Rb: werkgever aansprakelijk voor botsing verzorgende en bewoner in elektrische rolstoel
Verzoekster is in de gang van verzorgingshuis aangereden door een bewoner in een elektrische rolstoel, toen zij een kamer uitliep. Zij stelt werkgever aansprakelijk ex art 7:658 BW en 7:611 BW. De rechtbank overweegt dat hoewel werkgever heeft aangevoerd dat zij een aantal algemene maatregelen heeft genomen, zoals het laten opstellen van een RI&E, het laten plaatsvinden van een training voor rolstoelgebruikers en het betrekken daarbij van de medewerkers, heeft zij niet concreet gemaakt dat zij maatregelen heeft getroffen om een ongeval als het onderhavige te voorkomen. Gesteld noch gebleken is dat personeel en de gebruikers van een elektrische rolstoel zijn gewaarschuwd voor het rijden vlak langs openstaande deuren. Evenmin is aangevoerd dat het gebruik van deze rolstoelen, in relatie met de snelheid (tot 10 kilometer per uur) en de beperkte ruimte in de gangen, aan de orde is geweest in het RI&E dan wel bij de genoemde trainingen. De kantonrechter oordeelt dat onvoldoende is gesteld en gebleken dat werkgever heeft voldaan aan haar zorgplicht.
Instantie
Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak
07-01-2021
Datum publicatie
19-01-2021
Zaaknummer
8810418 \ EJ VERZ 20-351
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Beschikking
Inhoudsindicatie
Deelgeschilprocedure. Aansprakelijkheid werkgever ex 7:658 BW. Botsing bewoner met elektrische rolstoel en verzorgster.
Werkgever heeft onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd dat aan zorgplicht is voldaan.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 8810418 \ EJ VERZ 20-351
Beschikking van 7 januari 2021
in de zaak van
[verzoekster]
woonplaats kiezende te [plaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. Z.J. Rittersma,
tegen
1.de stichting
STICHTING CARINOVA WOONZORG
statutair gevestigd te Deventer,
verweerster,
gemachtigde: mrs. K.C. Adam en R. Steenbergen te Enschede,
2.de naamloze vennootschap
Bovemij N.V.,
statutair gevestigd te Nijmegen,
verweerster,
gemachtigde: mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem.
Partijen zullen hierna [verzoekster] , Carinova en Bovemij worden genoemd.
1 De procedure
1.1.
[verzoekster] heeft een verzoekschrift ex artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) ingediend. Dit verzoekschrift is ontvangen op 29 april 2020.
1.2.
Carinova en Bovemij hebben verweerschriften ingediend, ontvangen respectievelijk 23 september 2020 en 28 september 2020.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter zitting op 8 oktober 2020, waar [verzoekster] , Carinova en Bovemij met hun gemachtigden zijn verschenen.
1.4.
Bij mondeling vonnis van 8 oktober 2020 is de zaak door de rechtbank verwezen naar de kantonrechter.
1.5.
Na de mondelinge behandeling en verwijzing naar de rol voor akte uitlating, heeft Carinova op 29 oktober 2020 een akte overlegging producties in het gebracht.
Bij antwoordakte uitlating producties van 12 november 2020 heeft [verzoekster] daarop gereageerd.
1.6.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.
2 De feiten
2.1.
Carinova is een zorgorganisatie die actief is op gebied van thuiszorg, woonzorg en huishoudelijke hulp. [verzoekster] was vanaf 15 januari 2001 tot en met 31 oktober 2019 in dienst bij Carinova, laatstelijk in de functie van ‘Helpende’ voor 23,45 uur per week. [verzoekster] werkte met patiënten op de somatische afdeling van de vestiging Sint Jozef. Zij verrichtte werkzaamheden betreffende de verzorging van de daar aanwezige patiënten.
2.2.
Op 30 maart 2013 is [verzoekster] in botsing gekomen met een bewoner in een elektrische rolstoel.
2.3.
Op 2 april 2013 werd een Melding Ongevallen Medewerker-formulier (verder MOM-formulier) ingevuld. In dit formulier heeft [verzoekster] het ongeval als volgt beschreven:
Ik ben uit de slaapkamer van een bewoner gekomen, ben toen aangereden door een bewoner met een elektrische stoel daar door ben ik hard op mijn knieën terecht gekomen.
Het formulier is voor gezien ondertekend door leidinggevende [B] .
2.4.
In januari 2014 is de betreffende bewoner overleden.
2.5.
Mevrouw [A] , een collega van [verzoekster] , heeft op 22 juni 2014 een verklaring afgelegd. Zij bevond zich in “het slob” toen zij een lepeltje en glas hoorde vallen in de gang en iemand au hoorde roepen. Toen zij ging kijken zag zij [verzoekster] op de grond zitten en de bewoner die haar had aangereden in de rolstoel er naast.
Uit een situatieschets die als bijlage bij de verklaring is gevoegd blijkt dat het slob zich om de hoek van de plek van de botsing bevond.
2.6.
Bij e-mail van 3 februari 2015 heeft [B] aan [C] geschreven:
Ik heb beide partijen gehoord enkele dagen later na het incident.
het is in een weekend gebeurt en dan ben ik vrij.
[verzoekster] verklaarde dat [X] met zijn elektrische rolstoel hard uit zijn kamer kwam rijden met een flinke vaart en zo tegen haar aangereden is.
[X] zei dat hij niet hard had gereden en dat [verzoekster] niet op lette en hard liep op de afdeling zonder te kijken.
Ik herinner mij dat ik wel een rapport heb gemaakt en een MOM heb ingevuld. Deze heb ik toentertijd naar [D] gestuurd.
Ik zelf heb het niet meer, ben ik gaan werken in andere functie, en heb alles verwijderd
2.7.
[verzoekster] heeft zowel haar werkgever Carinova, als WAM-verzekeraar Bovemij aansprakelijk gesteld. Beide partijen hebben geen aansprakelijkheid willen erkennen.
2.8.
Op de brief van de toenmalige advocaat van [verzoekster] , gedateerd 4 maart 2016, heeft mr. Bindels namens zijn cliënte Bovemij bij brief van 8 april 2016 gereageerd. De laatste alinea luidt als volgt:
Ik merk tot slot op dat vanwege het aantal scootmobielen dat in zorginstellingen wordt gebruikt deze kwestie voor Bovemij principieel van aard is. Hoewel niet sympathiek over zal komen hecht ik eraan duidelijk te zijn en ontkom ik er ook niet aan u te berichten dat Bovemij niet tot enige onderhandeling bereid is en ook geen vaststellingsovereenkomst zal sluiten. (…)
2.9.
Namens [verzoekster] heeft mr. Rittersma in 2017 met de verzekeraar van Carinova, ASR, gecorrespondeerd over dit geschil.
3 Het geschil
3.1.
[verzoekster] heeft verzocht:
- te verklaren voor recht dat Carinova op grond van artikel 7:658 BW en/of artikel 7:611 BW als voormalig werkgever aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] als gevolg van het ongeval van 30 maart 2013 lijdt;
- te verklaren voor recht dat Bovemij op grond van de scootmobielverzekering afgesloten tussen ENRA en Carinova de verplichting rust om dekking te verlenen voor de gevolgen van het ongeval van [verzoekster] van 30 maart 2013;
en
- te verklaren voor recht dat Bovemij als WAM-verzekeraar aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] als gevolg van het ongeval van 30 maart 2013 lijdt;
- te verklaren voor recht indien en voor zover Carinova en Bovemij aansprakelijk zijn, dat ieder van deze partijen hoofdelijk gehouden is de schade aan [verzoekster] te vergoeden:
- de kosten van [verzoekster] zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv vast te stellen op het in het verzoekschrift begrote bedrag;
- te bepalen dat verweerders aan de betaling van alle kosten waartoe zij worden veroordeeld binnen 14 dagen na dagtekening van de beschikking moeten voldoen door betaling aan verzoekster op derdengeldrekening [xxxx] tnv Stichting Derdengelden Advocatenkantoor Balans, met verklaring dat deze kosten uitvoerbaar bij voorraad zullen zijn en dat wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd zal zijn als die kosten niet binnen deze termijn zijn voldaan.
3.2.
Carinova en Bovemij hebben verweer gevoerd.
3.3.
Voor zover van belang zal op de stellingen van partijen hieronder worden ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Carinova en Bovemij hebben zich ten eerste op het standpunt gesteld dat het geschil niet geschikt is om in een deelgeschilprocedure behandeld te worden omdat de toedracht van het ongeval niet vaststaat. Nu nadere bewijslevering noodzakelijk is dient het verzoek naar hun mening te worden afgewezen. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.2.
De aansprakelijkheidsvraag leent zich in beginsel voor een deelgeschilprocedure, aangezien een beslissing omtrent die vraag kan bijdragen aan een minnelijke regeling tussen partijen en in die zin het pad daarheen kan effenen. Bij een verzoek om voor recht de aansprakelijkheid uit te spreken is evenwel de begrenzing voor een beslissing in deelgeschil gelegen in de vraag of – kort gezegd – uitvoerige bewijsverkrijging of -levering nodig is voor een beslissing op een verzoek. Een deelgeschil waarvan te verwachten is dat de beantwoording van die vraag te kostbaar is en veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering nodig zal zijn, zal zich minder snel lenen voor een deelgeschilprocedure. Tegen die achtergrond zal de kantonrechter het voorliggende verzoek beoordelen. Voor zover nodig zal daarop in het hiernavolgende worden teruggekomen.
De inhoudelijke beoordeling
[verzoekster] heeft haar vordering tegen haar voormalig werkgever Carinova gebaseerd op de artikelen 7:658 BW en 7:611 BW. De vordering jegens Bovemij ziet op de vraag of zij als WAM-verzekeraar gehouden is dekking te verlenen voor de gevolgen van het ongeval. Deze tegen verschillende partijen en op verschillende gronden ingestelde vorderingen dienen afzonderlijk te worden beoordeeld.
De vordering jegens Carinova
4.3.
[verzoekster] voert aan dat zij tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden is aangereden door een bewoner in een elektrische rolstoel. Zij stelt dat zij uit een kamer kwam met een dienblad in haar handen en op het moment dat zij de gang opliep werd aangereden. Daardoor is zij hard op haar knieën terecht gekomen. Deze lezing volgt ook uit haar verklaring in de MOM-melding en haar schriftelijke verklaring van 31 maart 2014. Zij verwijst verder naar de verklaring van [A] die het ongeval niet gezien heeft maar wel gehoord. [A] is naar de plek waar het geluid vandaan kwam toegelopen en heeft daar [verzoekster] op de grond aangetroffen met de bewoner in de rolstoel er naast.
Carinova stelt zich op het standpunt dat de toedracht van het ongeval niet vast staat en dat nadere bewijslevering noodzakelijk is. Zij verwijst naar de e-mail van leidinggevende [B] , die twee jaar na het ongeval meedeelt dat hij enkele dagen na het ongeval [verzoekster] en de betrokken bewoner over het ongeval heeft gehoord en een andere lezing van het incident beschrijft. Verder merkt Carinova op dat de plaats van aanrijding niet vaststaat en dat [A] niet als ooggetuige kan worden aangemerkt.
Schade tijdens de uitvoering van de werkzaamheden
4.4.
Gelet op de strekking van artikel 7:658 BW is het aan de werknemer om te stellen en te bewijzen dat zij schade heeft opgelopen tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden.
4.5.
Uit hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd, maar ook uit de bronnen waarop Carinova zich beroept, kan voldoende worden afgeleid dat [verzoekster] ten val is gekomen tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden. Carinova beroept zich er op dat de toedracht niet vast staat, maar miskent daarbij dat het niet aan [verzoekster] is om de toedracht van het ongeval te bewijzen. Van de werknemer kan immers niet worden verlangd dat hij ook aantoont hoe het ongeval heeft plaatsgevonden of wat daarvan de (exacte) oorzaak is (HR 4 mei 2001, NJ 2001/377).
4.6.
Carinova betoogt dat [verzoekster] niet heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden door het incident. Gelet op hetgeen door [verzoekster] in haar verklaring van 31 maart 2014 en ter zitting heeft aangevoerd en door Carinova niet voldoende is weersproken, kan echter voldoende worden vastgesteld dat zij pijn heeft ondervonden door haar val. Verder kan worden vastgesteld dat zij kort na het ongeval is uitgevallen voor haar werk. Hoewel aan Carinova kan worden toegegeven dat [verzoekster] haar schade niet inzichtelijk heeft gemaakt, is op grond van het bovenstaande voldoende aannemelijk dat [verzoekster] (enige) schade heeft geleden door de val tijdens haar werk. De vraag of en welke klachten van [verzoekster] aan het ongeval kunnen worden toegerekend is in deze procedure niet aan de orde en zal zo nodig in een later stadium moeten worden onderzocht aan de hand van medische informatie.
4.7.
Gelet op het voorgaande is Carinova ingevolge artikel 7:658 BW als werkgeefster aansprakelijk voor de schade van [verzoekster] , tenzij zij aantoont dat het de in lid 1 van dat artikel genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [verzoekster] .
Zorgplicht artikel 7:658 BW
4.8.
De kantonrechter stelt voorop dat met betrekking tot de zorgplicht die voortvloeit uit artikel 7:658 BW het aan de werkgever is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij al die maatregelen heeft genomen en al die aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig zijn om de schade te voorkomen. De zorgplicht van de werkgever beoogt niet een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen. Gelet op de ruime strekking van de zorgplicht kan echter niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade (HR 12 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3129)
4.9.
In de onderhavige zaak rust dus op Carinova de stel- en bewijslast dat zij heeft voldaan aan de zorgplicht om de gangen op zodanige wijze in te richten en te onderhouden, alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat haar werknemers in de uitoefening van hun werkzaamheden schade lijden.
4.10.
Carinova heeft aangevoerd dat de somatische afdeling waar [verzoekster] werkte geen inherent gevaarlijke locatie was. Per afdeling was maximaal sprake van twee bewoners met een elektrische rolstoel en deze bewogen zich met gematigde snelheid over de afdeling, mede omdat een elektrische rolstoel geen hoge snelheden kan bereiken. Men kan deze rolstoelen horen aankomen. De wandel- en rijdgang bevond zich aan de ‘deurzijde’ (de zijde van de deuren van de kamers), dit mede in verband met de plaatsing van de toegangsdeuren en de aanwezigheid van de ontvangstbalie en geparkeerde facilitaire karren aan de andere zijde van de hal. De deuren draaien naar binnen en zijn 120 cm breed, waardoor goed zicht op de gang bestond. Mits de gebruikelijke oplettendheid in acht werd genomen, was de kans op een ongeval vrijwel nihil, aldus Carinova. De elektrische rolstoel waarop de bewoner reed – een Moving People Puma – heeft een maximale snelheid van 10 km per uur. Carinova heeft een risico-inventarisatie en evaluatie (hierna: RI&E) laten uitvoeren en op basis daarvan een actieplan opgesteld. Elke bewoner die in een elektrische rolstoel rijdt, krijgt van de ergotherapeut van Carinova training voor het gebruik ervan. Zij krijgen uitleg over veiligheid en de besturing. Daarbij worden ook de medewerkers betrokken. Ook is de module ‘Omgaan met hulpmiddelen’ onderdeel van de praktijkopleiding. De door [verzoekster] genoemde mogelijke maatregelen, zoals een aangewezen berijdbare strook, acht zij niet praktisch en feitelijk onwerkbaar. Het zou leiden tot onredelijk oponthoud. De gang is 205 cm breed en aan de zijde van de balie werden tilliften, rolstoelen en facilitaire karren geparkeerd. Caronova behoefde niet te waarschuwen dat werknemers bij het verlaten van een kamer naar links moeten kijken omdat dat in het dagelijks leven gebruikelijk is wanneer men de straat oploopt of een kamer verlaat. Het ophangen van spiegels had het ongeval niet voorkomen, nu [verzoekster] kennelijk niet naar links heeft gekeken, zodat zij ook niet in de spiegel zou hebben gekeken als die er zou hebben gehangen. Daarbij komt dat [verzoekster] een ervaren medewerkster was die op het moment van het ongeval meer dan 12 jaar in dienst was.
Carinova concludeert dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht.
4.11.
[verzoekster] heeft zich op het standpunt gesteld dat een elektrische rolstoel die tot 10 km per uur vlak voor de deuren langsrijdt een hoog risico geeft op botsingen met iemand die een kamer verlaat. Carinova had actief moeten toezien op veilig gebruik van elektrische rolstoelen en de bewoners moeten aanspreken op veiligheid.
4.12.
De kantonrechter overweegt als volgt. Hoewel Carinova heeft aangevoerd dat zij een aantal algemene maatregelen heeft genomen, zoals het laten opstellen van een RI&E, het laten plaatsvinden van een training voor rolstoelgebruikers en het betrekken daarbij van de medewerkers, heeft zij niet concreet gemaakt dat zij maatregelen heeft getroffen om een ongeval als het onderhavige te voorkomen. Gesteld noch gebleken is dat personeel en de gebruikers van een elektrische rolstoel zijn gewaarschuwd voor het rijden vlak langs openstaande deuren. Evenmin is aangevoerd dat het gebruik van deze rolstoelen, in relatie met de snelheid (tot 10 kilometer per uur) en de beperkte ruimte in de gangen, aan de orde is geweest in het RI&E dan wel bij de genoemde trainingen. Carinova heeft niet uiteengezet dat zij heeft overwogen terzake aanwijzingen te geven en evenmin heeft zij gemotiveerd uiteengezet waarom zij daarvan heeft afgezien. De gestelde praktische onwerkbaarheid van mogelijke maatregelen heeft Carinova onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Gelet op deze omstandigheden is onvoldoende gesteld en gebleken dat Carinova heeft voldaan aan haar zorgplicht.
4.13.
Dat een situatie als de onderhavige zich niet had voorgedaan als [verzoekster] beter had opgelet, leidt niet tot een ander oordeel. Ook niet nu zij als een ervaren medewerkster moet worden beschouwd. Een werkgever mag er immers niet al te zeer op vertrouwen dat de werknemer zelf goed oppast, maar moet rekening houden met een zekere mate van onoplettendheid. Dat geldt ook voor ervaren medewerkers (vgl. HR 7-12-2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7590). Van een situatie waarvoor Carinova in redelijkheid niet behoefde te waarschuwen of andere maatregelen behoefde te nemen is naar het oordeel van de kantonrechter evenmin sprake. Naast het voorgaande wordt daarbij in aanmerking genomen dat [verzoekster] tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden en binnen de muren van de werkruimte is aangereden door een bewoner in een elektrische rolstoel en dat geen sprake is van een ongeval dat zich ook in de privésfeer had kunnen voordoen. Daar komt bij dat een ruime zorgplicht van de werkgever bestaat op grond waarvan niet te snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan.
Causaal verband tussen zorgplichtschending en het ongeval
4.14.
Carinova heeft daarnaast aangevoerd dat het ongeval ook had plaatsgevonden als zij wel maatregelen had genomen. Gelet op het voorgaande volgt de kantonrechter dit standpunt niet. Indien de betreffende bewoner voetstaps had gereden en/of niet genoodzaakt was geweest om vlak langs de deur te rijden, had het ongeval zich waarschijnlijk niet voorgedaan. Dat Carinova geen invloed heeft op het rijgedrag van haar bewoners kan in zijn algemeenheid niet worden aanvaard. Uit niets blijkt immers dat de betreffende bewoner eventuele instructies van Carinova niet zou hebben opgevolgd. Voor zover Carinova zich op het standpunt stelt dat de bewoner voetstaps reed en wel ruimte heeft gelaten tussen zijn rijbaan en de kamerdeur heeft Carinova deze omstandigheden onvoldoende gemotiveerd onderbouwd met concrete aanwijzingen. Het feit dat Carinova na het ongeval in 2013 heeft nagelaten om gedegen onderzoek te doen naar de toedracht van het ongeval, zoals de snelheid waarmee de bewoner heeft gereden en de exacte locatie van het ongeval, dient gelet op het wettelijk kader voor haar rekening te komen.
Bewuste roekeloosheid?
4.15.
Hoewel Carinova wel summierlijk heeft betoogd dat [verzoekster] bewust roekeloos heeft gehandeld kan zij hierin niet worden gevolgd. Het enkele feit dat [verzoekster] mogelijk onoplettend de gang is opgelopen, maakt niet dat sprake is van bewuste roekeloosheid.
Zorgplichtschending
4.16.
Geconcludeerd wordt dat Carinova niet heeft aangetoond dat zij de in lid 1 van artikel 7:658 BW genoemde verplichtingen is nagekomen, zodat zij aansprakelijk is voor de nog nader vast te stellen schade van [verzoekster] .
De vordering jegens Bovemij
4.17.
[verzoekster] heeft haar vordering jegens Bovemij gebaseerd op de WAM. Zij stelt dat de botsing van [verzoekster] met de bewoner op de elektrische rolstoel op grond van de verzekering van de rolstoel onder de dekking van de WAM valt.
4.18.
Bovemij heeft verweer gevoerd. Naast een beroep op verjaring heeft zij zich op het standpunt gesteld dat uit het voorval geen burgerrechtelijke aansprakelijkheid voortvloeit waarvoor de WAM dekking beoogt te bieden, dat het voorval niet is gerelateerd aan het gebruik van een motorrijtuig op een weg of terrein en dat het voorval geen verband houdt met deelname aan het verkeer. Voor toewijzing van de vordering zal onder meer de aansprakelijkheid van de bestuurder van de elektrische rolstoel moeten komen vast te staan. In dat kader heeft Bovemij een beroep gedaan op eigen schuld. Verder heeft Bovemij gemotiveerd betoogd dat dit geding zich niet leent voor een beslissing in een deelgeschil. Naast haar constatering dat de toedracht niet vast staat, heeft zij er op gewezen dat een beslissing over de aansprakelijkheid niet zal leiden tot buitengerechtelijke onderhandelingen, laat staan dat Bovemij een vaststellingsovereenkomst zal sluiten. Bovemij heeft daarbij verwezen naar haar brief van mr. Bindels van 8 april 2016 (r.o. 2.8) en heeft opgemerkt dat geen sprake is van vastgelopen onderhandelingen omdat onderhandelingen nimmer zijn gestart en na voormelde brief geen enkel contact tussen [verzoekster] en Bovemij heeft plaatsgevonden.
4.19.
Gegeven het doel van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechter te beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv). De rechter kan zich daarover een oordeel vormen aan de hand van een zakelijk overzicht van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen over de vordering, dat ingevolge artikel 1019x, derde lid, onderdeel c, Rv in het verzoekschrift dient te worden opgenomen (kamerstukken 2007-2008, 31518, nr. 3).
Geoordeeld wordt dat uit hetgeen [verzoekster] en Bovemij naar voren hebben gebracht, niet kan worden afgeleid dat een beslissing op het verzochte kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Bovemij heeft reeds in 2016 aan [verzoekster] meegedeeld dat zij in deze zaak niet tot onderhandeling wenst over te gaan en [verzoekster] heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat partijen op enig moment wel in onderhandeling zijn getreden. Nu een der partijen expliciet aangeeft niet (meer) bereid te zijn om te onderhandelen, zal de vaststelling van de aansprakelijkheid daarom ook niet meteen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarnaast geldt dat de toedracht van het ongeval vooralsnog onduidelijk is, waardoor de kantonrechter onvoldoende houvast heeft om een uitspraak te doen over de aansprakelijkheid en het beroep op eigen schuld. Het verzoek voldoet daarmee niet aan de proportionaliteitstoets, nu voor behandeling van de zaak nader onderzoek naar de feiten noodzakelijk zal zijn. Op grond van het voorgaande stuit het verzoek af op de begrenzing van het deelgeschil als geformuleerd in artikel 1019w Rv jo 1019z Rv. De vordering jegens Bovemij zal worden afgewezen.
4.20.
Met Bovemij is de kantonrechter van oordeel dat een begroting van gevorderde kosten verbonden aan het verzoek jegens Bovemij achterwege dient te blijven, nu niet is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets. Aangezien [verzoekster] onnodig en ten onrechte een deelgeschilprocedure jegens Bovemij aanhangig heeft gemaakt, zal de kantonrechter deze kosten niet begroten.
De slotsom
4.21.
De slotsom luidt dat Carinova aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] ten gevolge van het ongeval lijdt en dat zij tevens zal worden veroordeeld in de kosten van het deelgeschil.
4.22.
Ingevolge artikel 1019aa Rv dienen de kosten van de behandeling van het verzoek aan de zijde van [verzoekster] te worden begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking moeten worden genomen. Het moet gaan om kosten welke in redelijkheid zijn gemaakt en de hoogte van die kosten dient eveneens redelijk te zijn. Mr. Rittersma heeft een urenuitdraai overgelegd betreffende een tijdsbesteding van 27 uren tegen een uurtarief van € 245,00 exclusief BTW. Carinova heeft deze kosten niet gemotiveerd betwist. Aangezien deze kosten zien op zowel op het geschil met Carinova als op het geschil met Bovemij, ziet de kantonrechter aanleiding om Carinova te veroordelen tot betaling van de helft van de uren die tot en met de zitting zijn gemaakt (18,5 + 5 = 23,5 / 2 = 11,75 uren) te vermeerderen met de uren die zijn gemoeid met de antwoordakte (3,5 uren) derhalve 15,25 uren.
4.23.
Carinova wordt veroordeeld tot betaling van 15,25 x € 245,00 x 21% = € 4.520,86 inclusief BTW, te vermeerderen met het griffierecht van € 83,-.
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Carinova op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] als gevolg van het ongeval van 30 maart 2013 lijdt,
5.2.
veroordeelt Carinova, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 4.520,86 inclusief btw, te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht ad € 83,-, binnen twee weken na de datum van deze beschikking, op derdengeldrekening [xxxx] tnv Stichting Derdengelden Advocatenkantoor Balans, waarbij de wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd zal zijn als niet binnen deze termijn is voldaan,
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.N. Bartels, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2021.