Rb, deelgeschil, aansprakelijkheid voor gevolgen van mishandeling

Samenvatting:

Verzoekster is op 3 en 4 oktober 2018 mishandeld door verweerder. Verzoekster heeft zich als benadeelde gevoegd in het strafproces tegen verweerder en een vordering ingediend tot vergoeding van de door haar als gevolg van de mishandeling geleden schade. Zij vorderde in totaal € 5.115,53 aan materiële schade en € 10.000, althans € 7.500 aan immateriële schade. Bij het strafvonnis is bewezen verklaard dat verweerder verzoekster heeft mishandeld met als gevolg een gebroken oogkas, verlies van een tand en een gebroken tand. Verweerder is veroordeeld om aan verzoekster een bedrag van € 6.591,84 te betalen, bestaand uit € 5.091,84 aan materiële schade, € 1.500 aan immateriële schade en is niet ontvankelijk verklaard in het resterende deel van haar vordering. In dit geschil verzoekt verzoekster de rechtbank om 1. Vast te stellen dat verweerder volledig aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden en nog zal lijden 2. Een deskundige te benoemen die de materiële schade zal begroten, waarbij rekening wordt gehouden met dat deel dat al is vergoed op basis van het strafvonnis 3. Verweerder te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schade tot het bedrag van € 5.000 voor de kosten voor rechtsbijstand en € 5.000 voor de immateriële schade 4. Verweerder te veroordelen tot betaling van alle kosten die verzoekster moet maken vanaf het moment van het indienen van het verzoekschrift en welke verband houden met deze zaak en de aansprakelijkheid van verweerder. De rechtbank oordeelt dat deze zaak geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De rechtbank wijst het beroep van verweerder op eigen schuld (art. 6:101 BW) af. Op verweerder rust de plicht om concrete feiten te stellen waaruit volgt dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan verzoekster kan worden toegerekend. Verweerder stelt geen bijkomende feiten of omstandigheden waaruit dat wel volgt. Dit alles leidt ertoe dat verweerder aansprakelijk is voor de schade die verzoekster door de mishandeling lijdt en die schade volledig dient te vergoeden. Vaststelling kosten rechtsbijstand aan de hand van de dubbele redelijkheidstoets (art. 6:96 BW). Het verzochte voorschot op de kosten voor rechtsbijstand wordt tot een bedrag van € 2.976,60 toegewezen. De rechtbank stelt vast 1. dat verweerder aansprakelijk is voor de schade die verzoekster door de mishandeling lijdt en die schade volledig moet vergoeden 2. Veroordeelt verweerder tot betaling aan verzoekster van een voorschot op: de kosten van rechtsbijstand van € 2.976,60, de overige materiële schade van € 781,47 en de immateriële schade van € 500 en begroot de kosten als bedoeld in art. 1019aa Rv aan de zijde van verzoekster op € 2.874 en veroordeelt verweerder om dit bedrag aan verzoekster te betalen.

ECLI:NL:RBROT:2023:1050

Instantie                                        Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak                           16-02-2023

Datum publicatie                           20-02-2023

Zaaknummer                                 C/10/641252 / HA RK 22-700

Rechtsgebieden                            Verbintenissenrecht

Bijzondere kenmerken                   Beschikking

Inhoudsindicatie                             Deelgeschil. Bevoegdheid ontvankelijkheid. Aansprakelijkheid voor gevolgen van mishandeling. Voorschot

Vindplaatsen                                  Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rekestnummer: C/10/641252 / HA RK 22-700

Beschikking van 16 februari 2023

in de zaak van

[verzoekster01] ,

wonende te [woonplaats01] ,

verzoekster,

advocaat mr. J.B. Kloosterman te Rotterdam,

tegen

[verweerder01] ,

wonende te [woonplaats01] ,

verweerder,

advocaat mr. S.G.H. Langeweg te Koog aan de Zaan.

Partijen zullen hierna worden aangeduid als [verzoekster01] en [verweerder01] .

1De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het verzoekschrift met 7 producties,

het verweerschrift met 2 producties

de mondelinge behandeling op 22 oktober 2022 en de spreekaantekeningen van [verzoekster01] ,

de akte van [verzoekster01] met bijlagen en begeleidende e-mail van mr. Kloosterman van 14 december 2022.

2De feiten

2.1.

[verzoekster01] is op 3 en 4 oktober 2018 mishandeld door [verweerder01] .

2.2.

[verweerder01] is daarvoor strafrechtelijk vervolgd. Die vervolging heeft geleid tot een op tegenspraak gewezen vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank van 19 september 2019. Dit vonnis (verder: het strafvonnis) is in kracht van gewijsde gegaan.

2.3.

[verzoekster01] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces tegen [verweerder01] en een vordering ingediend tot vergoeding van de door haar als gevolg van de mishandeling geleden schade. Daarbij vorderde zij – voor zover hier van belang – in totaal een bedrag van € 5.115,53 aan materiële schade en € 10.000,00, althans € 7.500,00 aan immateriële schade.

2.4.

Bij het strafvonnis is – voor zover hier van belang – :

– bewezen verklaard dat [verweerder01] [verzoekster01] heeft mishandeld met als gevolg een gebroken oogkas, verlies van een tand en een gebroken tand en pijn bij [verzoekster01] ,

– over de gevolgen die [verzoekster01] van de mishandeling ondervindt het volgende overwogen;

“De aangeefster ondervindt tot op de dag van vandaag nog altijd de negatieve gevolgen van hetgeen haar door de verdachte is aangedaan. Zij heeft aanzienlijke gebitsschade opgelopen waarvoor zij nog steeds onder behandeling staat bij de tandarts en de orthodontist. Daarnaast heeft zij een litteken bij haar linkeroksel. Voorts kampt aangeefster blijkens haar verklaring ter terechtzitting nog steeds met psychische klachten.”

– [verweerder01] veroordeeld om aan [verzoekster01] te betalen een bedrag van € 6.591,84, bestaande uit € 5.091,84 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente, en is

– [verzoekster01] niet-ontvankelijk verklaard in het resterende deel van haar vordering.

2.5.

[verweerder01] heeft het schadebedrag van € 6.591,84 aan [verzoekster01] betaald.

3Het geschil

3.1.

[verzoekster01] verzoekt de rechtbank – samengevat – om:

  1. vast te stellen dat [verweerder01] volledig aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden en nog zal lijden, als gevolg van de mishandeling;
  2. een deskundige te benoemen die de materiële schade zal begroten, waarbij rekening wordt gehouden met dat deel van de schade dat al is vergoed op basis van het strafvonnis;
  3. [verweerder01] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schade tot het bedrag van € 5.000,00 voor de kosten van rechtsbijstand, € 5.000,00 voor de overige materiële schade en € 5.000,00 voor de immateriële schade;
  4. [verweerder01] te veroordelen tot betaling van alle kosten die [verzoekster01] moet maken vanaf het moment van het indienen van het verzoekschrift en welke kosten verband houden met deze zaak en de aansprakelijkheid van [verweerder01] .

3.2.

[verweerder01] voert verweer. Hij concludeert primair tot verwijzing van de zaak naar de kantonrechter en subsidiair tot niet-ontvankelijkheid van [verzoekster01] in haar verzoek, dan wel afwijzing van het verzoek op alle punten.

4De beoordeling

4.1.

De akte met bijlagen van 14 december 2022 is niet per post maar alleen per e-mail aan de rechtbank toegezonden, zodat niet is voldaan aan het voorschrift voor indienen van de processtukken (art. 1.1.4. van het Landelijk reglement verzoekschriftprocedures). De rechtbank zal de inhoud daarvan toch bij haar beoordeling betrekken omdat uit de begeleidende e-mail van 14 december 2022 van mr. Kloosterman blijkt dat de akte met bijlagen als gevolg van gezamenlijk overleg tussen partijen is toegezonden.

Bevoegdheid

4.2.

De rechtbank wijst het verzoek van [verweerder01] om de zaak naar de kantonrechter te verwijzen af omdat de civiele kamer van de rechtbank bevoegd is. Dit oordeel baseert de rechtbank op het volgende.

4.3.

Het verzoek is gebaseerd op artikel 1019w Rv. Een dergelijk verzoek moet worden gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen, indien deze ten principale aanhangig wordt gemaakt (artikel 1019x BW). Indien die zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist, moet het verzoek aan de kantonrechter worden gedaan. Of dat het geval is beoordeelt de rechter summierlijk.

4.4.

Niet in geschil is dat de vordering van [verzoekster01] in dit geschil onder 1 van onbepaalde waarde is. Artikel 93 aanhef onder b Rv bepaalt dat dergelijke vorderingen door de kantonrechter worden behandeld en beslist indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. Indien die duidelijke aanwijzingen ontbreken is de civiele kamer van de rechtbank bevoegd.

4.5.

Bepalend is daarom of er duidelijke aanwijzingen zijn dat de schade waarvoor [verzoekster01] [verweerder01] wegens de mishandeling aansprakelijk houdt niet hoger zal zijn dan

€ 25.000,00. De reeds door [verweerder01] aan [verzoekster01] vergoede schade van € 6.591,84 mag daarbij niet worden meegerekend.

4.6.

In deze deelgeschilprocedure vordert [verzoekster01] in totaal een voorschot op de schadevergoeding van € 15.000,00. Daarbij komen de kosten van rechtsbijstand in deze procedure en bij de verdere onderhandelingen tussen partijen. Verder is van belang dat [verzoekster01] stelt dat er in de toekomst mogelijk nog nieuwe tandheelkundige ingrepen met aanzienlijke kosten noodzakelijk zullen zijn.

4.7.

Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat er in dit stadium geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de schade waarvoor [verweerder01] [verzoekster01] aansprakelijk houdt als gevolg van de mishandeling niet hoger zal zijn dan € 25.000,00. Dit betekent dat [verzoekster01] het deelgeschil bij de civiele kamer van de rechtbank mocht aanbrengen. Het verzoek van [verweerder01] om deze deelgeschilprocedure naar de kantonrechter te verwijzen wordt daarom afgewezen.

Ontvankelijkheid

4.8.

[verweerder01] stelt dat [verzoekster01] niet-ontvankelijk in haar verzoek moet worden verklaard omdat het verzoekschrift niet aan de vereisten van artikel 1019x lid 3 voldoet. Dit door het ontbreken van het vermoedelijke beloop van de vordering en een deugdelijk zakelijk overzicht van de inhoud en verloop van de onderhandelingen in het verzoekschrift. Niet duidelijk is waar de geschilpunten liggen en [verzoekster01] heeft nagelaten alle correspondentie over te leggen. Het laatste is ook op grond van artikel 21 Rv vereist, aldus [verweerder01] .

4.9.

Daarnaast stelt [verweerder01] dat [verzoekster01] niet-ontvankelijk in haar verzoek moet worden verklaard omdat de deelgeschilprocedure in het leven is geroepen voor personen voor wie een trage schadeafwikkeling het meest belastend is. Hij stelt dat het aan [verzoekster01] is te wijten dat de schadeafwikkeling zolang voortduurt omdat zij soms maanden niet reageerde en haar vordering niet voorzag van een deugdelijke onderbouwing.

4.10.

De rechtbank oordeelt dat [verzoekster01] ontvankelijk is in haar verzoek en licht dit toe als volgt.

4.11.

De gegevens die het verzoekschrift volgens artikel 1019x lid 3 Rv moet bevatten dienen er toe om de rechter in staat te stellen aan de hand van het verzoekschrift te beoordelen of het verzoek een deelgeschil betreft en of er perspectief bestaat op een buitengerechtelijke afwikkeling van de schade.

4.12.

Het voorschrift dat een zakelijk overzicht wordt gegeven van het verloop en de inhoud van de onderhandelingen brengt niet mee dat alle correspondentie tussen partijen in het geding moet worden gebracht. Het voorschrift heeft tot doel dat duidelijk wordt op welke punten partijen reeds overeenstemming hebben bereikt en op welke punten niet. Het in het verzoekschrift opgenomen overzicht voldoet daaraan. Daaruit volgt namelijk dat partijen, buiten de op grond van het strafvonnis betaalde schadevergoeding, op geen enkel punt overeenstemming hebben bereikt. [verweerder01] stelt niet dat dit anders is.

4.13.

Juist is dat het verzoekschrift het vermoedelijke beloop van de vordering niet vermeldt. Dit staat echter niet in de weg aan de onder 4.11 vermelde beoordeling en rechtvaardigt daarom niet dat [verzoekster01] niet-ontvankelijk in haar verzoek wordt verklaard.

4.14.

De deelgeschilprocedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid om in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van wat ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. In verband met dit doel moet de rechtbank eerst beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank wijst het verzoek af voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv). Daarbij beoordeelt de rechtbank of de bijdrage van de verzochte beslissing zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.

4.15.

In een deelgeschilprocedure kan de aansprakelijkheidsvraag die [verzoekster01] aan de rechtbank voorlegt aan de orde komen. Verder is evident dat tussen partijen onduidelijkheid bestaat over het antwoord op de vraag of [verweerder01] de schade volledig moet vergoeden. Daarnaast bestaat er duidelijk een impasse over het antwoord op de vraag of er op dit moment plaats is voor nadere bevoorschotting op de schade en de buitengerechtelijke kosten en de mate waarin [verzoekster01] de door haar gestelde schade dient te onderbouwen. Dat belemmert de voortgang van het schaderegelingstraject en een oordeel van de rechter daarover kan daarom de onderhandelingen verder op gang brengen en bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

4.16.

Dit betekent dat de zaak geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De gestelde omstandigheid dat de schadeafwikkeling zolang voortduurt omdat [verzoekster01] soms maanden niet reageerde maakt dat niet anders.

Aansprakelijkheid

4.17.

[verzoekster01] stelt dat [verweerder01] volledig aansprakelijk is voor de schade die zij door de mishandeling heeft geleden en nog zal lijden.

4.18.

[verweerder01] voert als verweer dat de verzochte vaststelling van zijn aansprakelijkheid onnodig is omdat de aansprakelijkheid al op grond van het strafvonnis vast staat. Daarnaast betwist [verweerder01] dat hij volledig aansprakelijk is voor alle schade. Aansprakelijkheid brengt niet mee dat iemand 100% verantwoordelijk is voor de gestelde schade. Partijen hadden een onstuimige relatie en waren tijdens het incident beiden onder invloed van alcohol en GHB. Mogelijk is er daarom sprake van eigen schuld van [verzoekster01] . Het is bij uitstek de rechter in de bodemprocedure die zal moeten vaststellen of hij volledig aansprakelijk is, aldus [verweerder01] .

4.19.

De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.

4.20.

Vast staat dat [verweerder01] [verzoekster01] op 3 en 4 oktober 2018 heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Dit volgt uit het in kracht van gewijsde strafvonnis (artikel 151 lid 1 Rv) en wordt ook niet door [verweerder01] bestreden.

4.21.

Het toebrengen van letsel aan een persoon is onrechtmatig jegens die persoon. Dit betekent dat [verweerder01] aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster01] door de mishandeling lijdt (art. 162 lid 1 BW) en die schade in beginsel volledig moet vergoeden. Een hier relevante uitzondering op dat beginsel geldt indien er sprake is van eigen schuld van [verzoekster01] .

4.22.

Duidelijk is dat er tussen partijen discussie bestaat over de vraag of er sprake is van eigen schuld van [verzoekster01] en dat die discussie er ook al was toen het verzoekschrift werd ingediend. De stelling van [verzoekster01] dat [verweerder01] op 11 mei 2021 aan (de advocaat van) [verzoekster01] schreef dat de rechtbank het percentage eigen schuld van [verzoekster01] zou moeten vast stellen, is namelijk niet door [verweerder01] weersproken.

4.23.

De kern van het verzoek van [verzoekster01] is daarom kennelijk dat de rechtbank vaststelt dat [verweerder01] verplicht is om de schade volledig te vergoeden. Het verweer van [verweerder01] dat aansprakelijkheid niet meebrengt dat iemand volledig verantwoordelijk is voor de schade en zijn (indirect) beroep op eigen schuld van [verzoekster01] , maakt duidelijk dat hij het verzoek ook aldus heeft begrepen.

4.24.

De rechtbank behandelt het beroep op eigen schuld van [verweerder01] in dit deelgeschil en ziet geen aanleiding om dat aan de bodemrechter over te laten. De vraag of er sprake is van eigen schuld kan namelijk ook in een deelgeschil aan de orde komen. [verweerder01] heeft er geen recht op dat daarmee tot de bodemprocedure wordt gewacht. Er is ook geen reden om aan te nemen dat [verweerder01] daar belang bij heeft. Dat wordt ook niet door hem gesteld.

4.25.

De rechtbank wijst het beroep van [verweerder01] op eigen schuld van [verzoekster01] af op basis van het volgende.

4.25.1.

Van eigen schuld is sprake indien de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend (art. 6:101 BW).

4.25.2.

Als de partij die het beroep op eigen schuld doet rust op [verweerder01] de plicht om concrete feiten te stellen waaruit volgt dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [verzoekster01] kan worden toegerekend

4.25.3.

[verweerder01] baseert zijn beroep op eigen schuld van [verzoekster01] op de stelling dat partijen een onstuimige relatie hadden en tijdens het incident beiden onder invloed van alcohol en GHB verkeerden.

4.25.4.

Wat daar ook van zij, daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat de mishandeling mede aan [verzoekster01] kan worden toegerekend. [verweerder01] stelt geen bijkomende feiten of omstandigheden waaruit dat wel volgt.

4.26.

Dit alles leidt ertoe dat [verweerder01] aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster01] door de mishandeling lijdt en die schade volledig dient te vergoeden. Ook volgt daaruit dat [verzoekster01] belang heeft bij die vaststelling. Haar verzoek wordt daarom aldus toegewezen.

Benoeming deskundige

4.27.

Het verzoek om een deskundige te benoemen wijst de rechtbank af omdat er ofwel geen rechtsgrond voor is ofwel het verzoek het bereik van de deelgeschilprocedure te buiten gaat. De rechtbank licht dit toe als volgt.

4.28.

Uit de stellingen van [verzoekster01] kan worden opgemaakt dat zij wil dat een deskundige de omvang van de schade gaat vaststellen, dan wel dat deze met partijen over de afwikkeling van de schade gaat overleggen. Vaststelling van de schade is in beginsel aan de bodemrechter voorgehouden en niet aan een deskundige. Dit zou anders kunnen zijn als partijen dat samen overeenkomen en daarvan is in deze zaak geen sprake. De door [verzoekster01] gewenste begeleiding van een deskundige bij de afwikkeling van de schade lijkt een verzoek te zijn tot mediation. Ook dat is alleen op gezamenlijk verzoek van partijen mogelijk. Ook hiervan is in deze zaak geen sprake.

4.29.

Indien [verzoekster01] met haar verzoek beoogt dat de te benoemen deskundige partijen en de rechtbank voorlicht over onderwerpen die partijen verdeeld houden, gaat dat het bereik van het deelgeschil te buiten. Een dergelijk verzoek dient namelijk te worden aangemerkt als een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht als bedoeld in artikel 202 Rv. Voor de behandeling van een dergelijk verzoek bestaat reeds een passend procesrechtelijk instrument, specifiek bedoeld om te bewerkstelligen dat de rechter een deskundige benoemt. De verzoekschriftprocedure tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht kent ook eigen, van de deelgeschilprocedure afwijkende, regels ten aanzien van de vergoeding van kosten.

Voorschot

4.30.

[verzoekster01] verzoekt [verweerder01] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de door haar geleden schade. Het gaat daarbij om na het strafvonnis gemaakte kosten van rechtsbijstand, overige materiële schade en om immateriële schade.

4.31.

[verweerder01] betwist dat er plaats is voor een voorschot op de schade. Hij voert daartoe aan dat [verzoekster01] de gestelde schade onvoldoende onderbouwt en dat er geen causaal verband bestaat tussen de mishandeling en de gestelde schade. Ook voert hij als verweer aan dat bij het indienen van de vordering in het strafproces er geen voorbehoud is gemaakt dat het om een voorschot of voorlopige vordering ging.

4.32.

Indien [verweerder01] met het laatste verweer bedoelt dat [verzoekster01] geen (aanvullende) vergoeding van de door haar door de mishandeling geleden schade van hem kan vorderen, verwerpt de rechtbank dat verweer. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.

4.33.

[verzoekster01] heeft als benadeelde partij in het strafproces tegen [verweerder01] een verzoek tot schadevergoeding ingediend en daarvoor gebruik gemaakt van een daartoe bestemd formulier (onderdeel van bijlage 2 van productie 3). Onderaan de vierde pagina van dit formulier staat:

“Ik behoud mij alle rechten voor om via een gerechtelijke procedure (aanvullende) schadevergoeding te verzoeken.”

Dit formulier is blijkens het opschrift bestemd voor het strafdossier en niet gesteld is dat [verweerder01] geen kennis van dit formulier heeft genomen.

4.34.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt daaruit dat de vordering van [verzoekster01] als benadeelde partij in het strafproces tegen [verweerder01] als een voorlopige vordering moet worden gezien, dan wel als een vordering tot betaling van een voorschot op de nog nader te begroten schade.

4.35.

In het strafproces heeft de rechtbank zich – logischerwijze – beperkt tot de gevorderde schade. Daarover oordeelde de rechtbank dat een gedeelte zo helder is dat beoordeling daarvan in het strafproces kon plaatsvinden en dat [verzoekster01] voor het overige niet-ontvankelijk werd verklaard in die vordering in het strafproces en zich daarvoor tot de burgerlijke rechter kon wenden. Hiermee is gegeven dat [verzoekster01] ook het recht heeft om van [verweerder01] vergoeding te vorderen van de schade die zij reeds in de strafrechtelijke procedure heeft gevorderd maar ten zake waarvan zij toen niet-ontvankelijk is verklaard.

4.36.

Het vorenstaande betekent dat de door [verzoekster01] verzochte voorschotten in deze deelgeschilprocedure kunnen worden beoordeeld. Daarbij is het volgende van belang.

4.37.

De aard van de deelgeschilprocedure maakt dat de deelgeschilrechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit betekent dat de rechtbank op basis van de stukken die nu in het dossier zitten, moet kunnen vaststellen dat aannemelijk is dat [verzoekster01] een aanspraak heeft op schadevergoeding in aanvulling op de schadevergoeding die haar als benadeelde partij in het strafproces is toegekend, en dat daarom een voorschot van de door [verzoekster01] gevorderde omvang toewijsbaar is.

4.38.

Bij de beoordeling of er plaats is voor toewijzing van een voorschot moet de rechtbank ook de belangen van partijen tegen elkaar afwegen. Het belang van [verzoekster01] bij een voorschot ter hoogte van de inmiddels door haar geleden schade is daarbij in beginsel gegeven. Belangen van [verweerder01] die aan toewijzing van een dergelijk voorschot in de weg staan, zijn niet gesteld. Met name is niet gesteld dat er sprake is van het risico van onmogelijkheid van terugbetaling door [verzoekster01] .

4.39.

De rechtbank zal hierna achtereenvolgens ingaan op de kosten van rechtsbijstand, de overige materiële schade en de immateriële schade.

Kosten van rechtsbijstand

4.40.

[verzoekster01] stelt dat de kosten van rechtsbijstand tot aan de indiening van het verzoekschrift € 6.352,50 (21 uur x € 250,00 per uur vermeerderd met BTW) belopen. Zij verwijst daartoe naar de door haar als productie 6 overgelegde declaratie van mr. Kloosterman met bijbehorende urenspecificatie.

4.41.

[verweerder01] bestrijdt dat hij die kosten dient te vergoeden. Hij voert daartoe aan dat die kosten niet redelijk zijn, omdat:

– mr. Kloosterman niet gespecialiseerd is in letselschade of benadeelde partij-zaken,

– de werkzaamheden van mr. Kloosterman niet efficiënt waren,

– [verzoekster01] als slachtoffer in eerste aanleg recht heeft op kosteloze rechtsbijstand, ongeacht haar inkomen,

– een bodemprocedure de aangewezen procedure is en daarin een forfaitair bedrag wordt toegewezen.

Verder betwist [verweerder01] dat de overgelegde factuur van mr. Kloosterman door [verzoekster01] is voldaan.

4.42.

De rechtbank wijst het verzochte voorschot toe tot het bedrag van € € 2.976,60. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.

4.43.

De buitengerechtelijke kosten die worden gemaakt om de aansprakelijkheid en de hoogte van de geleden (letsel)schade te bepalen en om buiten rechte vergoeding daarvan te verkrijgen, moeten in beginsel moeten worden vergoed door de aansprakelijke partij (artikel 6:96 lid 2 BW). Daarbij geldt de dubbele redelijkheidstoets: het moet redelijk en noodzakelijk zijn geweest om deskundige bijstand in te roepen en de daarvoor gemaakte kosten moeten naar hun omvang redelijk zijn.

4.44.

Deze maatstaf geldt ook in bodemprocedures. Het forfaitaire tarief dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten dient daarbij slechts als richtsnoer. Daarvan kan worden afgeweken indien [verzoekster01] voldoende onderbouwd stelt dat zij duidelijk meer buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt dan in dit tarief is besloten.

4.45.

[verweerder01] betwist niet dat het redelijk en noodzakelijk is dat [verzoekster01] de bijstand van een advocaat heeft ingeroepen. Dit staat daarom tussen partijen vast.

4.46.

De regeling voor kosteloze rechtsbijstand aan slachtoffers van geweldsmisdrijven waarop [verweerder01] zich beroept, kan hem niet baten. Die regeling dient namelijk om de toegang tot rechtsbijstand voor die slachtoffers eenvoudiger te maken en niet om nodeloos kosten van rechtsbijstand ten laste van de overheid te brengen. Het feit dat [verzoekster01] geen gebruik van die regeling heeft gemaakt doet er daarom niet aan af dat zij recht heeft op vergoeding van de door haar gemaakte kosten van rechtsbijstand die voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets.

4.47.

De door [verzoekster01] overgelegde factuur van mr. Kloosterman biedt voldoende onderbouwing voor haar stelling dat zij € 6.352,50 aan kosten van rechtsbijstand heeft gemaakt. De factuur bewijst namelijk dat zij het in rekening gebrachte bedrag verschuldigd werd.

4.48.

De rechtbank matigt het uurtarief van mr. Kloosterman tot € 200,00 exclusief btw. Niet betwist is namelijk dat hij niet is gespecialiseerd in letselschade. Het door hem gedeclareerde uurtarief van € 250,00 is naar het oordeel van de rechtbank daarom bovenmatig en dus onredelijk. Een uurtarief van € 200,00 exclusief btw is naar het oordeel van de rechtbank passend.

4.49.

De kosten van rechtsbijstand die [verzoekster01] in het kader van het deelgeschil maakt moeten door de rechtbank apart worden begroot (art. 1019aa lid 1 Rv). Daaronder vallen de 4,20 uur die volgens de urenspecificatie van mr. Kloosterman vanaf 22 maart 2022 zijn gemaakt. In de urenspecificatie staat namelijk dat hij op die datum het verzoekschrift is gaan opstellen. Die 4,2 uren rekent de rechtbank daarom hier niet mee.

4.50.

De rechtbank oordeelt dat van de resterende 16,8 uur die mr. Kloosterman aan deze zaak heeft besteed slechts 12,3 uur in redelijkheid zijn verricht. Niet weersproken is namelijk dat [verweerder01] voorafgaand aan het deelgeschil geen (onderbouwd) overzicht van de schade ontving. De 6,5 uur die mr. Kloosterman blijkens zijn urenspecificatie bestede aan analyse en uitwerking van de schade en overleg daarover komt daarom bovenmatig voor. De rechtbank houdt daarom slechts rekening met een tijdsbesteding van 2 uur voor deze werkzaamheden.

4.51.

Dit alles leidt tot de vaststelling dat [verzoekster01] als gevolg van de mishandeling voorafgaande aan dit deelgeschil (12,3 x € 200,00 = € 2.460,00 + 21%) € 2.976,60 aan kosten van rechtsbijstand heeft gemaakt die voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. De rechtbank neemt aan dat [verzoekster01] de kosten van mr. Kloosterman heeft voldaan nu niet aannemelijk is dat mr. Kloosterman zijn werkzaamheden voor [verzoekster01] zou blijven verrichten als hij niet betaald zou worden voor zijn diensten. Het verzochte voorschot op de kosten van rechtsbijstand wordt daarom tot dat bedrag toegewezen.

Overige materiële schade

4.52.

Dit onderdeel van het verzoek betreft de materiële schade die [verzoekster01] buiten de kosten van rechtsbijstand door de mishandeling lijdt. [verzoekster01] stelt dat de na het strafvonnis opgekomen schade het bedrag van € 5.000.00 overschrijdt en bestaat uit:

  1. tandheelkundige kosten,
  2. reis- en parkeerkosten,
  3. kosten van een ademcoach,
  4. eigen risico van de ziektekostenverzekering,
  5. kosten van een aanvullende (tandarts)verzekering,

4.53.

[verweerder01] betwist dat de gestelde schade is geleden, dat die schade het gevolg is van de mishandeling en als er schade als gevolg van het ongeval is geleden dat deze de gestelde omvang heeft.

4.54.

De rechtbank gaat voor zover nodig hierna per schadepost in op de stellingen en verweren van partijen.

  1. a) tandheelkundige kosten

4.55.

[verzoekster01] stelt dat zij door de mishandeling inmiddels (€ 1.259,74 + € 3.399,31 –

€ 259,55 =) € 4.339,50 aan kosten voor tandheelkundige behandelingen heeft gemaakt. Ook stelt zij dat zij in de toekomst meer kosten voor tandheelkundige behandelingen moet maken omdat het geplaatste implantaat om de 15 jaar moet worden vervangen en er mogelijk ook nog een implantaat geplaatst moet worden.

4.56.

[verweerder01] betwist dat hij die kosten dient te vergoeden. Hij voert daartoe aan dat een deel van de opgevoerde kosten al in het strafproces zijn gevorderd en toegewezen en de na het strafproces gemaakte kosten niet het gevolg zijn van de mishandeling. Ook betwist hij dat de kosten voor rekening van [verzoekster01] zijn gekomen omdat zij een tandartsverzekering heeft. Ter zake de toekomstige kosten voert [verweerder01] aan dat het ontstaan van die kosten op dit moment onzeker is.

4.57.

De rechtbank oordeelt als volgt.

4.58.

Vast staat dat er ten tijde van de mishandeling schade is toegebracht aan het gebit van [verzoekster01] . Tussen partijen is in geschil of de door [verzoekster01] gevorderde tandartskosten het gevolg zijn van de schade aan haar gebit als gevolg van de mishandeling, meer in het bijzonder of het implantaat met daarop een kroon is geplaatst bij [verzoekster01] op de plek van de tand die [verzoekster01] bij de mishandeling verloor.

4.59.

Uit de door [verzoekster01] overgelegde producties volgt dat een deel van de door haar gemaakte tandheelkundige kosten betrekking heeft op het plaatsen van een implantaat met daarop een kroon ter plaatse van tand 22. [verzoekster01] stelt dat deze tandheelkundige behandelingen het gevolg zijn van de schade die bij de mishandeling aan haar gebit is toegebracht. Het betreft de kosten die door Tandheelkundig centrum Wilhelminapier

– in rekening zijn gebracht bij de factuur van 3 december 2021 van in totaal € 271,87,

– in rekening zijn gebracht bij de factuur van 7 februari 2022 van in totaal € 1.850,18,

– zijn begroot voor het plaatsen van een kroon op implantaat 22 van € 1.048,13.

4.60.

[verzoekster01] stelt dat het bedrag van € 83,80 dat bij factuur van Dental van 15 oktober 2021 in rekening is gebracht ook als schade als gevolg van de mishandeling kan worden aangemerkt.

4.61.

Voor de beantwoording van de vraag of de voormelde kosten als schade als gevolg van de mishandeling kunnen worden aangemerkt is het volgende van belang.

4.61.1.

In het verslag van Tandheelkunde Goudsesingel van 16 oktober 2008 (onderdeel van bijlage 1 bij productie 3 van [verzoekster01] ) staat – voor zover hier van belang- :

“Op 4 oktober 2018 hebben wij [verzoekster01] behandeld na trauma. […]

Mevrouw haalde een geheel uitgeslagen tand uit haar portemonnee, de tand naast de lege tandkas was half uitgeslagen, maar nog wel in de mond aanwezig. We hebben beide tanden […] zo goed mogelijk in de oorspronkelijke positie teruggeplaatst […]. De prognose voor beide tanden blijft voorlopig heel onzeker, met name door de lange tijd dat de tand buiten de mond is bewaard. […]”

4.61.2.

Bij brief van 25 oktober 2021 (onderdeel productie 7 van [verzoekster01] ) schrijft tandheelkunde Goudsesingel aan Tandheelkundig centrum Wilhelminapier met betrekking tot [verzoekster01] – voor zover hier van belang – :

“Hierbij verwijs ik bovengenoemde patiënte […] voor uw onderzoek […]

Samenvatting historie:

10-2018 trauma front (21 luxatie, 22 avulsie 6 uur in portemonnee bewaard)

[…]

10-2021 glas tegen 21 gestoten en bij spoeddienst geweest ivm bloeding sulcus.

[…]”

4.61.3.

Bij brief van 9 mei 2022 (onderdeel productie 7 van [verzoekster01] ) schrijft Tandheelkundig centrum Wilhelminapier aan mr. Kloosterman – voor zover hier van

belang – :

“[…]

Diagnose:

  1. Concussie 21, met vooralsnog onduidelijke prognose op de langere termijn. Er is vooralsnog geen schade zichtbaar op de CBCT-scan;
  2. Externe resorptie 22 met slechte prognose.

Behandelplan:

  1. b.v. de 21 zijn er geen afwijkingen zichtbaar: het advies is vooralsnog af te wachten.
  2. Extractie 22 en plaatsen van een implantaat met botopbouw. Een partieel plaatje wordt als tijdelijke voorziening geplaatst.
  3. Na de inhelingsperiode: plaatsen van een kroon op het implantaat.

[…]”

4.61.4.

Uit de voormelde stukken kan worden afgeleid dat tandnummer 22 de tand is die [verzoekster01] bij de mishandeling verloor en dat die tand in 2022 definitief verloren is gegaan door aantasting van de wortel. Het is aannemelijk dat die aantasting van de wortel het gevolg is van de mishandeling. Het feit dat die tand bij de mishandeling uit de mond is geslagen en is teruggeplaatst nadat deze 6 uur in een portemonnee was bewaard, maakt aannemelijk dat de mishandeling invloed had op de wortel van die tand. Daarbij komt dat niet aannemelijk is dat een stoot met een glas tegen tand 21 tot aantasting van de wortel van tand 22 leidt. Dat geldt temeer omdat er naast enige bloeding direct na de stoot tegen tand 21 geen schade aan tand 21 zichtbaar is.

4.61.5.

[verweerder01] heeft volstaan met het enkel betwisten van de stelling van [verzoekster01] dat het implantaat met daarop een kroon is geplaatst op de plek van de tand die [verzoekster01] bij de mishandeling verloor. In het licht van al het voorgaande, kon hij niet met een kale betwisting volstaan maar had hij die betwisting ook dienen te motiveren. Omdat hij dat heeft nagelaten staat vast dat tand 22 de tand is die [verzoekster01] bij de mishandeling verloor. Daarmee staat ook vast dat de kosten van het plaatsen van dat implantaat en die kroon het gevolg zijn van de mishandeling.

4.61.6.

De factuur van 15 oktober 2021 ziet op een consult van diezelfde datum bestaande uit het maken en beoordelen van kleine röntgenfoto’s van de tanden 21 en 22. Dit consult vond plaats, zo leidt de rechtbank af uit de brief van 25 oktober 2021 (zie hiervoor, en de verwijzing daarin naar 10-2021) in verband met een bloeding nadat [verzoekster01] met een glas tegen tand 21 had gestoten. Door de onzekere prognose voor de gekwetste tanden (zie r.o. 4.61.1) was het redelijk dat [verzoekster01] zich na die bloeding liet onderzoeken. Dat onderzoek en de daarmee gemoeide kosten dienen daarom als gevolg van de mishandeling te worden aangemerkt.

4.61.7.

Dit betekent dat de voormelde kosten als door [verweerder01] te vergoeden schade moeten worden aangemerkt indien zij voor rekening van [verzoekster01] zijn gekomen. Of die voorwaarde in vervulling is gegaan, kan de rechtbank in deze procedure niet vaststellen. De rechtbank wijst in dit verband op het volgende.

4.61.8.

Volgens de opgave van [verzoekster01] heeft zij vanaf 2020 een aanvullende tandartsverzekering. Zij stelt dat de voormelde kosten niet op basis van die verzekering zijn vergoed.

4.61.9.

De rechtbank oordeelt dat het mogelijk is dat die verzekering die kosten niet vergoedt maar dat daar niet zonder meer vanuit kan worden gegaan. Daarom dient [verzoekster01] haar stelling dat de kosten niet door de verzekering werden vergoed te onderbouwen met de polisvoorwaarden of mededelingen van de verzekeraar waaruit dat blijkt. Omdat [verzoekster01] dat heeft nagelaten kan de rechtbank thans niet vast stellen de hier bedoelde schade door haar is geleden.

4.62.

De rechtbank kan op dit moment ook niet vaststellen dat de door [verzoekster01] opgevoerde betaalde eigen bijdrage aan CZ voor een controle in 2022 door de mishandeling is veroorzaakt. [verzoekster01] heeft daarop namelijk geen enkele toelichting gegeven.

4.63.

Verder oordeelt de rechtbank dat de door [verzoekster01] opgevoerde kosten van de verrichtingen die in het door [verzoekster01] overgelegde overzicht van Orthodontia van 1 november 2022 (in totaal € 1.259,74) zijn opgenomen al door [verweerder01] zijn vergoed. Hetzelfde geldt voor de factuur van Orhodontia van 27 mei 2019 voor het bedrag van € 41,07. Deze zijn namelijk onderdeel van de in het strafproces ingediende en toegewezen vordering. Dit blijkt uit de bijlagen die ter onderbouwing van de in het strafproces ingediende vordering zijn gevoegd (bijlage 2 bij productie 3 van [verzoekster01] ) en het feit dat in het strafvonnis van de gevorderde materiële schade alleen de reiskosten tot een lager bedrag werden toegewezen.

4.64.

Over de gestelde toekomstige kosten voor tandheelkundige kosten oordeelt de rechtbank dat deze niet van belang zijn voor het verzochte voorschot. [verzoekster01] stelt namelijk niet dat en waarom zij nu belang bij toewijzing van een voorschot op deze kosten heeft. Begrijpelijk is dat die kosten een rol spelen bij het sluiten van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen, maar dat brengt niet mee dat de rechtbank in dit deelgeschil op die kosten dient in te gaan.

4.65.

Dit alles leidt er toe dat de gestelde tandheelkundige kosten op dit moment onvoldoende basis voor het toewijzen van een voorschot bieden.

  1. b) reis- en parkeerkosten

4.66.

Tussen partijen staat niet ter discussie dat [verzoekster01] door de mishandeling een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen en daarvoor werd behandeld bij Antes. Ter discussie staat ook niet dat [verzoekster01] in verband met die behandelingen reis- en parkeerkosten maakte.

4.67.

[verzoekster01] maakt aanspraak op vergoeding van reis- en parkeerkosten die zij maakte in verband met behandelingen bij Antes. Volgens haar opgave is de afstand heen en terug 24 km en bedragen de gemaakte brandstofkosten € 445,40 (voor 131 ritten ad € 3,40 per enkele reis) en de gemaakte parkeerkosten € 113,52.

4.68.

[verweerder01] betwist de omvang van die reis- en parkeerkosten. Hij voert aan dat de kosten onvoldoende zijn onderbouwd en de gestelde brandstofkosten niet overeenstemmen met het verbruik van de auto van [verzoekster01] .

4.69.

De rechtbank begroot de tot en met 18 oktober 2021 gemaakte reis- en parkeerkosten op een bedrag van € 521,92 en neemt daarbij het volgende in aanmerking.

4.70.

Uit het door [verzoekster01] overgelegde afspraken overzicht (bijlage 4 bij productie 7) blijkt dat zij tussen 29 mei 2019 en 18 oktober 2021 78 maal een afspraak bij Antes had. Dit betekent 156 x een enkele reis. Niet gesteld is dat de in verband daarmee gemaakte reis- en parkeerkosten al zijn vergoed.

4.71.

Niet weersproken is dat de reisafstand naar Antes voor [verzoekster01] (enkele reis) 12 km bedraagt.

4.72.

[verzoekster01] maakt slechts aanspraak op vergoeding van 131 ritten (enkele reis).

4.73.

De rechtbank begroot de reiskosten voor die 131 ritten in de voormelde periode op basis van een kilometervergoeding van € 0,26 per kilometer. In het strafvonnis staat namelijk dat deze vergoeding is gehanteerd bij de toen toegekende vordering van [verzoekster01] . In het strafvonnis is overwogen dat door [verweerder01] was aangevoerd dat met die kilometervergoeding moet worden gerekend en dat [verzoekster01] daarop niet had gereageerd. Een reden om over de voormelde periode van die kilometervergoeding af te wijken is door geen van partijen gesteld.

4.74.

Berekend over 131 ritten van 12 km leidt die kilometervergoeding tot een reiskostenvergoeding van € 408,72.

4.75.

De rechtbank begroot de parkeerkosten over de voormelde periode schattenderwijs op het door [verzoekster01] gestelde bedrag van € 113,20. In het kader van een efficiënte afwikkeling van de schade gaat het te ver om van [verzoekster01] te vergen dat zij alle parkeerbonnetjes van enkele euro’s bewaart. Afgezet tegen de 65 bezoeken aan Antes per auto komt het bedrag van € 113,20 de rechtbank alleszins redelijk voor. Opgeteld bij de voormelde reiskosten komt dat uit op een bedrag van € 521,92.

  1. c) kosten van ademcoaching

4.76.

[verzoekster01] maakt aanspraak op vergoeding van een factuur van DCB ademcoaching Consultancy van 29 oktober 2022 van € 259,55.

4.77.

[verweerder01] betwist dat die kosten als schade als gevolg van mishandeling kunnen worden aangemerkt.

4.78.

De rechtbank oordeelt dat de gemaakte kosten voor ademcoaching als schade als gevolg van de mishandeling kunnen worden aangemerkt. [verzoekster01] heeft dat voldoende onderbouwd met overlegging van een brief van de coach (bijlage 7 bij de akte) waarin staat dat deze [verzoekster01] in 2018 heeft gecoached bij het verwerken van het trauma dat zij door de mishandeling heeft opgelopen en dat deze coaching vanwege de lopende rechtszaak en het weerzien met [verweerder01] tijdens die rechtszaak weer is opgepakt.

d, e en f) overige kosten

4.79.

De rechtbank oordeelt dat de overige door [verzoekster01] gestelde gemaakte kosten op dit moment geen basis bieden voor het toewijzen van een voorschot op de schade en licht dat toe als volgt.

4.80.

De post eigen risico voor de ziektekostenverzekering over de jaren 2019 tot en met 2022 heeft [verzoekster01] niet deugdelijk onderbouwd. De door haar in het kader daarvan overgelegde brieven van CZ zijn niet leesbaar. Ook maakt [verzoekster01] niet inzichtelijk dat het betaalde eigen risico als een gevolg van de mishandeling kan worden aangemerkt. Enig toelichting daarop ontbreekt. Bovendien is het door [verzoekster01] betaalde eigen risico over 2019 reeds door [verweerder01] vergoed als onderdeel van de in de strafzaak ingediende en toegewezen vordering.

4.81.

De rechtbank oordeelt dat de premie die [verzoekster01] betaalt voor de door haar vanaf 2020 afgesloten aanvullende tandartsverzekering geen schade is die [verweerder01] moet vergoeden. Het afsluiten van die verzekering is een keuze van [verzoekster01] en zij geniet het voordeel van de verzekering. De betaalde premie komt daarom alleen voor vergoeding door [verweerder01] in aanmerking als de afgesloten verzekering leidt tot beperking van de door [verweerder01] te vergoeden schade. Dat is echter niet gesteld.

4.82.

De rechtbank kan op dit moment niet vaststellen dat [verzoekster01] door de mishandeling inkomsten heeft gederfd, omdat zij geen feiten stelt waaruit dat volgt.

Slotsom overige materiële schade

4.83.

Uit het vorenstaande volgt dat op dit moment vast staat dat [verzoekster01] na het strafvonnis en als gevolg van de mishandeling in totaal (€ 521,92 + € 259,55 =) € 781,47 aan materiële schade heeft geleden. Het verzochte voorschot op de overige materiële schade wordt daarom tot dit bedrag toegewezen.

Immateriële schade

4.84.

[verzoekster01] stelt dat zij door de mishandeling ook ander lichamelijk letsel opliep dan de gebitsschade en de gebroken oogkas. Dat letsel bestaat uit een gat in haar trommelvlies, gekneusde en gebroken ribben, een zware hersenschudding, een gebroken ringvinger, een grote verwonding aan haar linker oksel en diverse blauwe plekken. Het letsel aan haar vinger is blijvend. Daarnaast liep zij een posttraumatische stressstoornis op waarvoor zij langdurig is behandeld. Dit alles maakt dat haar immateriële schade op minimaal

€ 6.500,00 moet worden begroot, zodat zij aanspraak heeft op een (aanvullend) voorschot op haar immateriële schade van € 5.000,00, aldus [verzoekster01] .

4.85.

[verweerder01] betwist dat de immateriële schade van [verzoekster01] op een hoger bedrag dient te worden begroot dan in het strafproces is gedaan. Hij betwist dat [verzoekster01] door de mishandeling ander lichamelijk letsel heeft opgelopen dan in het strafvonnis bewezen is verklaard. Verder voert hij aan dat in het strafproces bij de begroting van de immateriële schade al rekening is gehouden met de mogelijkheid dat [verzoekster01] door de mishandeling een posttraumatische stressstoornis had opgelopen en daarvoor behandeld moest worden.

4.86.

De rechtbank wijst het verzochte (aanvullend) voorschot op de immateriële schade toe tot het bedrag van € 500,00. Dit baseert zij op het volgende.

4.87.

Smartengeld is een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij begroting van deze vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder enerzijds de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds de aard van het letsel, de pijn, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde die voor de benadeelde het gevolg is van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde. Tevens dient bij de begroting te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met in aanmerkingneming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding en de (gewijzigde) maatschappelijke opvattingen over de compensatie van leed. Het smartengeld pleegt te worden begroot per datum van de gebeurtenis waarbij het letsel is opgelopen.

4.88.

Tussen partijen staat vast dat [verzoekster01] door de mishandeling aanzienlijke gebitschade, een gebroken oogkas en een posttraumatische stressstoornis heeft bekomen. Als gevolg van de gebitsschade moest [verzoekster01] in 2022 een implantaat met daarop een kroon laten plaatsen. Uit het overgelegde overzicht van behandelingen bij Antes blijkt dat [verzoekster01] voor de post traumatische stressstoornis drie jaar onder behandeling was. Met die tandheelkundige behandelingen en duur van de behandeling van de posttraumatische stressstoornis kon bij het wijzen van het strafvonnis geen rekening worden gehouden.

4.89.

De rechtbank stelt vast dat [verzoekster01] door de mishandeling ook een wond onder haar linkeroksel opliep die een litteken achterliet. In het strafvonnis overwoog de rechtbank namelijk dat [verzoekster01] door de mishandeling een litteken onder haar linkeroksel heeft en [verweerder01] voert geen feiten aan die thans tot een ander oordeel kunnen leiden.

4.90.

Op basis van de overgelegde verslagen van de spoedeisende hulp (productie 2 van [verzoekster01] ) stelt de rechtbank vast dat [verzoekster01] door de mishandeling diverse blauwe plekken opliep. Die blauwe plekken staan namelijk duidelijk in die verslagen beschreven.

4.91.

De rechtbank stelt op basis van de door [verzoekster01] overgelegde stukken ook vast dat zij door de mishandeling een gebroken rib en blijvend letsel aan een vinger van de linkerhand opliep. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.

4.91.1.

In het verslag van de chirurg van het IJsselland ziekenhuis met verzenddatum 5 oktober 2018 met betrekking tot [verzoekster01] (onderdeel productie 2 van [verzoekster01] ) staat – voor zover hier van belang -:

“[…]

Lichamelijk onderzoek:

[…]

Extremiteiten: […] linker middelvinger, hematoom en zwelling gehele straal met name ter plaatse van MCP3, beweging moeilijk maar beperkt, geen standsafwijking.

[…]

Uitslagen onderzoek:

[…]

X-hand links: geen fractuur.

[…]”

4.91.2.

In het verslag van de afdeling Radiologie van het Franciscus Gasthuis en Vlietland van 16 november 2018 (onderdeel van productie 2 van [verzoekster01] ) staat over de hand/vingers van [verzoekster01] als conclusie “Oud volair plaatletsel PIP 4 links 4, mogelijk status na luxatie.”

4.91.3.

In het verslag van de afdeling Radiologie van het IJsselland ziekenhuis van 8 januari 2019 met betrekking tot [verzoekster01] (onderdeel van bijlage 1 bij productie 3 van [verzoekster01] ) staat – voor zover hier van belang – :

“[…]

4-10-2018, 22:14 CR Hand (L)

4-10-2018, 22:05 CR Ribben

[…]

Conclusie:

[…]

Thorax en ribben: Fractuur van de negende rib links. […]

Hand links: Normaal osteo-articulair beeld linkerhand.

LET OP: Dit is een addendum

Addendum: Herziening van verslag en conclusie hand links.

Herbeoordeling van het aanvankelijke onderzoek naar aanleiding van latere echo en röntgenfoto van dig 4 links d.d. 16 november 2018.

Bij dit later onderzoek is een avulsiefragment zichtbaar in het PIP-gewricht van dig 4 links. Dit aan de volaire zijde.

Avulsiefragment is afkomstig van de middenfalanx.

De echo van 16 november 2018 laat ook ter plaatse van het PIP-gewricht dig 4 een avulsiefragment zien met hierbij ook letsel van de volaire plaat. Retrospectief is dit avulsieletsel op de driekwartopname van de vierde straal links reeds zichtbaar. Ook de weke delen van de vierde straal zijn bij het onderzoek van 4 oktober 2018 duidelijk gezwollen.

Conclusie: Weke-delenzwelling en avulsieletsel aan de volaire zijde PIP gewricht dig 4 links.”

4.91.4.

In het door [verzoekster01] overgelegde bericht van de plastisch chirurg van het Franciscus Gasthuis en Vlietland van 7 november 2019 (bijlage 1 bij productie 5 van [verzoekster01] ) staat – voor zover hier van belang – : “Forse verbetering na PIP letsel dig 4 links met blijvende reactie na forse belasting en blijvende extensie beperking van 20 graden in PIP”.

4.91.5.

Uit voormelde stukken in onderling verband beschouwd blijkt naar het oordeel van de rechtbank met voldoende zekerheid dat [verzoekster01] door de mishandeling een gebroken rib en blijvend letsel aan een vinger van de linkerhand opliep.

4.92.

Het overige door [verzoekster01] gestelde letsel (een gat in haar trommelvlies, gekneusde ribben en meerdere gebroken ribben en een zware hersenschudding) kan de rechtbank zonder toelichting niet uit de door [verzoekster01] overgelegde stukken afleiden. Die toelichting ontbreekt.

4.93.

Dit alles overziende begroot de rechtbank op dit moment de immateriële schade die [verzoekster01] door de mishandeling lijdt op € 2.000,00. Hierop heeft [verweerder01] reeds € 1.500,00 voldaan. Het gevorderde voorschot op de immateriële schade wijst de rechtbank daarom toe tot het bedrag van € 500,00.

Kosten van het deelgeschil

4.94.

De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure aan de zijde van [verzoekster01] te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschil volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

4.95.

Uit de toewijzing van een deel van het verzochte volgt dat van het volstrekt onnodig of onterecht instellen van een deelgeschilprocedure in het onderhavige geval geen sprake is.

4.96.

Volgens ter zitting mondeling gedane opgave heeft mr. Kloosterman 6,5 uren aan het deelgeschil besteed. Uit de urenspecificatie bij zijn declaratie (zie productie 6 van [verzoekster01] en r.o. 4.40 en 4.49) blijkt dat hiervan 3 uur is besteed aan het opstellen van het verzoekschrift. De rechtbank oordeelt dat deze tijdsbesteding redelijk is en neemt deze daarom tot uitgangspunt bij de begroting van de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verzoekster01] .

4.97.

Voor de door mr. Kloosterman aan het deelgeschil bestede uren hanteert de rechtbank het uurtarief van € 200,00 te vermeerderen met btw (zie r.o. 4.48).

4.98.

Dit leidt ertoe dat de rechtbank de kosten van het deelgeschil begroot op (6,5 x

€ 200,00 + 21% =) € 1.573,00 te vermeerderen met het door [verzoekster01] betaalde griffierecht van € 1.301,00. Dit komt in totaal neer op het bedrag van € 2.874,00.

4.99.

Omdat [verweerder01] aansprakelijk is voor de schade veroordeelt de rechtbank hem, overeenkomstig het daartoe strekkende verzoek van [verzoekster01] , tot betaling van de die kosten.

5De beslissing

De rechtbank

stelt vast dat [verweerder01] aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster01] door de mishandeling lijdt en die schade volledig moet vergoeden;

veroordeelt [verweerder01] tot betaling aan [verzoekster01] van een voorschot op:

de kosten van rechtsbijstand van € 2.976,60,

de overige materiële schade van € 781,47,

de immateriële schade van € 500,00.

begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv aan de zijde van [verzoekster01] op € 2.874,00 en veroordeelt [verweerder01] om dit bedrag aan [verzoekster01] te betalen;

verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Koekebakker en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 16 februari 2023.

2515/1582

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey