Rb, dekwerker valt 14 meter naar beneden in scheepsruim, geen eigen schuld, werkgever aansprakelijk en spreekt scheepseigenaar aan, in afwachting van bewijslevering houdt de rechtbank iedere beslissing aan.
ECT is beheerder en eigenaar van een containerterminal en werkgever van de terminal operator. Cosco is eigenaar van het schip. Het schip van Cosco lag afgemeerd bij de ECT terminal en de dekman assisteerde bij laad- en loswerkzaamheden aan boord van het schip. Tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden is hij door de opening, tussen de catwalk (een smal looppad) en het ruim in het diepe scheepsruim gevallen. Hij heeft hierdoor forse letselschade geleden. Het looppad grenst aan een zijde aan het ruim en deze zijde is afgezet met een hekwerk van ongeveer een meter hoog. Het scheepsruim is afgedekt met een luik. Als deze op zijn plaats ligt kunnen de bemanning en terminalwerkers het luik betreden door de openingen in het hekwerk. Als het ruim niet is afgedekt moeten de poortjes zijn afgesloten met kettingen. De werkwijze is dat alle poortjes afgesloten moeten zijn voordat het luik van het scheepsruim wordt getild. Op het moment dat de medewerker viel was het luik net van het ruim getild. Bij het sluiten van een poortje stapte de medewerker op een spanschroef, verloor zijn evenwicht en viel vervolgens 14 meter naar beneden in het ruim. De dekwerker heeft vervolgens ECT aansprakelijk gesteld voor het ongeval en ECT heeft aansprakelijkheid erkend. ECT heeft Cosco aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade.
Indien Cosco niet slaagt in het leveren van het tegenbewijs, zal de bijdrageplicht van Cosco in de onderlinge verhouding met ECT worden vastgesteld op 25% van de omvang van de schade. De gevorderde verklaring voor recht zal in dat geval bij eindvonnis worden toegewezen met een schadeverdeling van 25% voor Cosco en 75% voor ECT. De rechtbank: laat Cosco toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het vermoeden dat de dekman aan boord van het schip is gestruikeld over een spanschroef. In afwachting van de bewijslevering houdt de rechtbank iedere beslissing aan.
ECLI:NL:RBROT:2022:10685
Datum uitspraak 09-11-2022
Datum publicatie 07-12-2022
Zaaknummer C/10/616679 / HA ZA 21-331
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg- enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Dekman van ECT struikelt en valt tijdens uitvoering werkzaamheden in het (openstaande) scheepsruim van het schip van Cosco en lijdt schade – geschil tussen Cosco en ECT over voor wiens rekening die schade moet komen – regresvordering ECT jegens Cosco – gevorderde verklaring voor recht van ECT dat Cosco aansprakelijk is voor het ongeval van de dekman wordt afgewezen (3:302 BW) – toepasselijkheid aanvaringsbepalingen artikel 8:540 BW ( en Casuele de Toekomst) ? de initiële en directe oorzaak van het ongeval is (voorshands) toe te schrijven aan de aanwezigheid van rondslingerend sjormateriaal (een spanschroef) op de catwalk, wat kwalificeert als een fout van de bemanning van het schip en derhalve als schuld van het schip waarvoor Cosco in beginsel aansprakelijk is – eigen schuld van de dekman aan het ongeval (art. 6:101 BW) omdat in strijd met de veiligheidsinstructies is gehandeld (het doen verwijderen van het luik boven het scheepsruim en het niet stilleggen van het werk bij constatering van gevaarlijke situaties en onregelmatigheden aan boord).
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/616679 / HA ZA 21-331
Vonnis van 9 november 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ECT DELTA TERMINAL B.V. ,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.K.M. van der Meché te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
COSCO EUROPE MARITIME INC. ,
gevestigd te Hong Kong, China
gedaagde,
advocaat mr. W.E. Boonk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ECT en Cosco genoemd worden.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- –
het vonnis in (het bevoegdheids)incident van 1 september 2021 en de daarin genoemde processtukken;
- –
de conclusie van antwoord, met productie C1;
- –
de oproepingsbrieven van de rechtbank van 4 november 2021 ;
- –
de brieven van de rechtbank van 28 december 2021 met een zittingsagenda;
- –
de spreekaantekeningen van partijen;
- –
de mondelinge behandeling van 1 februari 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
Bij vonnis in incident (onder 2.1 tot en met 2.3) zijn feiten vastgesteld. Gemakshalve worden deze feiten hierna nogmaals weergegeven en (waar nodig) aangevuld.
2.1.
ECT beheert een containerterminal gelegen op de Maasvlakte te Rotterdam. ECT is werkgever van terminal operator [naam01] (hierna: [naam01] ).
2.2.
Cosco is eigenaar van het containerschip Cosco Europe (hierna: het schip).
2.3.
Op 19 december 2012 lag het schip afgemeerd aan de kade van de ECT Euromax Terminal. [naam01] assisteerde die dag als dekman bij laad- en loswerkzaamheden aan boord van het schip. Tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden is [naam01] door de opening tussen de catwalk (een smal looppad, hierna ook: ‘looppad’) van baai 66 en het ruim in het diepe scheepsruim gevallen. [naam01] heeft hierdoor forse (letsel)schade geleden.
2.4.
Het looppad van baai 66 grenst aan één zijde aan het ruim. Deze zijde is afgezet met een hekwerk van ongeveer een meter hoog. Het scheepsruim is afgedekt met een luik. Als het luik op zijn plaats ligt, kunnen de bemanning en terminalmedewerkers het luik betreden door de openingen – poortjes – in het hekwerk. Als het ruim niet is afgedekt met het luik moeten de poortjes zijn afgesloten met kettingen. De gangbare werkwijze is dat alle poortjes in het hekwerk tussen het scheepsruim en de looppaden afgesloten moeten zijn voordat de instructie aan de kraanmachinist wordt gegeven om het luik van het scheepsruim te tillen. Op het moment dat [naam01] viel was het luik van het scheepsruim nog maar nét van het ruim getild.
2.5.
De feitelijke situatie ter plaatse wordt weergegeven op de volgende foto’s (die twee maanden na het arbeidsongeval zijn gemaakt):
2.6.
[naam01] heeft op 18 februari 2013 de volgende schriftelijke verklaring afgelegd met betrekking tot het arbeidsongeval (geciteerd voor zover relevant):
“Toen ik op het schip kwam zag ik dat het een rommeltje was. Er lagen sjorstangen, draadeinden, steckers en verder van alles en nog wat op de plekken waar ik moest lopen en waar werkzaamheden verricht moesten worden. Ik heb verschillende keren [tegen de] bemanningsleden gezegd dat ze de rommel op moesten ruimen. De rommel was een restant van waarschijnlijk de werkzaamheden in de vorige haven.
Op een gegeven moment ben ik gestart bij het ruim achter de brug. De kraan is daar ook naar toe gereden. Ik ben aan de achterkant de poortjes dicht gaan doen. Het luik lag toen nog op het ruim. Ik ben naar de voorkant gegaan om ook daar de poortjes te sluiten. Ook daar was het rommelig, maar wel iets minder dan op andere plekken. Ook hier lagen spanschroeven en dergelijke. Ik wilde een poortje sluiten met een ketting en terwijl ik dat deed stapte ik op een spanschroef. Daardoor verloor ik mijn evenwicht en viel ik. Ik viel door het poortje en kon me nog net heel kort aan de rand van het dek vasthouden. Hierdoor is mijn lichaam zodanig gedraaid dat ik op mijn benen terecht ben gekomen. Ik ben 14 meter naar beneden in het ruim gevallen. Ik weet dat omdat er 5 lagen containers in het ruim kunnen.
De situatie aan boord van dit schip was anders dan gebruikelijk. Normaal kan ik vooruit werken en voordat het luik opengaat eerst alle poortjes sluiten. Omdat het werk verstoord werd doordat de rommel eerst moest worden opgeruimd kwam ik niet aan het normale proces toe. (…)
Het is bij ECT voorgeschreven dat we zoveel mogelijk voor een veilige werkplek moeten zorgen. Dat houdt in dat alles in een deel waar we moeten lopen zoveel mogelijk opgeruimd is en dat alle poortjes gesloten zijn. Dit schip was uitgerust met kettingen om de poortjes af te sluiten. (…)”.
2.7.
[naam01] heeft ECT aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het arbeidsongeval. ECT heeft haar aansprakelijkheid hiervoor jegens [naam01] erkend.
2.8.
Op 2 juli 2015 heeft ECT Cosco Ocean Shipping (Group) Company aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade.
2.9.
Op 7 april 2016 heeft ECT Cosco, Cosco Container Lines Co ltd. en Cosco China Ocean Shipping (Group) Company aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden en nog zal lijden als een gevolg van het ongeval van [naam01] .
3.Het geschil
3.1.
ECT vordert dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat:
- Cosco jegens [naam01] aansprakelijk is voor het door hem overkomen ongeval en de gevolgen die dat ongeval voor hem had en nog heeft voor zover er in de toekomst nog schade moet worden vergoed aan [naam01] en,
- Cosco, met ECT, hoofdelijk jegens [naam01] voor het geheel aansprakelijk is en dat
Cosco hoofdelijk schuldenaar jegens [naam01] is in de zin van afdeling 2 van titel 1 van boek 6 BW en nog is voor zover er in de toekomst nog schade moet worden vergoed aan [naam01] ; - voor recht verklaart dat Cosco jegens ECT verplicht is in de schuld bij te dragen in die zin dat Cosco aan ECT dient te betalen al hetgeen ECT aan [naam01] betaald heeft en nog zal moeten betalen als gevolg van het aan [naam01] overkomen ongeval, alsmede de (expertise)kosten die ECT heeft en nog zal moeten betalen, derhalve in een schadeverdeling 100/0, althans in een schadeverdeling die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente over het (de) aan ECT te betalen bedrag(en) vanaf de dag dat ECT het (de) bedrag(en) betaald heeft en/of zal betalen aan [naam01] , althans vanaf de dag van dagvaarding;
- Cosco veroordeelt tot betaling aan ECT van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
ECT legt (samengevat) het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Cosco is op grond van artikel 8:544 BW aansprakelijk jegens [naam01] voor de door de bemanning van het schip gemaakte fout. Op de looppaden slingerde sjormateriaal (waaronder spanschroeven) rond op het moment dat [naam01] aan boord kwam. De bemanning van het schip had het sjormateriaal op moeten ruimen en de looppaden vrij van obstakels moeten maken. Door dit na te laten, ook nadat de bemanning daar door [naam01] meerdere malen op is gewezen, is [naam01] over een spanschroef gestruikeld en in het ruim van het schip gevallen. De fout van de bemanning wordt toegerekend aan Cosco als eigenaar van het schip. Omdat ECT meer heeft vergoed en nog zal gaan vergoeden dan haar in de onderlinge verhouding met Cosco aangaat, kan zij op grond van artikel 6:10 jo. 6:101 jo 6:102 lid 1 BW regres nemen op Cosco als hoofdelijk schuldenaar. Er is geen sprake van eigen schuld aan de zijde van [naam01] , omdat hij handelde zoals een redelijk mens zou handelen. Er was geen sprake van opzet of bewuste roekeloosheid. De rechtens relevante oorzaak van de val van [naam01] is het struikelen over het sjormateriaal (de spanschroef) dat op het looppad lag. De onderlinge verdeling van de bijdrageplicht valt daarom in een verhouding van 100 / 0 uit in het nadeel van Cosco.
3.3.
Cosco concludeert tot afwijzing van de vorderingen van ECT, met veroordeling van ECT, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding. Cosco voert ter onderbouwing van haar verweer (samengevat) het volgende aan. Cosco betwist dat zij op grond van artikel 8:544 BW jegens [naam01] aansprakelijk is voor de als een gevolg van het arbeidsongeval geleden schade. Toen [naam01] aan boord kwam was het ruim afgedekt met het luik en bestond geen valgevaar. Betwist wordt dat het looppad van baai 66 onvoldoende was opgeruimd en dat [naam01] is gestruikeld over een spanschroef of (ander) losliggend sjormateriaal. Enkele sjorstangen die op het looppad lagen waren aan de kant geschoven en vormden geen obstakel voor [naam01] om veilig te werken. Gebruikelijk en algemeen aanvaard is dat in het looppad wat sjormaterieel mag liggen. Het was de taak van [naam01] om te controleren of de werkomgeving voldoende veilig was. Als dat niet het geval was, had [naam01] zijn werkzaamheden moeten staken. De kraanmachinist heeft ten onrechte, voordat de poortjes in het hekwerk waren gesloten, het luik van het ruim verwijderd. Hierdoor is onmiddellijk valgevaar ontstaan, welk gevaar zich heeft verwezenlijkt toen [naam01] op enig moment is gestruikeld of anderszins ten val is gekomen en door de opening van het hekwerk in het ruim is gevallen.
Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat toch sprake is van aansprakelijkheid van Cosco jegens [naam01] in verband met losliggend sjormateriaal, dan geldt dat de aansprakelijkheid van Cosco moet worden verminderd als gevolg van de eigen schuld van [naam01] op grond van artikel 6:101 BW.
Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat Cosco toch aansprakelijk is jegens [naam01] , en daarmee sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid tezamen met ECT, dan moet de onderlinge bijdrageplicht worden vastgesteld en geldt dat de bijdrageplicht van Cosco op nihil of een zeer beperkt percentage moet worden vastgesteld, aldus Cosco.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
Bij vonnis in incident van 1 september 2021 is vastgesteld dat deze rechtbank bevoegd is om over de tegen Cosco ingestelde vorderingen te beslissen
4.2.
Tussen partijen is (terecht) niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is in onderhavige kwestie. Op grond van artikel 20 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) wordt in geval van meervoudig schuldenaarschap het recht van een schuldenaar (ECT) om van een andere schuldenaar (Cosco) vergoeding te eisen, beheerst door het recht dat van toepassing is op de niet-contractuele verbintenis van deze schuldenaar (ECT) jegens de schuldeiser ( [naam01] ), zijnde Nederlands recht.
Inleiding
4.3.
Deze zaak gaat over de regresvordering van ECT jegens Cosco. ECT grondt haar stelling dat Cosco jegens [naam01] aansprakelijk is voor het hem overkomen arbeidsongeval op artikel 8:544 BW. ECT stelt dat Cosco op grond van artikelen 6:10 jo. 6:101 jo. 6:102 lid 1 BW jegens ECT verplicht is om bij te dragen in de schade die [naam01] heeft geleden als een gevolg van het arbeidsongeval en dat die bijdrageplicht 100/0 is in het nadeel van Cosco.
4.4.
Gelet op de door Cosco gevoerde verweren (zoals weergegeven onder 3.3) liggen de volgende vragen ter beoordeling voor:
- –
of ECT de verklaring voor recht onder 1 sub a kan vorderen;
- –
of sprake is van schuld van het schip. Indien vast komt te staan dat sprake is van schuld van het schip dan is Cosco als hoofdelijk medeschuldenaar van ECT aansprakelijk voor de schade van [naam01] en is zij verplicht om voor het gedeelte van de schuld dat haar in de onderlinge verhouding met ECT aangaat bij te dragen in de schuld en in de kosten (artikel 6:10 lid 1 BW);
- –
in welke mate de aan partijen toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen en wat de omvang is van de bijdrageplicht van Cosco jegens ECT.
De onder 1 sub a gevorderde verklaring voor recht
4.5.
ECT stelt – en Cosco betwist – dat ECT voldoende belang heeft bij de onder 1 sub a gevorderde verklaring voor recht dat Cosco jegens [naam01] aansprakelijk is voor het door hem overkomen ongeval en de gevolgen die dat ongeval voor hem had en nog heeft voor zover er in de toekomst nog schade moet worden vergoed aan [naam01] . Zij stelt (voor zover relevant) dat ECT een onmiddellijk bij de rechtsverhouding betrokken persoon is en dat de meest zuivere vraag in deze procedure ziet op de aansprakelijkheid van Cosco jegens [naam01] en dat de mogelijkheid van schade aan de zijde van ECT aannemelijk is, zodat ervan uitgegaan mag worden dat ECT belang heeft bij deze gevorderde verklaring voor recht.
4.6.
Cosco voert aan dat ECT bij de onder 1 sub 1 gevorderde verklaring voor recht geen zelfstandig belang heeft naast de onder 2 gevorderde verklaring voor recht.
4.7.
De rechter kan op grond van artikel 3:302 BW op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon omtrent die rechtsverhouding een verklaring voor recht uitspreken. De rechtsverhouding waar de door ECT gevorderde verklaring voor recht betrekking op heeft is de rechtsverhouding tussen Cosco en [naam01] – buitencontractuele aansprakelijkheid op grond van (zoals de rechtbank hierna zal vaststellen) de aanvaringsbepalingen van Boek 8 BW. Tussen ECT en [naam01] bestond ten tijde van het arbeidsongeval een andere, daarvan losstaande rechtsverhouding (een arbeidsrelatie). Een derde, zoals ECT, kan geen verklaring voor recht vorderen met betrekking tot een rechtsverhouding waarbij zij geen partij is. Dat volgt reeds uit artikel 3:302 BW zelf, dat ‘onmiddellijke’ betrokkenheid vereist. Dat ECT (in voorkomend geval, als haar stellingen slagen) regres kan nemen op Cosco als hoofdelijk medeschuldenaar ten aanzien van de schade van [naam01] , doet er niet aan af dat ECT slechts middellijk is betrokken bij de rechtsverhouding tussen Cosco en [naam01] .
Dat ECT overigens op zichzelf wel een belang in de zin van artikel 3:303 BW heeft bij de vaststelling dat Cosco jegens [naam01] aansprakelijk is, neemt niet weg dat zij daarnaast aan de vereisten van artikel 3:302 BW moet voldoen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank niet het geval is.
4.8.
De rechtbank zal ECT bij eindvonnis dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering onder 1 sub 1.
Schuld van het schip?
4.9.
De rechtbank stelt vast dat de aanvaringsbepalingen van artikelen 8:540 e.v. BW van toepassing zijn, nu schade is toegebracht aan een zich aan boord van het schip bevindende persoon ( [naam01] ). Dat is (terecht) niet tussen partijen in geschil. De vraag of Cosco jegens [naam01] aansprakelijk is voor de door hem geleden schade moet dus aan de hand van de maatstaf van artikel 8:544 BW worden beoordeeld.
4.10.
Op grond van artikel 8:544 BW is de eigenaar van een schip, indien de aanvaring door de schuld van dat schip is veroorzaakt, verplicht de schade te vergoeden. Uit het arrest van de Hoge Raad van 30 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3922 (Casuele/De Toekomst) volgt dat sprake is van schuld van een schip indien de schade het gevolg is van (a) een fout van een persoon voor wie de eigenaar van het schip aansprakelijk is volgens de artikelen 6:169-6:171 BW, (b) een fout van een persoon of van personen die ten behoeve van het schip of van de lading arbeid verricht/verrichten of heeft/hebben verricht, begaan in de uitoefening van hun werkzaamheden, of (c) de verwezenlijking van een bijzonder gevaar voor personen of zaken dat in het leven is geroepen doordat het schip niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden eraan mocht stellen.
4.11.
ECT stelt dat alle (a tot en met c) voornoemde schuldcategorieën ‘in beeld komen’. Het letsel dat aan [naam01] is toegebracht is een gevolg van een fout van de bemanning. De bemanningsleden zijn ondergeschikten in de zin van artikel 6:170 BW. Indien zij niet als zodanig worden aangemerkt geldt dat zij in ieder geval moeten worden aangemerkt als personen die ten behoeve van het schip arbeid verrichtten ten tijde van het incident. In ieder geval voldeed het schip ten tijde van het ongeval niet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen omdat [naam01] ’s letsel een gevolg is van een bijzonder gevaar dat zich heeft verwezenlijkt. Aldus ECT.
4.12.
Ter beoordeling ligt dan ook voor of de door [naam01] geleden schade het gevolg is geweest van (a) een fout van personeel van het schip danwel van (b) een persoon of personen die ten behoeve van het schip of van de lading in de uitoefening van hun werkzaamheden arbeid hebben verricht of van (c) de verwezenlijking van een bijzonder gevaar dat in het leven is geroepen doordat het schip niet voldeed aan de eisen die men er in de gegeven omstandigheden aan mocht stellen.
4.13.
ECT stelt dat de fout van de bemanning is gelegen in het laten rondslingeren en desverzocht niet opruimen van sjormateriaal op de catwalk. Vanwege dat sjormateriaal/de spanschroef op de catwalk is een bijzonder gevaar voor personen, te weten struikel- en valgevaar voor [naam01] , in het leven geroepen waardoor het schip niet voldeed aan de eisen die daaraan gesteld mochten worden.
4.14.
Cosco betwist dat [naam01] is gestruikeld over een spanschroef of ander sjormateriaal, Cosco voert aan dat de werkelijke oorzaak van de schade de handeling is die het valgevaar in het leven heeft geroepen, te weten: het weghalen van het luik zonder eerst de openingen in het hekwerk te sluiten.
4.15.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op ECT de stelplicht en – bij voldoende betwisting – bewijslast van de oorzaak van het incident en dat van de causaliteit tussen dat incident en de opgetreden schade.
4.16.
ECT heeft ter onderbouwing van de stelling dat [naam01] is gestruikeld over een spanschroef naast de onder 2.6 weergegeven verklaring van [naam01] een expertiserapport van Marintec van 9 augustus 2013 (hierna: het Marintec-rapport), het incidentenonderzoek van ECT en door de zeehavenpolitie gemaakte foto’s overgelegd.
4.17.
Over de vraag of het bewijs dat [naam01] is gestruikeld over een spanschroef met de thans overgelegde stukken is geleverd, overweegt de rechtbank als volgt.
4.17.1.
Uit de verklaring van [naam01] volgt dat het ongeval het direct gevolg is geweest van het stappen op een op de catwalk liggende spanschroef waardoor [naam01] zijn evenwicht verloor en uiteindelijk door het poortje is gevallen. [naam01] verklaart in dit verband immers het volgende:
“Toen ik op het schip kwam zag ik dat het een rommeltje was. Er lagen sjorstangen, draadeinden, steckers en verder van alles en nog wat op de plekken waar ik moest lopen en waar werkzaamheden verricht moesten worden. Ik heb verschillende keren [tegen de] bemanningsleden gezegd dat ze de rommel op moesten ruimen. De rommel was een restant van waarschijnlijk de werkzaamheden in de vorige haven.
Op een gegeven moment ben ik gestart bij het ruim achter de brug. De kraan is daar ook naar toe gereden. Ik ben aan de achterkant de poortjes dicht gaan doen. Het luik lag toen nog op het ruim. Ik ben naar de voorkant gegaan om ook daar de poortjes te sluiten. Ook daar was het rommelig, maar wel iets minder dan op andere plekken. Ook hier lagen spanschroeven en dergelijke. Ik wilde een poortje sluiten met een ketting en terwijl ik dat deed stapte ik op een spanschroef. Daardoor verloor ik mijn evenwicht en viel ik.”
4.17.2.
De verklaring van [naam01] is gedetailleerd en wordt ondersteund door de bevindingen in het Marintec-rapport en het daarin opgenomen (van de Zeehavenpolitie afkomstige) fotomateriaal, in het bijzonder de foto’s C en D, waarop zichtbaar is dat zich op de vloer van de catwalk rondslingerend materiaal bevindt.
4.17.3.
In het Marintec-rapport is onder 6 CAUSE OF ACCIDENT (op pagina 7) het volgende vermeld:
“The accident was caused by a combination of factors.
The container vessel arrived with untidy walkways, with lashing material laying around. The RAD [ Radioman Deck, dekman, in dit geval [naam01] ] indicates he spoke to several crew members about removing the material laying around.
Then the gantry crane shifted to bay 66 and removed one of the cargo hatches. The RAD’s first priority was then to close the safety chains of the adjacent walkways. For this, he had to walk over the untidy walkways which had (yet) not been cleared by the crew.
As he was walking over the front walkway, he stepped on top of a turnbuckle which was laying on the floor plate. He lost his balance, tumbled through an opening in the railing and fell in the cargo hold.”
4.17.4.
De initiële en directe oorzaak van het ongeval acht de rechtbank daarom (voorshands) toe te schrijven aan de aanwezigheid van rondslingerend materiaal op de catwalk. Dat – zoals Cosco heeft betoogd – een eventuele aanwezigheid van ‘rommel’ op de vloer van de catwalk – hetgeen zij met klem betwist – in het niet zou vallen in vergelijking met de grotere fout die door de terminal zou zijn gemaakt door voortijdig het luik van het ruim te halen, doet daar niet aan af. Voor de causaliteitsvraag naar de oorzaak van het ongeval doet dit immers niet ter zake. Bovendien was [naam01] volgens zijn verklaring juist bezig met het sluiten van een poortje en heeft zich daarbij het ongeval voorgedaan. Daarop strandt ook het verweer van Cosco dat niet de aanwezigheid van een spanschroef/‘rommel’ op de vloer, maar het open staande poortje aan het ongeval ten grondslag ligt. Uit het debat van partijen volgt immers dat de bedrijfsvoering aan boord ook de aanwezigheid van open poortjes vereist teneinde de toegang naar het vrachtluik voor het personeel toegankelijk te maken. Het is de taak van een dekman deze voor het laden en lossen te sluiten. Juist om reden dat zich open poorten/plekken aan de catwalk bevinden die op gezette tijden gesloten dienen te worden, maakt dat het gangpad (zeker in de omgeving van de poortjes/openingen) vrij dient te zijn van rondslingerend materiaal op de vloer, zodat zich ongevallen als deze bij het sluiten van de poortjes niet voor kunnen doen.
4.18.
Op grond van de hiervoor weergegeven inhoud van het Marintec-rapport en de verklaring van [naam01] acht de rechtbank voorshands bewezen dat [naam01] is gestruikeld over een spanschroef en de schade van [naam01] (geheel of gedeeltelijk) het gevolg is van de aanwezigheid van rondslingerend sjormateriaal (een spanschroef) op de vloer van de catwalk aan boord van het schip. Dit laten rondslingeren van sjormateriaal (spanschroef) op de vloer van de catwalk kwalificeert als een fout van de bemanning van het schip en derhalve als schuld van het schip waarvoor de scheepseigenaar in beginsel aansprakelijk is als bedoeld in artikel 8:544 BW.
De rechtbank zal Cosco toelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen deze voorshands bewezen geachte stelling, dat [naam01] is gestruikeld over een spanschroef en de schade van [naam01] (geheel of gedeeltelijk) het gevolg is van de aanwezigheid van rondslingerend sjormateriaal (een spanschroef).
4.19.
Voor het leveren van tegenbewijs is voldoende dat Cosco het vermoeden dat volgt uit hetgeen onder 4.17 is overwogen, ontzenuwt. Indien Cosco hierin slaagt, dan is het aan ECT om alsnog te bewijzen dat [naam01] is gestruikeld over een spanschroef en de schade van [naam01] (geheel of gedeeltelijk) het gevolg is van de aanwezigheid van rondslingerend sjormateriaal (een spanschroef). Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat de rechtbank niet eerst het tegenbewijs zal evalueren en dan pas een bewijsopdracht zal geven aan ECT; eventuele aanvullende bewijsvoering aan de zijde van ECT dient in het kader van de reactie van ECT op de bewijslevering door Cosco plaats te vinden, zodat te horen getuigen bij gelegenheid van de contra-enquête dienen te worden voorgebracht.
4.20.
Indien Cosco erin slaagt het tegenbewijs te leveren en vast komt te staan dat er geen sprake was van (kort gezegd) een fout van de bemanning van het schip, zullen de vorderingen van ECT worden afgewezen. Indien Cosco er niet in slaagt het tegenbewijs te leveren, wordt toegekomen aan de vraag naar de omvang van de bijdrageplicht van Cosco in de onderlinge verhouding met ECT en geldt het volgende.
Bijdrageplicht van Cosco in de onderlinge verhouding met ECT
4.21.
Cosco beroept zich in dit verband op eigen schuld van [naam01] danwel van ECT en stelt dat de vergoedingsplicht op grond van artikel 6:101 BW dient te worden verminderd, nu de schade mede het gevolg is geweest van een omstandigheid die [naam01] als benadeelde kan worden toegerekend.
4.22.
ECT voert aan dat eigen schuld van [naam01] geen rol speelt omdat geen sprake is van opzet of van bewuste roekeloosheid van [naam01] . Cosco stelt dat dit criterium van toepassing is op de werkgeveraansprakelijkheid van ECT en niet op de gestelde aansprakelijkheid van Cosco uit schadevaring. In de rechtsverhouding [naam01] -Cosco vindt artikel 6:101 BW onverkort toepassing. Aldus Cosco.
4.23.
De rechtbank overweegt als volgt. Van opzet of bewuste roekeloosheid van [naam01] is inderdaad geen sprake. Beoordeeld moet worden of de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde ( [naam01] of ECT) kan worden toegerekend (artikel 6:101 BW). Als dat het geval is wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde (in dit geval ECT want [naam01] is geen partij in deze regresprocedure) en de vergoedingsplichtige (in dit geval Cosco op grond van artikel 8:544 BW) te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Cosco voert dan ook terecht aan dat artikel 6:101 BW onverkort toepassing vindt.
4.24.
De rechtbank acht het voortijdig aanvangen met het verwijderen van het luik door de kraanmachinist een omstandigheid die heeft bijgedragen aan de ernst en de omvang van de schade. Uit het door ECT toegelichte veiligheidsprotocol blijkt immers dat pas nadat alle poortjes van de catwalk zijn gesloten het luik mag worden verwijderd dit mede om ernstig gevaar/letsel te voorkomen. Uit het incidentenonderzoek van ECT is bovendien gebleken – en ook niet tussen partijen in geschil – dat [naam01] zelf de kraanmachinist opdracht heeft gegeven om het betreffende luik alvast te pakken, vlak voordat zich het ongeval voordeed.
4.25.
Voorts volgt uit diverse schriftelijke veiligheidsinstructies van ECT – waaronder ook de overgelegde documentatie ECT/EMX Academy – uitdrukkelijk dat [naam01] bij constatering van gevaarlijke situaties en onregelmatigheden zijn supervisor hiervan direct op de hoogte dient te stellen, het personeel daarop moet worden aangesproken en dat [naam01] als dekman het werk kan stilleggen.
In de in het Marintec-rapport opgenomen beschrijving van de ‘ Procedure/Practice ’ van ECT staat hierover het volgende vermeld:
“If a vessel arrives at EMX with untidy walkways, covered with lashing material, the RAD [dekman] has to tackle the crew of the vessel and urge them to remove it.
Unsafe situations always have to be reported to the EMX supervisor. The supervisor contacts the vessel and discusses who will remove the unwanted items. On payment, EMX can also remove the lashing material.
In principle, EMX will not start unloading/loading activities if the walkways are unsafe. (…)
In principle the crew of the vessel is responsible for presenting a safe workplace. It is also the duty of the RAD to make sure his workplace is safe. Closing openings in walkway railings is one of his duties.
EMX issued several written safety instructions to their employees in which these problems are brought to attention.
The ECT/EMX academy pays special attention to incident prevention and safety at walkways on board vessels.
(…)”.
Uit de verklaring van [naam01] volgt dat hij meermaals het personeel heeft aangesproken en aangespoord om het rondslingerend materiaal op te ruimen, maar niet gebleken is dat hij van deze gevaarlijke situatie op de werkvloer melding heeft gemaakt bij zijn supervisor en het werk heeft neergelegd. Het gaat hier om door ECT gehanteerde maatregelen en voorschriften die beschermend en schadebeperkend zijn.
Vast staat dat [naam01] niet overeenkomstig die voorgeschreven veiligheidsvoorschriften heeft gehandeld. Ook dit is een omstandigheid die aan [naam01] /ECT kan worden toegerekend en die tot de schade heeft bijgedragen. De rechtbank zal de vergoedingsplicht van de schade dan ook verdelen in evenredigheid met de mate waarin de omstandigheden hebben bijgedragen aan het ontstaan daarvan.
Alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in aanmerking genomen en mede gelet op de aard en ernst van het letsel dat [naam01] heeft opgelopen, stelt de rechtbank de mate waarin de omstandigheden aan de zijde van [naam01] /ECT aan de schade hebben bijgedragen vast op 75%.
Indien Cosco niet slaagt in het leveren van tegenbewijs, zal de bijdrageplicht van Cosco in de onderlinge verhouding met ECT worden vastgesteld op 25% van de omvang van de schade. De onder 2 gevorderde verklaring voor recht zal in dat geval bij eindvonnis worden toegewezen met een schadeverdeling van 25% voor Cosco en 75% voor ECT.
De verdere voortgang van de procedure
4.26.
Zoals is overwogen onder rechtsoverweging 4.18 en 4.19 zal Cosco eerst in de gelegenheid worden gesteld om tegenbewijs te leveren.
4.27.
In afwachting van de bewijslevering houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.
laat Cosco toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het hiervoor in rechtsoverweging 4.21. vermelde vermoeden dat [naam01] aan boord van het schip is gestruikeld over een spanschroef;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 16 november 2022 voor uitlating door Cosco of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat Cosco, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
5.4.
bepaalt dat Cosco, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden januari tot en met maart 2023 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. C. Sikkel in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125;
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022.
[3266/1573]