten meer van het ongeval. Dit bleek op 15 april 2014 en in elk geval had tóén het dossier gesloten kunnen worden.

2.13.

De rechtbank is van oordeel dat een aanvullend voorschot op zijn plaats is. De omvang van de schade van € 3.000,- als gevolg van het ongeval, is – anders dan ASR betoogt – niet allesbepalend voor de conclusie dat niets méér aan buitengerechtelijke kosten betaald hoeft te worden. Dat volgt ook uit de rechtsregel van de Hoge Raad dat voor de vergoeding van buitengerechtelijke kosten niet vereist is dat uiteindelijk komt vast te staan dat schade is geleden (ECLI:NL:HR:2015:586). Blijkbaar heeft ASR op enig moment na

15 april 2014 aanleiding gezien – de rechtbank veronderstelt dat dit was medio 2016 – mee te werken aan een nieuw medisch onderzoek naar de knieklachten van [A] . Alleen die stap al staat in de weg aan haar conclusie dat het dossier veel eerder gesloten had kunnen worden. Dat wordt niet anders door de herhaalde bevinding van de wederzijdse medisch adviseurs na het nieuwe medisch onderzoek dat de knieklachten van [A] geen ongevalsgevolg zijn. Die bevinding maakt het nieuwe onderzoek zelf niet een onredelijke stap en [eiseres] dient dus betaald te worden voor haar werk in verband daarmee, ook al is niet de conclusie getrokken dat de schade van [A] hoger was dan het voorschot van

€ 3.000,- dat al vele jaren eerder betaald was.

2.14.

Aan de eerste van de twee toetsen van de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW is voldaan: het was redelijk om boven wat al was betaald door ASR kosten te maken. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiseres] voor dit werk niet betaald kreeg, omdat de eerste betaling aan haar al in 2014 plaatsvond en ASR niet duidelijk maakt wanneer de rest is betaald.

2.15.

De tweede toets is wat een redelijke omvang van die (extra) kosten is.

Van belang is vooral of [eiseres] gerechtigd is de vele uren die zij blijkbaar heeft besteed aan contacten met haar cliënt [A] integraal door te berekenen aan ASR. [eiseres] vindt blijkbaar van wel. [eiseres] beroept zich op de regel dat de dader het heeft te doen met de predispositie van het slachtoffer: extra schade door zo’n predispositie komt voor rekening van de dader. Als het slachtoffer om wat voor reden dan ook veel tijd vraagt van [eiseres] , is dat volgens [eiseres] blijkbaar een predispositie waarvan de financiële gevolgen integraal met de (verzekeraar van de) dader afgerekend mogen worden. Maar die opvatting miskent de wettelijke dubbele redelijkheidstoets. Die toets beschermt de partij aan wie de buitengerechtelijke kosten in rekening worden gebracht. De wet maakt daarbij geen onderscheid en beschouwt veroorzakers van letselschade niet als een aparte categorie aan wie de dubbele redelijkheidstoets geen bescherming biedt. De kosten moeten dus een redelijke omvang hebben, ook als zij voortkomen uit een predispositie. Het is aan [eiseres] om te stellen dat de kosten een redelijke omvang hebben. In die stelplicht is zij tekortgeschoten, omdat zij niet heeft uitgelegd waarom elke minuut aandacht die haar cliënt [A] van haar vroeg redelijk was om door te berekenen aan ASR en niet heeft uitgelegd waarom zijzelf, [eiseres] , geen taak heeft om die tijd binnen de voor ASR redelijke perken te houden. De opvatting van [eiseres] impliceert dat zijzelf helemaal die taak niet heeft, in het verlengde waarvan zij blijkbaar elke minuut heeft gedeclareerd en geen woord in haar conclusies heeft gewijd aan de mogelijkheid om de tijd die zij aan [A] besteedde te beperken. Aldus heeft [eiseres] de rechtbank geen aanknopingspunt gegeven om op de tijd en het werk van [eiseres] de tweede redelijkheidstoets toe te passen. De procesrechtelijke consequentie daarvan is dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar stelplicht en de redelijkheid van de door haar in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten dus niet kan worden getoetst met behulp van de stellingen van [eiseres] . De rechtbank kan niet anders dan schatten wat een redelijke omvang van die kosten is.

2.16.

Die schatting leidt tot een extra bedrag aan voorschotten van € 1.500,- exclusief, dus € 1.815,- inclusief btw. In dat bedrag zijn kantoorkosten en verschotten begrepen. Meer aan extra voorschotten hoeft ASR niet te betalen voor het werk van [eiseres] in het dossier [A] dat in haar declaraties naar voren komt. Tot betaling van dit bedrag zal de rechtbank ASR veroordelen.

Het dossier [B]

2.17.

[B] is betrokken bij een verkeersongeval met een verzekerde bij ASR op 25 augustus 2016. ASR heeft de aansprakelijkheid erkend onder het voorbehoud dat het proces-verbaal nog (ander) licht op de zaak zou kunnen werpen. Dat voorbehoud heeft ASR op 7 april 2017 ingetrokken na ontvangst van het proces-verbaal. Zij schrijft daarbij nog wel dat zij niet kan uitsluiten dat er wellicht nog omstandigheden zouden kunnen zijn die een mogelijk beroep op eigen schuld van [B] rechtvaardigen. Dit laatste voorbehoud heeft ASR nooit concreet gemaakt en laten varen op 4 december 2017.

2.18.

ASR heeft aan [B] een eerste voorschot betaald van € 15.000,- in maart 2017 en nadat op 4 december 2017 de materiële schade voorlopig was begroot op € 15.587,18 heeft ASR een aanvullend voorschot aan [B] betaald van € 5.000,-.

2.19.

[eiseres] heeft op 10 mei 2017 een eerste declaratie uitgebracht voor buitengerechtelijke kosten van € 10.416,59. ASR heeft daarvan € 6.5000,- betaald. [eiseres] heeft op 28 september 2017 een tweede declaratie uitgebracht voor buitengerechtelijke kosten van € 3.038,03. ASR heeft verder niets betaald. Van het totaal dat [eiseres] declareerde (€ 13.454,62) bestaat € 10,- uit medische verschotten; de rest is het honorarium van [eiseres] inclusief kantoorkosten en met btw.

2.20.

Het debat tussen partijen spitst zich niet toe op de vraag of het redelijk was om buitengerechtelijke kosten te maken in dit dossier. Daarover zijn zij het (impliciet) eens. De rechtbank deelt die opvatting. Aan de eerste van de twee toetsen van de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW is voldaan.

2.21.

Het debat tussen partijen spitst zich wel toe op de tweede van de twee toetsen van de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW: wat is een redelijke omvang van de buitengerechtelijk kosten?

2.22.

Van belang is dat in voldoende mate duidelijk is welke buitengerechtelijke activiteiten [eiseres] heeft ondernomen en waarom dit qua omvang redelijk was, mede in relatie tot de behandelingsfase waarin het dossier zich bevindt. De stelplicht rust hierbij op [eiseres] . En in die stelplicht is zij tekortgeschoten.

2.23.

In de eerste plaats stelt [eiseres] dat de aansprakelijkheid onderwerp van discussie was, waarbij ASR de discussie compliceerde door terug te komen op een eerdere onvoorwaardelijke erkenning van aansprakelijkheid. Die laatste stelling is bezijden de waarheid. ASR heeft vanaf het begin het voorbehoud gemaakt dat het proces-verbaal van politie nog een ander licht op de zaak kon werpen. De stelling van [eiseres] dat de standpuntwisseling van ASR meer werk opleverde voor [eiseres] komt daardoor in de lucht te hangen. Aan die stelling, die overigens niet werd gevolgd door een opgave van het aantal extra uren dat daardoor is veroorzaakt, gaat de rechtbank daarom voorbij. Of [eiseres] extra uren moest maken (en hoeveel) door het kleine voorbehoud van ASR dat er wellicht sprake zou kunnen zijn van eigen schuld van [B] , heeft [eiseres] niet uitgelegd of inzichtelijk gemaakt. Zij schiet ook hier tekort in haar stelplicht. De rechtbank gaat daarom ook aan die stelling voorbij. De rechtbank is dus door [eiseres] niet in staat gesteld te beoordelen of en in welke omvang de standpunten van ASR over aansprakelijkheid en eigen schuld hebben geleid tot buitengerechtelijke activiteiten van [eiseres] die een aanvulling op het al betaalde voorschot van € 6.500,- rechtvaardigen.

2.24.

Dan de medische kant van de zaak. [eiseres] heeft gesteld dat zij niet begint met het verzamelen van medische informatie totdat de aansprakelijkheid is erkend. Die aanpak is te billijken. Maar daaruit volgt wel dat de eerste voorschotdeclaratie van [eiseres] voor een groot deel niet kan zien op deze activiteit. Die declaratie ziet namelijk op de periode december 2016 tot en met april 2017, terwijl de aansprakelijkheid door ASR op 7 april 2017 zonder voorbehoud werd erkend, behoudens een mogelijk beroep op eigen schuld.

Verder heeft [eiseres] de stelling van ASR erkend dat zij, [eiseres] , in het contact tussen partijen niet veel meer deed dan medische gegevens zonder commentaar doorsturen, althans tot het uitbrengen van de tweede voorschotdeclaratie op 28 september 2017. [eiseres] heeft namelijk – en niet onbegrijpelijk – gesteld dat zij in dit opzicht vaart op haar medisch adviseur. De medisch adviseur bracht een advies uit op 27 februari 2018. [eiseres] heeft niet de voor de hand liggende stelling van ASR betwist dat het debat tussen partijen over de omvang van het letsel en het ongevalsgevolg pas kon beginnen na dit advies van de medisch adviseur. Maar de voorschotdeclaraties die [eiseres] nu aan de rechtbank voorlegt zien op een eerdere periode, die eindigt in september 2017. Het debat over de medische kant van de zaak kon toen nog niet begonnen zijn en de rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat [eiseres] toen al haar medisch adviseur om advies had gevraagd, want normaal gesproken duurt het geen vijf maanden voor deze tot een advies komt.

2.25.

Het is aan [eiseres] om te stellen hoe het zit en dat deed zij niet; de rechtbank leidt uit de voorhanden gegevens af dat in dit dossier de fase van het debat over de medische kant van de zaak nog helemaal niet liep toen [eiseres] haar eerste en haar tweede voorschotdeclaratie uitbracht. Tegen die achtergrond en uit wat [eiseres] stelt, moet de conclusie zijn dat zij in de periode waarop de declaraties zien aan de medische kant van de zaak niet meer deed dat het verzamelen van medische informatie, die zij niet zelf bestudeerde in afwachting van een nog te vragen advies van haar medisch adviseur. Zulk werk rechtvaardigt geen inzet van een specialist tegen een daarbij horend uurtarief. Dat [eiseres] ervoor kiest alle activiteiten in haar kantoor tegen dit het uurtarief van haar enige specialist, de heer [eiseres] , in rekening te brengen aan aansprakelijkheidsverzekeraars, is een keus die de grenzen van de dubbele redelijkheidstoets overschrijdt. Dit oordeel gegeven zijnde, heeft [eiseres] niet voldoende gesteld over haar activiteiten om een aanvulling op het al betaalde voorschot van € 6.500,- te rechtvaardigen.

2.26.

Dan resteren de contacten die [eiseres] had met haar cliënt [B] . Onder verwijzing naar wat zij overwoog in 2.15, concludeert de rechtbank ook in dit dossier dat [eiseres] de rechtbank geen aanknopingspunt heeft gegeven om op de tijd en het werk van [eiseres] de tweede redelijkheidstoets toe te passen. [eiseres] heeft namelijk niet uitgelegd waarom een totaal van bijna 18 uur aan contacten met [B] in redelijkheid nodig was en dus aan ASR kan worden doorberekend. De procesrechtelijke consequentie daarvan is dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar stelplicht en de redelijkheid van de door haar in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten dus niet kan worden getoetst met behulp van de stellingen van [eiseres] . Het gaat dan om de periode waarover [eiseres] in het dossier [B] voorschotten declareerde. De rechtbank kan niet anders dan schatten wat in die periode een redelijke omvang van een voorschot is op de kosten in de zin van artikel 6:96 BW en heeft geen reden tot een hogere schatting dan de al door ASR betaalde € 6.500,-.

2.27.

De vordering van [eiseres] tot veroordeling van ASR van een aanvullend voorschot wordt in het dossier [B] afgewezen.

Het dossier [C]

2.28.

[C] was betrokken bij een aanrijding met een verzekerde van ASR op 20 januari 2006. In april 2007 is [eiseres] de belangenbehartiger van [C] geworden. De aansprakelijkheidsvraag was toen onderwerp van debat. In juli 2007 heeft ASR voorgesteld de aansprakelijkheid van haar verzekerde voor 75% te erkennen of anders een onderzoek te laten doen naar de toedracht van het ongeval door een verkeersongevallendeskundige. [eiseres] stemde niet in met de 75% en de vervolgens aangezochte deskundige rapporteerde in 2009, waarna ASR voor 100% aansprakelijkheid erkende.

2.29.

Toen de medische informatie in februari 2008 ter beschikking kwam, werkte [C] alweer, hoewel hij zijn overwerk niet als vanouds kon uitvoeren. Volgens ASR was de schade van [C] toen niet meer dan € 5.000,-. In maart 2008 is bij [C] een metalen pen uit zijn heup verwijderd, wat tot complicaties leidde. De wederzijdse medisch adviseurs hebben lang gedebatteerd over de vraag of deze complicaties een ongevalsgevolg waren. Ook is het debat zeer lang voortgezet over de vraag of de knieklachten bij [C] een gevolg waren van het ongeval. Om die vraag te beantwoorden is twee keer een medisch specialist benaderd door de medisch adviseurs. De medisch adviseur van [C] was het beide keren oneens met deze specialist. ASR wilde vervolgens komen tot een eindregeling, waar [eiseres] een eindregeling afhankelijk stelde van de uitkomst van de discussie tussen de medici. Het was intussen 25 oktober 2013.

2.30.

ASR heeft toch een eindregeling voorgesteld. Dat deed zij via een schaderegelaar die onderbouwd kwam tot een schadebedrag van € 54.000,- bovenop de al aan [C] betaalde voorschotten van € 19.000,-. Dat was op 25 februari 2014. [C] vond dit te weinig en [eiseres] deed een tegenvoorstel van € 150.000,-. Daarvoor gaf [eiseres] geen onderbouwing, waarna zij aan ASR liet weten dat [C] het tegenvoorstel niet wilde onderbouwen.

Partijen hebben daarna alleen nog maar positioneel onderhandeld. ASR heeft haar bod verhoogd in een paar stappen tot € 75.000,- bovenop het al betaalde voorschot. [C] is in één stap gezakt naar € 110.000,-. Ook dit lagere bedrag is niet onderbouwd door [eiseres] of [C] . Hier stokten de onderhandelingen. Het was intussen 6 oktober 2017. Rond die tijd is [C] overgestapt naar een nadere belangenbehartiger dan [eiseres] .

2.31.

[eiseres] heeft aan buitengerechtelijke kosten € 32.321,35 gedeclareerd. Daarvan is door ASR € 16.500,- betaald. [eiseres] betwist dit laatste bedrag onvoldoende in het licht van de door ASR bij dupliek overgelegde productie 5.

2.32.

ASR vindt dat [eiseres] de medische discussie had moeten afronden en naar een eindregeling had moeten streven, toen ASR dat aankaartte op 25 oktober 2013. De rechtbank is het daarmee eens. De opvatting van de medici is belangrijk, maar te beschouwen als een richtsnoer in de onderhandelingen over een eindafrekening. De medische discussie sleepte al jaren en [eiseres] had moeten stellen waarom zij op 25 oktober 2013 nog mocht verwachten dat de discussiërende medici tot een eensluidende opvatting zouden komen. Maar de rechtbank ziet in haar dossier geen gegevens die tot de conclusie voeren dat er nog medische kosten gemaakt zijn, omdat [eiseres] het debat niet naar zich toetrok vanaf 25 oktober 2013.

2.33.

ASR stelt verder onweersproken dat [eiseres] niet onderbouwde tegenvoorstellen deed van € 150.000,- en later van € 110.000,- in reactie op de wel onderbouwde schadeopstelling van de schaderegelaar van ASR. Het is natuurlijk het goed recht van [C] om positioneel door te onderhandelen en zonder motivering meer te claimen dan ASR biedt. En het is het goed recht van [eiseres] om daarin mee te gaan en zonder uitleg dit extra geld bij ASR te eisen. Maar dat betekent niet dat een dergelijke opstelling redelijk is. Zo’n opstelling is niet redelijk, want kan niet anders worden gezien dan ongemotiveerd overvragen. De buitengerechtelijke kosten van [C] die gemaakt zijn in verband met die opstelling zijn dus ook niet redelijk. De rechtbank zal daarom in haar begroting van een extra voorschot die kosten helemaal buiten beschouwing laten. Het gaat om alle buitengerechtelijke kosten die dateren van na 25 februari 2014. De rechtbank heeft het totaal daarvan inclusief kantoorkosten, btw en verschotten berekend op € 9.085,20. Dat bedrag trekt zij af van het totaal van de ingediende declaraties (€ 32.321,35). Zij komt dan uit op € 23.236,15.

2.34.

[eiseres] heeft kosten gedeclareerd voor niet door de heer [eiseres] verricht werk op administratief niveau. ASR begroot dat bedrag op bijna € 2.300,-. De rechtbank acht het in rekening brengen van dit werk tegen een tarief van € 300,- tot € 350,- per uur, plus 6% en later 10% kantoorkosten apert onredelijk en stelt dit hele bedrag buiten haar berekening van een aanvullend voorschot. Zij komt dan uit op pakweg € 21.000,-, wat € 4.500,- meer is dan ASR al betaalde.

2.35.

Dan resteert wederom de vraag of het noodzakelijk was de vele cliëntcontacten te hebben die uit het dossier [C] blijken. Het is [eiseres] die deze vraag moet beantwoorden en dat doet zij onvoldoende. De rechtbank verwijst weer naar 2.15 en oordeelt dat [eiseres] in haar stelplicht tekortschoot. Zo is het de rechtbank niet mogelijk vast te stellen of het redelijk is dat [eiseres] meer aan voorschotten betaald krijgt dan zij al ontving.

2.36.

De vordering van [eiseres] tot veroordeling van ASR van een aanvullend voorschot wordt in het dossier [C] afgewezen.

[D]

2.37.

[D] was betrokken bij een verkeersongeval met een verzekerde van ASR op 12 maart 2015. Zij viel op haar stuitje en had daardoor pijnklachten, terwijl later bleek dat zij verkeersangst had gekregen door het ongeval.

2.38.

De wederzijdse medisch adviseurs zijn het er in maart/april 2016 over eens dat een eindtoestand is bereikt en dat tot afwikkeling overgegaan kan worden. Dat gebeurt niet, want [eiseres] gaat niet op de uitnodiging daartoe van ASR. [eiseres] vindt dat er nog geen sprake is van een restloos psychisch herstel. In oktober 2017 vinden de wederzijdse medisch adviseurs nog hetzelfde als in maart/april 2016. [eiseres] betoogt weliswaar dat dit anders is door te citeren uit wat deze adviseurs schrijven, maar uit die citaten blijkt niet meer dan dat de medisch adviseur van [eiseres] laat weten het graag te vernemen als er zich nog klachten voordoen. Dat wijst op een op dat moment klachtenvrije [D] .

2.39.

Aan [D] is een voorschot van € 500,- betaald door ASR. Een aanvullend bedrag aan voorschot is nooit gevraagd, terwijl een voorstel voor een eindafrekening nooit is gedaan. De rechtbank leidt daaruit af dat [D] niet meer dan € 500,- aan schade leed. Door [eiseres] is € 5.983,15 aan voorschotten gedeclareerd. Daarvan is door ASR € 1.250,- betaald.

2.40.

[eiseres] stelt dat er in dit dossier geen discussiepunten bestaan, behalve over de buitengerechtelijke kosten. ASR vindt dat [eiseres] te passief is geweest in dit dossier door niet over te gaan tot schadeafwikkeling en – zo begrijpt de rechtbank – intussen kosten te blijven maken. Ook vindt ASR de buitengerechtelijke kosten in verhouding tot de schade onaanvaardbaar hoog.

2.41.

De rechtbank is het eens met ASR dat [eiseres] veel eerder tot schadeafwikkeling had moeten overgaan, namelijk toen de medisch adviseurs het eens waren over de eindtoestand van [D] . Dat was in maart/april 2016. Alle buitengerechtelijke kosten van daarna zijn niet redelijk. Dat geldt ook voor de verschotten. Dan blijft alleen de eerste declaratie van [eiseres] (van 30 juni 2016) over. Die ziet op het werk vanaf het begin tot en met 18 april 2016. De rechtbank oordeelt dat deze declaratie door ASR moet worden betaald. Tot dat moment was [eiseres] niet te passief bij de schadebehandeling, terwijl ASR niet duidelijk heeft gemaakt dat wat [eiseres] in die tijd deed onnodig was. De betwisting van de redelijkheid van het werk en de omvang ervan is daarmee onvoldoende. Dat geldt ook voor de tijd die [eiseres] heeft besteed aan de contacten met haar cliënt (of de moeder van haar cliënt). Die tijd is niet meer dan bij elkaar zo’n vier uur, wat in haast elk schadedossier goed voorstelbaar is. Dat de schade klein is, maakt het door [eiseres] bestede geringe aantal uren nog niet onredelijk en de daarmee gemoeide kosten nog niet onaanvaardbaar.

2.42.

De rechtbank begroot het extra door ASR aan [eiseres] te betalen voorschot op het bedrag van de eerste declaratie minus wat al is betaald: € 2.622,54 – € 1.250,- = € 1.422,54. De rechtbank houdt daarbij rekening met het gegeven dat het dossier [D] nog niet (formeel) is gesloten en het dus nu kan blijven bij een schatting, die voorbij gaat aan de discussie over het uurtarief en de vraag of alle activiteiten tegen dat uurtarief mogen worden berekend.

