Rb, deelgeschil: vordering afgewezen, want prematuur; kosten deelgeschil afgewezen, want onredelijk

Samenvatting:

Benadeelde vordert voorschot van € 35.000 op schadevergoeding en voorschot van eveneens € 35.000 op BGK ter zake van kosten WIA-procedures. De rechtbank wijst de vorderingen af. 1. Gezien de gemotiveerde betwisting kan de rechtbank nog geen beslissing nemen t.a.v. het bestaan van de klachten en t.a.v. het causaal. De rechtbank acht hierbij van belang dat uit de stukken blijkt dat benadeelde voor het ongeval regelmatig last had van hoofdpijnklachten en dat het oordeel van een behandelend arts veelal is gebaseerd op de informatie die door de patiënt zelf is verstrekt . 2. BGK afgewezen, nu nog onduidelijkheid bestaat over causaal verband. 3. Kosten deelgeschil ad € 8.216,53 afgewezen omdat het niet redelijk is dat deze kosten zijn gemaakt. Gebleken is dat een deelgeschilprocedure in dit geval prematuur is; dit had voor de belangenbehartiger op voorhand evident moeten zijn.

Beschikking

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector civiel recht

zaaknummer / rekestnummer: 422310 / HA RK 12-362

Beschikking van 7 december 2012 in de zaak van

[BENADEELDE],

wonende te [woonplaats],

verzoeker,

advocaat mr. G.Z.U. Viragh te Bergen op Zoom,

tegen

de naamloze vennootschap

UNIGARANT N.V.,

gevestigd te Hoogeveen,

verweerster,

advocaat mr. M.R. Lauxtermann te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [benadeelde] en Unigarant worden genoemd.

1.            De procedure

1.1.        Het verloop van de procedure blijkt uit:

het verzoekschrift van 27 juni 2012, ter griffie ingekomen op 29 juni 2012, met

drie producties;

de brief met bijlagen van 15 oktober 2012 van mr. Viragh;

de fax met bijlagen van 19 oktober 2012 van mr. Viragh;

het verweerschrift van 19 oktober 2012, ter griffie ingekomen op 19 oktober

2012, met twaalf producties;

de fax met bijlagen van 24 oktober 2012 van mr. Lauxtermann;

het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 oktober 2012.

1.2.        Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.

2.            De feiten

2.1.        Op 5 mei 2007 is [benadeelde] betrokken geraakt bij een verkeersongeval (hierna: het ongeval). [benadeelde] is als bestuurder van een personenauto aangereden door een andere personenauto, die WAM verzekerd was bij Unigarant. Unigarant heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.

2.2.        Ten tijde van het ongeval was [benadeelde] werkzaam als productiemedewerker bij W. Heemskerk B.V. Bij besluit van 11 mei 2010 heeft het UWV [benadeelde] een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) met ingang van 18 juni 2010 geweigerd op de grond dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Bij besluit van 8 november 2010 heeft het UWV het hiertegen door [benadeelde] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het hiertegen door [benadeelde] ingestelde beroep is bij uitspraak van 2 november 2011 door de rechtbank ‘s-Gravenhage ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is [benadeelde] in hoger beroep gegaan. [benadeelde] is en wordt in deze procedures bijgestaan door mr. Viragh.

2.3.        De arbeidsovereenkomst tussen [benadeelde] en W. Heemskerk B.V. is per 1 september 2010 beëindigd.

2.4.        Unigarant heeft tot op heden een bedrag aan verschotten van in totaal € 7.708,55 aan [benadeelde] voldaan.

3.            Het geschil

3.1.        [benadeelde] verzoekt de rechtbank – zoals dat uit het verzoekschrift is af te leiden en ter zitting is toegelicht en zakelijk weergegeven – bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv):

(i)        een door Unigarant aan [benadeelde] te betalen voorschot op de schadevergoeding van € 35.000,- vast te stellen;

(ii)       een door Unigarant aan [benadeelde] te betalen voorschot op de buitengerechtelijke kosten van € 35.000,— vast te stellen;

(iii)      veroordeling van Unigarant in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [benadeelde] begroot op € 8.216,53.

3.2.        [benadeelde] legt – samengevat – aan zijn verzoek ten grondslag dat uit de door hem overgelegde stukken blijkt dat hij als geval van het ongeval lichamelijke en psychische klachten heeft opgelopen. Uit de stukken blijkt tevens dat deze klachten en zijn uitval bij W. Heemskerk B.V. in causaal verband staan met het ongeval, aldus [benadeelde]. De schade als gevolg van het ongeval bedraagt – onder aftrek van de reeds betaalde voorschotten – ruim € 35.000,—. De buitengerechtelijke kosten -waaronder naast de kosten van de letselschadezaak ook de kosten van rechtsbijstand van de WIA-procedures moeten worden begrepen – bedragen eveneens € 35.000,—, aldus nog steeds [benadeelde].

3.3.        Unigarant voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.

4.            De beoordeling

4.1.        Ter beoordeling staat in de eerste plaats of het verzoek van [benadeelde] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv, zoals Elbas stelt en Unigarant betwist.

4.2.        In dit geval is de verzochte beslissing beperkt tot de gevorderde bevoorschotting. In de wetsgeschiedenis wordt een geschil over de tussentijdse (aanvullende) bevoorschotting van de schade en de buitengerechtelijke kosten uitdrukkelijk als voorbeeld van een mogelijk deelgeschil genoemd (Kamerstukken II2007-2008, 31518, nr. 3, p. 10, 16,20 en 21). De enkele omstandigheid dat een beslissing op het verzoek niet direct zal leiden tot een vaststellingsovereenkomst, maakt bovendien niet dat het verzoek niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Volgens de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 31518, nr. 8. p. 9) is immers geen beletsel dat er mogelijk meerdere deelgeschilprocedures nodig zullen blijken te zijn om tot een alomvattenende afwikkeling van de zaak te komen. Dit neemt niet weg dat de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren moet opwegen tegen de kosten en het tijdsverloop van de deelgeschilprocedure. De investering in tijd, geld en moeite moeten dus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008,3 IS 18, nr. 3, p. 18).

4.3.        De beantwoording van de vraag of Unigarant gehouden is een (nader) voorschot op de schadevergoeding aan [benadeelde] te verstrekken is afhankelijk van de beantwoording van de vraag of het op voorhand voldoende aannemelijk is dat tenminste het bedrag van het door [benadeelde] gevorderde voorschot op de schadevergoeding, boven het voorschot dat Unigarant reeds heeft voldaan, bij wijze van schadevergoeding in een eventuele bodemprocedure aan hem zal worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag zich in dit geval niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

4.4.        Aan de beantwoording van de vraag of de gestelde schade aannemelijk is, liggen deelvragen ten grondslag waarover partijen diepgaand van mening verschillen, waaronder de vraag naar de door [benadeelde] gestelde en door Unigarant betwiste beperkingen en het causaal verband tussen deze beperkingen en het ongeval. [benadeelde] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij klachten heeft en dat deze zijn ontstaan door het ongeval stukken overgelegd, waaronder brieven van de huisarts, de verzekeringsarts, medisch adviseurs het re-integratieplan van het UWV en een expertiserapport van psychiater drs. J.L.M Schoutrop. Gezien de gemotiveerde betwisting van Unigarant kan op basis van deze stukken naar het oordeel van de rechtbank nu nog geen beslissing worden genomen ten aanzien van het bestaan van de klachten en het bestaan van een causaal verband tussen deze klachten en het ongeval. Daarvoor is deskundigenonderzoek vereist. In de eerste plaats is daartoe van belang dat uit de overgelegde stukken blijkt dat [benadeelde] voor het ongeval regelmatig last had van hoofdpijnklachten. Niet valt uit te sluiten dat deze voorgeschiedenis tot een deel van de gestelde lichamelijke klachten heeft geleid. Verder is van belang dat een oordeel van een behandelend arts – zoals dat van drs. Schoutrop – veelal is gebaseerd op de informatie die door de patiënt zelf is verstrekt (anamnese), waarbij niet per definitie is onderzocht of de door de patiënt verstrekt gegevens juist zijn.

4.5.        Uit het voorgaande volgt dat voordat kan worden toegekomen aan de vraag naar de omvang van de schade – waarover tussen partijen eveneens verschil van mening bestaat – eerst een beslissing moet worden genomen over diverse andere geschilpunten tussen partijen, waartoe echter een deskundige zal moeten worden geraadpleegd. Partijen zijn ook ter zitting overeengekomen dat zij de heer dr. E.M.H, van den Doel, neuroloog in het Meander Medisch Centrum te Amersfoort, zullen benaderen en hem gezamenlijk zullen verzoeken bij [benadeelde] een neurologisch onderzoek te verrichten. Indien uit deze rapportage zou blijken dat [benadeelde] als gevolg van het ongeval klachten heeft opgelopen, valt niet uit te sluiten dat nadien nog een verzekeringsgeneeskundig en/of arbeidsgeneeskundig onderzoek vereist is ter vaststelling van de als gevolg van de klachten ontstane beperkingen.

4.6.        Gelet hierop en nu er concrete aanwijzingen ontbreken dat partijen na een beslissing op het verzoek tot een vaststellingsovereenkomsten zouden kunnen komen, is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst niet opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure, zodat het verzoek tot bevoorschotting op de schadevergoeding op grond van artikel 1019z Rv moet worden afgewezen.

4.7.        Voor wat betreft de verzochte bevoorschotting op de buitengerechtelijke kosten overweegt de rechtbank als volgt. Wat er ook verder zij van het betoog van [benadeelde] dat de gestelde kosten van rechtsbijstand in de door [benadeelde] gevoerde WIA-procedures op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking kunnen komen – hetgeen door Unigarant is weersproken – is de rechtbank van oordeel dat in verband met de thans nog bestaande onduidelijkheid over het causaal verband en daarmee over de omvang van de eventuele schade, Unigarant niet gehouden is de door mr. Viragh aan [benadeelde] in rekening gebrachte kosten van €  35.000,— te voldoen. Het verzoek tot bevoorschotting van deze kosten zal dan ook worden afgewezen.

4.8.        [benadeelde] vordert ex artikel 1019aa Rv begroting van de kosten van de deelgeschilprocedure en veroordeling van Unigarant tot vergoeding van deze kosten. Mr. Viragh voert aan in deze procedure in totaal voor € 8.216,53 aan kosten te hebben gemaakt. Unigarant heeft betoogd dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien het verzoek onnodig en onterecht is ingesteld.

4.9.        Op grond van artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten van de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade lijdt door dood of letsel te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Begroting blijft echter achterwege indien de kosten de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW niet kunnen doorstaan of omdat de procedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval de kosten van de behandeling van het verzoek niet voldoen aan de voormelde redelijkheidstoets, omdat het niet redelijk is dat deze kosten zijn gemaakt. Uit het voorgaande is gebleken dat een deelgeschilprocedure in dit geval prematuur is en dat partijen buiten rechte eerst nog verdere stappen moeten zetten, alvorens zij de rechtbank kunnen verzoeken over een deel van hun geschil een oordeel te geven. Dit had mr. Viragh op voorhand evident moeten zijn. Het starten van een deelgeschilprocedure heeft dan ook geleid tot nodeloos gemaakte proceskosten, waarvan het niet redelijk is deze op Unigarant af te wentelen. Gelet hierop blijft een begroting van de kosten van dit deelgeschil aan de zijde van [benadeelde] achterwege.

 

5.            De beslissing

De rechtbank:

wijst het verzoek af.

 

Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.

 

 

 

Voor cople conform De ondier van fa rechtbank VGravenhage

 

 

type: 1882 coll:

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey