Rb: causaal verband tussen mishandeling na verkeersruzie en psychische klachten niet aangenomen
Eiser wordt na verkeersruzie door gedaagde belaagd in zijn auto. De rechtbank oordeelt dat de klachten niet (allemaal) de vereiste plausibiliteitsmaatstaf doorstaan, in de zin dat sprake is van een geobjectiveerd klachtenpatroon. De psychische klachten kunnen gelet op de overgelegde stukken weliswaar worden aangenomen, maar het causaal verband met de mishandeling allerminst. Eiser kampte voorafgaand aan de mishandeling met somberheidsgevoelens en slaapproblemen. Eiser heeft zich vóór de mishandeling onder behandeling van een psychiater laten stellen. In hoeverre de mishandeling de psychische klachten heeft verergerd, kan de rechtbank bij gebreke van objectieve gegevens daaromtrent niet vaststellen. Diverse schadeposten afgewezen.
ECLI:NL:RBGEL:2022:194, Rechtbank Gelderland, C/05/392764 / HZ ZA 21-299 (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:RBGEL:2022:194
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
19-01-2022
Datum publicatie
01-02-2022
Zaaknummer
C/05/392764 / HZ ZA 21-299
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Letselschadezaak na mishandeling (verkeersruzie). Afw. vord. verlies verdienverm. die door slo. nadrukkelijk is beperkt tot spec. opdracht, die echter niet aannemelijk is geworden. Afw. nader smartengeld. Slechts toewijzing €316 voor beschadigde bril.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/392764 / HZ ZA 21-299
Vonnis van 19 januari 2022
in de zaak van
[eisende partij] ,
wonende te ‘ [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. E.A.P. Mulders te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde partij] ,
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.B.R. Daniels te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd worden.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het tussenvonnis van 22 september 2021
–
het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 20 oktober 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2De feiten
2.1.
[gedaagde partij] is bij onherroepelijk vonnis van de politierechter te Den Haag van 30 november 2020 veroordeeld ter zake van de mishandeling (artikel 300 Wetboek van Strafrecht) van [eisende partij] op 18 oktober 2017 te [plaats] . [gedaagde partij] is daarbij veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. [gedaagde partij] is daarbij tevens op vordering van [eisende partij] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.500,00 aan immateriële schadevergoeding. Daarbij is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. [eisende partij] is daarbij in zijn vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Dit bedrag van € 4.500,00 is door het CJIB bij [gedaagde partij] geïnd en betaald aan [eisende partij] .
2.3.
De politie heeft op 21 oktober 2017 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarin zij de camerabeelden met betrekking tot het hiervoor bedoelde geweldsincident heeft beschreven. In dat proces-verbaal staat (op pagina 65-66) het volgende, voor zover relevant, opgenomen:
“(…) Ik zag dat komende uit de richting van de [adres] een camper, wit van kleur, in de richting van [plaats] reed. Ik zag dat voor de camper een voertuig zwart van kleur reed. Ik zag het zwarte voertuig een Volkswagen betrof. (…) Ik zag dat het zwarte voertuig [van [eisende partij] , rb] vaart minderde. Ik zag dat de camper [van [gedaagde partij] , rb] op zeer korte afstand achter de Volkswagen reed. Ik zag dat de camper ook vaart minderde. Ik zag dat de portieren aan beide zijden van de camper opende. Ik zag dat aan de bestuurderszijde van de camper een man [ [gedaagde partij] , rb] uitstapte en deze onmiddellijk in een rechte lijn naar de bestuurdersportier van de Volkswagen rende. Ik zag dat deze man een rood t-shirt droeg. (…)
Ik, verbalisant, zag dat de persoon in het rode t-shirt de portier van de bestuurder van de Volkswagen met zijn linkerhand opende. Ik zag dat de man met beide handen het voertuig in ging. Ik zag dat de persoon met het rode t-shirt het been van de bestuurder [ [eisende partij] , rb] vast had. Ik zag dat de persoon met het rode t-shirt aan het been van de bestuurder trok om zo mogelijk de bestuurder uit het voertuig te krijgen. Ik zag dat de bestuurder van het voertuig zich met beide handen vasthield aan het dak van het voertuig. Ik zag dat de bestuurder met zijn bovenlichaam nog in het voertuig zat. Ik zag dat de (bestuurder, rb) met zijn linkerbeen een schoppende beweging maakte naar de man met het rode t-shirt. Ik zag dat de man met het rode t-shirt hierop reageerde en met zijn rechterbeen een schoppende beweging maakte in de richting van de bestuurder van de Volkswagen. Ik zag dat de persoon in het rode t-shirt vervolgens het been van de bestuurder los liet en naar zijn camper liep.
(…)
Ik zag dat de persoon in het rode t-shirt zoals eerder omschreven naar de camper liep. Ik zag dat hij aan de bestuurderszijde de camper betrad. (…) Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen inmiddels naast zijn voertuig stond. Ik zag dat de persoon in het rode t-shirt weer naar de bestuurder van de Volkswagen liep. Ik zag dat de persoon met het rode t-shirt met zijn rechter hand een slaande beweging maakte naar de bestuurder van de Volkswagen. Ik zag dat de bestuurder zijn hoofd naar rechts bewoog. Ik kon niet goed (zien, rb) of de bestuurder werd geraakt. Ik zag dat de man met het rode t-shirt een gevechtshouding aannam. Ik zag dat hij met gebalde vuisten voor de bestuurder van de Volkswagen stond. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen met zijn linkerhand een slaande beweging maakte in de richting van het hoofd van de persoon in het rode t-shirt. Ik zag dat er vervolgens over en weer slaande bewegingen volgde. Ik zag dat de man in het rode t-shirt vervolgens de bestuurder van de Volkswagen bij zijn hals vastpakte. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen tegen zijn voertuig werd gedrukt. (…)”
2.4.
In een ander proces-verbaal van bevindingen (pagina 75) heeft een verbalisant van politie, voor zover in deze zaak relevant, het volgende gerelateerd:
“(…) Ik hoorde dat de aangever ( [eisende partij] , rb) zei dat zijn bril kapot was gegaan door de klappen die hij op zijn hoofd gekregen heeft van de verdachte ( [gedaagde partij] , rb). Ik zag dat hij mij zijn bril liet zien. Ik zag dat de linkerpoot van de bril gebroken was/een scheur vertoonde. Ik zag dat dit bij de rechterpoot niet zo was en dus niet zo hoorde te zijn. (…)”
2.5.
Ook [eisende partij] is door de politie in eerste instantie als verdachte aangemerkt. In het proces-verbaal van verhoor verdachte (pagina 43) van 2 november 2017 staat, voor zover hier van belang, in antwoord op de vraag of [eisende partij] werk/inkomsten heeft, het volgende opgenomen:
“(…) Ik heb een eigen bedrijf in de catering en ook advies opdrachten. Mijn bedrijf heet [naam bedrijf] . De laatste tijd liep het wel wat terug met de opdrachten.”
2.6.
Op 5 december 2017 heeft forensisch arts [betrokkene 1] in een brief aan de politie, op basis van door hem ontvangen medische informatie uit de curatieve sector, vermeld dat bij [eisende partij] is waargenomen dat na de mishandeling sprake was van roodheid aan de zijkant van het linkeroog en van schaafwondjes aan beide knieën.
2.7.
Op 1 oktober 2018 heeft [eisende partij] bij brief [gedaagde partij] en zijn zoon aansprakelijk gesteld voor de door [eisende partij] en zijn gezin als gevolg van de mishandeling geleden en te lijden (materiële en immateriële) schade. Daarbij heeft [eisende partij] het volgende schadeoverzicht gevoegd:
Schade post
Schadeomvang (in €)
Verlies verdienvermogen
45000
Kapotte bril
1000
Vernieling schoudertas
1200
Vernieling mobiele telefoon
150
Verlies armbandje
500
Totale materiële schade
€ 47.850
Shockschade echtgenoot
30000
Shockschade zoontje
30000
Smartengeld
10000
Totale immateriële schade
€ 50.000
Totale schade
€ 97.850
2.8.
In een brief van 29 juni 2020 van de medisch adviseur van [eisende partij] , mr. drs. [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ), aan de voormalig advocaat van [eisende partij] staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…) Aan de hand van de beschikbare medische informatie heb ik kunnen vaststellen dat uw cliënt [ [eisende partij] , rb] zich op 22 augustus 2017 onder behandeling (heeft, rb) gesteld van psychiater drs. [betrokkene 3] vanwege somberheidsklachten nadat hij in de zomer van 2017 zich telefonisch suïcidaal had uitgelaten. De somberheidsgevoelens en slaapproblemen waren rond 2012 ontstaan na meerdere ingrijpende levensgebeurtenissen.
Sinds de zomer van 2017 heeft uw cliënt gedachten aan de dood, maar op het moment van het contact met de psychiater stonden somberheid en lusteloosheid voorop.
In januari 2018 volgde verwijzing naar Indigo Basis GGZ, maar uw cliënt heeft om voor hem moverende redenen van verdere behandeling afgezien.
Uit het medicatieoverzicht blijkt dat uw cliënt vanaf 29 augustus 2017 Sertraline gebruikt (antidepressiva).
(…)
Uw cliënt is bij de mishandeling niet buiten bewustzijn geraakt en ook niet op de grond gevallen. Wel was hij misselijk en duizelig en heeft hij zich tot de waarnemend huisarts gewend vanwege last van oorsuizen en last van de knieën, de rug en het linkeroog.
Bij het uitgevoerde onderzoek maakte uw cliënt een alerte en adequate indruk. Aan het gezicht waren geen bloeduitstortingen waarneembaar. Er was drukpijn provoceerbaar ter hoogte van het rechterschouderblad. Ook aan de borstkas werden geen bloeduitstortingen gezien. Aan de knieën was drukpijn provoceerbaar met zichtbare wondjes.
Vanwege aanhoudend last van oorsuizen en verminderd gehoor heeft uw cliënt zich tot de KNO-arts gewend op 29 november 2017 en 2 februari 2018. Bij onderzoek was het gehoor subjectief iets doffer en waren er aanwijzingen voor een neusobstructie.
Het aanvullend audiologisch onderzoek bracht een symmetrisch perceptief gehoorverlies aan het licht. Daarnaast was er sprake van een gewrichtsdisfunctie van het kaakgewricht.
Voor nadere analyse daarvan werd uw cliënt op 13 december 2017 ook gezien door de kaakchirurg ter beoordeling van een mogelijke kaakluxatie. Daarop kreeg hij uitleg over de aard van de verschijnselen alsmede leefadviezen (eten van zachte kost en fysiotherapie).
Op KNO-gebied had uw cliënt een blanco anamnese. Wel is hij naast de hierboven beschreven depressie ook bekend met suikerziekte type 2.
Uit de gegevens van de bedrijfsarts drs. [betrokkene 4] van 18 maart 2020 blijkt dat de 1ste arbeidsongeschiktheidsdag van uw cliënt 19 juni 2019 was.
Op dat moment was zijn medische situatie en belastbaarheid onveranderd en werd gestart met een gespecialiseerde behandeling.
Ook bij het vervolgconsult op 13 mei 2020 was de situatie nog onveranderd en was uw cliënt beperkt om werkzaamheden in welke vorm dan ook te verrichten. Er was nog steeds sprake van geen duurzaam benutbare mogelijkheden.
De beoordeling van de Eerstejaars Evaluatie opgesteld door de werkgever op 19 mei 2020 maakt het medisch beeld niet anders.
Alles overziend, stel ik vast dat uw cliënt ten gevolge van een geweldsmisdrijf te kampen heeft gekregen met oorsuizen en kaakproblemen en een verergering van zijn pre-existent bestaande psychiatrische problematiek, die medicamenteus is ondersteund.
De fysieke klachten die uw cliënt na het geweldsmisdrijf heeft ondervonden, hebben geleid tot een (tijdelijke) arbeidsongeschiktheid.
Het geweldsincident weggedacht, bestond er overigens een aanzienlijke kans dat uw cliënt arbeidsongeschikt zou zijn (geraakt) vanwege de psychische component, die naar het zich laat aanzien zwaarder weegt dan de als hinderlijk aan te merken fysieke verschijnselen. (…)”
Achter deze brief van [betrokkene 2] zit een brief van 29 januari 2018 van de door [betrokkene 2] genoemde psychiater [betrokkene 3] , die aan de huisarts van [eisende partij] beschrijft wat de aanmeldreden is (nadat [eisende partij] zich telefonisch suïcidaal heeft uitgelaten in de zomer van 2017) en de diagnose (posttraumatische stressstoornis en een depressieve periode). Verder staat in deze brief, voor zover relevant, vermeld dat bij [eisende partij] vijf jaar geleden somberheidsgevoelens en slaapproblemen zijn ontstaan, die zijn verergerd na meerdere ingrijpende levensgebeurtenissen. Ook staat vermeld dat [eisende partij] sinds de zomer van 2017 gedachten aan de dood heeft en dat deze momenteel naar de achtergrond lijken verdwenen en somberheid en lusteloosheid voorop staan.
2.9.
In een e-mail van 26 september 2017 van Michael Bailey Associates Ltd. (hierna: MBA) aan [eisende partij] staat, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(…) Graag stellen we u voor op de rol van Process,Risk and Control Officer-Treasury. De eindcliënt is NN-Bank te Den Haag. Het met u overeengekomen tarief is € 70,- per uur (all-inclusive) en u bent per Direct inzetbaar voor deze opdracht.
U krijgt een contract met ACS no.1 B.V. (hierna: ACS, rb) welke is gebaseerd op afspraken met u en de eindklant. [ACS] is een intermediair bedrijf die specifiek is opgericht om diensten te verrichten voor de cliënt MBA evenals de inlenende partij.
(…)
Graag ontvangen wij per ommegaande een bevestiging voor het volgende;
–
Akkoord op bovenstaande voorwaarden.
–
Exclusiviteit voor MBA; u geeft hiermee aan exclusief voor MBA op deze opdracht te zijn voorgedragen.
–
(…)
–
Akkoord op de inhoud van het ACS contract (zie bijlage en let op : dit is een concept)en het concurrentiebeding.
(…)
Als leverancier van de eindklant is het voor ons en voor hen, van groot belang dat deze commitment wordt afgegeven. Daarom vragen we u hier per ommegaande op te reageren. Vervolgens zullen wij er uiteraard voor zorgen om op een zo kort mogelijke termijn terugkoppeling te geven over de reactie van de eindklant. (…)”
2.10.
In een ongedateerde, ongeadresseerde en niet ondertekende brief van ACS staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Betreft: Informatie en toelichting op uw DGA (BV) contract met ACS
Geachte heer/mevrouw,
U gaat een opdracht uitvoeren bij een eindklant van MBA Ltd. en deze werkzaamheden verrichten vanuit uw eigen onderneming. (…)
Om één en ander fiscaal en arbeidsrechtelijk te scheiden, maakt MBA Ltd. gebruik van de diensten van (ACS). (…)
U krijgt een contract met (ACS) dat is gebaseerd op afspraken met de eindklant en met u. Hieronder vindt u de spelregels met een nadere toelichting op een aantal artikelen uit het contract en als bijlage een document met veel gestelde vragen (FAQ).
Algemeen
Vanuit [MBA] ontvangen wij een bericht dat u per een bepaalde datum een opdracht zult gaan uitvoeren. (…)
Het contract
In de commitment e-mail van MBA heeft u al een blanco overeenkomst ontvangen (…)
Het uiteindelijke contract ontvangt u binnen een paar dagen per email, deze ontvangen wij graag voor aanvang van de opdracht getekend retour. Let op, zonder getekend contract kunt u niet starten!
Het contract bestaat uit twee delen, een raamovereenkomst en een deelovereenkomst. De raamovereenkomst geeft het kader weer waar binnen gewerkt wordt en de deelovereenkomst geeft de specifieke afspraken weer. (…)
In deze brief staat voorts nog het een en ander opgenomen over de beroeps-/bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering en facturering. Bij deze brief is een ‘Toelichting op de overeenkomst tot opdracht tussen uw BV en (ACS)’ gevoegd.
2.11.
In een ‘Raamovereenkomst van opdracht voor werkzaamheden in Nederland’ (hierna: de raamovereenkomst) van ACS staat als ondergetekende Opdrachtnemer handgeschreven ingevuld “ N. [NAW eisende partij] ”. Op pagina 14 van 17 staat een tabel met handtekeningen opgenomen, waarin handmatig het jaartal van de datum van ondertekening door ACS is aangepast (2016 is aangepast naar 2017).
2.12.
In een ‘Bijlage I. Deelovereenkomst’ (hierna: de deelovereenkomst) van ACS staat als ondergetekende Opdrachtnemer handgeschreven ingevuld “ [eisende partij] ”. De contractuele gegevens in artikel 3 van deze deelovereenkomst, zoals ‘Functieomschrijving/werkzaamheden’, ‘Cliënt van Opdrachtgever’, ‘Inlener’, ‘Tarief’ en ‘Begindatum’ zijn niet ingevuld. Ook de omschrijving van de werkzaamheden (in artikel 6) is niet ingevuld. Op pagina 17 van 17 zijn de hiervoor in 2.11 genoemde tabel met handtekeningen en handmatige aanpassing van het jaartal van ondertekening door ACS, opnieuw – en op het oog identiek – opgenomen.
2.13.
Tot oktober 2017 was [eisende partij] eigenaar van een cateringbedrijf.
2.14.
Op 8 oktober 2018 is [eisende partij] als manager bedrijfsvoering voor 40 uur per week in dienst getreden bij Parnassia Groep. Per 1 juli 2019 heeft [eisende partij] zich ziekgemeld bij zijn werkgever. Op 7 juli 2019 is zijn arbeidsovereenkomst geëindigd. [eisende partij] ontvangt per 8 juli 2019 een Ziektewet uitkering en vanaf 28 juni 2021 een WIA-uitkering.
2.15.
Uit een brief van 1 oktober 2021 van Zorg GGZ Delfland volgt dat [eisende partij] sinds 14 oktober 2019 onder behandeling is. Als problematiek staat beschreven dat hij kampt met een recidiverende depressieve stoornis van matige ernst met nu sinds 2-3 jaar persisterende klachten, met vooral onrust, piekeren, somberheid en suïcidaliteit.
2.16.
Op 5 augustus 2021 heeft de Voorzieningenrechter van deze rechtbank op verzoek van [eisende partij] verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag op twee onroerende zaken van [gedaagde partij] . De deurwaarder heeft in opdracht van [eisende partij] deze conservatoire beslagen gelegd.
2.17.
In een e-mail van 11 oktober 2021 met als onderwerp “Bevestiging mogelijkheid tot opdracht bij NN Bank via MBA” schrijft [betrokkene 5] van MBA aan [eisende partij] het volgende:
“(…) De heer drs. ir. [eisende partij] is door mishandeling op 18 oktober 2017 de mogelijkheid ontnomen om voor 40 uur per week tegen een uurtarief van € 70,- de rol van Process, Risk and Control Officer-Treasury in de periode van 1 november 2017 tot 1 november 2018 met een optie tot verlenging met een half jaar werkzaam te zijn bij de NN-Bank te Den Haag. Het curriculum vitae en expertise van de heer [eisende partij] bleek passend te zijn bij de opdracht. In dat kader zijn diverse gesprekken met de heer [eisende partij] gevoerd met de heren [betrokkene 6] en [betrokkene 7] van het kantoor [MBA] in Amsterdam.”
3De vordering
3.1.
[eisende partij] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
voor recht verklaart dat [gedaagde partij] aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, ten gevolge van de onrechtmatige gedraging die [eisende partij] op 18 oktober 2017 is overkomen,
[gedaagde partij] veroordeelt tot voldoening van de door [eisende partij] begrote schade voor een bedrag van € 87.653,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, althans nog nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf 18 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening,
[gedaagde partij] veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de nakosten en wettelijke rente, te rekenen vanaf het uitbrengen van de dagvaarding tot aan de dag dat vonnis wordt gewezen, alsmede in de kosten van de gelegde conservatoire beslagen.
3.2.
[eisende partij] legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag.
De mishandeling van [eisende partij] door [gedaagde partij] is een onrechtmatige daad. [gedaagde partij] is aansprakelijk voor de daardoor door [eisende partij] geleden en nog te lijden schade. [eisende partij] heeft letsel opgelopen als gevolg van de mishandeling. Daardoor is hij niet in staat geweest een grote opdracht te verrichten waaraan hij in de situatie zonder mishandeling zou zijn begonnen. Dit leidt tot verlies verdienvermogen ad € 80.080,00. [eisende partij] maakt tevens aanspraak op nog eens € 5.500,00 aan smartengeldvergoeding. Tot slot heeft [gedaagde partij] de bril van [eisende partij] kapotgeslagen, zijn de kledingstukken van [eisende partij] onherstelbaar beschadigd geraakt bij de mishandeling en is [eisende partij] door de mishandeling zijn horloge verloren. De schade van [eisende partij] bedraagt respectievelijk € 1.484,00, € 250,00 en € 339,00 en dient door [gedaagde partij] te worden vergoed.
4Het verweer
4.1.
[gedaagde partij] concludeert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eisende partij] niet-ontvankelijk verklaart in zijn vorderingen jegens [gedaagde partij] , althans [eisende partij] deze vorderingen ontzegt als zijnde ongegrond met veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten.
4.2.
Op het verweer van [gedaagde partij] wordt in het navolgende, voor zover van belang, nader ingegaan.
5De beoordeling
verklaring voor recht
5.1.
[gedaagde partij] heeft niet betwist dat hij, indien [eisende partij] als gevolg van de onder 2.1 genoemde mishandeling schade heeft geleden die in conditio sine qua non-verband met die mishandeling staat, daarvoor jegens [eisende partij] aansprakelijk is. In zoverre kan de vordering onder 1) worden toegewezen.
schadeposten beschadiging/verlies eigendommen
5.2.
[eisende partij] heeft gesteld dat tijdens de mishandeling zijn bril – een Varilux Xclusive 4D met meekleurende glazen – door [gedaagde partij] is kapot geslagen. [eisende partij] heeft deze bril in Chicago gekocht voor € 1.484,00. Bij afwezigheid van een factuur heeft [eisende partij] een prijsvoorbeeld overgelegd. Daaruit volgt dat het montuur € 316,00 kost en de multifocale glazen totaal € 1.168,00. De beschadiging van de bril is volgens [eisende partij] vastgelegd in het proces-verbaal van politie. Daarbij verwijst hij naar het in 2.4 weergegeven deel van het proces-verbaal van politie.
5.3.
[gedaagde partij] heeft betwist de bril van het hoofd van [eisende partij] te hebben geslagen. Bovendien was de bril van [eisende partij] ook met de door de verbalisant geconstateerde scheur in één van beide poten draagbaar voordat de mishandeling plaatsvond. Subsidiair heeft te gelden dat niet is aangetoond dat de bril onherstelbaar beschadigd is geraakt. [eisende partij] heeft niet gesteld dat hij genoodzaakt was een nieuwe bril aan te schaffen. Een factuur van die vervangende bril mist ook. Meer subsidiair heeft [gedaagde partij] de door [eisende partij] gestelde waarde van de bril betwist. Dat [eisende partij] de bril droeg waarvan hij een prijsvoorbeeld heeft overgelegd, wordt door [gedaagde partij] betwist. Zeker gegeven de dure glazen, ziet [gedaagde partij] niet in waarom die glazen dan niet hadden kunnen worden overgezet naar een nieuw montuur. Die glazen waren immers niet kapot. Nog meer subsidiair geldt volgens [gedaagde partij] dat de dagwaarde van de opgevoerde bril in elk geval relevant lager was dan het door [eisende partij] gevorderde bedrag.
5.4.
De rechtbank overweegt dat met hetgeen de verbalisant van politie heeft waargenomen over de beschadiging aan één van de poten van de bril van [eisende partij] in samenhang met de waarnemingen van zijn collega-verbalisant over de gedragingen tijdens de schermutseling tussen beide partijen (2.3), voldoende is komen vast te staan dát die bril op dat punt beschadigd is geraakt tijdens de mishandeling door [gedaagde partij] . De uit die beschadiging voortvloeiende schade komt voor vergoeding door [gedaagde partij] in aanmerking. De rechtbank is echter van oordeel dat voor toewijzing van het gehele door [eisende partij] gevorderde schadebedrag geen plaats is. Ten eerste heeft [eisende partij] niet gesteld dat hij genoodzaakt was ter vervanging een andere bril aan te schaffen, laat staan welke (vervangings)kosten hij daarbij heeft gemaakt. Ten tweede heeft [eisende partij] niets gesteld over schade aan de multifocale glazen. Aangezien het aannemelijk is dat iemand die brildragend is bij beschadiging van die bril vervangings- dan wel reparatiekosten moet maken, zal de rechtbank de voor vergoeding in aanmerking komende brilschade begroten op een bedrag gelijk aan de door [eisende partij] gestelde waarde van het montuur, € 316,00. Dat bedrag zal worden toegewezen.
5.5.
[eisende partij] heeft voorts gesteld dat zijn overhemd en broek bij de mishandeling onherstelbaar beschadigd zijn geraakt. [gedaagde partij] heeft [eisende partij] stevig beetgepakt en heeft hem aan zijn kleding getrokken. Daardoor is zijn overhemd gescheurd. Ook is [eisende partij] vlak na de mishandeling gezien met schouderklachten. Gelet op de constatering van arts [betrokkene 1] (2.6), dat [eisende partij] schaafwonden aan beide knieën heeft opgelopen, is aannemelijk dat de broek van [eisende partij] kapot is gegaan als gevolg van de mishandeling. [eisende partij] schat de dagwaarde van de kledingstukken op € 250,00.
5.6.
[gedaagde partij] heeft betwist dat het overhemd en de broek van [eisende partij] tijdens de mishandeling gescheurd zijn. Dit blijkt nergens uit. Niet uit het proces-verbaal van politie en er zijn ook geen foto’s. De door [eisende partij] op dit punt gevorderde schade wordt in de aangifte van [eisende partij] noch in de rest van het proces-verbaal vermeld. Ook in de door [eisende partij] op 1 oktober 2018 aan [gedaagde partij] gestuurde brief (2.7) ontbreekt deze schadepost. Subsidiair heeft [gedaagde partij] de hoogte van het schadebedrag betwist.
5.7.
[eisende partij] heeft zijn stelling dat tijdens de mishandeling zijn overhemd en broek zijn gescheurd, althans onherstelbaar beschadigd zijn geraakt, niet onderbouwd. Zoals [gedaagde partij] terecht heeft aangevoerd, ontbreken foto’s, waarnemingen van een derde (bijvoorbeeld een verbalisant van politie) of ander bewijsmateriaal en heeft [eisende partij] bovendien verzuimd deze – toch direct waarneembare – schade te melden tijdens zijn aangifte. Het bevreemdt bovendien dat [eisende partij] een klein jaar na de mishandeling, op 1 oktober 2018, de betreffende schade kennelijk nog niet in beeld had, gelet op het ontbreken ervan in de aan [gedaagde partij] gestuurde aansprakelijkstelling (2.7). De enkele verwijzing naar hetgeen arts [betrokkene 1] heeft opgeschreven over schaafwondjes op de knieën van [eisende partij] is in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde partij] onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat van de gestelde beschadiging aan [eisende partij] kledingstukken sprake is geweest. Dat sprake is van “gebruikelijke kosten in geval van letselschade”, zoals namens [eisende partij] ter zitting nog is verklaard, mag zo zijn, maar als niet is komen vast te staan dat in dit geval de gestelde schade is geleden, is voor toewijzing van enig schadebedrag – ook niet op basis van schatting door de rechter, zoals namens [eisende partij] is betoogd – geen plaats. De betreffende schadevordering wordt afgewezen.
5.8.
[eisende partij] heeft tot slot gesteld dat hij door de mishandeling zijn horloge is verloren. Dit horloge heeft [eisende partij] gekocht in Chicago voor € 339,00. [eisende partij] verwijst daarbij naar een door hem overgelegd prijsvoorbeeld van het internet.
5.9.
[gedaagde partij] heeft betwist dat [eisende partij] als gevolg van de mishandeling zijn horloge is verloren. Ieder bewijs ontbreekt. De door [eisende partij] op dit punt gevorderde schade wordt in de aangifte van [eisende partij] noch in de rest van het proces-verbaal vermeld. Ook in de door [eisende partij] op 1 oktober 2018 aan [gedaagde partij] gestuurde brief (2.7) ontbreekt deze schadepost. Subsidiair heeft [gedaagde partij] de hoogte van het schadebedrag betwist.
5.10.
Ook deze vordering zal bij gebreke van enige onderbouwing van de stelling dat [eisende partij] zijn horloge door de mishandeling is verloren, worden afgewezen. [eisende partij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van de mishandeling het door hem gestelde horloge droeg. Dat een horloge een normaal gebruiksvoorwerp is dat door het overgrote deel van de Nederlandse mannen wordt gedragen, is in dit kader te algemeen en daarmee onvoldoende. Reeds hierop strandt de vordering.
Daar komt nog bij dat zelfs als met [eisende partij] alsnog wordt aangenomen dat hij tijdens de mishandeling een, of zelfs het door hem gestelde, horloge droeg, dat op zichzelf nog steeds onvoldoende is voor toewijzing van zijn vordering. Het gaat er immers om of kan worden aangenomen dat [eisende partij] dat horloge als gevolg van die mishandeling is verloren. En daarvoor ontbreekt elke onderbouwing. De suggestie – meer is het niet in de ogen van de rechtbank – dat het horloge van [eisende partij] tijdens de mishandeling, die plaatsvond onder hectische omstandigheden, van zijn pols is geglipt, is onvoldoende en vindt bovendien geen enkele steun in de feiten (vergelijk 2.3).
schadepost immateriële schade
5.11.
[eisende partij] vordert voorts vergoeding van immateriële schade als gevolg van de mishandeling. In dat kader heeft hij onder meer gesteld dat hij lichamelijk letsel en mentale klachten heeft opgelopen als gevolg van die mishandeling. Hij heeft te kampen gekregen met permanent gehoorverlies, ontwrichting van zijn kaak, zwellingen rondom het oog en kaakgewricht, kneuzing van een aantal ribben, schaafwonden aan de knieën, continue oorsuizen (tinnitus), een bloedlip en psychisch leed. Met name het oorsuizen is zeer invaliderend. Ook zijn verminderd gehoor en de pijnlijke kaakluxatie spelen en speelden hem parten. [eisende partij] maakt dan ook, in aanvulling op het reeds aan hem betaalde bedrag van € 4.500,00 aan immateriële schadevergoeding (2.2), aanspraak op een vergoeding van € 5.500,00, waarmee zijn totale smartengeldvergoeding op een bedrag van € 10.000,00 komt. Hij zoekt daarbij aansluiting bij de in de ANWB Smartengeldgids onder nummer 791 gepubliceerde uitspraak, waarbij het gerechtshof Arnhem op 29 oktober 2002 een bedrag van € 9.076,00 (geïndexeerd € 13.337,00, rb) toekende aan het slachtoffer van een verkeersruzie, dat door een aantal mannen was geschopt en geslagen op het hoofd. [eisende partij] heeft tot slot nog gewezen op het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 januari 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:185), waaruit – naar hij stelt – volgt dat de smartengeldvergoedingen in Nederland over het algemeen te laag zijn, hetgeen thans een relatief hoge smartengeldvergoeding voor [eisende partij] rechtvaardigt.
5.12.
[gedaagde partij] heeft betwist dat [eisende partij] in aanvulling op het reeds door de politierechter toegekende bedrag van € 4.500,00 aanspraak kan maken op nog eens een bedrag van € 10.000,00, althans € 5.500,00. Volgens [gedaagde partij] is er in de ANWB Smartengeldgids geen uitspraak te vinden waarbij in een vergelijkbare zaak een dergelijk hoog (totaal)bedrag is toegekend. De door [eisende partij] aangehaalde uitspraak kan niet als maatstaf dienen, gelet op de relevante verschillen met de onderhavige zaak. Zo stond in die zaak na uitvoerig deskundigenonderzoek vast dat het slachtoffer een uitgebreid klachtenpatroon had ontwikkeld als gevolg van het voorval, waaronder psychische decompensatie, cognitieve klachten en een aanpassingsstoornis met karakterverandering tot gevolg en tot slot een blijvende functionele invaliditeit van 5%. Dat is van een heel andere orde dan thans bij [eisende partij] het geval is. In zijn geval staat immers niet méér vast dan dat hij als gevolg van het incident een gezwollen plek rond het oog heeft opgelopen en wellicht schaafwondjes aan beide knieën. Al het overige dat [eisende partij] heeft gesteld, wordt niet gestaafd door bewijs en door [gedaagde partij] uitdrukkelijk betwist. [gedaagde partij] heeft nog gewezen op de laatste passage uit de brief van [betrokkene 2] , zoals weergegeven in 2.8. [gedaagde partij] heeft tot slot op zijn beurt ter referentie naar de in de ANWB Smartengeldgids onder nummer 1752 opgenomen uitspraak verwezen, waarin een bedrag van € 4.000,00 (geïndexeerd € 4.466,00, rb) is toegekend.
5.13.
Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door [eisende partij] , dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor [eisende partij] . De rechtbank let bij de begroting op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met in aanmerkingneming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding (Hoge Raad 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8358).
5.14.
[eisende partij] is slachtoffer geworden van een verkeersruzie, waarbij een andere medeverkeersdeelnemer, [gedaagde partij] , zijn voertuig heeft verlaten en [eisende partij] zowel in zijn auto als daarbuiten heeft mishandeld. [eisende partij] vrouw en zoon zaten ook in de auto. De rechtbank baseert zich met betrekking tot het gebeurde op de in 2.3 weergegeven bevindingen van de politie, aangezien de verklaringen van [eisende partij] en [gedaagde partij] behoorlijk uiteen lopen. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat [gedaagde partij] het portier van de auto van [eisende partij] heeft geopend en met beide handen [eisende partij] , gezeten in zijn auto, heeft belaagd en heeft geprobeerd hem, aan zijn been, de auto uit te trekken. Daarbij heeft [gedaagde partij] ook schoppende bewegingen naar [eisende partij] gemaakt. Vervolgens heeft [gedaagde partij] , toen ook [eisende partij] zijn auto had verlaten, opnieuw [eisende partij] benaderd en slaande bewegingen gemaakt naar hem, waarna er over en weer (nog meer) slaande bewegingen zijn gemaakt. [gedaagde partij] heeft, tot slot, nog steeds op basis van de door de politie uitgekeken camerabeelden, [eisende partij] bij zijn hals vastgepakt en hem tegen zijn auto aan gedrukt.
5.15.
De door [eisende partij] als gevolg van deze mishandeling gepresenteerde klachten (zie onder 5.11) kunnen niet (allemaal) de vereiste plausibiliteitsmaatstaf doorstaan, in de zin dat sprake is van een geobjectiveerd klachtenpatroon. Dat sprake is van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, kan door de rechtbank niet worden vastgesteld nu los van de in 2.8 en 2.15 weergegeven berichten van respectievelijk medisch adviseur [betrokkene 2] en de GGZ-instantie waar [eisende partij] onder behandeling is vanwege een recidiverende depressieve stoornis, informatie uit de medische sector ontbreekt, met name ten aanzien van de gehoor- en kaakklachten. Hierbij zij aangetekend dat ook de medische informatie waarop [betrokkene 2] zich baseert, ontbreekt in het dossier. De voorafgaand aan de mondelinge behandeling overgelegde stukken van Robidius (de ziektewet uitvoerder van [eisende partij] laatste werkgever) en het UWV bieden in dit kader evenmin houvast. De psychische klachten van [eisende partij] kunnen gelet op de overgelegde stukken naar het oordeel van de rechtbank weliswaar worden aangenomen, maar het causaal verband met de mishandeling allerminst. Dat heeft er onder andere mee te maken dat [eisende partij] kennelijk al voorafgaand aan de mishandeling kampte met somberheidsgevoelens en slaapproblemen en eveneens voorafgaand (zomer 2017) aan de mishandeling (18 oktober 2017) zich suïcidaal heeft uitgelaten. [eisende partij] heeft zich dan ook reeds op 22 augustus 2017 – en dus vóór de mishandeling – onder behandeling van een psychiater laten stellen. In hoeverre de mishandeling door [gedaagde partij] de psychische klachten van [eisende partij] heeft verergerd, kan de rechtbank bij gebreke van objectieve gegevens daaromtrent niet vaststellen. [eisende partij] heeft in dat kader onvoldoende gesteld.
5.16.
Gelet op al deze omstandigheden kan [eisende partij] niet worden gevolgd in zijn betoog dat bovenop de reeds betaalde smartengeldvergoeding (€ 4.500,00) jegens [gedaagde partij] aanspraak kan worden gemaakt op een bedrag van € 5.500,00, althans enig lager bedrag, ook niet met inachtneming van hetgeen is overwogen in het door [eisende partij] aangehaalde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, althans met inachtneming van de veranderde opvatting over de compensatie van leed. De door [eisende partij] aangehaalde uitspraak (Smartengeldgids, nummer 791) leent zich niet voor gevalsvergelijking, anders dan dat de daarin centraal staande mishandeling ook plaatsvond in de context van een verkeersruzie. Zowel de geweldshandelingen (in die zaak onder meer: door meerdere mannen tegen het hoofd geschopt) als de gevolgen voor het slachtoffer (zie hetgeen [gedaagde partij] daarvoor heeft aangevoerd) zijn niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak.
De rechtbank acht al met al, gebaseerd op de thans vaststaande feiten en omstandigheden, de reeds toegekende en door [gedaagde partij] betaalde smartengeldvergoeding van € 4.500,00 een billijke vergoeding voor het door [eisende partij] als gevolg van mishandeling opgelopen, thans aannemelijk te achten letsel. Dat betekent dat zijn in deze procedure ingestelde smartengeldvordering zal worden afgewezen.
schadepost verlies verdienvermogen
5.17.
[eisende partij] heeft gesteld dat aan hem de opdracht was verstrekt om per 1 november 2017 als zelfstandige (vanuit zijn cateringbedrijf) aan het werk te gaan als Process, Risk and Control Officer-Treasury bij NN-Bank, maar dat hij als gevolg van de mishandeling geen uitvoering heeft kunnen geven aan die opdracht en dientengevolge het daarmee gemoeide inkomen is misgelopen. Dat verlies aan verdienvermogen heeft [eisende partij] becijferd op 11 maanden keer 40 uur per week keer een uurtarief van € 70,00, neerkomend op een bruto inkomen van € 123.200,00, hetgeen netto een bedrag is van € 80.080,00 (65%).
5.18.
[eisende partij] heeft zijn vordering op grond van verlies verdienvermogen nadrukkelijk beperkt tot de hiervoor genoemde opdracht en periode.
5.19.
Dat betekent dat pas als aannemelijk is dat [eisende partij] in de hypothetische situatie zonder mishandeling zou zijn overgegaan tot het verrichten van de door hem gestelde werkzaamheden in het kader van de door hem gestelde opdracht, de rechtbank toekomt aan de vraag of en zo ja, in hoeverre, het in de feitelijke situatie mét mishandeling annuleren van die opdracht aan [gedaagde partij] kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:98 BW.
5.20.
De rechtbank is van oordeel dat de door [eisende partij] gestelde, hypothetische situatie zonder mishandeling op basis van de door hem aangedragen onderbouwing, niet aannemelijk is geworden. Zij overweegt daartoe als volgt.
5.21.
[eisende partij] heeft gesteld dat de hiervoor genoemde opdracht reeds aan hem was verleend voordat op 18 oktober 2017 de mishandeling plaatsvond. [eisende partij] heeft ter onderbouwing van deze stelling gewezen op de in 2.9, 2.10, 2.11, 2.12 en 2.17 weergegeven stukken.
5.22.
[gedaagde partij] heeft gemotiveerd betwist dat de door [eisende partij] gestelde opdracht aan hem was verleend voorafgaand aan de mishandeling.
[gedaagde partij] betwist dat de raamovereenkomst op 11 oktober 2017, zoals [eisende partij] stelt, is aangegaan. Subsidiair geldt dat deze raamovereenkomst niet meer behelst dan dat indien de cliënt van ACS, dat is MBA, op haar beurt van haar cliënt (de eindklant) een verzoek zou krijgen om bepaalde werkzaamheden door een derde te laten verrichten – en [eisende partij] daarvoor door MBA als een (de) geschikte kandidaat wordt beschouwd – na een check daarop er een overeenkomst van opdracht zal worden aangegaan tussen [eisende partij] en ACS, en dus niet met MBA of de feitelijke inlener (eindklant). ACS is enkel een formele tussenschakel, die geen enkele zeggenschap heeft over het wel of niet verkrijgen van de opdracht.
De door [eisende partij] overgelegde deelovereenkomst is slechts een voorbeeldexemplaar, aangezien het geen enkele concrete informatie over de uitvoering van zekere werkzaamheden bevat, voor wie, voor hoe lang en onder welke voorwaarden. [gedaagde partij] vraagt zich af waarom zo’n ‘loos’ exemplaar überhaupt ondertekend moet worden, zoals in dit geval kennelijk is gebeurd. Daarbij wijst [gedaagde partij] erop dat het blok met handtekeningen onder de deelovereenkomst exact gelijk is aan dat onder de raamovereenkomst, hetgeen volgens [gedaagde partij] wijst op knip- en plakwerk. Hoe dan ook betwist [gedaagde partij] dat er tussen [eisende partij] en ACS op 11 oktober 2017 een deelovereenkomst is gesloten.
Zowel uit de onder 2.9 als 2.17 weergegeven e-mail kan hoogstens worden afgeleid dat [eisende partij] in beginsel een geschikte kandidaat was voor de betreffende werkzaamheden, maar niet dat hij – de mishandeling weggedacht – de betreffende opdracht ook daadwerkelijk zou hebben verkregen, laat staat, zoals [eisende partij] heeft gesteld, dat hij die opdracht reeds verkregen had, maar ten gevolge van de mishandeling daaraan geen uitvoering heeft kunnen geven. In de eerste e-mail wordt [eisende partij] verzocht per ommegaande allerhande aanvullende informatie aan te leveren en na ontvangst daarvan zal reactie volgen van de eindklant, NN-Bank. Gesteld noch gebleken is echter dat die e-mail van 26 september 2017 een vervolg heeft gekregen. En als er van wordt uitgegaan dat deze e-mail inderdaad geen vervolg heeft gekregen, blijkt op geen enkele manier dat dat het gevolg zou zijn geweest van enig door [eisende partij] op 18 oktober 2017 door toedoen van [gedaagde partij] opgelopen letsel en daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid.
[gedaagde partij] heeft tot slot, bij wijze van verweer tegen de door [eisende partij] gestelde opdracht, nog verwezen naar hetgeen [eisende partij] daarover op 2 november 2017 tegenover de politie heeft verklaard (2.5). Deze verklaring valt volgens [gedaagde partij] niet te rijmen met de stelling die [eisende partij] thans inneemt, namelijk dat hij vlak voor die verklaring een opdracht van de door hem gestelde omvang (ruim een ton op jaarbasis) had binnengehaald.
5.23.
Deze gemotiveerde betwisting van de stelling dat aan [eisende partij] voorafgaand aan de mishandeling de in 5.17 genoemde opdracht was verstrekt, heeft [eisende partij] ter zitting grotendeels onbesproken gelaten. Hij heeft geen argumenten aangevoerd waarom, in het licht van het verweer van [gedaagde partij] , aan de door [eisende partij] in het geding gebrachte stukken wel degelijk de door hem bedoelde betekenis zou moeten toekomen, namelijk dat daaruit volgt dat aan [eisende partij] de betreffende opdracht was verstrekt. Ook het vermeende knip- en plakwerk van het blok met handtekeningen onder de raam- en deelovereenkomst en zijn verklaring tegenover de politie heeft [eisende partij] onbesproken gelaten. [eisende partij] heeft ter zitting enkel benadrukt dat met name de e-mail van MBA van 11 oktober 2021 (2.17) – vier jaar na datum mishandeling – het bewijs levert van het bestaan van de aan hem verstrekte opdracht. Daarbij zijn de woorden “ [eisende partij] is door de mishandeling op 18 oktober 2017 de mogelijkheid ontnomen” in de ogen van [eisende partij] het meest relevant. De rechtbank oordeelt hier echter anders over. Ook in deze e-mail staat niet dat aan [eisende partij] de door hem gestelde opdracht is verleend. Dat het curriculum vitae en expertise van [eisende partij] passend bleken bij de opdracht en dat er in dat kader diverse gesprekken met MBA hebben plaatsgevonden, zegt immers nog niet dat de opdracht door MBA/NN-Bank uiteindelijk ook aan [eisende partij] gegund is, sterker nog, enige verklaring van NN-Bank ontbreekt. De rechtbank interpreteert deze e-mail van MBA, mede vanwege het onderwerp (“Bevestiging mogelijkheid tot opdracht bij NN Bank via MBA”), veeleer zo dat [eisende partij] kennelijk een mogelijke kandidaat was voor de door hem bedoelde opdracht bij NN-Bank, in welk kader hij gesprekken heeft gevoerd met MBA. Niet meer en niet minder. [eisende partij] heeft in het kader van onderhavige vordering echter niet (subsidiair) gesteld dat hij door de mishandeling door [gedaagde partij] de mogelijkheid is ontnomen om de betreffende opdracht te verwerven. Het door [eisende partij] ter zitting gedane bewijsaanbod om de betreffende medewerker van MBA, [betrokkene 5] , als getuige te doen horen, wordt om die reden verworpen.
5.24.
Het voorgaande betekent dat de door [eisende partij] ingestelde vordering ter zake van verlies verdienvermogen – door hem enkel gebaseerd op de meergenoemde opdracht – zal worden afgewezen. Dat die opdracht voorafgaand aan de mishandeling aan [eisende partij] was verstrekt, is niet aannemelijk geworden. Een verwijzing naar een schadestaatprocedure blijft om diezelfde reden achterwege.
5.25.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat [eisende partij] voor het eerst ter zitting, desgevraagd, een stelling heeft ingenomen over de uit de volgens hem als gevolg van de mishandeling opgelopen klachten voortvloeiende beperkingen. [eisende partij] heeft verklaard dat hij een week na de mishandeling zelf aan MBA heeft gemeld dat hij niet kon starten op de, naar hij stelt, aan hem verstrekte opdracht. Hij kon niet praten, niet goed luisteren en had last van concentratieverlies, waardoor hij onvoldoende samenhang zag, aldus [eisende partij] . Elke onderbouwing van deze gestelde beperkingen, laat staan van het verband met de mishandeling ontbreekt in het dossier. Ook dit staat in de weg aan toewijzing van het door [eisende partij] gevorderde verlies verdienvermogen.
slotsom, rente en kosten
5.26.
De slotsom is dat de onder 1) gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen en de onder 2) gevorderde schadevergoeding slechts tot een bedrag van € 316,00. Daarover is [gedaagde partij] de wettelijke rente verschuldigd vanaf 18 oktober 2017 tot aan de voldoening.
5.27.
Het leeuwendeel van de onder 2) gevorderde schadevergoeding, waarop het debat zich heeft geconcentreerd, zal worden afgewezen. Desalniettemin is elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld te beschouwen, reden waarom de proceskosten zullen worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
6De beslissing
De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde partij] aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, ten gevolge van de onrechtmatige gedraging die [eisende partij] op 18 oktober 2017 is overkomen,
6.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 316,00 (driehonderdzestien euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 18 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2022.
mk/St