2.43.

De vordering van [eiseres] tot veroordeling van ASR van een aanvullend voorschot wordt in het dossier [D] toegewezen tot € 1.422,54, inclusief btw. Ook kantoorkosten en verschotten zijn in dat bedrag begrepen.

Het dossier [E]

2.44.

Op 11 september 2015 is de minderjarige [E] als fietser betrokken bij een ongeval met een verzekerde van ASR. ASR heeft aansprakelijkheid erkend, zonder discussie, na ontvangst van de daarvoor nodige informatie.

2.45.

[eiseres] is bij dit dossier betrokken vanaf het begin, totdat de vader van [E] de relatie met [eiseres] verbrak op 22 februari 2017. ASR heeft in die periode aan [E] voorschotten betaald tot bij elkaar € 6.500,-. De schade is in die periode voorlopig begroot op € 4.174,-, voorlopig omdat de benodigde medische stukken niet allemaal door ASR waren ontvangen.

2.46.

[eiseres] heeft € 10.980,26 aan buitengerechtelijke kosten gedeclareerd bij ASR. Daarvan is betaald € 7.527,69. ASR wil niet méér betalen.

2.47.

Het is aan [eiseres] te stellen dat de omvang van de buitengerechtelijke kosten redelijk is. In die stelplicht schiet [eiseres] tekort. Juridisch inhoudelijk heeft zijn geen werk hoeven doen, omdat het dossier ‘hing’ op de medische informatie. Ook op medisch vlak is tussen partijen blijkbaar geen debat geweest, wat zal samenhangen met het feit dat ASR niet de complete medische informatie had ontvangen.

2.48.

De werkzaamheden van [eiseres] moeten zich dus beperkt hebben tot wat ook uit de stellingen van [eiseres] zelf is af te leiden: het opvragen van medische informatie en het contact met (de ouders van) [E] . Waarom het redelijk is daarvoor € 10.980,26 te declareren heeft [eiseres] niet gesteld. Hierbij is van belang dat niet zonder meer valt in te zien waarom het redelijk is (zoals bedoeld in artikel 6:96 BW) dat het opvragen van informatie gebeurt tegen het uurtarief dat [eiseres] hanteert. De rechtbank verwijst naar wat zij overwoog in 2.34. Verder is van belang dat niet zonder meer valt in te zien waarom het redelijk is (zoals bedoeld in artikel 6:96 BW) het gedeclareerde aantal uren contact te hebben met (de ouders van) [E] . De rechtbank verwijst naar wat zij overwoog in 2.15.

2.49.

Het is aan [eiseres] te stellen dat het declareren van deze activiteiten in deze omvang redelijk is zoals bedoeld in artikel 6:96 BW. [eiseres] heeft dit niet gedaan. Dat leidt tot afwijzing van een extra voorschot in het dossier [E] .

Het dossier [F]

2.50.

[F] was betrokken bij een ongeval op 17 juni 2014 met een verzekerde bij ASR. [F] had eerst een andere belangbehartiger, die 58 uur aan de zaak heeft besteed en daarvoor door ASR € 5.000,- betaald kreeg. In oktober 2015 is [eiseres] de belangenbehartiger van [F] geworden. De aansprakelijkheid was toen al door ASR erkend.

2.51.

[eiseres] stelt dat [F] ‘door het ongeval volstrekt chaotisch is geworden en tevens meer dan gebruikelijk om aandacht vroeg’. Daarom is er voor [eiseres] veel meer tijd in de behandeling van de zaak gaan zitten dan normaal. [eiseres] heeft – totdat [F] de opdracht aan [eiseres] opzegde in augustus 2017 – in totaal aan ASR gedeclareerd

€ 37.151,89, waarin begrepen een bedrag van ongeveer € 4.000,- aan verschotten en reiskosten. ASR heeft aan [eiseres] betaald € 4.731,87. Op 28 februari 2018 is tussen [F] (bijgestaan door een opvolgend belangenbehartiger) en ASR een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen, waarbij haar schade is begroot op € 42.500,-.

2.52.

Uit de conclusie van repliek blijkt overtuigend dat [F] veel aandacht vroeg van [eiseres] . Maar het begin van een onderbouwing dat dit met het ongeval te maken had, ontbreekt. Met verwijzing naar wat is overwogen in 2.15 oordeelt de rechtbank dat de hoeveelheid tijd die [eiseres] besteedt aan contacten met een cliënt moet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Het is aan [eiseres] feiten en omstandigheden te stellen waaruit dat blijkt en ook om die stellingen te concretiseren. Dat deed [eiseres] niet. Daar komt bij dat de fase waarin dit dossier zich bevond toen [eiseres] erbij betrokken was, niet meer inhield dan het verzamelen van medische informatie. Want de juridische aansprakelijkheid was geen punt van discussie meer toen [eiseres] ‘aantrad’ en de medische gegevens waren pas compleet na haar defungeren als belangenbehartiger van [F] . Uit de stellingen van [eiseres] volgt niet dat haar declaratie zelfs maar in de buurt komt van wat redelijk is.

2.53.

Daar staat tegenover dat ASR te weinig heeft betaald. Onweersproken is dat [eiseres] verschotten heeft gedeclareerd tot een bedrag van ongeveer € 4.000,-. Daarin zijn reiskosten begrepen. Die schat ASR op € 626,-. ASR vindt dat te veel. Maar dan blijft een bedrag van ongeveer € 3.400,- aan verschotten overeind, dat geen kritiek heeft ondervonden van ASR in deze rechtszaak. Dan is het betalen van € 1.300,- méér aan totale voorschotten te mager voor de periode van een kleine twee jaar dat [eiseres] actief is geweest. Omdat in het dossier verdere aanknopingspunten ontbreken om tot een berekening te komen van een redelijk bedrag aan extra buitengerechtelijke kosten, schat de rechtbank dit ambtshalve op € 2.000,-. Dit is inclusief kantoorkosten en btw.

2.54.

De vordering van [eiseres] tot veroordeling van ASR van een aanvullend voorschot wordt in het dossier [F] toegewezen tot € 2.000,- exclusief btw, dus van € 2.420,- inclusief btw. In dat bedrag zijn kantoorkosten en verschotten begrepen.

Het dossier [G]

2.55.

is op 16 september 2009 betrokken bij een schadevoorval met een verzekerde van ASR. [eiseres] behartigde vanaf het begin de belangen van [G] . De aansprakelijkheid is door ASR zonder enige discussie erkend na ontvangst van getuigenverklaringen. [eiseres] stelt dat de opstelling op dit punt van ASR leidde tot extra buitengerechtelijke kosten, maar legt niet uit waar die extra kosten uit bestonden als er over de aansprakelijkheid geen discussie is geweest.

2.56.

Het vraagpunt in dit dossier was het medisch causaal verband tussen het letsel en het voorval. Onderzocht is – in de woorden van ASR (conclusie van antwoord 3.56) – of [G] een ‘veel uitgebreidere medische voorgeschiedenis had dan zij deed voorkomen’. Voordat alle medische gegevens op tafel lagen en er een expertiserapport door een medisch specialist was uitgebracht, was het eind 2017. Tussen [G] en ASR is een deelgeschil aanhangig gemaakt bij de Rechtbank Rotterdam, wat leidde tot een schikking van € 107.500,-. De buitengerechtelijke kosten zijn uitdrukkelijk buiten deze regeling gehouden. Die willen [eiseres] en ASR in deze rechtszaak laten vaststellen.

2.57.

Partijen noemen een verschillend bedrag aan onbetaalde declaraties. Volgens ASR is het € 39.196,87; volgens [eiseres] is dat € 35.149,25. Het gelijk ligt bij [eiseres] . Uit productie 10h van [eiseres] leidt de rechtbank af dat het gaat om zestien declaraties voor een som van € 51.149,25. Onbetwist is dat ASR € 16.000,- heeft betaald. Dan moet er nog € 35.149,25 openstaan. De declaraties zien op de periode 12 november 2015 tot en met 26 april 2018.

Onderdeel van de schikking tussen [G] en ASR was de betaling van een kostenbedrag van € 10.000,- door ASR aan de advocaat van [G] . Waar ASR betoogt in haar laatste akte dat zij na de schikking nog € 4.277,98 betaalde aan buitengerechtelijke kosten, neemt de rechtbank aan dat dit onderdeel was van de genoemde € 10.000,- en dat dit bedrag dus was bestemd voor de advocaat van [G] . Verder is toen ook nog een bedrag aan medische verschotten voldaan. Dit alles staat los van wat aan [eiseres] als honorarium is betaald.

2.58.

[eiseres] heeft de schikking van € 107.500,- tussen [G] en ASR overgelegd en daarbij laten weten dat de buitengerechtelijke kosten nog moeten worden vastgesteld, rekening houdend met deze schikking. ASR heeft daarna betoogd dat zij ook in relatie tot dit bedrag voldoende heeft betaald met € 16.000,-. Maar [eiseres] heeft haar eis niet aangepast. Die gaat nog steeds over de begroting door deze rechtbank van een redelijk bedrag aan voorschotten over de periode tot en met 26 april 2018 en veroordeling van ASR tot dat bedrag. In het verlengde daarvan ontbreekt iedere informatie over werkzaamheden na 26 april 2018.

Gegeven de eis van [eiseres] en de inhoud van procesdossier zal de rechtbank daarom volstaan met de bepaling welk voorschot over de periode tot en met april 2018 redelijk is.

2.59.

Het staat vast dat in die periode geen extra werkzaamheden zijn te begroten in verband met het niet meteen erkennen van aansprakelijkheid door ASR. [eiseres] heeft die extra werkzaamheden niet uitgelegd. Verder staat vast dat tot eind 2017 niet inhoudelijk kan zijn gedebatteerd over het medisch causaal verband, omdat daarover niet eerder inhoudelijk is gerapporteerd. De laatste declaratie (€ 2.236,08) van [eiseres] ziet op een termijn in 2018. De op een na laatste declaratie (€ 9.716,30) van [eiseres] ziet voor ongeveer 15 uur op werk na het uitbrengen van de medische rapportage. De verweren van ASR komen vooral neer op het berekenen van veel geld door [eiseres] voor niet of nauwelijks inhoudelijk werk. Het had op de weg van ASR gelegen duidelijker te preciseren om welk werk dat ging ná het uitbrengen van de medische rapportage, omdat partijen toen – zo heeft ASR gesteld – tot een inhoudelijk debat konden overgaan. Wat betreft de periode tot het uitbrengen van de medische rapportage had het juist op de weg van [eiseres] gelegen duidelijk te stellen waarom het door haar verrichte werk in redelijkheid aan ASR in rekening te brengen is. Hier is [eiseres] weer tekortgeschoten in haar stelplicht.

In haar betoog noemt zij enkele voorbeelden die de rechtbank ervan moeten overtuigen dat zij méér deed dan het inwinnen van medische informatie, maar [eiseres] heeft die activiteiten niet in uren begroot. Zo kan de rechtbank geen onderscheid maken en heeft zij dus geen aanknopingspunten in het betoog van [eiseres] om de te declareren uren in een redelijke omvang te bepalen.

Ook betoogt [eiseres] weer dat zij alle uren die zij declareerde ook heeft gemaakt, ook de uren die bestonden uit de contacten met haar cliënt. Maar dat maakt nog niet dat die uren voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Daarvoor verwijst de rechtbank naar wat zij overwoog in 2.15. Ook dit betoog van [eiseres] biedt dus onvoldoende aanknopingspunten om de te declareren uren in een redelijke omvang te bepalen.

2.60.

Bij gebrek aan andere aanknopingspunten schat de rechtbank daarom zelf het in redelijkheid te declareren bedrag, waarbij zij geen reden heeft om af te wijken van wat er al betaald is. Dit oordeel ziet niet op wat [eiseres] zou mogen declareren over de periode na 26 april 2018.

2.61.

De vordering van [eiseres] tot veroordeling van ASR van een aanvullend voorschot wordt in het dossier [G] afgewezen.

Overzicht en proceskosten

2.62.

Het voorgaande overziende wijst de rechtbank toe aan aanvullende voorschotten van € 1.815,- inclusief btw (dossier [A] ), € 1.422,54 inclusief btw (dossier [D] ) en € 2.420,- inclusief btw (dossier [F] ). Samen is dat € 5.657,54.

2.63.

Gegeven de omvang van de eis is [eiseres] de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. [eiseres] moet daarom de eigen proceskosten dragen en die van ASR vergoeden. De proceskosten aan de kant van ASR begroot de rechtbank op € 618,- (griffierecht) en op

€ 3.414,- (salaris advocaat, 2,0 punten × tarief € 1.707,00). Samen is dat € 4.032,-.

2.64.

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente over de nakosten worden toegewezen als hierna in de beslissing vermeld.

3 De beslissing

De rechtbank

3.1.

veroordeelt ASR om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 5.657,54 (in dit bedrag zijn verschotten, kantoorkosten en btw begrepen),

3.2.

veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van ASR tot op heden begroot op € 4.032,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot die van betaling,

3.3.

veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op

€ 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot die van betaling,

€ 82,- en de kosten van het betekeningsexploot, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening, dit alles onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,

3.4.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

3.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2019.1

1 type: RV (4237) coll: JidK (4204)

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey